zondag
Het is najaar 2008. Het einde van mijn Saxion-studie Concept Design (afgeleide van Kunst en Techniek) komt in zicht. Bleef ik met mijn stage braaf in Enschede, voor deze periode tipte mijn vriend Wilco mij om naar het buitenland te gaan. ‘Zodra je werkt, is de kans klein dat je nog lang kunt reizen. Dit is je kans om te gaan!’ en zo geschiede.
Na enkele pogingen tot het vinden van een afstudeeradres zal ik aan de slag gaan bij het OAMK te Oulu, in noord Finland. Het land heeft alles: een moderne fysieke en digitale infrastructuur, de Euro, en een gelijkwaardige hogeschool met een afstudeeropdracht voor mij. Na het wekenlang inpakken van mijn reiskoffer en het eenmaal proefvliegen met Wilco naar Stockholm ben ik good to go.
maandag
De dag van vertrek. Wilco en ik staan om zeven uur op. Ik heb eigenlijk alles klaarstaan, dus we ontbijten en dan brengt Wilco me naar het treinstation. Hij loopt even mee het perron op. Voor ons zien we een propvolle intercity en een vertrekbord dat niks zinnigs aangeeft. De spoorwegmedewerkers vertellen ons het goede nieuws: door een wisselstoring tussen Almelo en Hengelo rijdt er niks. Maar, om negen uur rijdt er weer een trein en die zal een hele zwik mensen langs dat punt loodsen. Afijn, Wilco’s parkeertijd is om dus we nemen afscheid en ik wacht op de bewuste trein. Die komt en rijdt me naar Hengelo. Daar staat een Duitse trein klaar met bestemming Schiphol. Helemaal mooi! Nu nog rijden. Het gaat van vijf over negen naar tien voor half tien en inmiddels heeft de conducteur al twee keer omgeroepen dat hij geen flauw idee heeft hoe laat we door mogen rijden.
Net als vele andere reizigers bel ik mijn geliefde om te klagen over de voortgang. Wilco neemt geen halve maatregelen en gaat in op mijn verzoek om mij met de auto naar een station voorbij Almelo te brengen. Hij is er binnen twintig minuten en samen racen we zo verder naar Deventer. Wilco stelt voor om me naar Schiphol te brengen. Ach, als het kan, doe dan maar. Hij levert me netjes voor de vertrekhal af en dan moet ik toch echt op eigen houtje verder. Ik geef mijn koffer af bij een KLM-balie en ga door de douane. De juiste vertrekhal is zo gevonden. Na een uurtje ‘Mind your step’ te hebben gehoord mag ik in het vliegtuig stappen. Het is twee uur vliegen naar Helsinki. Onderweg praat ik met mijn buurman, een Ship Engineer uit Birmingham. We eten lunch en praten wat over wat we gaan doen in Helsinki. Voor ik het weet landen we alweer. Nu mag ik 4 uur bivakkeren op een enorme luchthaven. Ik loop vast naar vertrekhal 13 alwaar mijn vliegtuig zal vertrekken. Daar is een duur restaurant en een minstens zo dure hapjeskeet. Met een kipsalade en een koffie ben ik good to go. Misschien was ik vergeten te vermelden dat mijn ‘maandelijkse hoofdpijn’ zich net vandaag aangediend heeft. Daar doet de koffie niks tegen. Na het eten internet ik wat en zie dan dat mijn gate veranderd is naar 19. Kan ik weer terug! Bij die gate heb ik helaas geen internet. Ik lees mijn National Geographic en loop nog even terug naar gate 13 om te checken of Heikki toevallig nog iets gemaild heeft. Niks. Zou iemand me komen ophalen?
Nog een uurtje zitten en dan vliegen we per Douglas-vliegtuig naar Oulu. Het is best wel een zeepkist. We stijgen langzaam op (daarbij moet de verlichting uit?) en blijven eigenlijk de hele vlucht achterover hellen. Het uitzicht is wel erg mooi zo bij nacht. Bij het landen hangen we een kwartier lang steil voorover. Ik betwijfel de vaardigheid van de captain. Ze laat ons met veel gehots naar beneden suizen, veel minder comfortabel dan die Boeings. Dan staan we aan de grond. De steward gooit de achterdeur open en we vriezen allemaal in één klap halfdood. Bij het afdalen van het trapje worden we bijna weggeblazen en dan staan we in 20 centimeter sneeuw. Dat begint goed. Ik heb me ingepakt als een eskimo. Mijn koffer rolt als laatste de band op. Het Bijenkorf-embleem is woest van de voorkant gerukt en het doosje potloden dat voorin zit heeft onder alle heavy load een grauwe afdruk achtergelaten. Ah ja, next time beter inpakken dus.
Ik kijk in de aankomsthal en ja, daar staan twee meisjes met een bordje ‘Heidi’ te wapperen. Wat fijn! Ze rijden de luxewagen voor en we sjezen door de dikke sneeuw naar het centrum. Ze zetten me bij het hotel af en ik bedank ze hartelijk. Ze geven me zelfs nog een routekaartje met hun telefoonnummers en beweren dat dit een stuk beter geregeld was dan de aankomst van de Spaanse exchange student. Ach, leer mij kennen!
Mijn hotelkamer is sober maar voldoende om een nachtje in te slapen. Ik internet nog wat (PanOulu doet het vrijwel gelijk!), maak foto’s uit het raam en dan is het oogjes dicht, snaveltjes toe…
dinsdag
Om kwart over vier ben ik wakker geworden van een raar geluid: is iemand het hotel aan het afbreken met een shovel ofzo? Enfin, even uit bed gestapt en gaan kijken. Onder mijn raam rijdt, jawel, op dit tijdstip, een grote gele ijsschuiver heen en weer om de straat sneeuwvrij te krijgen. Tevergeefs trouwens, want de straten hebben hier een permanent laagje wit.
Ik kan redelijk doorslapen, sta om 8 uur op en spring vlug onder de douche. Ik doe een rondje ontbijt en leg de hotelier uit dat ik mijn koffers even op mijn kamer laat. Hij knikt wat. Ik loop naar het Psoas kantoor, dat ongeveer drie blokken van het hotel ligt. Ik moet een nummertje trekken, maar ik hoef niet lang te wachten. Ik vermoed dat dat wel anders zal zijn wanneer er grote hordes studenten komen bedelen om een kamer, vlak na de zomer. De dame aan de balie is blij verrast dat ik alles op papier heb meegenomen. Ze laat me wat handtekeningen zetten en ik krijg mijn kamersleutel plus toegangscodes voor de internetverbinding. Ik schuifel zo snel als ik kan terug naar het hotel: het is al half elf en ik moet haasten, maar de straten en stoepen zijn spekglad. Sprekende van een stoep: die zie je hier niet echt door de hoge sneeuw. Voetgangers en fietsers komen je aan alle kanten voorbij. In het hotel haal ik mijn koffer en tas op en reken af bij de hotelier. Die blijkt helemaal geen Engels te kunnen, maar is blij met het geld. Ik roep hem een bedankje toe en zet koers naar Välkkylä.
Välkkylä staat bekend als een erg mooie campus. Ik vind het ook erg mooi en ben blij dat me hier een kamer is aangeboden. Het lijkt op Calslaan oud in Enschede, maar de huizen zijn van rode baksteen en ze staan dichter op elkaar. Er zijn drie verdiepingen en ik woon op de derde, in een appartement samen met twee andere meisjes. Mijn kamer kijkt uit op een paar rijen dunne berken met daartussen de Pohjantie snelweg.
Ik sleep me naar boven zonder koffer (je wil niet boven aankomen en zien dat je sleutel niet past) maar gelukkig, ik kan mijn huis in. Ik haal de koffer op en krijg enorm veel zin om uit te pakken. Dat gaat niet, want ik moet eigenlijk al in het Oamk zijn. Ik ga lopen, maar vergis me in de wijk. Ik zie voor het eerst een enorme pickup truck met een sneeuwshovel voorop. En dan zijn bullbars in Nederland verboden! Wat een monster is dit! Ik dwaal wat rond, bel Annemari op en ze loopt me tegemoet. Inmiddels zijn er fikse blaren op mijn hielen gekomen, die ik nog ken van de eerste dagen dat ik deze schoenen had en van mijn tripje Stockholm. Stug doorlopen werkt het beste. Ik ontmoet Heikki Timonen, mijn begeleider, en Annemari leidt me rond door de school. Ik krijg zelfs een ticket voor cheap lunches (die zijn standaard wel 8 euro maar kelderen met dit ticket naar 1,60!) Je mag ook warm eten opscheppen, dus voor die paar euro ga ik lunch en avondeten mooi omkeren.
Annemari en ik nemen de bus naar de stad. Ze laat me een aantal haltes zien waar ik uit kan stappen. Ik ga vanaf de stad naar Kodin1, een Finse Kwantum. Ik stap in bus 8 en probeer op mijn beste Fins de naam van de winkel uit te spreken, maar de chauffeuse begrijpt me niet. Toch ga ik maar zitten. De bus gaat gelukkig de goede kant op en ik stap op tijd uit. In de verte zie ik de winkel al liggen. Echter, ik moet nog wel 500 meter over de parkeerplaats door 40 cm hoge sneeuw! De Kodin1 is een leuke winkel, als je alle wanden met designerspullen voorbij loopt. Ik scoor een cheap dekbed van 16,50 en een dikke badhanddoek voor het douchen. Net te laat voor de bus van half vier, dus ik kijk nog even rond en vind een supermarkt. Daar haal ik wat kleine dingen en eten voor de avond. Tijdens de rit terug beland ik in de file. Het is vier uur! Tja, spitsuur hier in Finland.
Mijn huisgenotes zijn thuis. De ene komt uit Lapland en is erg zwijgzaam, ze kan weinig Engels. De andere komt uit Oulu en huist hier tijdelijk, tot haar eigen appartement is bekomen van waterschade. Ze is wat spraakzamer. Het is duidelijk dat ik hier tussen de ‘locals’ zit en dat Engels praten meer voorkomt in de studentenflat Otokylä waar eigenlijk alle exchange students een plekje krijgen. Ach, loopt wel los. ’s Avonds eet ik mijn magnetronmaaltijd en internet wat. Allemaal mensen willen me op Skype spreken. Ondertussen maak ik mijn huur over aan Psoas, want er werd op gehamerd dat het elke vijfde van de maand binnen moest zijn. Na tienen vind ik het echt wel welletjes want ik ben supermoe en wil slapen. Ik hang nog even in de keuken terwijl ik een mandarijn opknabbel, praat wat met Sanna en Marjo en ga slapen.
woensdag
Vandaag rond 8 uur opgestaan en gedouched. Stevige hoofdpijn als gevolg van het slapen op een opblaasbaar kussentje dat het halverwege de nacht begaf. Ontbijt gegeten en naar de supermarkt naast Välkkylä gewandeld. Ze zijn alledrie zo groot als de Makro. Op advies van Annemari kies ik de middelste. Ik werk mijn boodschappenlijstje af en weet redelijk uit te komen met geld. Ja, nu weet ik waarom de hele betalings-handel met het Oamk snel geregeld moet worden. Wat een aanslag op je cash is dit.
Ik maak wat foto’s van de omgeving en loop weer terug. Tijd om even wat te typen en om naar school te gaan. Helaas, de bus komt niet op tijd. Eenmaal onderweg hoor ik dat de chauffeur rustig metal draait terwijl hij rijdt. Rocktown hier, ja, zeker. Ik ben tien minuten te laat bij Heikki. We hebben een goed gesprek en volgens mij worden we het wel eens over de afstudeeropdracht. Dan moet hij écht weg naar zijn college maar gooit nog snel een berg formulieren uit zijn printer, die ik mag komen invullen. Ik neem ze maar mee en ga lunchen. Weer zo’n uitgebreide lunch voor 1,60. Vanavond staan er broodjes op het menu!
Ik ga naar huis met de bus, mijn kaartje is eigenlijk al tien minuten niet meer geldig. Maar ik doe zo moeilijk bij het zoeken naar geld, dat de buschauffeuse het wegwuift en me door laat lopen. Ach, ze was zelf ook al tien minuten te laat, eerlijk is eerlijk.
Inmiddels is het hier nu tien over half zeven. Ik ben naar de stad gelopen, wat op zich niet zo ver was. Ik heb suède anti-slip plakkers in m’n schoenen gedaan (ooit gekocht bij Scapino) maar daar wordt het lopen niet comfortabeler van. Ik ben naar Stockmann gelopen, de grote ‘Bijenkorf’ alhier. Stockmann heeft het nog íets beter gedaan (op conceptueel gebied!) dan ons elite-warenhuis: deze heeft namelijk ook een luxe balie voor het kopen van busabonnementen en allerlei andere tickets. Ik trek een nummertje voor een busticket en evenlater mag ik dan bij een knappe jongen in het Engels m’n verhaal doen. Hij wil even het formulier zien dat ik zojuist van Heikki heb gekregen en dan vindt hij het helemaal goed. Ik krijg een buskaart voor 36 en een halve euro en daarmee mag ik een maand lang overal heen reizen waar ik wil. Ik bedank hem, loop naar buiten en zie bus 8 richting Kodin1 aankomen. Hoei! Zo hard als ik over de bevroren sneeuw durf te rennen sjees ik naar de bus en spring erin. Mijn kaart werkt uitstekend, je hoeft hem alleen maar voor een blieper te houden en een lichtje geeft aan of je kaart bijna verlopen is. Mijne is fonkelnieuw! Reizen! Ik stap uit bij Kodin1 en ploeter weer door de sneeuw. Ik koop het goedkoopste hoofdkussen dat ze hebben en begin dan met twijfelen over ‘gordijnen’. Want serieus, alles is duur. In het kader van lifehacking koop ik twee donkerblauwe lakens, beide zeven euro. Ze passen ruim voor het raam. Ik had ook voor een lap stof van 3×1,5 meter kunnen gaan maar dat had hetzelfde gekost en was dun en zonder zoompjes geweest. Ik heb gezien dat in Välkkylä mensen wel raardere dingen voor de ramen hebben hangen. Eén ding is zeker: ze kunnen toch niet mee naar huis. Ik haast me naar de bushalte, maar de bus blijkt om half zes niet meer te rijden. Het is zeg maar na de spits nu. Ach, dan maar lopen. Een fiks eind, maar als je eenmaal door je blaar heen bent gelopen voelt de pijn alleen maar prettig.
Vlak voor huis, bij de supermarkten, koop ik nog een afwasborstel. Het blijft me verbazen dat ze hier geen theedoeken kennen. Die had ik echt mee moeten nemen van thuis. Anderzijds, we hebben hier een zgn. droogkastje, iets dat ik ken van ons vakantiehuisje in Italië. Je schuift je natte vaat gewoon in een rekje, deurtjes dicht, en wachten maar. Een afdroogmachine, werkt draadloos!
Ik smeer twee boterhammen met jam en ga zitten typen. Inmiddels heb ik mijn gordijnen opgehangen. Okay, ze zijn nog altijd wat dun, maar passen prima en overlappen elkaar een stuk. De buren konden op zich niet bij me naar binnen kijken, en de mensen op de snelweg ook niet echt, maar nu is het tenminste wat knusser hier. Het kussen is ook ontdaan van z’n plastic zak en gevangen in het sloop. Hopelijk een stuk beter dan dat opblaasding!
Verder heb ik net even mijn huisgenotes gedag gezegd in het Fins, het Finse antwoord verstaan jeej en nu ga ik naar een heuse Saunaparty toe waar ook andere exchange students zijn.
Back again. De saunaparty was wel wat ik er ongeveer van verwachtte: een louche kelder onder een winkelpand met wat banken, een TV en oude meubels. Onmeunig veel drank op tafel, en dan ook gelijk sterke drank: cider, gin, meisjes tikten hele flessen rode wijn in een keer weg. Viel me ook op dat iedereen jonger was dan ik. Anyway, ik heb me wel vermaakt, rare toneelstukjes gezien, flauwe anekdotes verteld, geen sauna gezien eigenlijk… en ik miste denk ik wel wat drank om de humor goed te volgen. Nouja, iedereen praatte toch Fins. Niet mijn type feestjes, maar wel leuk dat alle first year students nu mijn neus even hebben gezien. Natuurlijk moest ik ze een berg vloekwoorden aanleren, dus maar gedaan, toen een bus naar huis gepakt. Lekker mijn bed in!
Laatste update: bij inspectie van mijn blaren blijkt dat ze beide nu ‘door’ zijn. Ik heb mijn tanden op elkaar gezet en het velletje bij de ene eraf getrokken, bij de ander zit hij nog vast. Met een laag Purol zalf erop ben ik gaan slapen. Ik zal morgen toch weer moeten lopen…?
donderdag
Ik heb vandaag niet afgesproken met Heikki, maar ik moet hem even een formulier teruggeven. Het is nogal dubbel: het formulier is voor studenten van het Oamk en gaat naar de Erasmus-genootschap om geld aan te vragen. Deze formulieren heb ik ook al in Nederland onder ogen gehad en bewust niet ingevuld vanwege de deal hier, maar had ik dat beter wel kunnen doen? Bovendien zegt 1 formulier dat ik ‘minstens 1 jaar student moet zijn geweest’ bij het Oamk. Eh?
Ik wandel een paar keer langs Heikki’s kantoor en ga dan boven in een werkkamer zitten. Daar is een koffiezetapparaat en studenten lopen af en aan. Ik stal mijn laptop uit en internet wat (gratis Panoulu hier, zonder banners!) Heikki mailt me dat hij om twee uur tijd heeft, en ik meld hem waar ik ondertussen zit. Al voor twee uur loopt hij de kamer binnen, mooi. We kijken de formulieren door en hij zet gauw krabbels; het is allemaal wel goed, ik moet het niet al te serieus nemen. Hij geeft me het adres van een studentassistent, Henri, en haast zich weer weg met de formulieren. Ik pak een bus naar de stad en zoek een apteekki, tenminste een plaats om blarenpleisters te kopen. Ik wandel nog wat rond en pak de bus naar huis. ’s Avonds maak ik broodjes en hang nog wat aan Skype. Dan is het tijd om te gaan slapen.
vrijdag
Ik heb vandaag een afspraak met Henri Turunen om tien uur. Eindelijk eens een schappelijke tijd om op school te komen. Negen uur mag van mij ook wel. Henri blijkt een vaste stek te hebben in een werkkamer op de begane grond. Hij laat me alle projectmappen zien van wat er de afgelopen jaren aan films, tijdschriften en zo meer is gemaakt. Alles wordt goed bijgehouden. Hij geeft me een lijst van alle docenten die ik wil gaan spreken.
Een ander meisje komt binnen, ze heet Jenni. Ik stal mijn laptop uit en schrijf een wekenplanning. Als ik het zo uittel heb ik echt enorm veel tijd om alles uit te voeren. Ik ben gewend aan 4 weken voor een project, nu heb ik het viervoudige. Jenni stelt voor om te gaan eten.
In de kantine ontmoet ik Maarten voor het eerst. Dat is de andere Nederlandse student, die ook van Kunst en Techniek blijkt te komen. Hadden ze mij ook wel even mogen zeggen! We eten onze warme lunch en keren terug naar de werkkamer. Daar ontmoet ik Jussi, een van de docenten die ik ga interviewen. Hij vertelt me dat er al enige concepten op tafel lagen voor dit hele plan en hij zal ze me mailen. Mooi!
In het lokaal vlakbij geeft een van de studentes les in striptekenen. Ik ga erbij zitten en teken mee. Ik mag maandag ook wel weer mee komen doen. Welja, leuk 🙂 . Tegen twee uur pak ik de bus (niet de goeie, die rijdt net weg) en ga richting stad.
Ik stap uit bij Kauppatori (iets van, winkelstraat-poort) en loop noordelijk naar het Psoas kantoor. Onderweg zie ik een stadsplattegrond, dus ik druk m’n neus erop en zoek uit waar ik sta. Een oud vrouwtje roept iets vrolijks naar me. Ik gebaar dat ik geen Fins kan en direct gaat ze over in bijzonder goed Engels (voor een oud vrouwtje dan, hè!). Ze prikt op de kaart en zegt me dat ik vooral rechtdoor moet lopen. Ik bedank haar hartelijk en loop door, een besneeuwd park in (zie foto’s).
Net als ik mijn camera heb weggeborgen komt er een streaker voorbij met alleen sokken aan en een muts op. Lollig, had dat nou even een minuut eerder gedaan!
Ik geef mijn room-check-formulier af bij Psoas en loop weer terug naar het centrum.
Daar dool ik een tijdje rond op zoek naar een cheape electronicawinkel. Ik vind er geen, maar wel een soort supermarkt met een V&D-achtige; winkel erboven. Ze hebben lampen: de goedkoopste is een klemspot van 9 euro. Maar die mag je niet ergens dicht op klemmen, want hij wordt erg heet. Ja, laat dan maar zitten. Ik ga naar de supermarkt en koop eieren en kaarsen. De kaas (4,30 p/pakje!) en de waxinelichtjes (1,50/20 stuks!) laat ik liggen. Het is ongelooflijk hoe zulke gewone dingen hier zoveel kosten.
Ik pak de bus naar huis en stop nog even bij de Euromarket om te pinnen en sponsjes te halen. Thuis gekomen heeft Marjo bezoek van een vriendin en ze eten in de keuken. Ik ga maar even niet daar staan te boenen dan. Ik maak broodjes, praat wat met Sanna en flans een pagina in elkaar waarop mijn hyves-vrienden ook in vertrouwde omgeving foto’s kunnen kijken. Sanna gaat Pulla-broodjes bakken. Ik mag er ook een paar rollen. De keuken ruikt heerlijk. Ze biedt aan me morgen door de stad rond te leiden. Vind ik leuk! Ik eet twee Pulla’s, die veel lijken op broodhaantjes, en ga slapen.
zaterdag
Vandaag doe ik een poging om uit te slapen. Die mislukt. Om acht uur word ik wakker en is het zo licht in mijn kamer dat ik niet meer kan slapen. Dan maar niet. Het is vandaag weekend en ik ga straks brood met gebakken eieren maken.
Eerst lees ik een tijdje in een folder over Oulu, aangezien ik vandaag toch een beetje de toerist ga uithangen. Dan wat laptoppen en het is tegen tien uur. Ik maak in de keuken brood met eieren en kom Sanna daar tegen. Om elf uur gaan we weg, maar eerst loop ik even naar de kelder van flat 2B om mijn doos met kopjes en borden weg te zetten.
Daar aangekomen zie ik dat er een aardige hoeveelheid spullen staat. Stoelen, kasten, veel printers en zelfs een bankstel. Ik pak twee lampjes en een wasrek mee en loop weer terug. Vooral dat wasrek is een uitkomst: ik dacht er namelijk al over om mijn was over de kastdeurtjes te drogen te hangen. De ene lamp heeft een Chinese stekker en de andere geen peertje, dus de eerste gaat terug en voor de tweede ga ik een lampje zoeken. Misschien ligt er nog wel eentje in de keuken.
Sanna en ik nemen een achteromweg richting de stad. Zij fietst en ik loop. Fietsen, zegt ze, gaat hier echt stukken beter dan lopen, zo met die gladheid, omdat je gewicht op een plaats blijft. Allez, misschien koop ik dan volgende maand een fiets, als het echt zo gemakkelijk is.
In de stad komen we langs allerlei koffiehuisjes en winkels totdat we bij de boekwinkel komen. Die heeft maar drie kaarten van Oulu, waaronder een heel toeristische. Die ene gaat zeker mee. Sanna staat erop om naar meer boekwinkels te gaan opdat we een ruimere keus hebben.
Eerst moet ik de Marimekko zien, de winkel waar Finland trots op is. Bij de Kodin1 zat er ook al een. Ze hebben allerlei designgoods en textiel voor in huis. Een soort van designer-Zeeman. We doen een rondje door Stockmann en ik koop nog twee kaarten. Dan lopen we naar de zee. Natuurlijk even op de foto met het standbeeld van de politieman en even door de kauppahalli heen.
We lopen een eind de brug naast de plezierhaven op. We staan in diepe sneeuw en alles om ons heen is eigenlijk wit. Sanna wijst haar appartement aan. We lopen terug en doen een rondje langs alle schattige rode houten huisjes. Ik krijg echte Lappi-schoenen en Russische vilten laarzen (Valenki) te zien en de oude verkoper praat honderduit tegen Sanna terwijl ik er niks van begrijp. Hij denkt dat ik dat wel doe, omdat hij af en toe iets heel simpels uitlegt met veel getallen erin (en die ken ik!) en op een detail van de schoen wijst, ja dan snap ik het ook wel. Na een kwartiertje ratelen staan we weer buiten en om eerlijk te zijn: mooie schoenen, maar ik ben geen snars wijzer!
We lopen terug en komen langs een kleine boekwinkel waar je ook koffie kunt drinken. Er zit een jongen te tekenen. Ze verkopen veel strips en kaarten van Kiroileva siili, een zwarte egel die erg veel vloekt. Daar wil ik een kaartje van, maar wel eentje waarop hij niet vloekt.
We drinken een kop koffie bij Bisketti in het centrum (leuk zaakje en dus superdruk) en eten een pulla. Ik heb er eentje met yoghurt en vanille. Je hebt ook huge pulla’s met slagroom en ander zoets erin, maargoed ik moet in m’n kleren blijven passen!
We gaan nog langs een leuk winkeltje dat Lifestyle Kauppa heet en dat veel lokale comics verkoopt, maar ook kleding en kleine sieraden. Ze hebben echt maffe dingen, zoals armbanden van legoblokjes of telefoontoetsjes, t-shirts met hippe prints erop en nog meer zulks. Hier ga ik echt terugkomen. De verkoper zit trouwens heel rustig achter in de winkel strips te tekenen. Wat een leven!
Daarna pakt Sanna haar fiets en gaat richting haar ouders. Ik ga richting een bus en nog even langs de supermarkt voor avondeten. Met wat moeite sprokkel ik kip-kerrie bij elkaar en koop gelijk ook wasmiddel en een magnetronpan. Thuis lekker douchen en eten koken voor twee dagen. Het is niet het beste dat ik ooit gemaakt heb, maar kan er mee door. ’s Avonds werk ik aan de Metal Battle flyer en ga dan slapen.
zondag
Vandaag lukt het me beter om uit te slapen: tot half twaalf! Dat mocht ook wel. Het is allang licht als ik opsta. Ik maak de MB flyer af en doe nog wat kleine dingetjes. Dan ga ik weer op strooptocht naar Valkkyla 2B, voor een kastje. Ik vind er genoeg die mooi zijn, maar te groot om mee te slepen. Ik kies een klein ladenkastje uit dat ik kan tillen en zeul het mee, door de sneeuw, de trappen op…
Ik maak het fornuis schoon (Sanna zegt dat dat echt niet hoeft, maar ach) en mijn andere aanwinst die voor me achtergelaten was: een koffiezetapparaat! Morgen dan maar koffie kopen. Het is grappig hoe je na 2 jaar in een schoon huis opeens zo hard gaat opruimen in een studentenhuis. De vuilnisbak moet ook nodig, maar ik stel dat uit tot aankomende zondag om niet voor te komen als een schoonmaakfreak.
Ik ga weer naar mijn kamer en zoek wat dingen uit voor school. Het begint al donker te worden. Ik probeer Fins te leren met een online cursus en doe daarna de CD-rom met de rijbewijscursus. Wat een fouten zitten er in dat programma zeg, daar zou ik zelf nooit 20 euro voor hebben neergeteld. Met de situaties en stellingen ben ik het overigens wel eens hoor.
Ik ga naar de keuken en warm mijn prakje op, praat wat met Sanna. Het schijnt hier helemaal niet vreemd te zijn om in elkaars bijzijn alleen maar te zwijgen. Goed, dan doe ik dat. Terug op mijn kamer schrijf ik mijn blog en denk ik over alle dingen die ik de komende weken moet doen… best wel veel. Ach ja, tijd te over!
maandag
Vanochtend ben ik echt wel vier keer wakker geworden, omdat ik voor mijn gevoel zo vroeg moest opstaan. Eerst om vier uur, toen om zes uur, toen om kwart voor zeven… om zeven uur ben ik er maar uit gegaan om te douchen. Nog even eten en toen om tien over acht naar de bus gelopen. Lijn 50 zeilde voorbij en ook lijn 20 miste ik, maar toen kwam er nog een lijn 20. Dat was mooi, die haalde ik nog net. Tijdens het ontbijt had Sanna me al gewaarschuwd dat het vandaag extreem koud was: -25, het koudste wat ik zou meemaken hier. Okay. Op het korte stukje van huis was er nog niks te merken maar toen ik van de bus naar school liep bevroor de inhoud van mijn neus. Dat voelde echt heel raar.
Verder is het spekglad. Het was de afgelopen dagen wat milder en de sneeuw begon van de wegen te verdwijnen, maar nu vriest het weer keihard. Alles is opgevroren en de platgelopen sneeuwpaden zijn nu regelrechte ijsbanen. Je moet echt heel houterig lopen om grip te houden. Ik hoef vast niet te zeggen dat dat niet bepaald snel gaat.
Vrijdag had ik een lesje comic-drawing gevolgd van een van de studentes. Vandaag en morgen is er weer les en ik doe beide mee. Maarten volgt het als minorvak, ik gewoon voor de lol. Het vreet wel tijd trouwens, maar ik vind tekenen zo leuk. Ik ben om half twee uit de les weggegaan en heb de bus naar de supermarkt gepakt (da’s 1 halte verder dan mijn huis). Ook hier bevroor mijn neus weer gelijk. Ik heb op goed geluk postzegels voor mijn kaarten gekocht en ze in de brievenbus gegooid. Als er strafport op zit: alvast mijn excuses. Bij de supermarkt heb ik koffiespullen en vleeswaren voor op brood gekocht, maar ik had het verkeerde pakje vleesjes in m’n handen. Dat kostte opeens 2,29 en geen 99 cent. Nouja, misschien smaakt het lekkerder of heeft het bewuste beest vaker buiten kunnen lopen. Op de terugweg naar huis, die ik lopend aflegde, bevroor mijn neus weer. Ik begin eraan te wennen. Ik had beter de stoep langs de weg kunnen nemen, want het pad achter Välkkylä langs was zo glibberig dat ik amper vooruit kwam. Op een gegeven moment ging het pad bultjeaf en ik moet zeggen dat ik op dat moment echt snapte waarom pinguins op de zuidpool af en toe stukken op hun buik glijden. Ik kreeg er hier ook neiging toe! Na zoveel geschuifel over een hellend ijsbaantje wil je eigenlijk niets lievers dan gewoon een aanloop nemen, je schrap zetten en in een rechte lijn op huis aansleëen!
De vleeswaren op brood zijn trouwens wel erg lekker. Vanavond m’n interview in elkaar geklust (met dank aan Sanders kritische blik) en gezellig gemaild en gechat met het thuisfront. Ik meende nog heel even te horen dat mijn onderburen karaoke gingen doen maar gelukkig, dat zette niet door. Tijd om te slapen!
dinsdag
Zo, ik ben vandaag wat later opgestaan – kwart over acht – maar ik heb mooi even de huiswerkopdracht voor comic-drawing zitten doen. Ik heb een soort van ‘criticism’ op Dirkjan getekend; een kort stripje in die stijl waarin je eigenlijk uitlegt wat het idee is van de main characters. Ik heb ze allemaal even flink op de hak genomen.
Het is nogal gek dat ik al de hele dag hard geluid hoorde vanaf de Pohjantie. Alsof een enorme vrachtwagen probeerde een afrit op te komen maar er met alle geweld niet tegenop kwam. Het waren ook vrachtwagens, maar wel van de wegenwacht. Ze strooien nu om het uur grit en komen de weg afschrapen. Met drie van die grote gele kolossen mieren ze rond en houden het verkeer een beetje op. Dat er nog geen ongelukken zijn gebeurd is wel een wonder.
Om twaalf uur heb ik de bus naar de hogeschool gepakt. Ik kom er aan en de comic-drawing klas is net aan het lunchen. Ik had de les geskipt om huiswerk te maken en het interview voor te bereiden. Ik schuif zelf ook even een dienblad vol lekker eten, want voor die anderhalve euro ga je niet ’s avonds nog een keer koken. Bij de lunch kom ik Mari, de docente tegen, en ze vraagt of ik mijn criticism even kan laten zien. Ze vindt hem tof. Ik vind zelf het verhaal beter dan de tekeningetjes, maar je zou zelf eens moeten proberen DirkJan te imiteren; de tekeningen lijken zo knullig maar ze zijn zo geniaal. Afijn, nadat Mari de comic heeft bekeken heb ik eigenlijk niks meer te doen. Ik ga in de werkkamer op de begane grond zitten. De bus is net voorbij dus ik wacht een half uurtje op de volgende. Ik print mijn interviews even uit en kom Jussi tegen, waar ik morgen een afspraak mee heb. Jussi weet weer iemand die lessen geeft in portfolio-design en hij wil haar graag bij de meeting hebben. Ik vind het prima. Ik krabbel nog wat in mijn dummie en ga om half twee met de bus. Jahoor, daar ga ik weer onderuit op de gladde straat, nu heb ik een blauwe linkerbil. De buschauffeur moet lachen en roept me wat toe in het Fins. Ik stap weer uit bij de supermarkten en probeer nu zo lang mogelijke stukken over de stoep te lopen omdat die gestrooid zijn met grit. Gisteren sneed ik af over de parkeerplaats maar dat is één grote ijsbaan nu.
Ik koop een lampje en wat andere spullen. Dan schuifel ik weer naar huis. Ik denk leuk te doen en snij een bocht af door het park. Het gaat leuk heuveltjeop, maar what goes up, must come down… dus sta ik het volgende moment piepend (ik heb letterlijk even gepiept, om mijn drama kracht bij te zetten) bovenaan een gladde ijshelling. Stapje voor stapje hobbel ik langs de kant (waar rulle sneeuw ligt) naar beneden. Een local die me tegemoet komt snapt denk ik niet waar ik zo’n moeite mee heb. Bij de supermarkt heb ik anti-slip-ijzertjes gezien (zie foto’s) maar die waren wel prijzig terwijl ik niet eens weet of ze werken.
Ik heb me ingeschreven voor de wasmachine en om zes uur is het dan mijn tijd. In de kelder is niemand. Alle drie de wasmachines zijn leeg. Ik heb de modernste gereserveerd. Hij kan ook in het Nederlands, dus daar zet ik hem gelijk op. Met een wolwasprogramma van 25 minuten ben ik good to go. Ik mik er wat wasmiddel en wasverzachter in en hobbel over het ijzige paadje terug naar huis. Na het eten gaat mijn wekker: de was is klaar. Hij is ook daadwerkelijk klaar als ik bij de machine aankom. Amazing! En uit alle folders leek wassen nog wel zo’n opgaaf. Drie dagen vantevoren inschrijven, machine bedienen, wachten op je was… ik snap nu waarom Nederlanders zo’n uitdrukking over kinderen hebben. Er is echt niks aan.
Vrolijk glibber ik terug naar mijn flat en hang het over mijn wasrekje. De hele kamer ruikt naar wasmiddel, mmmmm!
Jussi mailt om de afspraak af te zeggen. Zijn kind heeft griep. Dat is geen probleem, want ik kwam er net achter dat Guus deze week vakantie heeft. Nou, dan stellen we alles een weekje uit! Dat betekent dat ik de volgende 3 dagen niets te doen heb, tenzij ik zelf op speurtocht door de school ga. Of ik kan eindelijk mijn notitieboekje erbij pakken en eens al die dingen gaan doen waar ik nooit aan toekwam…
woensdag
Wat een dag vandaag. Het is alweer -23. Ik had het liever in de plus gehad. Gisteren heb ik gehoord dat eigenlijk alles postponed is naar maandag. Dat klinkt als ‘jeej vakantie!’ maar dat is nu net waar ik geen zin in heb. Buiten lopen is nu namelijk een crime zoals ik al beschreef en de hele dag op je kamer zitten is ook maar niks. De lessen comicdrawing gaan pas volgende week weer verder. Mijn interviews heb ik al voldoende voorbereid – ik zou het blaadje met vragen kunnen gaan vormgeven, maar eigenlijk voegt dat niks toe aan de vragen zelf – dus ik heb nu twee lijsten uitgeprint en that’s it.
Ik werd vanochtend om acht uur wakker maar kon m’n bed niet uitkomen, gewoon omdat ik weet dat ik vandaag eigenlijk niks te doen heb. Toch om kwart voor negen maar onder de douche gehobbeld, wakker geworden. Laptop aan, posters maken… what else? Enerzijds voel ik me prima op m’n gemak hier, er knaagt alleen een gevoel aan me dat ik naar buiten moet, mensen moet leren kennen, spannende dingen doen. En om eerlijk te zijn heb ik daar niet zo’n behoefte aan. Ik wil de omgeving wel graag zien, als me dat niet zou interesseren dan zou ik voor niks in Finland zitten. Maar, daarmee kan ik beter wachten tot ik hier wat beter kan lopen en het wat minder koud is. Dus zit ik hier…
Ik ga vanmiddag nog wel naar de stad. Eerst eten bij het Oamk en dan op de terugweg in de bus blijven zitten tot in het centrum. Ik moet nog voor m’n excursie naar de Sampo betalen en ik wil eens gaan kijken of meer winkels die grip-ijzertjes verkopen. Ach, het houdt je bezig…
Mijn humeurtje van vanochtend is gelukkig overgegaan. Mijn dag is maar een beetje anders verlopen dan ik verwachtte. Rond een uur of half drie loop ik naar de bushalte om bij school te gaan eten. In de verte komt een bus aan. Het nummer lijkt 21… of 24… ik denk uiteindelijk 24 en stap in. Echter, bij het ziekenhuis gaat het vehikel rechtdoor. Twijfel. Zou de 24 anders rijden dan de 20? Als hij nou bij het volgende kruispunt rechtsaf gaat? Helaas. Hij gaat linksaf. Ik zit naast een metal-uitziende jongen die wat grumpy kijkt. Ik stoot hem aan en vraag of hij Engels kan. Een beetje dan. Ik vraag of we weer naar het centrum gaan. Nee, het centrum ligt achter ons. Waar we dan heen gaan. Oulu uit? Ja, Oulu uit, 20 km naar een nabije plaats. Oopsie! Ik mompel dat ik op de verkeerde bus zit en hij drukt snel op het knopje zodat ik er bij de volgende halte uit kan. Dan sta ik in de sneeuw. We zijn net over de Oulujoki rivier gereden dus ik laat me deze kans niet ontnemen om eens leuk foto’s te gaan maken. Ik peddel over de brug en maak foto’s van de bandensporen op de bevroren rivier. Dan pak ik een bus terug naar de laatste halte voor het ziekenhuis, waar ook mijn bus naar school komt. Een uur later dan gepland ben ik op school. Pfoe!
Er is gelukkig nog lunch. Ik schep m’n bord vol en neem per ongeluk de vegetarische pasta met tofu inplaats van de overheerlijke pizza die aan de overkant van de balie ligt. Aargh! Ik hap mijn eten weg en weet precies de volgende bus weer naar het centrum te nemen. Daar loop ik wat rond maar ik kan de straat met het Antilla-warenhuis niet vinden. Na wat gehobbel loop ik maar de Stockmann in om op te warmen. Daar hebben ze wel anti-slip-dingen maar die zijn best duur. Ik vraag of ze ze in mijn maat hebben. Nee. Of ze ze dan bij de Antilla zullen hebben. Ja… zegt de dame… maar ik kan ze ook bestellen! Ik bedank en ga naar de Antilla, die ik gelukkig nu wel gauw vind. Daar hebben ze dezelfde dingen inderdaad voor minder. Ik reken ze af, koop nog wat appels bij de supermarkt en hop weer op de bus naar huis. Alvorens ik op die bus hop ga ik precies voor de deuren nog een keer lelijk onderuit. Iedereen roept me medelevende dingen toe. Ik hou er wel wat rugpijn en blauwe plekken op mijn knieën aan over, maargoed.
Na het eten maak ik de studs aan mijn schoenen. In huis moet ik er beslist niet op lopen, want ze prikken in het linoleum en ze lopen nogal wiebelig. Maar eenmaal buiten op het ijs ben ik helemaal gelukkig. Ik kan zelfs rennen over de gladde weg naar de Kajaanintie toe! Nou, ik kan weer wandelen (ik word onderweg naar de supermarkt alsnog door een local ingehaald, ja dank u). Ik koop de nodige zooi bij de supermarkt en zelfs een Finse uitgave van ‘Pirates of the Caribbean: Dead Man’s Chest’ uit een koopjesbak. Het is een kinderboek, maar ik denk dat het moeilijk genoeg is om te lezen. Ik koop nog een postzegeltje, doe een brief op de post en keer huiswaarts. Ik help Sanna met het verplaatsen van haar bed. Ze heeft vandaag een computer gekocht en heeft gemerkt dat ze alles toch wat dichter bij het stopcontact moet zetten. We hebben beide hoofdpijn. Dat is dan ook de reden dat ik maar vroeg m’n bed in duik. Met hoofdpijn valt er weinig te doen, helemaal aan een fel tft-scherm…
donderdag
Ik begin de dag met mijn ontbijt en praat wat met Sanna. Haar hoofdpijn is ook over, net als de mijne, maar ze heeft het vannacht erg koud gehad. Ze heeft alleen een slaapzak hier (de rest ligt in haar apartement, afgetaped) en ze had haar bed bij de vewarming weggeschoven. Ze heeft het geloof ik minder riant dan ik hier. Ik hoop dat ze snel weer terug kan naar haar eigen apartement – of eigenlijk hoop ik dat ook niet, want dan ben ik mijn gezellige huisgenote kwijt.
Ik werk wat aan de Atak prijslijsten en bedenk me hoe laat ik naar het Oamk zal gaan voor mijn lunch. Er was 1 dag waarop ze maar tot 14.00 hadden… maar ik ken al die weekdagen niet van afkorting dus ik heb geen flauw idee welke. Nouja, als ik het niet haal ga ik naar de stad en eet bij de Subway of ik eet broodjes en kook ’s avonds. Tegen 13 uur pak ik de bus naar school. Ik ben een van de weinigen die nog zit te eten maar dat is maar goed ook, want de rij om twaalf uur is elke dag fors. Ik zit tegenover een jongeman die niet echt wat zegt. Wel maakt hij af en toe mompelgeluiden. Dat doen wel meer Finnen hier. Ik denk dat het een alternatief is voor een gesprek aanknopen met ’n ander.Ik zit nog even in de werkkamer beneden, laat Henri en Jenni me toevoegen aan Facebook en ga dan naar de bus. Ik wil naar Osako (van de bustrip naar Kemi) om te betalen, maar het adres staat nog in een e-mailtje. Eerst maar naar huis om dat op te zoeken.
Thuis is het kwart voor vier. Ik lees in het mailtje dat het kantoor maar tot vier uur open is. Bummer, dat haal ik niet meer. Ik wil anyway nog naar de stad, dus ik bind de studs weer onder en klos richting bus. Alle bussen die langs Kajaanintie komen stoppen wel in de stad en dat is mooi. Wachten op de juiste bus is hier namelijk geen pretje: stilstaan is langzaam koud worden. In de stad ga ik wat rondneuzen. Ik doorkruis de H&M;, maar zoals ik al had verwacht is dat nou geen zaak om iets nieuws in te verwachten. Ik was twee weken geleden nog in die in Enschede en hier hebben ze precies hetzelfde. Ik kan niet doelloos shoppen. Ik ga maar eens een papieren tas zoeken voor m’n was. Na wat winkels te zijn afgekuierd vind ik een mooie linnen boekentas met opdruk van de boekwinkel in de Stockmann. Ik vraag gelijk aan de verkoopster of het vreemd is om met studs aan door een winkel te lopen. Daar moet ze om lachen. Ze vindt van niet, maar ze zegt dat het inderdaad wel opvalt omdat je zoveel herrie maakt.
Ik klikketie-klak weer naar de uitgang en probeer Bisketti te vinden. Die lijkt verstopt te zijn, maar als ik het een voorbijganger vraag blijk ik er haast voor te staan. Ik ga naar binnen, neem een broodje en koffie, verover een kruk in een zithoek voor drie en begin te tekenen. Ik probeer op een stripfiguur uit te komen dat ik gemakkelijk teken maar dat toch niet zo gewoontjes is. Er moet ook wel een reden achter zijn vorm zitten. Zo krabbel ik wat bladzijden vol. Er komen twee mediterraanse jongens naast me zitten. Ik volg geen hout van hun gesprek (vast in het Fins) tot ze me vragen wat ik aan het tekenen ben. We raken aan de praat. Ze blijken Spaans te zijn (en dat ook al de hele tijd te spreken, ahem) en studeerden hier ook, maar zijn hier blijven wonen. Marcos wil graag wat in mijn dummie tekenen en tekent een karikatuur van hem en David. Ze zetten hun e-mailadressen erbij en ik beloof dat ik ze mail wanneer mijn strip klaar is. Ze gaan weg en ik zie verbaasd dat het alweer half zeven is. Ik heb anderhalf uur met ze zitten kletsen!
Nou, op naar huis dan maar. Ik smeer wat broodjes en laptop wat. Om tien uur krijg ik toch wel zin om even een kijkje te gaan nemen bij Hevimesta. Ik kleed me aan en hobbel naar de bus. Die komt niet meer. Dan maar lopen. Met een kwartiertje ben ik in het centrum. Bij Hevimesta trek ik de deur open en sta tot mijn verbazing eigenlijk gelijk midden in het café. Er staat een brede kerel met een stel securitybadges voor mijn neus. Hij brabbelt wat tegen me en ik wil mijn jas ophangen. Hij brabbelt weer. ‘ID and four euros please’. Ik vraag hem waarvoor dat is. ‘Entree en ik wil zien hoe oud je bent’. Oooo. Beschaamd (ik was de kerel namelijk al half omver gelopen…) trek ik mijn ID en hij ziet dat ik ouder dan 21 or whatsoever ben. Ik betaal hem vier euro en daarna is de garderobe gelukkig kostenloos. Ik zet koers naar de bar en bestel een bier. Eén euro maar omdat het happy hour is tot 1.00. Ik staar wat rond. Leuke tent, waar is de karaoke? De barmannen zijn erg druk dus een gesprekje daarmee aanknopen heeft weinig nut. Er zit echter wel een jongeman naast me. Hij begint tegen me in het Fins te brabbelen. Ik zeg dat ik hem niet versta en hij ratelt in het Engels verder. Hij heet Arto en hij is hier al lang niet geweest omdat hij druk was met werk. Nu is hij op goed geluk hier binnen gelopen. We praten wat en hij laat me de kelder zien, waar een nog grotere bar en een verdiept stuk met een podiumpje is. Het lijkt nog het meest op de Metropool in Hengelo, afgezien van de verdiepingen dan. Ik vertel Arto over mijn band en dat ik hier ook wel eens op het podium wil staan. Nodig bandleden zoeken dan maar. Ik vind het tot dusver heel aardig dat Arto me even de zaak heeft laten zien en ga weer aan de bar zitten. Maar, Arto heeft ook niks te doen dus we praten verder. Hij zit aan de grappa’s en ik krijg nog een bier (alas, voor 1 euro…) hij zegt al half dronken te zijn, al is z’n Engels nog prima. In Europa, zegt hij, hebben ze nergens goede alcohol zoals hier. Bovendien is niemand aan de rappe Finse drink-snelheid gewend. Ik moet hem wel gelijk geven: hij tikt zijn grappa’s weg alsof het ranja is en hij wordt er niet waziger op. Achter de bar krijgt een jongen de microfoon aangereikt. De tekst op de monitoren in de zaak begint te lopen en de jongen zingt vals mee. Ik wil ook! Er worden nog wat nummers gedaan en dan zingt een meisje Sleeping Sun van Nightwish. Dat schijnt hier een klassieker te zijn omdat zowel jongens als meisjes hem kunnen. Ze doet hem helemaal niet verkeerd – of ze zingt gewoon niet mee en we horen de band – daar zijn we nog niet over uit. Ik twijfel of ik Nemo zal zingen maar ik durf niet. Voordat ik he weet heeft Arto het nummer en mijn naam al op een inschrijfbriefje gekrabbeld en roept de barman mijn naam om. Heeeiidii… Nemoooo! Nou, goed dan. Ik pak de microfoon en schud Nemo uit mijn mouw. Er gaat iemand voor de monitor zitten maar ik ken de tekst toch uit mijn hoofd en zing er vrolijk op los. Voordeel is dat de helft van het café niet doorheeft wie er aan de microfoon zit en dat de andere helft het eigenlijk niet boeit. Na het zingen ben ik helemaal blij. Zingen is zo leuk! Ik probeer Arto nog over te halen om ook een nummer te doen maar – ondanks dat hij eerder op de avond nog zei dat hij best wel kon zingen – wil hij nu niet meer. Ook niet als ik meezing. Er komen nog wat nummers van Amorphis tot Aerosmith voorbij en dan vind ik het tijd om naar huis te gaan. Ik bedank Arto voor het goede gezelschap en ga de kou weer in. De bustijden die aangegeven staan zijn bedroevend: om half zes komt de eerste bus. Ik ga maar weer lopen, het is goed te doen bij -10. Met een kwartiertje ben ik weer thuis, lekker m’n bed in!
vrijdag
Vandaag kom ik redelijk op tijd mijn bed uit. Ik doe een verbouwing aan de Atak prijslijst en zet hem weer op de FTP-server. Dan slinger ik Editplus aan en begin aan de fancy versie van mijn wekenplanning. Die had ik tot dusver in Word, maar ik vond hem te lelijk. Nu ga ik een leuke in HTML bouwen met wat bijzondere extra’s. Ik bouw tot een uur of twee en doe tussendoor wat losse dingetjes zoals ontbijten en douchen. Ik moet naar het Oamk om te eten, maar volgens mij hadden ze op vrijdag maar lunch tot 14.00 … ik moet echt eens leren om de namen van de dagen in het Fins te gaan begrijpen. Ik besluit het er niet op te gokken en ga niet naar het Oamk maar naar de stad. Onderweg loop ik even langs de wasmachine-kelder. Daar kom ik Teddy tegen, hij is erg spraakzaam (en rap van tong ook), hij komt uit Ethiopië. Hij checkt de tijd op zijn telefoon en ik zie dat hij daarop een foto van hem met een gitaar heeft. Ik zeg dat ik kan zingen. Op mijn vraag of hij gitaar kan spelen antwoordt hij nee; hij vindt een gitaar gewoon tof. Oh, bummer. Hij wil me pers sé zijn telefoonnummer geven, ja mag hoor. Dan haast ik me naar de bus.
Eerst langs de ‘Osako’ om mijn tripje naar het IJskasteel van Kemi en de ijsbreker Sampo te betalen. Ik moet in de Albertinkuja zijn, een piepklein straatje met maar 2 grote huizenblokken. Het ene lijkt een hospitaal, het andere lijkt een school… wel van het OAMK. Waar zou dat verrekte kantoor zitten?
Ik check voor de zekerheid even de volgende straat maar dat is de Albertinkatu. Jaja, dat maakt verschil. Ik keer terug naar de twee grote gebouwen. Vraag aan een dame die buiten rookt of zij weet of het OAMK-gebouw nummer 20 is en waarom de deur dicht zit. Ik moet harder aan de deur trekken, zegt ze. Dat werkt. Ik bedank haar en spoed me naar binnen. Vier prachtige trappen op (zie foto’s) en ik sta bij een gang met een zijdeurtje. OSAKO -> staat er voordat ik de gang in loop. Oh, wacht, ik moet het zijdeurtje hebben. Ik kom inderdaad in een kantoortje en de jongen (die me eerst in rap Fins aanspreekt) vraagt me direct of ik mijn tripje naar Kemi kom betalen. Ja, dat doen we dan maar hè? Binnen vijf minuten sta ik weer buiten. Ik ga naar de Subway en haal een half kalkoenbroodje. Het meisje kan maar slecht Engels, maar dat kan niet op tegen mijn afschuwelijke Fins: bij het ontvangen van het wisselgeld zeg ik niet ‘kiitos’ (bedankt) maar ‘anteeksi’ (sorry) terwijl ik haar glimlachend aankijk. Zij kijkt uiterst verward terug. Tijdens het eten van mijn broodje snap ik pas wat er daar misging. Ik ben nog steeds zo’n kluns hier en dat zal ik nog wel even blijven ook. Ik hobbel nog wat rond in de stad en ga naar de H&M.; Ik wil namelijk beenwarmers kopen… om armwarmers te hebben. Ze hebben inderdaad beenwarmers en ik ga blij weer de winkel uit. Kijk, dáár is een H&M; hier dan wel weer handig voor: je weet gewoon dat ze het hebben, simpel. Ik pak de eerstvolgende bus naar huis en eet nog een broodje. Dan frunnik ik nog wat aan mijn amazing online afstudeerplanning en stuur hem naar Guus, in het kader van ‘kijk dit doe ik als ik tijd over heb’. Ik wil in bed nog wat gaan tekenen aan mijn cartoonfiguur maar mijn pen is na twee kantjes leeg. Shit happens, ik moet vast niet doortekenen nu. Slapen dan maar.
zaterdag
Vandaag word ik zo rond negen uur wakker. Ik heb gedroomd dat mijn bankrekening leeg was en dat er allemaal rare dingen gebeurden. Nou, niet meer zodra ik mijn ogen opendoe. Het is tijd om broodjes met ei te maken. Ik overweeg om vandaag om een noordelijk eiland heen te gaan lopen, het ziet er ook uit alsof de zon lekker schijnt, dus… why not. Nou, omdat het vijf minuten later alweer dik bewolkt is, daarom. Ik hobbel naar de supermarkt en sla benodigdheden in voor de Beef Chimichurri die ik van huis mee heb genomen. Na drie minuten heen-en-weer drentelen voor het vleesschap moet ik het accepteren: 240 gram biefstuk kost zeven euro! Nou, dat wordt 1x Beef Chimichurri hier… thuis haal ik de schade wel weer in, waar bieflappen prima voldoen en gewoon 3 of 4 euro kosten…
Ik heb tijdens het lopen naar de supermarkt wel gemerkt dat de sneeuw vandaag zo hoog opwaait dat het niet leuk meer is. Rondom het eiland lopen is daarmee helemaal van de baan. Ik ben langs het zwembad gelopen en heb een folder met prijzen en tijden meegepakt, maar eigenlijk heb ik helemaal geen zin in zwemmen. Het is vast lekker warm en ontspannend maar ik ben niet zo’n zwemmer… constant hetzelfde uitzicht, dat leidt maar tot oeverloos gepieker. Bovendien zijn het gespetter en die chloorlucht eigenlijk ook niks voor mij.
Terug op mijn kamer voel ik me toch wat saai en neem ik bus 9 naar de Olujoki-rivier, dezelfde plek als waar ik laatst overhaast ben uitgestapt toen ik de verkeerde bus nam. Ik wil wat foto’s maken van de rivier en van de wijk die hier ligt. Ik kan om .50 zelfs een bus nemen die enkele wijken doorkruist en dan in de stad uitkomt. Dapper wandel ik de besneeuwde hellingen van de wijk op en fotografeer hier en daar huizen. Mijn handen worden al snel kouder en fotograferen – dat is met handschoenen aan niet te doen. Mijn camera sputtert tegen door te laten weten dat zijn batterij op is. Bullshit, je hebt het gewoon koud. Nou afdrukken.
Na een half uurtje buiten trek ik het echt niet meer. Mijn pinken zijn gevoelloos en als ik ga wachten op de bus van .50 dan verlies ik vast het gevoel in nog vingertjes en teentjes. Ik hobbel de brug weer over in de richting van de Kajaanintie. De plotselinge wind op de brug overvalt me en laat me vergeten dat ik nog een foto van de bandensporen in de sneeuw wilde maken voor Els. In de verte staat een meisje te wachten bij de bushalte. Fijn, dan komt er vast een bus. Ik ga bij haar staan en de goede bus komt gelukkig al rap. En zo laat ik me terugrijden naar mijn huis. Bij de halte waar ik uitstap kan ik net het LED-bord van de supermarkten zien: -16 graden. Okay, mijn camera had reden tot klagen.
Thuis warm ik op en maak een aardige Beef Chimichurri. Vanavond ga ik films kijken.
zondag
Vandaag ga ik weer een wandeling maken, maar dit keer poog ik daarbij niet half dood te vriezen. Ik vertrek om één uur en loop zuidwaarts. Ik kom langs de sporthallen en ook de enorme koepel waarbinnen zich iets van een voetbalzaal bevindt. Aan de zuidrand van het sportterrein loopt een pad dat onder de snelweg doorgaat. Ook stroomt er een klein beekje onderdoor. Als ik onder de bruggen uit ben steek ik het beekje over en loop verder zuidwaarts. Ik kom op een lang pad met aan de ene kant parkeerplaatsen en aan de andere kant bomen. Daarachter ligt een grote provinciale weg. Na een kilometer of wat parallel te hebben gelopen aan de weg ga ik er met een tunneltje onderdoor. Nog even lopen en dan sta ik toch echt bij de achteringang van de school! Dat was leuk.
Maargoed, de school is op zondag dicht, dus keer ik maar weer om. Ik loop dezelfde route terug en maak nog wat foto’s. Ik kom onder het viaduct allemaal skiërs tegen, die met een rotvaart over het pad aan de andere kant van de beek suizen. De blaren op mijn hielen zijn intussen – onder de Compeeds – weer lekker rauw aan het worden. Ach, dat zal wel zo blijven. Ik heb eigenlijk nooit schoenen hoeven inlopen dus ik ben wel benieuwd of deze blaren nou voor altijd zo blijven zolang ik deze Dr. Martens draag. Geen prettig vooruitzicht, maar wel een reden om er een lange-termijnoplossing voor te vinden.
In twintig minuten ben ik weer thuis. Ik zou dit elke dag met plezier lopen als ik dat probleem met die schoenen niet had. Ach, ik weet de weg nu tenminste, en als ik over een maand een fiets koop heb ik echt een supersnelle route naar school. Thuis zit ik nog wat aan mijn laptop, ontwerp een printversie voor mijn wekenplanning en wacht tot ik kan gaan koken. Echter, Marjo is in de keuken en bakt koekjes ofzo… samen met een vriend waarvan ik nog niet echt heb uitgefiegolierd hoe hij haar kent. Om zeven uur claim ik dan toch maar m’n plekje aan het aanrecht. Marjo en de jongen blijken ook al pulas te hebben gebakken, want het is vandaag en dinsdag een soort van feest voordat het vasten begint. Ik krijg ook een pula aangeboden, dit maal met de keuze om hem uit te breiden met minstens drie soorten jam en vanilleslagroom. Terwijl ik begin met het maken van een betere Beef Chimichurri dan gisteren worden achter mij nog enige pula’s verorberd. Mijn Beef Chimichurri smaakt aardig vandaag, de saus is dikker en ik heb niet zoveel fraiche bij mijn rijst gemikt. Ik geniet van de laatste happen en verzucht dat ik dit nu zeker 3,5 maand niet ga eten. Gezien de prijs voor de biefstuk is dat overigens ook geen slecht plan. ’s Avonds verstuur ik de invitaties voor de interviews met de docenten en update nog wat aan mijn wekenplanning. Time for bed…
maandag
Vandaag verzet ik mijn wekker naar negen uur maar besef dan dat ik zou Skypen met Guus. Ik kom mijn bed maar uitgerold en zet de laptop aan. Guus is er de komende uren toch nog niet want het is in Nederland pas acht uur. Ik draai een nieuw visitekaartje in elkaar – eentje met wat handige contactgegevens voor hier en ruimte om mijn telefoonnummer en adres op te schrijven… iets wat niet iedere halve zool in een café of gemeenschappelijke ruimte zomaar van me hoeft te krijgen. Guus is online en we Skypen wat. Dan moet ik me haasten om de bus te halen en op tijd op mijn afspraak met Jussi te zijn.
Het gesprek met Jussi is leuk en leidt tot nieuwe ideeën. Eigenlijk wil hij dat ik ook een website ga maken voor de World Airguitar-championships waar hij board member van is, maar ja, dat mag natuurlijk niet in een afstudeeropdracht hè…
Het klinkt wel als een vette opdracht, een goede naam en een goede grondslag: wie Airguitar speelt kan geen oorlog voeren, dus Airguitar staat voor vrede! Wie weet kan ik daar op een andere manier nog aan werken. Na het gesprek smikkel ik even een maaltijd weg en interview dan de screenwriter Tomi. Aansluitend daarop ga ik naar huis.
Ik blijk trouwens wel een uitzonderlijke student te zijn door studs te dragen en ze dan ook nog aan mijn tas te hangen. Jussi vertelt dat deze zooltjes met studs eigenlijk alleen gedragen worden door locals die minstens boven de 40 zijn en dan ook nog broze botten hebben. Ik heb een ander excuus: ik ben een buitenlander en ik ging té vaak op mijn muil de laatste dagen.
Ik stop even bij huis en check of er al een briefje bij de post zit dat ik iets kan ophalen van het postkantoor. Niks. Ik hop weer op de bus en ga de stad in om een kaartje voor mijn oma te kopen. Deze keer zie ik in de boekhandel dat ze best wel mooie sneeuw- en winterkaartjes van Oulu hebben die me de eerste keer echt niet waren opgevallen. Ik koop een mooie voor mijn oma en een beroemde kaart met dansers van Jack Vettriano. Dan loop ik naar Valve, het filmhuis in de stad. Ik pluk wat folders mee van films die de komende weken draaien, ga langs de tourist office voor een kaart van de buslijnen want ik wil de komende dagen eens een rondritje gaan maken.
Ik loop door de winkelstraten terug en pak de bus naar huis. Daar maak ik broodjes en ga eens op onderzoek uit naar de sauna. Die schijnt vanavond van zes tot acht open te zijn voor de dames van onze flat. Ik ga de kelder van huize 2A in en knips de lamp aan. Juist, een deur ‘sauna 1&2’. Die ga ik door en sta weer in een halletje. Hier kan de lamp niet aan: is-ie stuk? Geen idee. Omdat het stikdonker is wanneer de deur achter me dichtvalt houd ik die open door er een stuk tapijt tussen te slepen. Met een kiertje licht vanuit het eerste halletje speur ik de ruimte af. Links en rechts zit een deur met een kastje ernaast. Het kastje is geel, heeft wat knoppen en een flitsend rood lampje. Het ziet eruit als een kastje dat je ook wel vindt in douches op campings… of waarmee je schrikdraad op een paardenwei zet. Achter de linker deur van sauna twee hoor ik meisjes praten. Ik morrel aan de deur. Op slot. Dat is leuk, dat wordt dus geen sauna zo te zien.
Ik stommel terug naar huis. Zal ik het Marjo vragen? Zou die ooit naar de sauna hier gaan, en dan nog, kan ze het me uitleggen in het Engels? Ik vraag het Sanna wanneer ze thuiskomt. Die kent de sauna hier niet, ik moet het Marjo maar vragen. Tja… dan mail ik liever Psoas eigenlijk. Ik slijt de rest van de avond met wat geskype en het schrijven van de ansichtkaart.
dinsdag
Vandaag sta ik op om half negen, douche en zet mijn laptop aan. Een uurtje of wat later is Guus op Skype. We skypen tot elf uur of half twaalf en bespreken mijn voortgang en mijn foto’s. Ik sta er wel goed voor en de foto’s zijn impressive. Mooi.
Ik twijfel of ik eerst naar de supermarkt zal gaan of eerst naar school, maar hongerig door een supermarkt lopen is niet goed voor je uitgavenpatroon dus het wordt de school. Ik mis bus dertien, blijf even met Sanna staan praten en mis ook bus 20. Er komen drie vrolijke jongens voorbij die een paars bankstel op ski’s meeslepen (gevuld met blikjes bier overigens). Ze gaan duidelijk meedoen aan de slee-race. Ik vraag ze hoe laat die begint. Om twee uur. Ik check op mijn horloge en zie dat ik dan wel rap mag eten en terugkomen, het is al een uur. Maar bus 24 laat zich niet zien dus wacht ik nog maar tien minuten en stap op de volgende nummer 13. Mijn poging om snel te eten mislukt, ik haal de bus van half twee niet. Ik lummel wat rond, luister het Duitse gesprek een tafeltje verder af (de Finnen aan de tafel begrijpen niks van het verhaal, ik wel, en ze hebben het echt over niks). Dan hop ik op de bus naar huis en stap uit bij de supermarkten. Ik sla wat eten in en wandel weer naar huis langs het Raksila park. Al van verre hoor ik de muziek en de juichende studenten. Ze staan in drommen op de sleeheuvel (te zien op eerdere foto’s). Er is niet echt een parcours: er liggen drie sleetjes bovenaan de heuvel, een forse kerel met een mobilofoon wijst aan van welke teams er drie man op het sleetje mogen plaatsnemen en dan duwen twee andere teamgenoten ze naar beneden. Per keer gaan er drie sleetjes de heuvel af en belanden onderaan, waar een rood olievat staat. Daar moeten de teams plus slee omheen en dan zo rap als het kan weer terug de heuvel op. Het team dat het eerste boven is wint en gaat door naar de finale. Ik breng snel mijn boodschappen naar huis en loop gewapend met mijn camera terug naar de heuvel. Ik schaar me tussen de bierdrinkende en barbecuende menigte en fotografeer en film erop los. Er komen nog wat teams voorbij, afgewisseld door roekeloze individuen op sleetjes die even two minutes of fame willen tussen de races door. Na de finale, waarin een team hun slee plus teamgenoot heuvelop moeten trekken, komen de originaliteits-racers. Achtereenvolgens zie ik een acrobatische piramide, een kartonnen Nokia-schoen, een bankstel met televisie en een koelkast de heuvel afsleeën. Allemaal natuurlijk bezeten door mensen. Na het fotograferen van het bankstel is mijn rechterhand echt bijna blauw, maar de koelkast moet ook nog even op de foto. Daarna is mijn hand zo koud dat het me beter lijkt om terug naar huis te gaan.
Ik maak eten en bedenk me of ik zin heb om de cultfilm te gaan kijken. Eigenlijk niet, ik heb meer zin om te Photoshoppen. Daar heb ik al dagen zin in. Dus surf ik naar Worth1000, zoek een leuke contest uit en leef me de rest van de avond uit op een mooie plaat. Morgen draait de film ook nog en dan kan ik daarna prima door naar de Hevimesta als er een leuk bandje is.
woensdag
Ik ben vanochtend vroeg opgestaan, heb de usual dingen gedaan. Wat mail gecheckt en gewerkt aan m’n afstudeerverslag. Om twaalf uur schiet ik in mijn jas en haast me naar buiten, opdat ik met de 20 of 24 van kwart over mee kan. Na een kwartiertje te hebben gewacht begint het koud te worden en vraag ik me af waar mijn 20 blijft. Twee kinderen spelen in een sneeuwhoop. Lijn 3 komt eraan en ze gaan gelijk mee. Er komen nog wat mensen aanschuifelen. Lijn 6 en 9 komen aankachelen. Ook niet mijn bus. Het wordt kouder. Lijn 4 komt voorbij! Ik zie ze al een paar honderd meter vantevoren van de Ratakatu de Kajaanintie opdraaien en vanaf dat moment kun je dus gaan hopen en gaan turen dat het je bus is. Maar nu zijn er al minstens 4 bussen voorbij gekomen, de internationale lijndiensten nog niet meegeteld – en geen ervan is mijn bus! Ik vernikkel hier!
Eindelijk, om vijf over half, komt er dan een lijn 13 aangegast. Die had ik eigenlijk niet willen hebben want die stopt verder van de school af. Maar liever een bus dan geen bus. Verkleumd zet ik me – zonder op de lokale etiquette hier te letten – op een bankje naast een oude meneer. De oude mensjes op de bankjes rondom me kijken me met argusogen aan. Het is hier nou eenmaal niet zo gewoon dat je naast iemand gaat zitten. Ze stappen uit bij het ziekenhuis, ik bij school, en ik kom Annemari tegen. Ze is verbaasd dat ze me weinig ziet (dat vermoedde ik al, ze zullen de Spaanse wel fulltime op sleeptouw hebben) en nodigt me uit voor een saunaparty vanavond. Ik draai er wat omheen en bedenk me dat ik de film of de dansvoorstelling die Sanna vanochtend oplas toch veel leuker vind dan zo’n zuipfeestje. Ik ga lekker richting kantine. Er is vandaag moussaka! Blij schep ik mijn bord vol. Het smaakt verrukkelijk. Naderhand loop ik naar de students room. Jenni en nog wat anderen zijn aan het werk. Jenni heeft reactie van de lerares die over de audio rooms gaat: ik mag ze gebruiken mits de bordjes op groen hangen. Blij bedank ik haar en ga kijken wat die rooms inhouden. Er is er echter maar eentje vrij op dit tijdstip. Ik piep om de hoek van de dubbele isolatiedeur en zie een microfoonstandaard, een tafel en een piano. Geweldig! Nu kan ik overdag gewoon even gaan zingen voor een half uurtje – tenminste, als ik kan zingen op commando. Het komt meestal vanzelf en dat zijn vaak net die momenten dat ik thuis zit en mijn huisgenoten niet wil storen. Ik heb nu dus ook eigenlijk geen zin (en tijd) om te gaan zingen, dus ik wandel naar de bushalte. Gelukkig staat er eentje te wachten. Thuis is er geen post. Bummer. Ik snap echt niet waar alles blijft. Mijn pakketje kan ik volgen met een Track&Trace-code;, maar een ansichtkaartje had er nu allang kunnen zijn. Sanna zegt dat Oulu best wel off-center ligt en dat het daarom nogal lang kan duren voordat alles er is. Ze gelooft niet dat ze ooit al iets is kwijtgeraakt. Ik ga maar aan mijn verslag en deskresearch werken en zo gaat de mooie, redelijk zonnige middag voorbij. Als het hier ietsje warmer was (en dat verandert hier heel snel, zegt Sanna) dan was het prima te doen buiten. Maar ja, warmte betekent geen sneeuw. En dan ziet de stad er vast al een stuk gewoner uit. Tussendoor update ik deze pagina en kijk dan maar weer wat er allemaal moet gebeuren…
Inmiddels heb ik gehoord van de vliegtuigcrash nabij Schiphol. Na een beetje topics op Tweakers te hebben gevolgd en stukjes nieuws te hebben gezien begrijp ik dat Nederland nu wel in rep en roer zal zijn. Rond zes uur ga ik naar de supermarkt, ik loop dit keer eens de K-Citymarkt in. Allemachtig, het is alsof je de Mediamarkt binnenkomt, en net als je de handstofzuigers gehad hebt sta je opeens in het pad met shampooflessen, waarna de echte supermarkt begint. Er was ook nog een kelder en als ik me niet vergis ook een tweede verdieping. Ik ben zo overdonderd dat ik vergeet daarheen te lopen, ik struin langs het bierschap, verbaas me dat het hier 3,50 euro per flesje kost – en neem dan maar een cheap uitziend flesje van 1,50 mee. Sixpacks van een bekend uitziend merk kosten hier 24 euro. Amazing. Yoghurt voor het ontbijt erbij, en ik ben good to go. Ik overweeg om te gaan zwemmen vanavond, omdat ik wederom de film gemist heb, maar weer bedenk ik me dat zwemmen er alleen leuk uitziet, en dat het al sinds m’n jeugd echt geen hobby meer van me is. Toch jammer, ik heb namelijk het toeval dat ik vaak dicht bij zwembaden woon.
Na even thuis te hebben gezeten en een stukje Alice in Wonderland te hebben gekeken, verveel ik me toch wel erg. Ach, even naar het zwembad, gewoon proberen. Dus ik pak in, vraag de laatste tips en walkthroughs aan Sanna en hobbel naar het zwembad. Het is allemaal vrij gemakkelijk te vinden. Wel is het opvallend dat de dames-omkleedruimte gelijk begint met bankjes en kluisjes en dat de dames ertussenin zich zonder blikken of blozen uitkleden tot ze poedelnaakt zijn. Met een handdoekje, shampooflesje en soms een badpakje onder de arm hobbelt dik en dun dan richting douches. Ik trek mijn bikini aan en hobbel erachteraan. Even douchen, altijd netjes… maar waar is het zwembad? Naast me zijn vier grote saunahokken. Daar mag je met je badpak niet in, vertelt een pictogram me. Op goed geluk wandel ik verder en jahoor, na twee zigzagmuurtjes sta ik opeens in een gigantische hal. Wel jaren ’70 overigens, dit is dan het grootste en mooiste zwembad van Oulu: nou, qua stijl zou ons Slagmanbad er niet voor onderdoen.
Ik ga baantjes zwemmen en stap daarvoor in het grote vijftig-meterbad. Ik kies een baan uit waar men redelijk rustig zwemt en peddel mee. Aan het andere eind van het bad zijn hoge duikplanken. Een jong meisje staat op de laagste plank en krijgt van haar trainer instructies om een weloverwogen sprong te maken. Elke keer maakt ze aan het eind van de plank abrupt een noodstop en loopt zuchtend terug. Haar trainer gaat steeds verder onderuit zitten en brult af en toe wat naar haar. Toch springt ze wel een paar keer. Om haar heen zijn jongens kunstjes aan het doen vanaf de duikplanken: handstand, achteroverslaan, schroef in de lucht en dan met een plons het water in. Wel apart om een keer te zien.
Na een half uurtje krijg ik het koud en krijg ik ook kramp in mijn muishand (?) en ga ik het water maar uit om te gaan douchen. Na de douche loer ik wat om me heen en als ik zie dat het niks abnormaals is, volg ik de kledingvoorschriften en duik een sauna in. Lekker! Daarvoor kwam ik nou eigenlijk hier. Ik zit een tien minuten en denk lekker na. Dan is het douchen, aankleden en op naar huis.
Ik drink mijn biertje, internet nog wat en ga slapen.
donderdag
Bijtijds opgestaan, gedouched, ontbijt gemaakt. Ik moet om 13.00 bij Veikko zijn, dus ik heb deze ochtend om nog wat werk te doen. Ik lees de afstudeerverslag-richtlijnen en pijnig mijn hersens over de bijzondere vorm waarin ik dat verslag ga gieten. Ook haal ik mijn handtekenpapieren weer tevoorschijn en teken een paar indrukwekkende heavy-duty radio’s. Dat is nog niet gemakkelijk, ze lijken allemaal op FisherPrice en My First Sony apparaten bij mij. Stug teken ik door, tot het wel tijd wordt om richting het Oamk te gaan. Dit keer ga ik speciaal voor de 13 en die komt er dan ook in vijf minuutjes aan. Ik ben vroeg op school, wat me de gelegenheid geeft om eerst te gaan eten of eerst eens te gaan zingen. Ik besluit dat zingen leuker is. Er is gelukkig een kamer vrij en ik sneak erin. Naast mij spelen mensen enorm mooi gitaar of dwarsfluit. Kom ik aan met mijn hamerversie van ‘Thoughtless’ – het enige nummer waarbij ik mijzelf, hetzij nogal roekeloos, op de piano kan begeleiden. Schaam, schaam. Anyway, zingen zonder piano gaat wel lekker, al merk je heel snel dat de ruimte erg ‘dood’ is gemaakt. Je stem komt niet terug zoals je dat verwacht in een andere kamer. Na een half uurtje kom ik weer naar buiten en verbaas me er enigszins over dat er geen woedende menigte met staken en brandende fakkels staat. Ah well, eten dan maar. Om 13.00 ga ik naar Veikko. Hij is er nog niet. Petri, zijn kamergenoot, is er al wel. Hij zegt niet veel, maar tekent aan een stuk door. Zijn muur hangt vol met psychedelische kronkelmannetjes en zelfs een paar mooie portretten van de vrouwelijke geslachtsdelen. Ah well. Veikko komt binnenstommelen en ik neem het interview bij hem af. Het is goed te merken dat hij zich liever in het Fins uitdrukt dan in het Engels. Petri zegt niks (ik vraag hem ook niks) maar als hij wat zegt is dat in het Fins. Later kom ik erachter dat hij ook op mijn interview-lijst staat maar nog helemaal niet gereageerd heeft. Misschien kan hij wel geen Engels….?
Na een erg lang gesprek met Veikko – waar overigens wel veel informatie uitkomt – hobbel ik richting mijn bus. Ik stap uit bij de supermarkten, want ik heb me voorgenomen om nou eindelijk eens een lamp te kopen – de uitgaven aan kaarsen werden hoger dan het bedrag voor de lamp. Dus stommel ik de Euromarkt binnen en zie daar voor een tientje een foeilelijk limegroen bureaulampje. Die gaat mee. Ik ga nog even mutsen passen op de damesafdeling maar kan niks leuks vinden. Het ding moet wel goed over je oren kunnen en zodra ik dat doe, zit elke baret of alpinopet raar. Een rond mutsje heb ik al, dus daar ga ik geen tweede van kopen. Mutsen zijn hier wel echt trenddingen. Je wordt er buiten mee gezien dus is het echt een show-off item, zo anders dan in Nederland.
Thuis ga ik eten en dan is het wasmachinetijd. Ik hobbel met mijn mooie linnen tas vol was naar de kelder en kom daar Teddy tegen. Nadat ik mijn wastijd van zondagochtend naar nu had verzet, had ik niet verwacht hem nog te zien. Maar, Teddy is een trouwe Ethiopiër; en laat niet zomaar een afspraak gaan. Hij heeft zondagochtend om negen uur op me staan wachten bij de wasmachine om erachter te komen dat ik me had uitgeschreven – en nu is hij hier vanavond. Ik vind het erg aardig van hem. Ik weet niet of dat aan zijn cultuur ligt, maar hij probeert enorm aardig te zijn. Hij wil mijn tas dragen, helpt me in mijn jas. Ik stop mijn spullen in de wasmachine, zet een timer op 25 minuten en ga weer naar huis. Teddy heeft me verteld dat er vanavond nog een slee-race op de heuvel in het park is en wil graag dat ik daarheen kom. Na een klein halfuur pluk ik mijn heerlijk fris ruikende was weer uit de machine en hang het op. Dan ga ik op goed geluk naar de heuvel. Warempel, er is een provisorisch opgezette slee-race aan de gang. Teddy staat bovenop de heuvel met zijn vrienden (nu zie ik pas dat ze allemaal erg ’touchy’ zijn, ze staan gewoonlijk heel dicht op elkaar en omhelzen elkaar bij elke leuke gebeurtenis, cultuur dus…). Ze hebben een blauw sleetje en gaan zo ook. Er komen absurde teams van de heuvel af glijden. Het gaat er hier alleen om of je leuk naar beneden komt, je hoeft niet terug. Beneden staat een jury die bordjes met cijfers ophoudt. Ik zie van alles gaan; zandbakken, plastic sleetjes, kont-sleetjes, zelfs mensen met een vuilniszak rond hun middel gaan de helling af. Mensen gaan achterstevoren, ondersteboven, met z’n drieën boven op elkaar naar beneden. Je had er echt bij moeten zijn. Dan gaat Teddy met z’n vrienden. Ik moet opeens aan de film Cool Runnings denken. Jamaica has a bobsledteam… ja, en Ethiopië heeft een slee-team in Finland, ik ben er getuige van. Joelend gaan ze naar beneden. Prachtig. Er komen nog wat luchtbedjes, rubberbanden en papieren zakken met mensen erop en dan vind ik het welletjes. Mijn vingers bevriezen, zelfs in mijn handschoenen.
Thuis ga ik nog wat internetten. Opeens is er iemand aan de deur. Het is de jongen die in het weekend bij Marjo was. Ik versta er niks van, maar het gesprek is snotterig en droevig en soms wat haperend. Ik hoor dat Sanna erbij komt staan en op adviserende toon dingen zegt. Ik kom maar niet voor ramptoeristje spelen dus ik wacht het relaas in mijn kamer af. Naderhand zitten de dames in de keuken en ik kom erbij staan. Sanna legt me uit dat ze inderdaad wat relatieadvies heeft gegeven aan Marjo en haar vriendje – exvriendje, corrigeert Marjo haar. Maar hij sliep hier wel zondagnacht. Ja, dat wel. Marjo volgt het in het Engels niet zo dus gaat naar haar kamer. Ik kook noedels op, praat nog wat met Sanna en ga dan maar slapen.
vrijdag
Ik heb vandaag helemaal geen zin om wakker te worden. Geen wonder: ik schuif m’n gordijnen open en de bomen zijn spierwit, evenals de straten in de verte. Amazing, was het daarom gisteravond zo koud? Ik hobbel richting douche en Marjo waarschuwt me dat het vandaag -15 of -50 is (ik hoop het eerste) en dat ik me echt goed moet aankleden. Allright.
Ik werk wat aan m’n blog en dan is het na tienen, tijd om naar school te gaan voor een interview met Pasi Särkelä.
Ik ben wat vroeg op school dus bestel eerst een kop koffie. Ik geef 80 cent en de caissière loopt zomaar weg. Een andere kantinemedewerker legt me uit dat ik nu gewoon zelf koffie uit de kan moet pakken. Hij wijst me ook even de melk en de roerstaafjes. Great. Dit zouden ze op het Saxion ook moeten hebben zeg, gewoon een nette kantine.
Pasi is een zwijgzame Fin. Hij heeft een kantoor voor zichzelf. Hij leest mijn vragen door en reageert zoals de anderen reageerden; hij probeert alle vragen in één keer te beantwoorden. Ik weet hem daarvan te weerhouden door elke vraag apart te stellen en krijg zowaar nog interessante antwoorden ook. Dat is later in mijn verslag wel te lezen. Ik ben echt blij dat ik deze interviews houd en ik ben trots op de keuze van mijn vragen. Ze zijn voor de Finnen soms wat moeilijk te begrijpen, maar met uitleg van mij erbij geven ze hele verrassende, goede en creatieve antwoorden. Zo kan ik er wel wat mee.
Verder is Pasi niet zo leuk om mee te kletsen. Hij kauwt op iets dat kauwgom lijkt, hij smakt als een gek en hij kijkt heel nors. Daardoor laat ik me niet uit het veld slaan. Aan het einde van het gesprek vraagt hij nog wat gewone dingetjes over mijn verblijf, over Nederland. Hij is er wel eens geweest, net als de andere docenten: in Amsterdam. Hij denkt dat ik het hier wel saai moet vinden, dit is het platste gedeelte van Finland – maar als ik hem zeg dat Nederland zo mogelijk nog platter is, is hij wel verbaasd. Serieus, Oulu heeft leuke heuvels, al mag ik ze van Pasi niet zo noemen.
Ik bedank hem voor het gesprek en ga naar de kantine. Lekker, eten. Ik let er nu goed op of ik het menu voor 1,58 opschep, want ik had laatst dat van 2,60. Op zich geen ramp, maar ik heb vaak slechts een twee-euromunt in mijn portemonnee. Gelukkig staan alle menu’s ook in het Engels genoemd en als je dan iets van de ingrediënten in de bak herkent zit je wel goed. Vandaag heb ik ovenschotel met zalm, superlekker. Ik ga nog even bij Henri, Jenni en de blonde jongen zitten en praat wat over het kleuren van mijn haar. Dat wil ik vanavond gaan doen. Ik zie opeens dat het heel is en dat ik nu net mijn bus kan halen. Ik wens ieder een prettige vakantie en hobbel naar buiten. Ik haal de bus gemakkelijk. Thuis stap ik uit. Ik heb me zojuist tijdens de rit verzucht dat ik vandaag echt nergens meer heen hoef. Geen supermarkt, geen stad, niets.
Dan komt de post. Er zit een brief voor mij bij! Het lijkt op een rekening, maar is het niet. Hij komt van de posterijen; mijn pakketje is er. Een vriend van me heeft me een klein cadeautje gestuurd dat eigenlijk met Valentijn aan moest komen. De Finse posterijen hebben dat duidelijk niet begrepen. Het ding is ergens in Turku aangekomen en heeft meer dan een week ergens tussen depots en sorteercentra geslingerd alvorens het nu in Oulu ligt. Ik zoek het adres op en wandel naar de straat. Het adres lijkt onvindbaar. Ik vraag het een dame die erg goed Engels spreekt. Ze wijst me naar het busstation. ‘Waarschijnlijk’ zegt ze ‘is je pakketje hier per bus gekomen ofzo’. Afijn, ik loop daarheen, ga naar binnen en trek een nummertje zoals iedereen doet. Maar als het mijn beurt is blijkt dat ik bij het verkeerde loket sta: ik moet een kilometer verder bij het pakketjesdepot zijn. Okee…
Ik wandel het busstation over en inderdaad, bij het pakketjesdepot snapt de mevrouw mijn brief wel. Maar ho – ze wil even mijn identiteitskaart 2x checken, want mijn naam is toch echt Heidi, en op het pakket staat Heid… afijn, ik kom kennelijk zo vertrouwensvol over dat ik het gewoon mee mag nemen. Het is een fiks ding van wel 2,5 kilo. Ik schuif het met moeite in mijn Campzonetasje en hobbel weer naar huis, onderwijl vrolijk ‘Daar komen de Kabouters’ van meneer Teeuwen zingend.
Thuis aangekomen bewerk ik het pakketje met mijn broodmes bij gebrek aan beter (ik heb een schaar, besef ik later). Er komt een groot fotoboek over Jugendstil en een leesboek uit. Ik ben uitermate verbaasd. Mijn eerste gedachte is ‘hoe krijg ik dit ooit mee terug?’. Desondanks ben ik heel erg blij met de boeken. Dat zal een moeite hebben gekost…
’s Avonds maak ik broodjes en fix ik mijn weblog. Ik bereid alles in de douche voor en verf mijn haar donkerrood. Omdat ik hier nog geen oud t-shirt of vieze handdoek heb, knip ik een grote plastic tas van de Euromarket tot een t-shirt. Sanna ziet me voorbijlopen met mijn plastic zak-mode en knalrode verfcoupe en ze kan haar lachen niet inhouden. Ze maakt een foto van mijn outfit. Na een tijdje spoel ik het uit en wacht tot mijn haar gedroogd is. Sanna komt nog even kletsen. Ze vertelt dat ze al naar Amerika en naar Duitsland is geweest, beide voor een taalstudie van dat land. Dat bewonder ik erg. Zodra mijn haar droog is, is het bedtijd.
zaterdag
Vandaag slaap ik door tot half tien. Ik hoor wat gestommel in de keuken en mijn hersentjes beginnen langzaam te kraken. Vandaag was toch niet de trip naar Kemi? Nee, vast niet. Zeker niet. Moet zeker weten van niet…
Ik trippel naar de agenda in mijn jaszak en check. Nee, 14 maart pas. Goed, dan lekker ontbijt maken. Ik heb nog net genoeg voor deze ochtend, maar er moet vandaag some serious shopping gedaan worden aan levensmiddelen en avondeten voor dit weekend. Dat later.
Ik leg de tas en het boodschappenlijstje klaar en ga met handtas de deur uit. Eerst shoppen voor een leuke nieuwe muts. Ik heb namelijk gemerkt dat mutsen hier best wel trendgevoelige dingen zijn. Mijn huidige muts (door Sanna trouwens eerder een Navajo-muts dan een Lappen-muts genoemd) kan er prima mee door, maar ik wil ook een trendy dingetje. Dat moet een baret worden in een passende kleur. Ik struin de H&M; af, maar daar hebben ze niet de juiste kleur. Ik ga naar de Stockmann maar die hebben niet de juiste prijs… (eerder het drie- of viervoudige). Bij Antilla hebben ze weer geen leuke kleur.
Ik loop langs de boekwinkel waarvan Guus zei dat ze op de eerste verdieping veel tekenmaterialen hebben. Ik kan hem geen ongelijk geven; ze hebben inderdaad veel, ook Pro-markers en handige dingen voor het concepttekenen. Ik neem een setje schaatsmallen mee en een heuse Marimekko-map (met roze bloemen, want in die kleur komt het Marimekko-gevoel het beste uit). Dan ga ik naar Bisketti voor een grote kop thee en een lekkere appel-kaneelpulla. Toegegeven, ik ben een beetje een einzelgänger, maar ik kan me zo prima vermaken. Ik besefte dat pas terwijl ik vanmiddag zeker een uur over mijn thee en pulla deed en al die tijd gefascineerd naar de beige muur voor me keek, met de overschilderde leidingen en de gloed van de bollampen erop. Ik ben prima gezelschap voor mezelf, nooit te langzaam, nooit te gehaast. Altijd in de gelegenheid om ter plekke mijn plannen te veranderen en iets compleet anders te gaan doen.
Ik hobbel nog wat rond in de stad en pak de bus naar huis. Ik drop mijn spullen af en ga gewapend met mijn grote rugzak naar de drie supermarkten. Bij de Prisma kijk ik even voor een baret, maar ze hebben geen leuke kleuren. Ik reken mijn boodschappen af en loop nog een extra rondje voor een potje crème fraîche. De caissière maakt een grapje tegen me waarop ik zeg dat ik Engels ben (niet echt, maar het werkt wel) en ze maakt het grapje nog eens in het Engels. Grappig, dat mensen me hier best wel voor een local aanzien. Ik vind het wel goed om hier niet zo de vervelende exchange-student of de toerist uit te hangen. Ik heb trouwens nog een leuke baret gekocht, een antracietkleurige. Hij zit leuk en ik kan niet wachten om er mee rond te lopen!
Ook heb ik bij de K-Citymarket, waar ik de baret heb gekocht, gezien dat mijn tripje naar de Kodin1 misschien wat overbodig was. Alles wat ze daar hebben, hebben ze in de supermarkten hier ook. Ik snap nu waarom locals me raar aankeken toen ik zei dat ik eerst naar die woonmalls moest…
Met mijn rugzak afgeladen vol sleep ik mezelf de heuvel op richting Välkkylä. Thuis maak ik pasta met tomatensaus en gehakt. Dan update ik mijn blog. Sanna komt aankloppen, ze wil weten of ze me via internet kan bereiken. We wisselen Skypenamen uit en Sanna geeft me een aantal links naar het gratis leren van andere talen. Leeukkk!!!
zondag
Vandaag hoor ik in mijn roes van wakkerworden opeens de brievenbus. Nog steeds op ‘ik krijg post’ toer weet ik mezelf uit mijn bed te slingeren en beland ik voor de voordeur. Er liggen reclamefolders op de mat. Ik kijk naar de tijd. Het is kwart voor negen! Op zondag!
Ik duik mijn bed weer in en doe een poging zo lang mogelijk uit te slapen. Het wordt elf uur voordat ik er weer uit kom en ontbijt maak. Ik lees de reclamefolders door. Vooral de folder met de computers heeft een leuke vermelding (zie foto’s). Muistilla!
Dan spreid ik de buskaart over de tafel uit en check welke bussen er vandaag naar Nallikari gaan. Dat is een strand, of een heel eilandje voor de kust, dat zo genoemd is. Op zaterdag rijdt de bus elk uur, vandaag maar een paar keer. Bovendien zie ik als ik goed kijk dat de bus alleen op een paar wazige momenten doordeweeks voor mijn huis langsrijdt, op andere dagen rijdt hij om via de brug over de Olujoki. Daar wil ik niet helemaal heenlopen, dus die bus nemen we maar niet. De 20, de 4 en de 6 gaan wel, richting centrum. Ik kan allicht die pakken en vanaf daar het eilandje rondlopen. De reden dat ik eerst de bus pak is dat ik nog steeds huiverig ben voor blaren, en als ik die dan toch krijg, liever tijdens de wandeling op het eiland dan tijdens de poging daar allereerst te komen…
Wat ik trouwens erg goed merk is het volgende. Ik denk de laatste weken eigenlijk constant in het Engels en dat gaat lekker, maar daardoor gaat je zinsbouw en woordsamenstelling in het Nederlands wel helemaal aan gort. Ik moet nu echt langer nadenken bij het schrijven van zinnen in mijn eigen taal dan in het Engels. Gaat wel weer over als ik weer in Nederland ben…
Ik praat in de keuken wat met Sanna. Ze raadt me aan om ook het park achter het Psoas-kantoor eens in te lopen, want het is daar erg mooi. Ze wil me haar winddichte Goretex-broek lenen, maar ik denk niet dat ik die nodig heb dus ik bedank. Op naar de bus. Twee nummers zoeven me voorbij terwijl ik probeer de brede Kajaanintie over te komen. Nu komen er vast meer, denk ik blij. Maar die hoop blijkt ijdel. Ik zit voor een kwartiertje, maar geen bus. Een meisje – ik denk een local – schaart zich bij me en wacht ook. Dan checkt ze haar busschema. Demonstratief sta ik op en ga maar wandelen richting stad. Als ze daar al stond te wachten omdat ze dacht, dat ik wel wist wanneer er een bus kwam, dan heeft ze nu vast wel begrepen dat ik ook geen bal snap van de dienstregeling hier. Ik wandel vrolijk door langs de supermarkten en net als ik bij de volgende halte ben komt er een lijn vier aan zeilen. Het meisje zit erin. Okay, aangezien hij naar het centrum gaat stap ik ook op. Scheelt toch wat lopen. Ik stap weer uit bij Torikatu en loop naar de zee. Ik schiet nog wat plaatjes van de huisjes hier, de vorige keer was het zo bewolkt, nu schijnt de zon heerlijk.
Ik loop tussen de schouwburg en de bibliotheek door en ga de brug over naar Pikisaari-eiland. Prompt sta ik op de brug uit de foto die ik zo lang hier naast op mijn Finlandpagina heb gehad. Blij maak ik de foto vanaf ongeveer dezelfde locatie opdat ik hem nu als eigen creatie op mijn site kan tonen. Ik vind het pad om het eiland direct en begin lekker met wandelen. De zuidzijde van het eiland is lekker zonnig. Een enkele keer ga ik van het pad af maar dat moet je eigenlijk niet doen, je staat dan gelijk tot aan je knieën in de sneeuw. Het lukt me zelfs om onderuit te gaan mét de studs onder m’n voeten. Au, weer een blauwe plek op mijn kont. Ik maak foto’s en wandel het rondje af tot ik weer aan het begin van het eilandje sta. De huisjes hier zijn heel klassiek en hebben een prachtig uitzicht op het water – alleen jammer van die kolossale fabriek aan de overzijde van het water.
Ik loop naar een koffiehuisje op de de kade van het vasteland en bestel een thee en een pula. Ik schijn mezelf zo slecht verstaanbaar te kunnen maken dat de eigenaar van de zaak maar gelijk in vloeiend Engels begint. Ach ja, dit is toeristisch gebied. Na het verorberen van mijn lunchje wandel ik naar de bushalte. Ik heb een nogal dunne sokken aan dus mijn tenen beginnen te bevriezen (toch niet slecht, na 2,5 uur lopen). Er komt niet direct een bus dus ik wandel nog even door de winkelstraten naar de volgende halte. Zondag is de perfecte dag voor wat windowshopping zonder dat de verkoopsters je gelijk naar binnen staren. Thuis ontdooi ik mijn handen en voeten. Ik plaats mijn foto’s in de gallery en maak avondeten. Dan nog even lekker douchen en het is alweer tegen bedtijd. Morgen weer hard aan het werk… (al vieren de Finnen om mij heen vakantie).
maandag
Vandaag kost het me echt moeite om wakker te worden. Om half acht snooze ik, om acht uur druk ik de wekker uit en om half tien rol ik dan eindelijk slaapdronken mijn bed uit. Ongelooflijk, dat is wel een reden om weer lekker thuis te zijn: iemand die je keihard je bed uitschopt.
Ik maak ontbijt en laat bewust de laptop uit als ik aan mijn bureau ga zitten. Er moet vandaag getekend worden, hoe moeilijk ik dat ook vind. Ik sleur de papieren tevoorschijn en begin met het inkten van de heavy duty radios. Al gauw ben ik aan het inkleuren toe. Bij de tweede plaat merk ik dat mijn Cool Grey 3 het loodje legt. Er komt alleen nog inkt uit als ik eerst met de Cool Grey 1 voorstrijk. Ja, dat is dubbele verspilling. Waarschijnlijk zal ik eerdaags een pakje Greys moeten halen bij de Kirjakauppa. Hoewel in een voordeelverpakking, is het kopen van vijf stiften tegelijk nooit leuk voor je portemonnee.
De post komt en brengt mijn businesscards, die Wilco opgestuurd heeft. Wat snel! Joepie! Ik spring een gat in de lucht. Marjo, die de rest van de post aanpakt, gromt haast naar me. Zeker een slecht humeur… of het is gewoonte om zo te doen tegen je huisgenotes.
Ik teken nog even verder en een uurtje later meldt Sanna dat ze gaat lunchen bij het ziekenhuis. Ze heeft me al eerder verteld dat ik daar, net als bij het OAMK, gewoon met mijn gele kaartje een cheape lunch kan krijgen. Echter, bijna niemand weet dat. En nu het OAMK dicht zit voor hun weekje vakantie is het een prima alternatief. Ze vindt het prima als ik met haar meega en zo lopen we door de sneeuw twee blokken naar het ziekenhuis. Er is vandaag echt een sneeuwstorm bezig om het land weer wit te maken, zo anders dan gisteren in de zon. We moeten onze ogen dichtknijpen.
Het eten bij het ziekenhuis is lekker. Sanna raadt me af om bij de dokters aan tafel te gaan zitten, want dat is uit den boze. Gelukkig zijn er nog genoeg lege tafels. Ze vertelt over zichzelf en merkt op dat ze al vierendertig is, dat had ik niet verwacht. Ik snap wel dat ze graag terug wil naar haar eigen appartement, ze is waarschijnlijk zo gewend aan alleen wonen. Ze schat onze huisgenote in op iets van twintig en denkt ook dat die daarom weinig zegt. Na het eten lopen we door de sneeuwstorm terug. Sanna gaat naar de stad en ik pak nog even mijn camera om de vage sneeuw-zeeën te filmen die zich over de Pohjantie verplaatsen (zie filmpje: vanaf 1.08!) Daarna loop ik nog even naar de begraafplaats tegenover Välkkylä. Het is een enorme begraafplaats die de Kajaanintie flankeert van ons kruispunt tot aan de stad. Het staat vol met bomen en kleine haast identieke grafsteentjes. Het is er heel stil. Af en toe hoor je een tak boven je ritselen. Na een paar ronden te hebben gelopen keer ik terug naar huis.
Mijn broek is drijfnat van de sneeuw (heerlijk, merk je niks van met hoge laarzen) en ik hang hem te drogen. Ik ga verder met tekenen en doe dat tot het etenstijd is en ik hoofdpijn heb. Gelukkig doen een paar boterhammen me goed. Na het eten trek ik een Odin-biertje open en Skype met Wilco. Dan is het alweer bedtijd…
dinsdag
Vandaag weet ik me wel op tijd uit mijn bed te lanceren. Ik maak ontbijt. Daarna fotografeer ik mijn tekeningen voor Hand30 nog een keer. Gisteren, bij het licht van het bureaulampje, was dat echt geen succes.
Ik ga weer richting ziekenhuis om daar te eten. Het kost hier wel een euro meer dan op school, maar misschien ligt dat ook aan de maaltijd die ik neem. Er zijn hier drie paden om langs te lopen, variërend van louter brood en beleg tot aan de complete avondmaaltijd.
Ik heb enorm veel plannen voor de vorm van mijn afstudeerverslag. Eigenlijk moet ik meer over de inhoud dan over het ontwerp nadenken. Maar het ontwerp vereist wat beeldmateriaal en ik wil graag beelden met veel sneeuw. Aangezien de sneeuw de komende maanden alleen maar minder gaat worden schiet ik nu vast de nodige plaatjes. In eerste instantie wil ik een paar mooie foto’s van de school, het liefst in de zon.
Omdat de zon vandaag geen thuis geeft en mijn blaar weer opspeelt wil ik naar huis. Er komt vast wel een bus, dus ik ga bij de halte staan. Al gauw komen een vrouw en een man met zoontje bij me staan. Hoewel je zou zeggen dat het opeens samenpakken van zoveel mensen toch wel de komst van een bus moet aankondigen, lijkt het erop dat geen van ons weet of er daadwerkelijk wel één komt. Ik bedoel; ik weet het echt niet. De bussen die hier het meeste langskomen gaan door totaan de school, en hoewel er niks in de dienstregeling vermeld stond lijkt het me niet onaannemelijk dat ze deze week wat minder zullen rijden. De dame naast mij loopt te ijsberen en kijkt soms bedenkelijk naar het haltebordje. De man met het kind loert bedrukt in de richting van de bus, probeert zijn kind in bedwang te houden en belt voortdurend met allemaal mensen. Volgens mij weet niemand hier zeker of er een bus gaat komen. Ik schat de kans eigenlijk niet zo groot, omdat ik er om 13 over ging staan en alle buslijnen normaal om ongeveer 9 over hier stoppen. Resoluut stap ik daarom bij de halte weg, kijk nog één keer om – de overige kluit vernikkelende mensen beduusd achterlatend – en zet aan tot een wandeling naar huis.
Ik ben nog maar net om de hoek als ik lijn 13 over de Kajaanintie zie aanzeilen. Hij komt op me af en gaat richting de school. Ha, een goede kans om toch nog foto’s te gaan maken, bewolkt of niet. Ik stap in en laat me naar het OAMK rijden. Ik krijg gelijk: foto’s met louter een wolkenlucht zijn niet bar interessant. Ik moet hier echt eens op een zonnige dag heengaan. Bijkomende irritatiefactor zijn de installatiebusjes die pontificaal voor de hoofdingang parkeren, omdat daar deze week druk geklust wordt aan de toegangsdeuren. Ik wil geen lelijke busjes op mijn foto. Als het aantal ‘weg te Photoshoppen’ items boven de vijf komt, geef ik het maken van een stijlvolle foto maar op en loop naar de achterkant, waar het pad naar huis begint. Lekker wandelen. Ik maak aan de achterkant nog een foto van de gevel en het naambord en dan komen de 20 en de 24 aanzeilen. Fijn! Die had ik niet verwacht. Ik ploeter door een golf sneeuw heen naar de weg en stap in. Lekker wandelen is voor nu even: lekker lui zijn.
’s Avonds eet ik broodjes en ik praat wat bij met Sanna. Ik klaag dat ik weinig uitga en dat ik vanavond saai aan een poster zit te werken. Ach, ik ben ook niet de doorsnee exchange student. Morgen ga ik bandjes kijken in de Hevimesta. Ik blijf nog lang aan de poster prutsen en ga veeeeeel te laat naar bed.
woensdag
Vandaag rol ik actief mijn bed uit, al is het wel om half negen. Ik spring onder de douche en probeer zo stil mogelijk te zijn want de andere dames slapen nog. Vrolijk kleed ik me aan, ruim mijn kleren op en verzamel wat was. Dit weekend ga ik eens een serieuze was draaien, waarbij de trommel echt volgaat. Ik heb nu al een halve tas was en aangezien ik hier dit weekend een maand zit moet mijn beddengoed in de was. Daarmee heb ik net één trommel vol. Ik snap niet waarom andere studenten zich op een tijd op alle wasmachines inschrijven. Je kunt toch niet zo lang je was opstapelen dat je drie trommels vol hebt?
Ik ontbijt en ga dan naar de supermarkt. Ik sla eten in voor de komende dagen en koop een pakje pennen, want sinds ik hier ben hebben al mijn fijne pennen het begeven. Misschien is het te koud hier? Mijn handen drogen ook al verschrikkelijk uit. Ik heb een hekel aan crèmes, maar mijn handen zien er nu uit als die van een oud omaatje, dus ik smeer al elke avond met het kleine potje huidcrème dat ik voor ‘uitzonderlijke gevallen’ had meegenomen. Volgende week haal ik bodybutter bij de Bodyshop, wel duur, maar tenminste niet van die vettige smurrie.
Het zijn die kleine dingen hier die je gewoon niet vantevoren voorspelt. Wanneer ik een volgende vijftien euro aan de kassa heb uitgegeven, check ik mijn saldo. De stem aan de Rabofoon vertelt me plotseling dat ik behoorlijk rijk ben. Als ik later op Internetbankieren kijk blijkt dat het OAMK me mijn hele vergoeding in één keer heeft gestort. Wegzetten maar, en blij wezen dat ze niet nalatig zijn met dat soort dingen. Tijdens mijn wandeling naar huis ben ik nog onwetend van de herkomst van mijn fortuin, dus geniet ik van het moment dat ik voor mijn gevoel miljonair ben en dat ik het waarschijnlijk mag houden. Thuis regel ik snel mijn bankzaken en maak mijn huur over. Psoas is nogal strikt met betalingen innen op de vijfde, dus volgende keer maar een dagje eerder overmaken.
Nog steeds in een opruimerige bui – het is inmiddels half twaalf – slinger ik de stofzuiger uit de kast en stofzuig de gang, de keuken, de wc en mijn kamer. Hè, dat ruimt op. Wat moet er vandaag nog gedaan worden? Nou, wat voor mijn afstudeerwerk, en die poster van Atak. Die moet echt wel af (ook al weet ik dat de deadline op vrijdag ligt). Dus daar vergooi ik ongeveer m’n hele middag aan. Op een rondje door de keuken vertelt Marjo me dat haar tante komt logeren. Tja joh, ik vind het best, ze zal wel geen Engels kunnen dus ik blijf wel braaf lachen. Ik vind het wel positief dat Marjo het me even vertelt. Ze is soms zo stil dat ik gewoon niet weet of ze zich nou gewoon constant ergert aan mijn aanwezigheid.
’s Avonds eet ik een cheape Frutti di Mare-pizza. Zoals ik tegen Wilco zeg ‘eigenlijk alles, waar Greenpeace actie voor voert, ligt er wel op.’ De grap komt niet aan. Okay, dan even in de herhaling voor de mensen die hem ook niet snappen: bij vispizza’s van minder dan 2 euro wéét je gewoon dat alle vis die erop ligt wel illegaal of door middel van overbevissing verkregen moet zijn. Jaja. Ik doneer Greenpeace maandelijks drie euro. Keep the change, guys. Omnomnomnomnom.
Marjo’s tante is er. Dacht ik eindelijk eens een struise Lapse vrouw from the far north in het echt te zien: neehoor. Ze ziet er modern uit en lijkt gewoon op Femke Halsema. Naja, bummer. Ik schrijf nog wat aan mijn digitale afstudeerverslag, want morgenochtend ga ik met Guus Skypen en dan moet hij dit wel kunnen bekijken. Het lukt me niet om de interviews ook nog in een htmlletje gegoten te krijgen, het is al tien uur. Ik pak mijn spullen en maak me klaar om naar de bushalte te lopen. Ik steek nog even mijn hoofd om de hoek van de keuken en zeg tegen Sanna dat ik naar Hevimesta ga. Ik doe dat zodat iemand weet waar ik ben mocht ik spoorloos verdwijnen. Sanna geeft me haar telefoonnummer en leent dan ook gelijk haar fiets aan me uit. Ik stribbel tegen, want ik durf helemaal niet te fietsen in de sneeuw – maar ze geeft me de fiets toch mee. Ze krijgt gelijk, ik kom heelhuids in de stad aan en parkeer het stalen ros bij Bisketti. Vanaf daar loop ik naar de Hevimesta. Het is redelijk druk binnen. Ik bestel een amsterdammertje en ga aan de bar zitten. De barman kon prima Engels toen ik hem om bier vroeg, maar als ik wil weten hoe laat de band speelt, snapt hij er geen hol van. Het is nu elf uur – tikt hij op zijn horloge -en one hour, ja dan spelen ze. Of dat nu over een uur is, of om één uur; het is in ieder geval nog lang wachten. Local tip: kom niet direct bij openingstijd naar een café. Maar waarom opent een café als Hevimesta dan ook zo laat! Ik zat al de hele avond te wachten, kan ik dat hier nog even voortzetten. Om niet geheel te falen zorg ik ervoor dat ik niet zonder bierglas aan de toog zit. Nadeel is wel dat ik in rap tempo wel drie bier wegtik, terwijl ik de laatste weken echt geen druppel heb gedronken. Dat gebrek aan routine voel je al gauw. Het volk om mij heen is afwisselend pushy dan wel terughoudend. Een blond meisje stoot tegen me aan en begint daarna een compleet verhaal in het Fins tegen me te lullen. Als ik zeg dat ik Engels ben krijg ik het zelfde verhaal nog een keer in gebrekkig Engels. Ik zeg dat het goed is, maar ze vindt haar Engels kennelijk zo tof dat ze doorratelt en excuus blijft maken. Evenlater buigt aan de andere kant een langharige jongen langs me heen. Hij wil een bier. Ook hij ratelt tegen me. Ja, whatever, zeg ik, ik ben Engels. Dan begint hij in een onsamenhangend nauwelijks hoorbaar Engels te brabbelen. Hij is duidelijk ver heen. Om vriendelijk te zijn downgrade ik mijn communicatie naar Engels 1.0 en vraag hem of hij voor de band komt. Ja, en hij kent de band ook én hij heeft erin gespeeld. Nu denkt hij dat ik als groupie voor de band kom. Het gesprek gaat nergens heen en hij gaat ook steeds meer tegen me aan hangen. Ik peer hem en zoek ietsje verder een stoel op. Hij laat zich onmiddellijk op mijn barkruk ploffen en lurkt verder aan zijn bier. Yeay. Even wens ik wel dat Arto nu hier was! Hij was dan een volstrekt onbekende (wie niet in dit café) maar hij was niet dronken en je kon tenminste een intelligent gesprek met hem voeren. Ik hang nog wat op de bank en verwonder me erover hoezeer dit een droom van me zou kunnen zijn: de sfeer is hier als een decor van Within Temptation; donkere muren, kroonluchters en barokke stoelen. Overal lopen gothicmeisjes en iedereen ziet er nogal wasted uit. Als ik langer naar mensen gluur, beginnen ze op mensen uit mijn vriendenkring te lijken. Funny.
Tijd om even beneden een kijkje te gaan nemen. De band speelt inmiddels. Helaas is het geluid keihard, ik vrees wel over de 100 dB. Ik sta een tijdje met mijn pinken in mijn oren, maar de zanger begint me steeds moeilijker aan te kijken. Had ik nou m’n doppen maar niet vergeten! Ik loop weer terug naar boven en kom Annemari tegen. Zoals al haar vrienden krijg ik een uitgebreide knuffel (dat is de zien-en-gezien-worden fase). Ik bestel nog een bier maar daarna ga ik ook echt naar huis. Wonderwel weet ik prima thuis te komen met de fiets, zet hem op slot en geef de sleutel terug aan Sanna. Dan m’n bed in… roes uitslapen.
donderdag
Vandaag maar weer om half negen eruit. Ik begin het opstaan echt een ergernis te vinden. Het kan ook aan mijn hangover liggen. Ik maak ontbijt en probeer de interviews nog in te kloppen. Daar kom ik niet aan toe. Guus is al op Skype. We praten tot half twaalf.
Wilco raadt me aan om, als ik de kans heb, naar het concert van Amorphis in Club Teatria te gaan. Ik moet eerst uitvinden of ik daar wel kan komen, volgens Annemari was het heel ver weg. Ik vraag aan Sanna of ze weet waar het is. Ze bevestigt mijn vermoedens: het is inderdaad niet al te ver, maar ik moet er wel een bus heen nemen. Er gaat zelfs een bus heen. Maar niet terug, want na tien uur rijdt hier zowat geen één bus meer. Sanna raadt me aan om een fiets te gaan kopen. Ja, goed plan.
Snel maak ik een paar broodjes en wandel naar de bushalte voor een bezoekje aan de fietsenwinkel aan het begin van de Saaristonkatu. Toevallig is de eerste bus die komt – en die ik neem – de 9, welke net nìet langs die straat gaat, maar een rondje rechtsom rond het centrum maakt. Ik stap ergens in het midden uit en wandel naar de fietsenwinkel. De jongen die er werkt spreekt Engels maar moet me teleurstellen: hij heeft maar één tweedehands damesfiets en die kost 120 euro. Hij raadt me aan vooral via studenten en prikborden in universiteiten te zoeken. Ik neem die raad ter harte en loop weer naar het centrum.
Eerst maar eens een kaartje kopen voor Amorphis, daar wil ik toch heen. Sanna heeft me aangeraden dat bij de Lippupalvelut (kaartjesservice) in de Stockmann te doen en verrek, dat gaat nog supergemakkelijk ook. Ik sneak even een pashokje in op de damesafdeling en plak snel een blarenpleister op mijn rechterhiel. Ik kom echt niet van de blaren af. Ik ga weer bij de bushalte wachten en pak bus 8 naar de woonmall. Daar moet een fietsenhandel zitten. Ik vind hem gauw en vraag wederom naar een tweedehands fiets. De verkoper heeft maar één herenfiets staan en die is 150 euro. Hij verwijst me nog door naar een andere fietsenwinkel, maar zodra ik daar één voet over de drempel zet komt de eigenaar aansnellen: ze zijn pas morgen open en dan kan ik gelijk gebruikmaken van hun openingsaanbieding: een grote gele quasimodo-fiets van maarliefst 199 euro. Ik zeg dat ik het in gedachten hou uche en ga weer. Er is een supermarkt op dit terrein dus ik sla even wat kleine dingetjes in voor een provisorische Bobotiemaaltijd. De bus terug komt prima op tijd en ik vroem via het centrum terug naar huis.
Mijn ansichtkaartenverzameling breidt zich al uit naar 4, allemaal van Doesburg en de Achterhoek. Ik weet niet of mijn huisgenotes ervan gediend zijn, maar ik plak ze vrolijk bij elkaar aan de keukenmuur. Opdat de rest van de Välkkyläanse inhabitanten toch maar kennis mag maken met dit memorabele stukje Nederland. Ik maak Bobotie, die veel te kruidig uitvalt, en zuip me de rest van de avond klem aan ijsthee. Later op de avond join ik nog een Worth1000 contest omdat ik gewoon even van me af wil Photoshoppen. Dat duurt echter tot half drie in de nacht, niet zo slim…
vrijdag
Nou, dat ik gisteren laat ben gaan slapen merk ik wel! Phoe. Ik druk de wekker drie keer uit en dan laat ik het ook maar. Ruim na negenen word ik wakker en slinger mezelf onder de douche. Ontbijtje maken, zo. Ik ben weer mens.
Ik ga eerst aan mijn essay over taalverandering zitten. Dat moet echt gebeuren vandaag. Stiekem zoek ik op internet ook al even naar USB-sticks voor mijn tekenopdracht en schrijf ik me in op een nieuwsgroep om aan een fiets te komen. Om twaalf uur maak ik broodjes. Vanavond ga ik warm eten, want ik wil een bodempje hebben voor het geval ik straks tijdens het concert nog een biertje drink.
Ik doe mijn rokje aan want het is vandaag zowaar 1 graad boven nul. Sanna, die ik in de keuken tref, zegt nog tegen me dat ik meer moet klagen, want zij en Marjo hebben ook al wat te mekkeren gehad. Die kans laat ik niet aan me voorbijgaan en ik klaag direct over de temperatuur: 1 graad boven nul! Wat is dat in Finland, hier hoort het toch te vriezen! Dat is geldig gemopper. Reactie erop is dat het zelfs in mei nog wel eens sneeuwt hier. Na de lunch wandel ik naar de supermarkt en koop weer wat benodigdheden.
Ik kijk even naar een mp3-spelertje van twee tientjes, omdat ik mijn iPod thuis heb gelaten en ik hem hier toch wel erg mis. Met al dat gewandel en gebus overal vind ik wat muziek bij me ook niet zo gek. Helaas zijn de mp3-spelers hier standaard zo’n 50 tot 80 euro en hebben ze alleen maar grote merken. Dat moet toch goedkoper kunnen? Ik loop alledrie de supermarkten af maar ze hebben niet wat ik zoek. Ik kan misschien beter deze wens opzij zetten en wanneer ik weer terug in NL ben mijn antieke iPod eens vervangen door een multimedia-exemplaar en daaraan de 60 euro toevoegen die ik nu niet wil uitgeven.
Zonder studs hobbel ik terug naar huis en ga weer verder aan mijn essay. Het schiet echt voor geen meter op, zo merk ik achteraf. Ik internet ook wat tussendoor en check mijn Worth1000 inzending. Ik comment op wat andere inzendingen en krijg prompt een vlammend bericht terug waarin iemand begint te whinen over alle goede dingen die ik níet opgemerkt heb aan zijn plaat. Ik ben nog zo vriendelijk om hem een belerende trap terug te geven ook – hallo daar, de wereld is niet alleen maar kudo’s en aaitjes over je bol.
Ik maak wederom Bobotie vanavond, nu iets minder spicy en met boontjes erbij. Maargoed, daarna is het voor mij ook weer tijd om te leren: dat essay! Oh, ik haat argumentatiestructuren, omdat ik eigenlijk elke vijf minuten van mening verander en ik die klont meningen ook zonder enige onderlinge prioriteit op papier kwak. En daar haal je geen achten mee, dat weet ik nu wel…
Om negen uur check ik de bustijden en zie tot mijn schrik dat de laatste bus richting Club Teatria om vijf over half tien vertrekt. Snel schiet ik in mijn warme kleren, dof me op en wandel naar de halte. Ik heb geluk dat ik haastig ben geweest, want lijn 4 komt lompweg om 5 voor half tien. Ik let goed op de haltes en opeens zijn we er al. Er stappen nog twee mensen uit en ik vermoed dat ze naar Amorphis gaan. Ik vraag ze even of zij weten waar de ingang is. Jahoor. Ik wandel achter hen aan, onder hekken door, om grote loodsen heen… en opeens staan we dan voor de ingang. Het is inderdaad van alle kanten een oud slachthuis, met de loadingdocks voor vrachtwagens etcetera er nog aan. Op zich even groot als Atak nu, maar kennelijk niet zo goed bij kas want het ziet er van binnen uit als de oude Atak…
Ik vermaak me met mensen kijken, af en toe praten met mensen die amper Engels kunnen en een biertje drinken. Ja, één biertje, want het kost verdorie vijf euro per amsterdammer. De garderobe kostte ook al 2 euro en wie komt met dit weer nu niet met een jas? Before the Dawn speelt en het klinkt wel leuk. Ze hebben alleen geen backdrop dus ik verwar ze even met Charon, wier backdrop er al hangt. Charon is ook wel vermakelijk. Fanatieke zanger en mooie cleane stemmen afgewisseld met grunts. Ja, ik vind ze wel leuk. Als Amorphis in hetzelfde straatje is ben ik blij. Er volgt drie kwartier pauze. De mensen om me heen beginnen wasted te raken en dan is het geen aanrader meer om zomaar met iemand te gaan praten. Ze worden een beetje ‘vervelend hangerig’ en dan schud je je ze weer zo moeilijk af. Dus ik blijf wat observeren en haal nog een glas water. Dat blijkt twee euro te kosten. Ik scheld de bardame uit en zeg dat Finnen gek zijn om zoveel te betalen. Dit alles met een vriendelijke glimlach én twee euro, dus ze heeft geen idee dat de betaling onder luid protest is gegaan. Eindelijk begint Amorphis. Maar, om eerlijk te zijn was Charon leuker en begin ik moe te raken. Na een paar nummers vind ik het tijd voor een toiletbezoekje. De toiletten zijn een regelrechte ramp. Smalle hokjes die niet op slot kunnen, gelukkig geldt er een ongeschreven regel op ‘niet opentrekken’… bij terugkomst heb ik dat hele Amorphis eigenlijk wel gezien. Ik haal mijn jas op en wandel naar huis.
zaterdag
Om half tien word ik wakker: het is tijd om de was te doen! Vandaag ga ik het presteren om mijn beddengoed in één dag te wassen en te drogen. Ik stop alles inclusief mijn normale was in de tas en hobbel naar de machine. De andere wasmachines staan er verlaten bij en iemand heeft duidelijk ruzie gehad met een pak waspoeder. Wederom; ik snap niet dat de studenten hier zo’n probleem van dat wassen kunnen maken. Eén trommel vol en dat één keer in de week, vloeibaar wasmiddel erbij, 25 minuten op de fijnwas en alle zweetluchtjes zijn er weer uit. Ik kan me niet voorstellen dat er hier studenten wonen die wekelijks van die typische Omo-grasvlekken kunnen produceren of ze moeten wel een bijzondere sport ofzo hebben.
Terug in huis maak ik ontbijt, kauw het op en daar gaat mijn telefoon alweer: de was is klaar. Je was inplannen en dan in een uurtje afwerken is echt het beste wat ik hier bijgeleerd heb. Ik hang alles netjes over de waslijn, zet het ontluchtingsluikje open en ga eens kijken hoe ik vandaag naar Nallikari kom. Nallikari is het buitenste eilandje van Oulu. Als je op het strand staat kijk je naar het westen. Heeeeel in de verte ligt Zweden, maar dat zie je natuurlijk niet. Ik zie dat ik elk uur een bus kan nemen, dus dat doe ik maar zo gauw mogelijk. Pluspunt van de dag dat ik nog niet genoemd had: het is prachtig heerlijk zonnig weer. Alsof het weer daar speciaal de weekenden voor uitkiest, fantastisch. Ik hobbel naar de bushalte, stap op lijn 4 (die ook alweer te vroeg is) en laat me door het centrum vroemen.
We steken een brug over naar het eerste tusseneilandje en daar stap ik uit – zoals het op mijn planning aangegeven stond. Wat verbouwereerd sta ik midden op een brug bij een halte waar beweerd wordt dat alle bussen er langs komen. Ik moet 17 hebben. Wat als die nou net geweest is, met al die slordige bustijden hier? Ik sta wat te piepen als opeens bus 17 daadwerkelijk de hoek om komt zeilen. Hij brengt me naar de westkant van Nallikari.
Het strand is niet moeilijk te vinden: het krioelt er van de ouders met kinderen. Waar ’s zomers zand ligt, liggen nu enorme heuvels van sneeuw. Er staat een klein ijskasteel en er worden grillworstjes verkocht. Ik grijp mijn camera en fotografeer er lekker op los. Ik volg het spoor van de sneeuwscooters over het strand richting de zee. Ja, zee. Die is bevroren. Je ziet eigenlijk niet waar de overgang is, maar je weet dat je op de zee loopt als je na een paar honderd meter opeens over een opgevroren golf heen wandelt. Amazing. Hier staat ook het uitkijktorentje waar ik mijn docentes bij heb zien staan. Weer een landmark waar ik nu zelf geweest ben. Ik ploeg wat door de diepere sneeuw heen en ga richting het torentje. Het is prachtig weer. Even het torentje beklimmen, een aantal fotootjes maken, en weer langs het strand terug. Ik kan precies de volgende bus terugnemen. Dat klinkt alsof ik er heel kort ben geweest, maar een uur rondwandelen op een koud besneeuwde vlakte als dit is echt al heel wat.
Ik neem de 17 weer tot aan de brug waar ik eigenlijk op de 4 moet overstappen – dus ik stap heel onverwachts uit – maar ik herinner me opeens dat er op de terugweg geen aansluiting tussen de twee lijnen was. De chauffeuse ziet mijn vertwijfelde gezicht en gooit de deuren weer open, maar ik wuif haar weg. Ik sta een paar honderd meter van de stad, wat hindert het om te lopen? Waarschijnlijk gaat lijn 17 toch direct een richting op waar ik niet heen moet, anders had ik wel dichter bij huis kunnen opstappen. Ik loop in de stad naar de Bodyshop en koop een potje bodybutter. Dat spul is echt waar voor je geld als je niet elke dag met vettige handcrème wil smeren, maar dat had ik al verteld. Ik ga twee deuren verder bij Bisketti zitten en onder het genot van een bosbessenpulla en een kop thee overdenk ik mijn avondeten.
Ik ga nog even bij Antilla kijken voor een mp3-speler maar ook hier weer alleen topmerken en torenhoge prijzen. Arme jeugd hier, zouden ze hier goedkope webshops hebben? Je mag het toch maar hopen. Vijf euro voor een biertje en het twaalfvoudige voor een mp3-speler, ik vraag me af of de ouders van pubers hier nou eerder grijze haren krijgen dan die in Nederland… ik suis de roltrappen weer af naar de supermarkt op de begane grond en sla wat boodschapjes in. Ze passen gelukkig in mijn schoudertas. Ik ga op de bus staan wachten, maar de eerste die komt is een lijn 12 en die gaat niet naar mijn huis. Hij gaat eigenlijk rechtstreeks naar het OAMK.
Gunstig, het is mooi weer en ik moest nog leuke foto’s van de school hebben. Ik vergeet mijn plannen om naar huis te gaan en stap op lijn 12. Bij het OAMK maak ik inderdaad leuke foto’s. Helaas komt er echt geen bus terug op dit tijdstip (goed geregeld: op zaterdag rijden de schoolbussen maar tot het ziekenhuis omdat er toch geen kip verder hoeft dan dat). Ik neem de ‘achteruitgang’ en ga wandelend naar huis. Ongelooflijk, ik ben nu al wel bijna 5 uur aan het wandelen! Ik besluit nog even langs de supermarkten in Raksila te gaan (kleine omweg) voor een blikje erwten. Ik haal gelijk croissants voor morgenochtend, lekker even in de oven met chocopasta (de trouwe lezer weet waarom dat geen kaas is).
Ik ga bij aankomst thuis gelijk koken, want Marjo zegt me dat ze graag pizza’s wil maken vanavond en dan zal de hele keuken voor een paar uur totaal ‘quite messy’ zijn. Okay, leuk. De lucht van frisse was komt me uit mijn kamer tegemoet en zal weldra dus overstemd worden door mediterraanse aroma’s! Ik kom de avond door met nog een inzendinkje voor Worth1000 en met wat schrijfwerk. Zoo… slapen. De foto’s zijn overigens morgen te zien, het zijn er echt heel veel. Morgen!
zondag
Mmmmm warme croissantjes uit de oven met chocoladepasta! Mmmm! Omnomnomnom. Nu snel foto’s uploaden. Alvast excuus voor de scheve horizonnen (de zon was echt superfel) maar ik hoop dat de foto’s ondanks dat nog steeds amazing zijn.
Zo, na wat resize- en uploadwerk staan ze in de gallery. Sommige foto’s laat ik bewust zonder commentaar, ik neem aan dat de kijkers zelf wel kunnen bedenken wat ze zien (sneeuw) zonder dat ik het telkens souffleer (ja, sneeuw).
Ik ben heel eerlijk als ik zeg dat ik de dag doorkom zonder eigenlijk buiten te komen of zelfs mijn laptop met rust te laten. Het is zondag, en zondag moet je vieren. Aan het eind van de dag heb ik een mooie enge 3D-plaat uit Cinema4D geschud en vind ik echt dat ‘lang leve de lol’ er weer op zit.
Grappig detail is dat ik ’s avonds nog even twijfel of ik mijn was zal opvouwen. Nee, denk ik – dat kan morgen wel. Ik ben een chaoot als ik dat nu ga doen (ik sta met minstens vijf dingen in mijn hand die allemaal een bestemming hadden tot het idee van was opvouwen in me opkwam). Alas, ik ga slapen.
maandag
Om half zeven hoor ik herrie in de keuken. Nee, het is niet Herman den Blijker, het is Marjo. Ze is bezig haar gedroogde vaat uit het afwaskastje te slepen. Even hoop ik dat mijn koekenpan uit het kastje stuitert, zodat ze tenminste voor vijf minuten niet in staat zal zijn om herrie te maken.
Nou goed, om half acht moet ik er toch uit, dus ik woel nog wat en dan hobbel ik maar naar de douche. Verder begint de dag wel goed, met ontbijt, de nodige mensen e-mailen en wat werk verrichten. Ik zit net aan een klein stukje ontwerpwerk wanneer er opeens wordt aangebeld.
Er staat een duo vrolijke werklui voor de deur. Ze komen voor mij. Ik vertel ze maar gelijk dat ik geen Fins kan en het verbaast me niets dat zij amper Engels kunnen, maargoed. Ze komen de muren van mijn kamer inspecteren. Ik wijs ze de barsten aan en ze knikken eens. De ene man begint de stickers van mijn muren te trekken en wijst op de posters. De andere man knikt en vertelt mij in Engels 1.0 dat ze nu alles van de muren gaan trekken, want beide zijden worden opnieuw in de latex gezet. Wat, nu?! is mijn reactie.
Maargoed, ze beginnen al met het loshalen van de klimopstickertjes dus ik help ze maar gauw mee opdat ze niks stukmaken. Alles gaat van de muur en de meubels worden in rap tempo naar het midden van mijn kamer geschoven. De ene man stipt alle vergeelde plekken aan (goed werk, want die had ik niet bij Psoas opgegeven en dat had nog wel eens van mijn borg afgetrokken kunnen worden!) en de andere man begint als de wiedeweerga met de verfroller alles te witten. Ik ben overdonderd door hun snelheid. Ik pak in rap tempo letterlijk mijn hele kamer in de kledingkast (aangezien die toch halfleeg is) en prop alle andere losliggende rommeltjes in mijn ladenkastjes. De sprei gaat over het bed en voor de zekerheid stop ik mijn laptop maar in z’n rugzak. Had ik nu gísteren maar mijn was vast opgevouwen…
De mannen zijn vrolijk bezig als ik besluit maar te gaan lunchen. Ze hebben m’n tafel zo ver van de muur geschoven dat ik geen internet heb en de wind staat vandaag verkeerd om Panoulu te ontvangen. De latexlucht maakt je er ook niet echt helderder op. Ik stap op de bus richting OAMK en haal mijn lunch. Maarten zit net met wat Spaanse en Oostenrijkse exchangers te eten. Hij moet snel weer weg, dus ik praat nog even met de anderen. De Spanjaarden vinden het opmerkelijk dat er zomaar werklui in mijn kamer stonden. Ook vinden ze het jammer dat ik niet in Otokylä woon. Dat ik blij ben dat ik er niet woon valt moeilijk uit te leggen. Die werklui vind ik eerder een zegen dan een vloek; mijn studentenhuis wordt gewoon goed onderhouden, daar hou ik van.
Na de lunch ga ik naar boven en gelukkig is er een practice room vrij. Maar mijn stem klinkt hees en ik kan ook niet echt alle oefeningen lekker doen. Naast mij wordt druk vioolgespeeld en klinken er prachtige pianoklanken. Ik hamer een paar keer op mijn stukje Thoughtless en dan vind ik het wel weer genoeg. Ik kan hier niet lekker op m’n gemak oefenen, wat jij van de buren hoort horen zij ook van jou. En hoe zachter ik ga zingen, hoe meer ik mijn stem afknijp en gewoon niet alles mooi kan laten klinken.
Ik neem de dichtsbijzijnde deur naar buiten, haast me naar de bus en vroem naar huis. De werklui zijn weg, de kamer stinkt naar latex maar is prachtig mooi wit. Ik schuif al mijn meubels weer op de plaats en sluit de boel weer aan. Zo, terug naar de orde van de dag.
Ik werk nog een paar uurtjes en ga dan slapen.
dinsdag
Zo, vandaag weer bijtijds mijn bed uit. Ik maak ontbijt en werk wat. Om half twaalf pak ik de bus richting het OAMK. Ik ga eerst maar eens eten, daarna een interview doen. Ik kom Heikki tegen, hij staat achter me in de rij. Hij ziet er vrolijk gebruind uit. Hij is erg blij me te zien en vertelt dat zijn trip naar Australië zo ontzettend goed was – hij is een compleet ander mens geworden en al zijn stress kwijtgeraakt. Zo’n andere omgeving, dat verandert je kijk op het leven. Inderdaad, dat kan ik alleen maar met hem eens zijn! Hij trekt zijn agenda en we maken een afspraak op donderdag. We praten nog wat bij terwijl we onze borden langs de self-service schuiven. Er staat vandaag iets van aardappelen met vleesschijfjes en saus op het menu. De vleesschijfjes blijken hamburgertjes van lever te zijn. Bleeeghhhh! Zo enorm smakeloos als je bij elke hap kruidig gehakt verwacht. Ik ben blij dat ik maar drie van de toegestane vier opgeschept heb.
Om één uur ben ik bij Jussi’s kantoor. Ik vind nog steeds dat hij op een man uit een Duitse krimi lijkt, maar ik weet niet wie. We praten wat bij en beginnen dan met het interview. Het valt me op dat de docenten heel kortaf beginnen met de eerste vragen. Zodra ze bij de vierde of de vijfde zijn komen ze opeens los en beginnen ze te vertellen uit welke achtergrond ze komen, hoe ze hier in Oulu gekomen zijn en wat hun idealen zijn. Blij dat mijn interview dat teweeg brengt bij die stugge Finnen. Aan een lijstje met starre yes- en no-antwoorden heb je niks voor de beeldvorming. Jussi zegt me dat ik eens naar Rovaniemi moet gaan ‘om de kerstman te zien’ maar hij meent het echt – in Rovaniemi staat de brievenbus van de kerstman en is er ook een hoop toeristische zooi ingericht omtrent het kerstmanverhaal. Leuker nog is dat je in die buurt ook een snowscooter-safari kan doen. Je wordt dan ingepakt in fikse skipakken en gaat met snowscooters voor een paar uur de bush-bush in onder leiding van een gids. Dat lijkt me wel tof om te doen. Dus, naast een reisje naar Kemi wil ik dit ook eens met de trein gaan plannen.
Na het interview ga ik nog even boven zitten totdat bus twaalf zal komen. Ik ga vandaag namelijk een fiets kopen van een meisje dat in Alppila woont, een wijk ten noorden van de stad. Bus 12 gaat vanaf school direct naar die wijk en zal – volgens haar beschrijving – direct voor haar huis stoppen. Een kwartier vantevoren wandel ik naar de bushalte en zie dat bus 12 net de hoek omzeilt. Allemachtig, hoezo te vroeg komen! Ik sprint over het kruispunt heen en kan de bus nog net halen. Op naar Alppila dan maar. Ik merk dat ik mijn aantekeningenboekje met daarop de precieze beschrijving van de route naar haar huis ben vergeten. Ook haar naam weet ik niet meer precies. Iets zegt me dat ik er wel ga komen.
Op de aangegeven busstop hop ik eruit en sta langs een grote weg met grauwe autogarages en houthandels. Wat een contrast met het gedeelte van de stad waarin ik woon! Overal is braakliggend modderig terrein en er worden hier en daar oostblokkerige torenflats uit de grond gestampt. Ik wandel naar de dichtsbijzijnde flat die een beetje voldoet aan de beschrijving. De deur zou aan de achterkant zitten, maar de enige deur die tot een portaaltje met brievenbussen leidt, is dicht. Er is geen deurbel. Ik loop even naar een winkel en vraag aan twee houthakkers wat ik zoek. Ze kunnen me niet helpen. Terug naar de flat dan maar – dat is echt het goede nummer… ik klop aan bij een louche grieks restaurant dat onder de flat zit en een vage oostblokkerige kerel staat me te woord. Ik wijs op de deur van de flat en zeg ‘doorbell’ waarop hij zijn sleutels uit zijn broekzak grist en de deur voor me opent. Ik val van de ene verbazing in de andere, maargoed, ik ben binnen in de flat. Nu nog het adres vinden. Op de brievenbussen staan geen namen, maar er hangt een lijst met huurders. Ik zie de achternaam van het meisje en zoek dat appartement op. De flat is echt smerig en er zijn allerlei dingen kapot. Gelukkig vind ik een deurbel bij het juiste huisnummer op de tweede verdieping. Aanbellen dan maar en… jawel! Een meisje van mijn leeftijd komt naar buiten en blijkt daadwerkelijk de juiste te zijn! Ongelooflijk, wat leef ik toch in een vreemde adventuregame. Maargoed, zo te zien ben ik weer een level aan het uitspelen!
Ze haalt de fiets op en ik mag even buiten een rondje rijden. Op zich is de fiets niet meer zo netjes als op de foto die ze me gestuurd had, maar het is een robuuste mountainbike geweest en mijn gevoel zegt dat hij ondanks zijn beschadigingen nog wel wat kan hebben. Ik rijd een kort rondje. Bij terugkomst staat nu ook de louche kerel van het restaurant buiten te loeren. Vage wijk hier, ik zou hier niet willen wonen. Ik koop de fiets en zoek een fietspad op dat bordjes naar de ‘Keskusta’ heeft. Binnen vijf minuten fiets ik alweer in het centrum. De fiets is echt niet meer wat hij geweest is (en ik betwijfel dan ook of hij z’n geld wel waard was) maar alas, een fiets is een fiets en ik kan hem zo schijnt ook weer verkopen aan de tweedehandswinkel zodra ik hier wegga. Ik koop wat spullen voor mijn fiets zoals lampjes en nieuwe handgrepen en ga naar huis. Mijn maandelijkse hoofdpijn belaagt me weer en ik moet echt even stoppen de zwarte vlekken te negeren en rustig aan gaan doen.
Mijn plannen om ’s avonds nog aan mijn fiets te gaan sleutelen laat ik maar even varen. Ik maak een kop warme chocolademelk en ga na nog wat traag werk m’n bed in.
woensdag
Vandaag mag ik van mezelf een beetje uitslapen. Ik heb namelijk geen afspraken voor vandaag. Ik heb wel heel veel te doen, maar dat bedenk ik me pas als ik ’s ochtends om half tien sta te douchen. Stom van me, ik ga echt achterlopen met de dingen die écht belangrijk zijn. Ik maak ontbijt en probeer rap aan dit blog te schrijven, maar schrijven en snel gaan bij mij niet samen. Ik stuur wat mailtjes de wereld in en hoop vurig dat ik vandaag geen hoofdpijn krijg zoals gisteren. Kans is groot van wel.
Ik doe wat werk en ga dan naar beneden. Ik sleep mijn fiets het trapportaal in en stal mijn rommeltjes uit. Ik monteer de lampjes en fix de bagagedrager met een tie-wrap. Na een kwartiertje MacGyveren op mijn fiets ziet hij er weer heel netjes uit. Ik teken wat teststukjes met de Edding-stift en ben blij met het resultaat. Op het vale rode stuur ga ik iets van vlammen maken, of tribals. Ik sloop het handvat eraf – omdat de andere er toch ook al af ligt – en probeer de handvatten die ik gekocht heb. Ze passen niet. Gelukkig heb ik de bon teruggevonden, dus ik ga ze proberen terug te brengen.
Ik fiets naar school – lekker crossen! en haal mijn eten. Het lekkere eten is al op voor vandaag en alleen de duurdere maaltijd en de vegetarische maaltijd zijn nog over. Darn, dan maar vegetarisch – champignonpannenkoekjes met saus. Ik ga bij de exchange students zitten en praat wat met Maarten. Ik heb het aanbod voor een project dat ik van Bastian Fahnrich kreeg, afgewezen, maar ik heb Maartens adres doorgegeven. Daar is hij geloof ik wel blij om, ik hoop dan ook dat Bastian hem mailt. Na mijn karige maaltijdje hop ik weer op de fiets en cross weer naar huis. De gladde stukken – die ik wandelend zo erg vind – zijn op de fiets prima te doen (mits je rechtuit rijdt) – de sneeuwerige stukken zijn juist gemeen, omdat je wiel daar als in mul zand weggeduwd wordt en je fiets uit balans raakt. Al met al kom ik heelhuids aan bij mijn bestemming: de Euromarket. Ik ga eerst mijn handvatten ruilen bij het Infopunt. De dame daar maakt er geen probleem van, spreekt Engels en geeft me een mooi bonnetje dat ik bij de kassa mag gaan verzilveren.
Ik struin nog wat door de winkel, neem een reepje chocola mee en geef bij de kassa het reepje en het briefje af. De caissière kijkt moeilijk. Ze bliept het reepje en vraagt me om zestig cent. Ik wijs haar op het bonnetje. ‘I brought this back… I pay with that money.’ Ze begint te knarsentanden, slaat wat op haar kassa aan. Er blijft constant nul op het display staan. Ondertussen sprokkel ik van mijn laatste kleingeld 60 cent bij elkaar voor het geval ik het niet terugkrijg. Er vormt zich een rij achter me. Gelukkig, ze weet de kassa zover te krijgen haar de 2,95 terug te geven. Ze trekt de 60 cent er weer af en retourneert me 2,35 plus het reepje. Ik knik blij en loop weg, terwijl ze met argusogen naar mijn bonnetje blijft staren. Ah, fijn mens, zoek het uit… als ze klachten heeft moet ze maar naar het Infopunt lopen, die dame weet het nog wel.
Ik ga langs de Prisma, koop mijn dagelijkse boodschapjes en fiets weer naar huis. Nu moet ik mijn essay schrijven… tijd voor mij om te knarsentanden. Met mijn essay gaat het best hard, maar ik merk wel dat ik echt in de eerste week al had moeten beginnen met stevig aanpoten en gewoon beginnen met schrijven. Eigenlijk zou ik nu namelijk nog wel een week kunnen gebruiken om het te finetunen, maar in mijn planning staat die eigenlijk niet. Goed, ik heb nog een essay te gaan, laat dat een les voor me zijn.
Om half zeven smeer ik een broodje en kom Sanna tegen in de keuken. Ik vertel dat ik een fiets heb en ik zeg dat ik naar de film ga. Ze overweegt om mee te gaan – ha, gezellig – maar als ze hoort dat ik over vijf minuutjes al wegga laat ze het varen. Jammer. Ik pak me in, spring op de fiets en cross naar Valve. We zijn maar met z’n vijven, maar dat is eigenlijk wel doorgaans zo bij filmhuisfilms. We wachten wat op een bankje voor de zaal en ik ontdek een grote bak met opgerolde filmposters. Net als bij Concordia! Ik snuffel er even door maar er zit niks leuks bij. Toch de moeite waard om terug te komen wanneer er wel leuke posters zijn! Het is zo grappig, waar je ook komt ter wereld… er zijn gewoon dingen die heel universeel werken. We kijken de film ‘Blindness’. Op zich niet zo’n enge film, maar hij geeft je wel een heel naar gevoel. Om negen uur is hij klaar en ik stap weer op de fiets naar huis.
donderdag
Vandaag weet ik weer vroeg op te staan. Dat komt ook omdat ik beslist de vorige avond vroeg naar bed ben gegaan. Dat scheelt echt al per uur. Helaas, weer geen zon vandaag. Ik maak ontbijt en lees mijn e-mail. Dan schrijf ik aan mijn essay. Het gaat op zich wel, maar ik heb enorm veel moeite om de hoofdlijn vast te houden. Je leest onderweg zoveel leuke bijkomstige informatie en die wil je ook graag weer met de lezer van jouw verhaal delen. Echter, dat maakt het allemaal maar een chaotische en vrij onleesbare boel.
Om tien voor twaalf spring ik op de fiets en spurt naar school. Negen minuutjes doe ik erover. Amazing! Bovendien is het ook goed voor de gezondheid, dat fietsen. Er zijn nog wel bochten (vooral die met sneeuw) waar mijn wiel in wegslipt, maargoed, je staat ook zo met een been aan de grond, dus het is prima te doen. Ik kom Maarten en een paar foreigners tegen, ze gaan ook eten. De rij voor de selfservice is lang. Ja, dat heb je als je om twaalf uur komt eten. Vandaag is er erwtensoep, niet mijn favoriet. Ik ga maar voor de duurdere maaltijd en heb iets wazigs met kip, paprika en amandelsaus. Maarten meldt dat zijn tafel vol is dus ik ga aan een willekeurige tafel tegenover een jongeman zitten.
Hij ziet er Fins uit dus ik doe maar geen moeite om een gesprekje aan te knopen. Daar zijn ze vaak niet zo van gediend, helemaal niet onder het eten. Na een tijdje peuzelen ben ik toch zo brutaal om te vragen of ik de twee zwarte olijven mag hebben die hij samen met zijn bord netjes aan de kant heeft geschoven. Ja, ja, zegt hij en gebaart dat ik ze op mag prikken. Om mijn voedselkaping ietwat stijl te geven zeg ik dat ik erg van zwarte olijven hou (en dat lieg ik niet, ik had er bewust veel in mijn eigen eten gegooid). Verbazend genoeg begint de Fin een gesprekje met me. Hij was laboratoriumonderzoeker maar doet nu een extra jaar opdat hij leraar kan worden. Hij is vandaag hier om laboratorium-theorieles te geven aan studenten van de technische afdeling hier. Ik vertel hem waar ik zit. Wat gezellig, eens een Fin die terugpraat!
Om half één ben ik klaar en wandel naar Heikki. We praten bij. Hij vindt mijn interview erg goed en de vragen doortastend. Hij regelt gelijk een sleutel waarmee ik de lokalen in kan wanneer ze gesloten zijn. Kost me wel weer 20 euro borg, maar ik vind het prima. Nadeel is wel dat je de sleutel elke week moet activeren, anders werkt hij niet én krijg je 3 euro boete. Sucky systeem indeed, maargoed dan kan ik tenminste de klaslokalen en de kantoortjes in waar printers staan.
Na een half uurtje loop ik naar Iikka Tolonen, de fotografiedocent. We hebben een leuk gesprek. Ook hij vindt de vragen pittig, maar ik heb gemerkt dat ze wel werken om echt de ‘passie’ in mensen naar boven te krijgen. Zo ook bij Iikka. Naast dat ik hem herinner aan de wens voor een grote, ruime doka voor alle studenten – die hij, als liefhebber van de analoge fotografie, in dit gebouw nooit gekregen heeft – krijg ik ook wat bijzondere antwoorden over de instelling van de school en over hoe het leven er hier aan toe gaat. De oogst is weer binnen!
Naderhand loop ik nog even binnen bij het kantoortje waar Henri en Jenni doorgaans zitten en ik print snel even de eerste draft van mijn essay uit. Hier moet ik keihard in gaan strepen. Een tweede kans tot printen heb ik niet (pas na het weekend) dus de tweede helft zal ik van het scherm moeten corrigeren. Dat werkt een stuk minder fijn. Ik spring op de fiets en cross naar huis. Ik schrijf verder aan mijn essay, maar het snijdt niet echt hout. Om vijf uur fiets ik weer naar de stad en doe wat inkopen. Een set Promarkers in vijf grijstonen, nog niet eens zo duur (ca. 3,50 per marker, bij de Bertus Workel zijn ze 5,20 elk). Bij de Lippupalvelut in Stockmann haal ik een kaartje voor Galant Illusium, de goochelshow. Daar ga ik zaterdag heen. Bij de H&M haal ik een zwarte legging, opdat ik mijn rokje kan dragen (mijn panty is te koud). Daarna probeer ik mezelf tegen te houden, maar het lukt niet: in vijf minuten zit ik bij Bisketti op een barkruk een appelpulla weg te werken. Amazing hapjes, maar foei. Dat was dan m’n avondeten.
Ik cross terug naar huis en bemerk dat de legging helemaal niet past. Wat, maat medium! Zwaar beledigd cross ik terug naar de H&M (toch open tot 21.00 elke dag, whatever) en ruil hem voor een Large, die ik wel eerst even pas. Die zit redelijk. Ergens ben ik wel blij dat ze leggings zo gemeen krap maken dat de échte koeien tenminste niet de kans krijgen om in leggings rond te gaan lopen, maar anderzijds vind ik het echt je reinste discriminatie dat ik, terwijl ik doorgaans maatje Small of Medium heb, nu in een Large word gedwongen. Alsof ik groot en dik ben ofzo! Minpunten voor H&M dus.
’s Avonds kom ik nog mijn kamer uit om de afwas te doen. Ik bemerk dat er een koekenpan met olie op het fornuis staat op te warmen. Als hij wel erg warm wordt en begint te walmen loop ik naar de kamers van Sanna en Marjo en informeer naar de pan. Sanna weet van niks maar meldt wel even dat Marjo wel heel veel klaagt. Dat ben ik met haar eens! En nu ga ik even tegen Marjo klagen dan. Nouja, erg beleefd meld ik dat haar pan ready is en jawel, binnen vijf minuten staat ze dan bij het fornuis om een banaan te bakken. Ik heb inmiddels de pit laaggedraaid tot standje 1 en doe mijn afwas. No way dat ik ga slapen als zij hier zo achteloos met brandbare spullen omgaat. Als ze dat vaker doet dan heb ik ook nog wel wat te klagen…
vrijdag
Ik kom vandaag op tijd m’n bed uit en spring onder de douche. Na het ontbijt stort ik me op mijn essay. Ik hoop vandaag alle te behandelen onderwerpen eindelijk eens te vullen met steekhoudende tekst. Echter, ik moet ook voor twaalf uur op school zijn om mijn sleutel te activeren.
Het lukt me niet om de boel voor die tijd af te krijgen. Om kwart over elf grijp ik mijn fiets en cross zachtjes naar school. De wegen beginnen al te ontdooien, her en der is het fietspad alweer door het ijs heen te zien. Echter, nu begint het ijs ook als losse sneeuw aan te voelen en roetsjt je achterwiel nog vaker weg. Ik haal mijn eten en zie Maarten zitten, dus schuif ik bij hem aan. Er komen nog wat andere exchangers bij zitten. Een aantal hebben een opvallend snorretje. Ze leggen uit dat het speciaal voor de moustache-party van vanavond is. Hoe meer jongens er met een snor bij komen zitten, hoe hilarischer het wordt. Maarten baalt dat hij de zijne net heeft afgeschoren, want wie niet met een snor op het feestje verschijnt krijgt er eentje met watervaste stift op gekalkt – dat geldt trouwens ook voor de meisjes. Afijn, voor hem nog 12 uur om er een te regelen. Ik ga niet naar het feestje maar ik vertel wel over mijn karaoke-avontuur als Günther met mijn Sunshinegirl Casper. Daarna willen alle jongens op slag een foute mega-zonnebril voor die avond.
Verder heb ik niks te doen op school dus ik pak weer in en fiets weer naar huis. Om uit te wijken voor een meisje maak ik een korte bocht: slip daar gaat mijn fiets. Gelukkig reed ik niet hard en sta je met zo’n mountainbike eigenlijk direct aan de grond. Als ik bijna thuis ben bedenk ik me dat ik nog langs het OAMK in de stad moet om mijn betaling voor de Kemi-trip terug te halen. Gelukkig fiets ik parallel aan de Kainuuntie, die overgaat in de Saaristonkatu. En die ligt weer vlakbij het OAMK-gebouw…
Een lekker fietstochtje langs nieuwe wegen dus. Ik haal mijn geld op en sta mezelf toe nog even in de stad te kijken naar stickers om mijn fiets mee te pimpen. De decowinkel heeft niks evils maar de Stockmann blijkt prima zilveren klimopstickertjes (ook niet evil…) te hebben, bovendien zijn hier de Promarkers nog goedkoper dan bij de boekhandel én er is meer keus in kleur. Nou, ik weet wel wat er in de koffer mee naar huis gaat…
Ik ga nog even langs de Lifestyle Kauppa maar ze hebben nog geen nieuwe hippe t-shirtjes. Sowieso gaat er een girlie van de Hevimesta mee naar huis, maar de underground custom printed t-shirtjes hier zijn zo ‘echt van hier’ dat ik vind dat ik er eentje moet meenemen. Alleen wel een léuke…
Ik ben inmiddels op de Hallituskatu aanbeland dus fiets ik vanaf daar naar huis. Met veel moeite zet ik mezelf aan het schrijven van het essay. ’s Avonds maak ik mijn inzending voor de 3D-contest ‘Fear’ af en post mijn render. Daarna ga ik slapen.
zaterdag
Weekend, uitslapen! Ik heb geen wekker gezet en pit lekker door tot elf uur. In de verte hoor ik Marjo in de keuken wat rommelen. Ik draai me nog eens om en beland in een hele heldere droom – ik denk zelfs over iets na, en zie het voor me, in mijn droom – achteraf echt absurd dat ik dat kan, zo gecontroleerd dromen. Wanneer ik opeens droom dat ik door een Hollands landschap rijd dat toch wel erg koud en donker aandoet vraag ik me af waar ik ben: in Nederland, om vijf voor twaalf in de ochtnd en met dit weer? Is dat niet wat schraal lenteweer voor een datum als 2 juni? Is het nog geen 2 juni? Wat doe ik dan in Nederland? Is Finland alweer voorbij? Ik was nog niet eens klaar!
Ik piep een oogje open en zie dat ik gewoon in mijn kamer in Oulu lig. Merkwaardig, hoe realistisch dromen kunnen worden als je opeens in je droom beschikt over een heel rationele, controleerbare vorm van denken. Nouja, tijd om wakker te worden dan maar. Ik maak ontbijt maak het aanrecht schoon. Daarna stommel ik naar beneden met het opgespaarde glaswerk, de tas vol plastic-afval en wat spullen voor mijn fiets. Nadat ik het afval heb weggegooid zet ik mijn fiets in het portaal en begin met schoonmaken. De velgen schrob ik, al weet ik niet hoe lang ze weer roestvrij zullen blijven zo met deze natte sneeuw. Het stuur kleur ik zwart met mijn Edding-stift. Daarna plak ik overal op het frame zilverkleurige klimopstickertjes. Serieus: het is een mooie fiets geworden.
Ik ga naar boven, was mijn potzwarte handen en pak mijn tas. Eerst naar school, om mijn essay af te drukken, en daarna naar de supermarkt voor de weekendboodschappen. De school is verlaten, op wat dansers na. Ik loop naar het studentenkantoortje en zie dat de deur open is. Fijn. Ik start de computer en open mijn PDF. Jussi komt binnenwandelen. Verbaasd is hij om te zien dat ik op zaterdag zelfs aan het werk ben. En hij? Ja, ook werk. Hij schenkt koffie in en gaat weer een deur verder naar zijn eigen kantoor. Ik ben er eindelijk achter: hij heeft wel wat weg van Daniel Craig uit de laatste James Bond-films, maar ik denk niet dat iemand die mening met mij deelt.
Terug naar Raksila, waar ik de supermarkt met een bezoekje vereer. Ik haal de broodnodige spullen en sla ook eens kaas in. Ik weet dat in elk weblogbericht nu al het woord ‘duur’ een keer is voorgekomen maar ik moet echt benadrukken: kaas is hier absurd duur. Bovendien staat op de meeste pakjes dat het uit Duitsland of uit Nederland komt en wordt het zeer waarschijnlijk per vliegtuig hier gebracht. Wel leuk dat je het opschrift van alle pakjes dan weer gewoon kan lezen! Vanavond maar weer eens pasta met tomatensaus en strooikaas.
Ik fiets weer op huis aan en maak pasta. Die eet ik op terwijl ik mijn essay doorlees. Wat een broddelwerk is het zeg, ongelooflijk, wat een chaoot kan ik zijn. Nouja, lekker schrappen, pijlen zetten en mezelf voor de kop slaan. Morgen gaat er keihard geschreven worden. Om kwart voor zeven spring ik weer op de fiets om naar de Galant Illusium-show te gaan.
Om vijf voor zeven zet ik mijn fiets voor de glazen pui van het gebouw neer. Het lijkt erg op het Muziekcentrum in Enschede. Binnen in de foyer staat een enorme rij, prachtig opgesteld in een vierkantje. Ik vraag twee rokende mensen buiten het hoe en wat van die rij. Lachend vertellen ze me dat de deuren van de zaal nog niet open zijn en dat ik wel alvast mijn jas kan ophangen. Ik bedank ze en glip naar binnen. Inderdaad, ik kan mijn jas voor een euro kwijt. Dan zoek ik het eind van de rij op en sluit achteraan. Tien minuten wachten, die ik besteed aan wat sms’en met het thuisfront (ik bel hier echt niemand, mijn beltegoed is ten berge gerezen!). In Enschede is het waarschijnlijk nu al dubbel zo druk voor de deuren van Atak, want de band Racoon speelt daar vanavond voor een uitverkochte zaal.
Om tien over zeven openen de deuren van de zaal en stromen we naar binnen. Het is een grote theaterzaal en iedereen past erin. De spanning hangt al in de lucht door de dreigende bastoon die door de hele zaal trilt. De lampen gaan uit en op een beamerscherm krijgen we een Blair Witch Project-achtig filmpje te zien. Figuren in zwarte gewaden (zie foto van goochelshowpreview) overmeesteren de kijker en tot onze schrik sluipen de figuren ondertussen ook daadwerkelijk door de zaal! Ze hebben lange vieze nagels en aaien in het donker onze gezichten. Dan begint de show. De goochelaar – gewoon een student overigens – laat diverse verdwijn- en verwisseltrucs zien. In prachtige scenes van het Monster van Frankenstein, een New Yorkse klassieke nachtclub of gewoon voor een rood fluwelen gordijn verbaast de goochelaar ons telkens weer. Zijn acts worden afgewisseld door dansopvoeringen van 8 studentes, eveneens van het OAMK. Geweldige kostuums, kan ik je zeggen, en de aankleding van elke scene is ook tot in de puntjes verzorgd. De lichtshow is geweldig en ook alle handmatige belichting met volgspots en pyro-effecten wordt gewoon door studenten gedaan. Nou, daar kan Saxion nog een puntje aan zuigen. Zo’n prestatie zie ik de studenten van ons echt nog niet neerzetten. Aan het einde komt er nog een percussie-trio aan bod dat een heel dreigende sfeer neerzet, terwijl we kijken naar een hoepeldanseres en een vervolg op het Blair Witch-filmpje. De goochelaar verrast ons een laatste keer door opgesloten te worden in een kist en het volgende moment twee rijen achter me te staan. Amazing.
Wil je het eerste kwart van de show terugkijken? Dat kan via deze link.
Ik heb vanavond ongeveer evenveel geklapt als ik tijdens een show van Epica doe, en dat zegt wel wat. Ik heb ook gelijk een idee voor een concept her-uitgevonden: als ik deze prestaties zo zie is dat concept ook prima mogelijk. Hij mag de kast in tot de ontwerpfase.
Ik fiets weer naar huis en zie mijn essay op bed liggen. Aaaahhhh niet nog meer correctiewerk. Morgen. Door toeval kom ik een oud plaatje van The Catacomb Abyss tegen op internet en dan ben ik verloren: ik wil dat ding namaken met louter CSS. Ik ga d’r voor, call me stupid. Om drie uur in de nacht heb ik het ding voor 90% nagebouwd en verbaast het mij dat het zo goed gelukt is met mijn CSS-skills. Wel een avond vernacheld…
zondag
Hoewel ik pas om drie uur in mijn bed lag, ben ik om kwart over negen alweer wakker. Dat ga ik vast berouwen, dus ik draai me om en slaap verder. Nee, dat is leuk: ik krijg een nachtmerrie met de nodige foes from the past. Ik ga om elf uur mijn bed maar uit en maak ontbijt. Hmmm, broodjes gesmolten kaas uit de oven. Ik moet vandaag ook eens de ansichtkaarten netjes ophangen, ze zijn allemaal van de muur gedonderd en liggen nu in een mandje waar niemand ze ziet.
Eerst even de wasbakken schoonmaken in de badkamer en de wc. Die zijn weer zo stoffig dat ik het gewoon vies vind. Daarna sleep ik mijn essay naar mijn laptop en ga bewust zonder internet zitten werken. Ik hoor Sanna en Marjo de keuken in- en uitlopen. We lopen elkaar elke keer voorbij. Ik haal thee, ik haal broodjes, en besluit éven te internetten om tenminste mijn log bij te houden. Ik mag nu niet vervallen in oeverloos gezap, want dan kom ik er vanavond tegen elf uur vast achter dat mijn essay nog vrolijk onaangeraakt op me staat te wachten. Mag…niet…
Er viel net regen, voor een tijdje. De regen ging over in natte sneeuw. Inmiddels regent het weer. Wat een pulpweer zeg. Laat nu de shovels maar komen en schuif die wolken ook een stukje opzij. Óf het vriest hier 20 graden, óf het moet strandweer worden: we gaan de komende maand toch alsjeblieft niet elke dag tegen zo’n grauwe bende aankijken?
Het wordt langzaam donker. Ik bikkel verder aan mijn essay totdat mijn maag weer rommelt en het tijd is voor wat pasta. Als een zombie loop ik door de keuken. Sanna is wel blij dat ze geen essays hoeft te schrijven voor haar studie. Na het eten is het alweer bijna zeven uur, tijd om een wasje te draaien. Marjo staat in de keuken en vraagt me nog een keer om uit te kijken met het koken van spullen in de magnetron. Ze vindt dat hij erg heet wordt en ze vertrouwt haar magnetron daar niet zo op. Ik kijk wel of ik een pan kan kopen.
Ik pak mijn was in en ga naar buiten. Eerst even een ommetje langs de tweedehandskelder. Er is geen pan te vinden (die dingen zullen wel gewild zijn) maar ik pak wel twee leuke truien mee. Die gaan gelijk in de was, dan zien we wel weer verder. Er staat wel een magnetron… maar we hebben sowieso geen plek om die te stallen dus die laat ik lekker staan. Ik kijk wel of ik in de supermarkt een pan kan vinden. Ik lurk wat op internet en dan is het alweer tijd om mijn was op te halen.
De truien ruiken lekker fris, mooi, die gaan op de waslijn. Ik schrijf nog wat, maar het wil niet vlotten. Ik wil net gaan douchen als ik hoor dat Marjo eronder staat. Bummer. Ik loop dus maar in pyjama de keuken in en snaai een appel. Sanna is wat late night snacks aan het maken. Ik kauw op mijn appel en vertel haar wat oliebollen en appelflappen zijn. De Finnen hebben een eigen soort oliebol: de brains. De echte naam ken ik niet, maar het is een broodje in de vorm van een brein. Je maakt het door in een pan met hete olie een slagroomspuit met deeg leeg te spuiten. Het deeg kronkelt op en kantelt een paar keer, en dan ziet het er dus zo uit. Ik kan er geen plaatje van vinden.
Sanna wil de koelkast ontdooien, omdat er elke ochtend een laag water in staat. Marjo slaapt al dus we bespreken dat morgen met haar. Ik weet niet of het werkt om de koelkast te ontdooien, maar dat zal toch in jaren niet gedaan zijn, dus ik stem ermee in. Ik wandel terug naar mijn kamer en vind het wel tijd om te gaan slapen.
maandag
Ik wil vandaag doorslapen tot half negen, maar om twee minuten voor acht piepen mijn ogen toevallig toch open. Ja, ik moet douchen, ik heb veel te doen vandaag. Ik sleep mezelf onder de douche en daarna maak ik ontbijt. Sanna en Marjo zijn beide op en ze praten over het ontdooien van de koelkast. Marjo vindt het onzin, zo begrijp ik, maar we worden het eens dat we dinsdagavond na vijf uur de koelkast gaan uitpakken. Alle spullen gaan dan op het balkon in het trappenhuis en na vier uur halen we onze meuk weer op. Ik draag vandaag één van mijn nieuwe truien. Het is een maat XS, maar als ik mezelf er even in wurm zit hij best goed. Sanna vindt hem direct mooi zitten. Voor een tweedehands trui mag ik ook niet klagen. Waarschijnlijk ben ik gewoon zo’n lucky bastard die niet moeilijk doet en veel kleding min of meer altijd wel past.
Na mijn onbijtje schrijf ik wat mailtjes en update ik het blog. Nu moet mijn essay echt af…
Ik pruts nog lang aan het essay. Eigenlijk te lang. Pas om tien voor twaalf spring ik op mijn fiets en kachel naar school. Nu moet ik vast in de rij staan voor mijn hapjes…
De sneeuw is echt horrible nu. Ten eerste woedt er vandaag een nare sneeuwstorm vanuit het zuiden. Laat ik nu net naar het zuiden moeten… Ik bedek mijn ogen zoveel mogelijk met mijn muts en mijn neus met mijn sjaal. Overal ligt natte losse sneeuwtroep zoals we dat in Nederland maar al te goed kennen. Maar, het zou hier Oulu niet zijn, als daaronder niet nog een andere laag ijs zou liggen. In die laag zitten de nodige groeven en daar rijd je continu in. Op een gegeven moment rem ik maar niet meer voor al dat geslip en trap juist dóór wanneer ik begin te stuiteren. Hoewel het nogal risicovol is ga je zo tenminste niet steeds langzamer na elke groef.
De viaductjes zijn best wel eng. Je racet een eind naar beneden en je merkt dat de natte sneeuw ook je remmen nogal lam maakt. Gewoon kaarsrecht naar beneden en vooral niet slingeren dus, anders lig je met volle vaart om. Bochten zijn vervelend: je moet ze heel ruim nemen, alsof je continu rechtdoor wil blijven fietsen. Bovendien ligt er in bochten vaak extra veel losse sneeuw en daar slip je geheid in weg. Oversteekjes van langlaufroutes zijn ook niet grappig. Daar liggen gegarandeerd minstens 4 sneeuwkammetjes waar je zo recht mogelijk doorheen moet. Al met al is fietsen echt een hele geconcentreerde bezigheid.
Ik eet mijn lunch en zit daarbij in mijn eentje aan een bartafeltje dat uitkijkt over de hele eetzaal. Ha, mass observation. My favourite place (evil grin). Na het eten fiets ik weer naar huis. Essay, essay. Met veel moeite ploeter ik me er weer doorheen tot het vier uur is. Veel te laat stap ik op mijn fiets om weer op weg naar school te gaan. Ik heb namelijk Finnish survival course. Bij goed weer deed ik negen minuten over mijn ritje. Ik doe er nu vijftien over. Het is dan ook vijf over half vijf wanneer ik aankom. Geen kip in de hal te bekennen en het lokaal blijkt niet in het Media Department te zitten. Ik ga naar de gang met technologielokalen, maar vind daar ook niemand. Het lokaal vind ik wel, maar het zit op slot.
Een jongen die zit te wachten helpt mij met het lezen van een briefje op een deur, maar dat is ook niet de deur waar ik moet wezen. Ik loop nog wat heen en weer als hij opeens achter me opdoemt. Voorzichtig probeert hij wat te zeggen. Hij raadt me in gebroken Engels aan om bij de conciërge te vragen waar ik wezen moet. Wat lief! De meeste Finnen durven je echt niet aan te spreken hier.
De conciërge weet ook niet waarom er niemand bij het lokaal is. Ik vermoed dat de les is gecanceld door een tekort aan studenten (dat was al eerder zo) en loop de eetzaal in voor een broodje. Daar zit een exchange student met iemand te eten. Ik vraag hem of hij weet waar de class is. Ja, die is wel in het lokaal dat ik noem. Maar ik moet kloppen, zegt hij. De deur valt automatisch dicht. Maar kloppen helpt. Ik stommel verwachtingsvol terug naar boven en inderdaad, na een keer kloppen wordt de deur opengedaan door mevrouw Inkeri Leiber. Ik schuif gauw aan bij de rest (plm. 20 man) en probeer op te pikken wat ze al op het bord gekalkt heeft.
Twee uren gaan voorbij. Eigenlijk alle studenten om me heen komen uit Otokylä en kennen elkaar. Drie Italiaanse meisjes zitten naast me en we voeren wat gesprekjes over hoe we heten, waar we vandaan komen en welke talen we spreken. De taal laat zich vrij gemakkelijk leren, maar dat ritme in de uitspraak is zo moeilijk! Er staat bijvoorbeeld olen en dan moet je òllen zeggen. En als er huuuvaah wordt gezegd moet je hyvää opschrijven. Ook je mental maps voor wat je hoort en wat je moet opschrijven kloppen dus niet klakkeloos. Afijn, ik leer het wel. De meisjes achter mij komen uit België. ‘Ahwel, spreekt ge Nederlands dan??’ hoor ik al gauw. Ja, dat is wel leuk, de Italianen spreken in de korte pauze ook rap Italiaans met elkaar en de Belgen en Nederlanders babbelen voor hun weer onverstaanbare dingen. Na afloop heb ik er ook weer gelijk wat Facebookvriendjes bij.
Ik fiets in het schemerdonker terug naar huis en ga nog even langs de supermarkt voor wat nodige boodschappen. Bij de Euromarkt koop ik een steelpannetje met deksel opdat ik niet meer in Marjo’s magnetron hoef te koken. Ik slip naar huis door de natte sneeuw. Voordeel is wel dat als er natte sneeuw ligt, die ook binnen een dag vaak weg is en je gewoon over het asfalt rijdt. Helemaal als er een sneeuwschuiver langskomt is de troep zo aan de kant. Maar er zijn op mijn vaste routes nog veel stukken waar de sneeuwschuiver alles mooi laat liggen.
’s Avonds krabbel ik een eind aan mijn essay en sla het op. Morgen nog een keer overlezen en dan mag hij de deur uit. Twee dagen te laat en bovendien zijn alle werkzaamheden voor mijn afstuderen echt op 0,0 komen te staan. Dat vind ik naar, want ik vond het al zo traag gaan. Ik heb wel wat concepten bedacht ondertussen maar die interviews moet ik geregeld krijgen, en tot dusver heb ik nog geen mailtje verstuurd. Ik drink ’s avonds nog een biertje en teken wat op een online schetsboek. Mijn tekenkwaliteiten vallen me niet tegen. Ik teken alleen niet graag meer, gewoon omdat het er nooit uit komt te zien als de voorstelling in mijn hoofd. Misschien is dat ook wel wat kunst zo waardevol maakt… het is nooit het ‘perfecte’ plaatje, het is altijd iemands interpretatie plus de imperfectie van iemands motoriek. Maar net als dat ik niet graag naar mijn eigen stem luister, kijk ik ook niet graag naar mijn eigen tekeningen. En waar zang vervliegt en gemaakte fouten voorbij zijn, zijn tekeningen gedocumenteerd – zie je ze terug dan word je constant herinnerd aan de imperfectie. Ik vermijd die confrontaties graag.
dinsdag
Vandaag vind ik dat ik wat mag uitslapen, maar die gedachte wordt verstoord door mijn twijfels over de komst van montagemannetjes. Nee, dat is geen lucide droom, dat is realiteit. Er hangt een briefje in het portaal dat vandaag, morgen en overmorgen monteurtjes met de masterkey onze flats binnen zullen komen. Ze gaan het sanitair checken, zoals de kranen controleren en de wc-bril en de douchekop vervangen. Alles werkt bij ons nog prima, maar hey, kom gerust langs!
Dat kan echter wel van 8 tot 5 overdag, en het is nu 2 minuten voor 8. Mochten ze in mijn kamer willen zijn (ze willen ook zgn. aereators vervangen en dat kunnen de witte luchtroostertjes in elke kamer wel eens zijn) dan sta ik ze liever niet in pyjama te woord. Ik hop mijn bed uit, poets mijn muffe smoel (bier gedronken) en kleed me aan. Ik haal mijn was van het wasrek en maak ontbijt. Zo, de dag is begonnen.
Ik moet mijn essay controleren. En veel mailtjes versturen. Geen getreuzel dus. Ik slobber mijn ontbijt weg en beantwoord ondertussen mailtjes aan Koen en aan allerlei nieuwe mensen van Otokylä die mij op Facebook hebben toegevoegd. Dan moet het essay er toch echt aan geloven. Ik zet Openoffice op leesmodus en scroll door het documentje heen. Enkele zinsconstructies zijn nog wankel en hier en daar draai ik wat woorden om om het wat lekkerder leesbaar te maken. Dan gaat de muis richting de PDF-knop. Klik. Opslaan. Mailen. Doublecheck: opent het bestand? Ja. Weg ermee.
Er valt werkelijk een last van mijn schouders. Ik kijk naar buiten en merk op dat de zon schijnt zoals vorig weekend. De zon schijnt! Happy happy joy joy! It’s a beautiful day! Tijd voor koffie! Ik ben opeens immens vrolijk en stuiter mijn kamer door. Ik moet me inhouden om niet keihard te gaan zingen, want volgens mij zijn Sanna en Marjo gewoon op hun kamers aan het werk. Ik sleep het koffiezetapparaat naar voren en steek bijna mijn vingers in het stopcontact wanneer ik de TL-verlichting erboven wil aandoen. Zou toch een naar einde zijn van zo’n mooie ochtend. De koffie smaakt uitstekend. Zo maar eens naar school door de sneeuwtroep.
Kleine toevoeging: Onderaan elke post stond, in de originele versie, vanaf nu een link om naar de volgende dag te gaan. Ik vermoed dat mensen niet elke dag (meer) mijn blog lezen en om de draad niet kwijt te raken kun je nu aan het eind van een bericht met één klik naar de volgende dag hoppen.
Ik ploeter en cross door de tien centimeter diepe natte sneeuw naar school (onderuit gaan betekent nu een nat pak) en ga voor een smakelijke ‘pittige kip met risotto’-maaltijd. Mijn hoofd is lekker leeg na al dit beklemmende schrijfwerk en het vult zich dan ook gelijk met allemaal leuke creatieve technische snufjes die ik zou kunnen maken. Niet dat ik daar de tijd voor heb, maar ik kán het. In het studentenkantoortje steel ik een blaadje uit te printer en krabbel ideetjes neer. Het is er een komen en gaan: er wordt vandaag een shoot met allemaal jongeren van buitenaf gefilmd in een filmlokaal verderop. In het kantoortje ligt eten en drinken en daar vallen de acteurs dan ook regelmatig op aan. Het loopt tegen tweeën, ik ga maar weer eens. Met veel geschuif en geplons fiets ik terug naar huis.
Ik werk mijn planning bij en verstuur mailtjes. Dan komt Sanna langs en vraagt of ik kom helpen de koelkast uit te ruimen. Ik ben zo klaar met mijn rommeltjes. Ik pak twee schone vuilniszakjes, zet alles er rechtop in en plaats het in een hoekje op het balkon. Sanna en Marjo volgen, maar hebben duidelijk heel wat meer weg te leggen dan ik. Sanna heeft zelfs haar slaapzak opgeofferd om dingen in te isoleren. De koelkast gaat uit en vanaf dat moment is het wachten geblazen. Sanna föhnt de vrieslades en dan laten we het maar. Langzaam hoor je de ijspegels vallen. Na een kwartiertje is het alweer drukte in de keuken omdat mensen het toch niet kunnen laten het ontdooiingsproces een handje te helpen.
We ruimen de hele vriezer uit, maken de koelkast schoon en dan is het tijd voor thee. Sanna tovert pulla’s van de bakker uit de kast, Marjo heeft kerstbroodjes gebakken en we krijgen zelfs een halve bak aardbeien-muntijs. In een uur wordt alles prima weggesnaaid terwijl we kletsen over allerlei Finse gewoonten, dialecten en dergelijke. En zo gaat de avond voorbij…
woensdag
Zo, de dag is weer begonnen. Even lijkt het erop dat we zon gaan krijgen vandaag, maar dat duurt niet lang. Ik sleep me onder de douche en probeer eens zo kort te douchen als mijn huisgenotes. Dat lukt niet. Ik ben benieuwd of de montagemannetjes vandaag komen. Misschien is ons appartement wel goed en komen ze helemaal niet.
Buiten is het troosteloos weer. Google meldt een temperatuur van -7 en lichte sneeuw. Check. Wordt het hier dan ooit lente? Veel tijd om daarover te piekeren heb ik niet. Vandaag moet er fiks doorgewerkt worden want alles ligt ongeveer een week achter op schema.
Inmiddels heb ik e-mails gestuurd naar de tutor-studenten. De eerste e-mails gingen al mis: eerst een verkeerd adres (gelukkig bouncet de server die mooi, no harm done) en daarna stuur ik het tweede meisje de e-mail met in de aanhef nog de naam van het eerste meisje. Good job! Ik stuur er snel een verontschuldigende krabbel achteraan, gelukkig was zij degene die comicdrawing class geeft en ik vermoed dat ze het wel goed opvat.
Ik moet eigenlijk koffie hebben maar ik heb gisteren mijn kevyt kerma (lichte room oftewel koffiemelk) weggegooid omdat die echt al een week overdatum bleek. Niet gek dat mijn koffie gisteren zo raar smaakte. Zo maar eens een mailtje naar de webdesigner van het OAMK en dan moet ik aan wat Atak en Staes dingen opdat die vandaag – resp. te laat en precies op de deadline – nog afkomen. Ik vrees dat het geen lunch bij het OAMK wordt vandaag, ik maak wel broodjes en maak voor vanavond iets van pizza… als ik daarop mijn erwten en mijn tomatensaus parkeer ben ik daar ook gelijk vanaf. Nog een paar dagen voor nop in de koelkast en ik kan het sowieso weggooien. Misschien kan ik er ragoutbakjes mee vullen, maar dat is wat experimenteel.
Komend weekend wil ik – als dank en in return voor de pulla’s en het ijs van gisteravond, wat bakken. Marjo heeft me haar ovenschaaltje aangeboden, maar ik wil kijken of ik iets anders lekkers kan maken (zoals bladerdeeg) dat geen ovenschaal nodig heeft. Dus bij deze, bloglezers… wat voor zoetwaren kun je bakken met een steelpan + deksel en een koekenpan? Ik wou oliebollen maken (lekker Hollands) maar dan staat de keuken gelijk vol vette damp. Afgewezen dus. Elke suggestie is welkom!
Ik ben even naar de supermarkt geweest. Ik heb twee cheape gehaktpizza’s veroverd en wat aanvulling op de ontbijtvoorraad. Waarschijnlijk ga ik in het weekend een kwarktaart maken. Mooie doos ingrediënten van Dr.Oetker en nog wat saus erop. So far de boodschappen. Nu het naar de supermarkt gaan op zich. Het is HELL!
Alle vers gesmolten sneeuw die de laatste dagen papjes en plasjes had gevormd is opgevroren omdat het weer friggin’ -7 graden is! Het is een ramp! Alle fietspaden en wegen die ik normaal ergens heen neem zijn veranderd in kilometers lange ijsbanen! De Finnen schijnen het niet bijzonder te vinden. Zonder ook maar één keer onderuit te gaan verplaatsen ze zich in racetempo overal heen. Zucht. Waiting for summer…
Hoewel het nu prachtig zonnig weer is zal het de komende dagen nog wel even onder nul blijven. Het stemt me niet echt vrolijk (understatement). De zon gaat langzaam onder tegen zessen en ik kijk weemoedig uit het raam. Wanneer de laatste stralen langzaam over het dak van het Nokia-kantoor strijken moet ik opeens denken het moment dat we in Italië op de watervalcamping zaten en het dal al schaduwrijk was, terwijl het bovenste puntje van de berg voor ons nog beschenen werd door het laatste zonlicht van die dag. Vraag me niet hoeveel duizenden kilometers dat zuidwaarts is van waar ik nu zit, maar het lijkt even zo hetzelfde (hoewel ik toch liever aan de voet van die berg zat bij 25 graden dan hier bij -25 aan de voet van het Nokia kantoor…)
Ik beleg mijn pizza’s met erwten, veel tomatensaus en een plakje kaas. Wat over is gaat weg. Hoewel het er verschrikkelijk uitziet, smaakt het best wel. ’s Avonds maak ik me nog even druk over de vraag of ik nu niet mijn Finnish class mis – had Inkeri nu gezegd woensdag of donderdag? Sami heeft woensdag gemaild. Ik mail Inkeri. Ze mailt gelijk terug: morgen is de les. Mooi. Ik hoor Sanna aan komen wandelen en haak even in om mee te lopen naar de supermarkt. Ik ga namelijk, als verandering op al die zielige enkeltjes bier, nu een langetermijn-alcoholvoorraad kopen: een fles Sheridans.
Ik krijg een mail van een docent waarin ik word gevraagd om ambassadrice van de Creativiteit te worden. Dat is een landelijk netwerk waar ik helemaal geen weet van heb. Ik schrijf me maar in, wie weet word ik er nog eens rijk van. Daarna ga ik eens aan de Atak poster zitten. Het idee dat ik wil uitvoeren is nog niet zo 1-2-3 gedaan. Met veel 3d-gepruts kom ik tot een goed elementje voor in de poster. Nu de poster nog. Nouja, morgen dan maar, het loopt alweer tegen twaalven. Staes mailt terug met aanmerkingen op het ontwerp dat ik vanochtend heb gemaakt. Hij wil toch wat dingetjes die ik echt geheid niet wilde. Ik weet dat het wel kán en hij weet ook dat het kan, daarom vraagt hij het ook. Maargoed dan ben ik ook weer een uur prutsen in Photoshop verder.
Ook maar morgen…
donderdag
Weer geen zin om op tijd uit bed te komen. Het was gisteravond dan ook wel laat. Ik klim er om half negen uit en heb een half uurtje later mijn ontbijt achter de kiezen. Ik begin aan de werkzaamheden voor de Atak poster. Er zit een 3D-render van het logo in en dat staat even te pruttelen. Ik heb geen idee waardoor, want meestals floepen mijn renders in een minuut het beeld in. Vast door een één of andere stomme lamp in de scene… maar die lamp is wel essentieel voor de looks.
Rond tien uur hoor ik gestommel op de verdiepingen onder ons. Dan wordt er aangeklopt. De sleutel wordt omgedraaid in het slot en het volgende moment staat er een vrolijke jonge kerel binnen. In rap Fins begint hij tegen me te praten. Ik zeg hem dat ik geen Fins begrijp en dat ik geen Fins spreek (in het Fins). Daarop ratelt hij vrolijk nog een zin terug.
Ik roep iets met Englanti erin en hij schudt nee. Hij zegt iets met bathroom en repair en ik vind het allemaal wel goed. Hij haast zich naar de badkamer en ik hoor hem wat kranen open en dichtdraaien en wat hameren enzo. Dan roept hij ‘It’s done!’ en vliegt hij de deur uit. Ik ga gelijk checken. Nou, geen nieuwe wc-bril zo te zien, maar de douchekop in de badkamer is amazingly new! In plaats van een beige met bruin seventiesding hebben we nu een hippe grijze met groene bolletjes. Ninetiesdesign, maar het kan er nog steeds mee door.
Ik laat nog een render gaan en pak onderwijl m’n tas in. Dan stap ik op de fiets naar school. Ik wilde eigenlijk mijn buskaart opwaarderen maar daarvoor moet ik naar een R-Kioski in de stad, de andere kant op. Ik probeer zoveel mogelijk stukken te fietsen maar dat gaat soms wel op een slakkentempo. Vooral heuveltjeaf is het eng. Ik kom net voor twaalven op school aan en voeg me in de rij voor het eten. We hebben vandaag geweldige salade (waarvan ik de ingrediënten gelijk opschrijf) en iets dat ‘pastis’ heet (maar na check met Google iets heel anders blijkt…) op de lijst en wat ik op zich nog niet kende maar heerlijke zoetige pasta is. Dat moet ik leren maken…
Ik ga nog even bij de exchange students zitten (die net zijn aangeschoven) en hoor dat ze weer een woeste feestavond achter de rug hebben. Dan ga ik naar de werkkamer en verover een plekje aan het bureau met een bureaustoel. Voor de komende uren zit ik daar en klus aan mijn Atakposter. Halverwege de middag krijg ik een e-mail van een professor dat ik voor mijn achterstallige essay een 8- heb gehaald. Dat klinkt geweldig! Ik doe even een dansje, schrik de Finnen op en ga weer verder met mijn werk. Om vier uur ben ik klaar en kan om half vijf zo doorrennen naar taalcursus. Gelukkig, ik ben niet te laat.
We hebben ongeveer een anderhalf uur les en dan is het compleet chaos. Ik probeer nog wat gesprekjes te voeren met de mensen om me heen maar niemand snapt er eigenlijk wat van en nog minder mensen lijken daadwerkelijk echt geïnteresseerd in het leren van de taal. Ik heb geprobeerd de zin ‘Wat maak je me wijs?’ te vormen en laat hem aan de docente lezen. Zij denkt dat ik de vraag stel ‘Wat geloof je’ maar ze denkt dat ik het werkwoord verkeerd vervoegd heb (geloven en iemand láten geloven lijken erg op elkaar, logisch). Enfin, ik leer nog wel of mijn zin nu goed was of niet. Ik kan zo snel geen goede Engelse vertaling van wijsmaken bedenken dus ik laat het maar even zitten.
Naderhand ga ik in de kantine zitten, word half bedolven onder voorbijstuivende kleine balletmeisjes (ja, ’s avonds lessen die hier dus) en nadat ik mijn broodjes op heb ga ik naar huis. Na een glibberig tochtje over de mooi verlichte fietspaden tussen het OAMK en mijn huis parkeer ik mijn fiets in de stalling. Een deel van de fietspaden is trouwens geschraapt; ze hebben er met een grote kiepauto overheen gereden, bak over de grond schurend. Dat zie je wel, maar nu zijn de dikke wielsporen in het ijs tenminste weg. Daardoor kon je helemaal niet fietsen. Het langste stuk fietspad naar de school is nu bijna helemaal ijsvrij. Daar kun je lekker doortrappen 🙂
Ik Skype nog wat die avond en dan is het wel weer welletjes. Lekker een kopje thee en dan gaan slapen.
vrijdag
Zo, acht uur m’n bed uit, douchen. De nieuwe douchekop is waterbesparend (hartstikke mooi toch) maar dat betekent in feite alleen dat je langer doet met een batch water. En wanneer er dan een batch koud water tussendoor zit – omdat de ketel het even niet trekt of iemand anders is ook gaan douchen – dan duurt het nu langer voordat die voorbij is. Nee, verandering is niet altijd verbetering.
Ik kleed me aan en wil ontbijt maken. Hè, de vuilniszak is vol. Ik verwissel hem en ach, waarom niet gelijk naar beneden brengen. Ik ga op slippers naar beneden maar kom erachter dat er vijf centimeter sneeuw voor de deur ligt. Zei iemand ‘onverwacht’? Ik parkeer de tassen naast de voordeur en hol terug om mijn schoenen aan te doen. Poging 2. Ik mik alles buiten weg in de afvaltonnen, klaar. Opvallend is het dat het vandaag heel warm lijkt, volgens mij is het weer 0 graden. Je hoort en ziet ook overal druppels van het dak plonzen. En dan toch die 5 cm sneeuw…
Ik maak nu wel ontbijt, smikkel het op en kijk eens uit het raam. De lucht is grauw, maar er staat een aardige wind en de wolken drijven snel voorbij. Zo af en toe is er zelfs een schaduw hier en daar te bespeuren (en dus zon!). Nou, dit gaat nog het eerste jaar worden dat ik mijn verjaardag in de sneeuw ga vieren. Van twee jaar geleden heb ik nog foto’s, daarop staan Wilco en ik in korte broek en t-shirt in het bos achter ons huis. Er was die week een hittegolf.
Nou goed, an die arbeit, het is alweer half tien. Er komt maar één mailtje binnen en dat is van Guus. In een kattebel van ongeveer drie regels meldt hij dat we niet vandaag gaan Skypen maar aanstaande maandag. Ik werk ’s ochtends aan het invoeren van de interviews en dan wordt het tijd om naar school te gaan. Ik moet mijn sleutel namelijk voor 12 uur activeren, anders krijg ik een boete, zoals ik waarschijnlijk al eerder gemeld heb.
Ik werk mij door sneeuw en gladheid naar school (voor de zekerheid heb ik vandaag ook maar mijn studs aangedaan bij het fietsen). Daar haal ik de sleutel langs de scanner en loop door naar de selfservice om eten te halen. Jussi komt langslopen. Hij heeft mijn skills en qualities voorgelegd aan het team van de Airguitar people en ze zullen hem laten weten wat ik voor hen kan betekenen. Ah, dat klinkt goed. Ik vind het gewoon wel een toffe naam om aan verbonden te worden, dat World Championship Air Guitar (Grappig is dat Jussi even niet op het woord kan komen en daarom, juist, even airguitar speelt, wat ik direct begrijp).
We eten vandaag weer iets van pasta met hamsaus en een andere lekkere salade. Ik schuif nog even bij Maarten aan en klets wat bij. Daarna ga ik naar het studentenhok. De deur is dicht en op slot. Wat blijkt: met mijn super-RFID-key kan ik de deur niet openmaken, deze gaat met een metalen sleutel! Aaargh. Geen zin om Jussi of Tomi te storen, dus zoek ik het andere studentenhok maar op. Hier zitten duidelijk eerstejaars. Rondom de koffiezet is het een bende, iedereen rent af en aan en schreeuwt door elkaar heen. Ik maak ruimte op tafel zodat m’n laptop er kan staan en een jongen helpt me. Er staat een grote blauwe pluchen knuffel op tafel en ik denk, die kan wel op de bank. Neehoor, na het opruimen wordt die weer pontificaal op de plek gezet waar ik m’n laptop wil laten. Ik kijk even goed. Er staat een stembus bij en er hangt een briefje boven. ‘Ik heb geen naam. Help?’ – ik heb net mijn eerste zin in het Fins gelezen! Wauw, ik begrijp iets hier! 😀
Ik werk een tijdje aan mijn verslag, ga naar beneden om een paar overheerlijke Fazer mintchocolaadjes te kopen en ga weer boven aan mijn laptop zitten. Het loopt tegen vijf uur. Tijd om huiswaarts te keren. Helemaal voordat het donker is, want ondanks de goeie verlichting zie je sommige gladde stukken dan gewoon te laat. Ik heb nu wel geleerd dat je bij lichte oneffenheden in hard ijs gewoon moet grommen en door moet trappen (mits er geen bocht aankomt), maar niet te enthousiast, want dan raak je uit balans en lig je alsnog om. En zo zijn er ook stukken die mij aan ritjes op Pablo doen denken: dreigt het mis te gaan, dan hang ik gelijk vol op de rem en blijf dat doen totdat ik besef dat ik al een paar honderd meter te pletter trap met ingehouden remmen. Het geeft wel wat leermomentjes…
Ik kom thuis, maak nog wat broodjes, doe de afwas. Ook maar gelijk voor Sanna want die heb ik ook al twee dagen niet meer gezien. Morgen maar eens sms’en. Het wordt al snel duidelijk dat het beneden mij een avondje feest is. Mijn onderbuuf houdt van dansnummers met een stevige bas erin. Ach, ik zet mijn koptelefoon op en ga aan het werk, er moet nog een website voor Staes IT aangepast worden. Af en toe draai ik de koptelefoon van mijn hoofd om te luisteren of er mensen bij mijn deur staan of dat de muziek al gestopt is. Om tien uur hoor ik een enorm kabaal beneden. Yes, de clubs gaan open, de feestgangers gaan weg. Helaas, om kwart over zijn ze weer terug. Koptelefoon weer op. Om elf uur vertrekken ze weer. Tegen twaalven ga ik maar eens slapen. Voor de zekerheid maar oordopjes in.
Om drie uur in de nacht word ik wakker. Weer muziek! Vast niet voor lang. Wel voor lang. De hele feestmeute dendert rondjes onder mij. Dan kun je twee dingen doen: er bij Psoas een melding van maken of gewoon even vragen of het uit kan. Dat eerste is niet netjes, dus dan het laatste maar. Ik hijs me in trui en spijkerbroek en bel beneden aan bij kamernummer 3. Het duurt even alvorens een buurvrouw uit kamer 2 of 1 opendoet. Ik vraag of de muziek uitkan, of dan tenminste de bastonen lager. Ik verwacht een helse tirade (iets met jeugdervaringen en buren…) maar het meisje vindt het helemaal prima. Ach, het is ook wel weekend, maar ik wil toch graag slapen, voeg ik eraan toe. Ze vindt het helemaal best en als ik boven ben is de muziek dan ook uit. Geez. Ik ben zo verbaasd dat het me nog 10 minuten kost om te beseffen dat ik het netjes heb opgelost en dat ik weer kan slapen.
zaterdag
Ik probeer uit te slapen maar het lukt gewoon helemaal niet. Negen uur, tien uur… half elf weet ik het te maken en dan rol ik mijn bed uit. Ontbijt maken, mail checken. Nog geen reacties op mijn ontwerpsels. Er hangt een nare grieplucht in huis.
Ik maak een boodschappenlijstje en ga lekker naar buiten om een frisse neus te halen. Op de langlaufbaan achter Välkkylä wordt een wedstrijd voor kinderen gehouden. Ik moet even goed opletten bij het kruisen van de baan, opdat er geen aansuizend kind tussen mijn spaken belandt.
Enkele meters verder ga ik heuveltjeop langs het zwembad. Daar moet ik toch echt even stilhouden, want er doemen massa’s zwarte vlekken voor mijn ogen op. Ik gok op een combinatie van te weinig gegeten en de slopende effecten van die grieplucht (geloof me!). Anyway, trillerig en misselijk ga ik verder. Nou, dat is leuk, ik zit niet echt op griep te wachten.
Bij de supermarkt voel ik me nog steeds belabberd en dizzy dus haal ik eerst even een banaan en peuzel hem op op een stoeltje bij de klantenservice. Ik heb vandaag veel ‘zoek’boodschappen te halen dus moet ik niet als een zombie rondlopen, dat gaat mis. Ik check even in de spiegel boven de bloemenstand en verrek, ik zie er inderdaad geweldig lijkbleek uit. Maar, ik voel me na de banaan alweer goed genoeg om mijn boodschapjes te doen. Ik haal pannenkoekenmix voor het avondeten (yeay, Koopmans Shaker!) en haal bakmix voor een kwarktaart.
Thuis smeer ik wat broodjes want ik voel me nog steeds rillerig. Dan sms ik Sanna eens, in het Fins, jawel. Ik vraag haar of ze weer thuis woont, dat is zo ongeveer de moeilijkste zin die ik kan formuleren. De stortvloed aan Fins die ik terugkrijg moet ik dan ook even door Google Translate halen voordat ik begrijp wat ze me te zeggen heeft. Ze woont weer thuis en komt morgen al haar spullen ophalen. Nou, dat is nieuws. Donderdagavond zei ze nog dat ze niet wist wanneer ze wegging. Nu ben ik toch wat meer op Marjo aangewezen dan.
Gelukkig wordt Marjo ook met de dag gezelliger, dus dat komt wel goed. Ze had me al aangeboden om bakspullen te lenen voor de taart, maar nu hij toch in de koelkast gaat zal dat niet nodig zijn. Ik begin aan de taart en sms Sanna terug dat ik nu wel taart maak, maar dat we die morgen kunnen opeten als ze er is. Kwarktaart maken met weinig huisraad is verrekte gemakkelijk. Voor ik het weet heb ik twee mooie zilverfoliebakjes vol zitten met bodem en aardbeienkwark. Daar gaat later nog bosbessenjam overheen, om het mooi af te maken. Hop, in de koelkast.
Ik check mail – nog steeds geen verwachte e-mails – en ga pannenkoeken maken. Helaas heeft de fles Shaker te lang in het schap gestaan. Het poeder zit vast op de bodem en mijn eerste uitgegoten pannenkoek is dus ook niets anders dan een melkdrabje. Marjo biedt me een beslagkom aan. Ik giet alles over en meng het met de lepel. Pannenkoeken bakken op een electrische gaspit is trouwens ook geen doen: de eerste pannenkoek wil niet gaar worden, de volgende zijn allemaal abrupt zwart zodra je ze de pan in giet. Toegegeven, ze zijn wel eetbaar. Maar het is maar genoeg voor 1 avond. Morgen dus wat anders bedenken.
Na het eten werk ik nog wat aan de Atak poster en zet de flyer vast op, zodat ik er gelijk mee doorkan zodra de wijzigingen in mijn mailbox vallen. Dan belt Koen op mijn mobiel. Het zit hem allemaal niet zo mee, dus breien we het gesprek tot een half uur. Dan vrezen we de hoogte van zijn telefoonrekening zo dat we maar ophangen. Mijn onderbuurvrouw zit driftig met haar lampen te knipperen. Zou ze seinen dat ik m’n klep moet houden? Nee, zij dan!
Het is ook alweer twaalf uur. Ik wil even snel mijn weblog updaten maar ik schrijf er te lang aan – zo raak ik dus mijn inlog-sessie kwijt. Mijn weblog waarschuwt niet, maar laat domweg een nieuwe inlogpagina zien. Mijn zojuist getypte epistel is weg. Dat leidt ertoe dat ik nog een half uur mijn vingers blauw typ…
zondag
Vandaag kom ik rond elf uur mijn bed uit. Ik wil vandaag naar het Tietomaa wetenschapsmuseum gaan, maar er heeft eigenlijk niemand van Otokylä gereageerd op mijn oproepje tot meer museumgangers. De noodzaak om alleen te gaan houdt mij eigenlijk nergens in tegen hier, sterker nog, ik vind het leuker om niet overal met iemand rekening te hoeven houden. Maar vandaag vind ik het wel een moeilijke keus, omdat het Tietomaa een museum met heel veel doe-dingen is. Dat is gewoon niet leuk in je eentje, dat is zelfs triest.
Ik slinger de laptop aan en mail Wilco het voornemen om samen met hem naar het museum te gaan. Hij vindt het een goed plan. Ik bedenk wat anders voor vandaag. Sanna heeft me een keer aangeraden om in het Hupisaari-park te gaan wandelen. Dat is een relatief klein park ten noordwesten van het centrum. Nou, bij deze dan, ik ga er vandaag heen.
Echter ik heb gisteren in de avond nog de andere helft van mijn hoopje pannenkoeken opgegeten en zit voor vandaag zonder avondmaal. Ik ga daarom naar Pannu, een klein restaurantje onder Stockmann, bekend om zijn lekkere Panpizza’s. Ik stap op de fiets en rijd achter Välkkylä langs naar de supermarkten. Ik steek de Pakko Teuvonenkatu over en daar begint het gelazer: het paadje naar de Tehtaankatu is één grote ijsbaan. Ik rijd er voorzichtig op maar hoe recht ik mijn stuur ook houd, de diepe groeven in het gladde ijs halen mijn fiets direct onderuit. Ik zet mijn linkervoet op de grond maar die glijdt ook gelijk weg. Ik weet mezelf staande te houden maar mijn fiets ligt om. Dit alles ging stapvoets hoor, dus er zijn geen rampen gebeurd. Maar zo onbegaanbaar zijn de wegen nu.
Gelukkig is het fietspad langs de Tehtaankatu helemaal geschraapt. Daar kan ik mooi doorracen. Ook het stuk onder het station door is droog en ruw, maar net bij de tunnelingang is een hoop water en sneeuw naar beneden gekomen dus daar ligt weer een prachtige plas ijs. Ook maar weer even fikse remmen en er stapvoets overheen.
Bij Pannu schuif ik aan een tafeltje en bestel een Panpizza ‘Finlandia’ met rendiervlees. Ik neus wat door mijn aantekeningenboekje heen, zie dat ik eigenlijk best veel van mijn to-do-list hier af heb gemaakt, en schrap vrolijk wat blaadjes. De panpizza is heerlijk. De gastvrouw doet haar uiterste best om Engels tegen me te praten. De serveerstertjes weten niet dat ik geen Fins versta dus die vragen alles in het Fins. Luckily stellen ze in een restaurant altijd op de vaste tijden de vaste vragen! (kaart is gebracht, komt meisje aan, “hlafweflwlajfjelyyjfkjslafjld! Jwejlfyjowafjp?” “If I would like something to drink?” “Eh, kyllä…” “Hyvin, jus d’orange, kiitos.” En zo krijg je gewoon een jus voor je neus!
Na de overheerlijke pizza fiets ik naar het Hupisaari-park. Op meer plaatsen ligt gewoon een gladde ijsplak op de weg, eroverheen fietsen is volgens mij gewoon ondoenlijk. Locals zie ik trouwens overal overheen crossen en ze gaan nergens onderuit, frappant. Ik parkeer mijn fiets tegen een hekje en wandel het park in. Wel even mijn studs onderdoen, want dit park is één gladde bende. Wel gestrooid maar na de dooiperiode dus glad opgevroren. Het is hier eigenlijk niet zo bijzonder, afgezien van wat mooie doorkijkjes op bruggetjes en dichtgesneeuwde beekjes. Ik probeer wat foto’s te maken maar elke keer staat er een stom informatiebord of kinderklimtoestel in zicht.
Ik loop nog een rondje helemaal richting de noordkant van het park en dan keer ik weer terug. Ik fiets terug langs de Heikinkatu en maak nog een extra bochtje om even uit te vissen waar de printshop nou zit. Ik wil namelijk ook wat dingetjes in kleur printen en ik weet niet of dat zomaar op school kan – het lijkt me frappant, dat kost een vermogen. Ik vind de printshop waar ik hem zocht en fiets door. Het is zo glad op de stoep dat ik maar op straat ga fietsen. Als ik vol in de remmen ga voor een plas ijs die daar voor mijn wiel komt heb ik pardoes een auto achterop me zitten. Good heavens, nouja, ze rijden hier ook als gekken. Ik ga maar over de stoep wandelen dan. Bij de hoek met de Kajaanintie kan ik weer fietsen.
Als ik thuiskom is Sanna aan het inpakken. Ik had haar verkeerd begrepen: ze neemt alles in delen mee. Nu is ze al haar etenswaren in twee vuilniszakken aan het stoppen. Of ze met de auto is. Nee, met de fiets. Volgens haar moet het te doen zijn met twee tassen aan het stuur. Okay, zij liever dan ik. Ik maak koffie en thee en snijd de taart aan. We eten en praten wat. Sanna belooft mij nog een keer mee te nemen naar het ballroomdancen in Oulu. Nou, klinkt leuk 🙂
’s Avonds werk ik wat aan mijn 3D contest en aan mijn afstudeerverslag en ga dan mijn bed in.
maandag
Zo, vandaag lekker om 8 uur eruit, even douchen en dan in de kleren. Ik ontbijt met de laptop aan en check of Guus al Skypt. Nee, het is ook nog maar half acht in Nederland. De uren gaan voorbij, ik werk wat op een nieuwe ontwerpwebsite waar ik een profiel heb aangemaakt. Guus smst: Het Saxion zit zonder internet. Dan bel ik hem maar, ik kom toch om in het beltegoed. Hij biedt aan om terug te bellen en dat accepteer ik gelijk.
We praten even over mijn plannen en hij belooft mijn thesis-aanzetje en de interviews te lezen. Goed, dan kan ik weer verder. We hangen op en ik pak mijn spullen in. Het is alweer half twaalf en ik wil niet in de rij staan voor het eten. Met vijftien minuutjes ben ik op school. Naast de sporthal op het eerste stukje van de route was er nu eindelijk geschraapt, maar op het weggetje onder de viaducten door is het nog steeds knudde. Er past wel een graafbak onderdoor, want er rijdt er eentje rond als ik erlangs kom. Hopelijk is op de terugweg alles geschraapt dan. Het lange stuk parallel aan de grote weg is prima ijsvrij, doorcrossen daar. Onder het tunneltje door is het weer een gladde bende (het is dat ik absurd langzaam fiets anders had ik het niet eens gemerkt en was ik er vol in gereden) en het laatste stuk parkeerplaats totaan de school wordt niet geschraapt, dus daar mag je ook op goed geluk overheen. Aldus!
We hebben vandaag aardappelen met vleessaus…en vlees. Wel weinig vlees. Ik doe mijn uiterste best om zo min mogelijk saus tegenover zoveel mogelijk vlees te bemachtigen, maar daar is het gerecht van vandaag waarschijnlijk niet voor bedoeld. Dan maar een aardappel extra, anders heb ik thuis wéér honger. Ik schuif aan bij wat exchangers maar ze zijn nogal stuk van de vorige avond dus daar komt geen geluid uit. Na hen komt er een jongen uit Spanje tegenover me zitten. Hij is wel erg spraakzaam. Hij heeft veel pijn aan zijn schouder omdat zijn bed zo hard is en hij op zijn zij moet liggen om zijn computer te bedienen. De voorstellingen die ik me van Otokylä maak worden met de dag minder vrolijk. De jongen vraagt hoe ik woon, maar ik zeg er maar niet al te veel over en voer het gesprek richting cocktails. Een voltreffer, want hij blijkt barkeeper te zijn en praat honderduit.
Na het eten zoek ik het studentenhok beneden op. Echter, het is ijzig als ik daar aankom: de achterdeur staat open om een slang naar binnen te laten waarmee men een toilet ontstopt. Enerzijds de geur, anderzijds de kou drijven me regelrecht terug naar waar ik vandaan kwam. Ik ga de trap op en ga dan maar in de firstyears-kamer zitten. Ik ruim wederom de enorme bende aan pizzadozen en kranten van tafel – het knuffelbeest laat ik vandaag eerbiedig staan – en begin aan het uitwerken van de puntjes die ik vanochtend met Guus heb doorgenomen. Helemaal niet leuk om zo met je neus op de zaken te worden gedrukt. Anyway alles wat ik op moet schrijven zat toch de laatste weken al in mijn hoofd, dus ik heb het zo op papier staan.
Ik zit nog een tijdje te werken en om vier uur ga ik naar huis. Ik heb eigenlijk geen zin omdat ik weer over die spekgladde weggetjes moet maar ja, als je je daardoor laat tegenhouden kom je helemaal je huis niet meer uit hier. Ik bereik Välkkylä snel en verorber nog een stuk van mijn taart. Dan wordt er gewerkt, Guus belt nog een keer, het avondeten komt voorbij en er wordt weer wat gewerkt. Na nog wat babbelen met Wilco is het dan bedtijd…
dinsdag
Nou, het wordt steeds moeilijker voor me om elke dag boven het blog de weekdag in de juiste taal te zetten. Ik wilde eerst al Tiistai schrijven, toen werd het Tuesday, en uiteindelijk herinnerde ik me dat het voor jullie Nederlandse lezers Dinsdag moest zijn. Mijn drietaligheid begint me al redelijk in de war te brengen hier hoor!
Ik sta om acht uur op en maak ontbijt. Er staat nog altijd een plasje water in de koelkast, ondanks het uitruimen van laatst. Ik maak me er niet zo druk om, maar probeer te onthouden dat ik eens moet Googlen naar dat probleem. Misschien is er wel een hele simpele oplossing. Na het ontbijten ga ik direct naar de supermarkt. Er moeten even wat boodschappen worden gehaald en ik heb vanavond vast geen zin meer om daarvoor om te fietsen. Met de nodige hapjes in de rugzak fiets ik weer op huis aan. Het is op verschillende plekken glad. Ze hebben het stukje voor de supermarkten nu weer geschraapt, maar ook dat begint alweer op te vriezen.
Het is overigens wel prachtig lenteweer, en dat is het gekke: je hebt constant zin om op een bankje in de zon te gaan zitten, maar het is wel friggin’ -10. Na mijn supermarktbezoekje schrijf ik nog wat aan mijn afstudeerverslag. Ik doe niet zoveel als ik had wíllen doen en dat stoort me. Veel te snel moet ik alweer naar school om mijn lunch te claimen. Ik heb Maarten al een paar dagen niet gezien, één van de jongens zei dat hij buikgriep had. Ik hoop dat het niet erg is. Links van me zitten Duitsers, rechts zitten Fransen en tegenover me zit een Belg. Ik zeg dat het voelt alsof ik op het Drielandenpunt zit. Ik probeer met elk oor een ander gesprek te volgen (de Belg zwijgt gelukkig). Na het eten ga ik apart zitten en werk nog wat door aan mijn verslag, om toch wat te compenseren. Ik ben benieuwd wie ik zo ga interviewen, want ik weet niet eens of het een meisjes- of jongensnaam is. Ik peil even bij een meisje aan mijn tafel en hoor dat het een meisjesnaam is. Ik heb afgesproken bij een deur, dus ga daar vlakbij zitten. Binnen vijf minuten loopt er een meisje langs dat zoekend rondkijkt en voor mijn neus blijft stilstaan. Nadat ze me tien keer aangekeken heeft vraag ik maar of zij het dan is. Ja, gelukkig. Nou, beginnen met dat interview.
Onderwijl vraag ik ook nog waarom anderen niet reageren. Ze zegt dat veel mensen het gevoel hebben heel druk te zijn en dat ze het moeilijk vinden om een tijd te kiezen om af te spreken. Eigenlijk, zegt ze, zou ik Heikki gewoon eens moeten vragen om in een les binnen te vallen, vooral bij de eerstejaars. Dan kan ik er zo een paar uit de les plukken. Feit is dat dat eigenlijk niet mijn stijl is, en dat het interview veel te lang duurt om zomaar even iemand uit de les te plukken. Bovendien denk ik dat 9 van de 10 eerstejaars nog helemaal geen zinnige bijdrage kunnen leveren. Ik moet die tutors hebben, maar waarom zijn ze allemaal zo laks?
Na het interview ga ik in de studentroom boven zitten werken. Anne-mari zit er ook, ze maakt een poster. We praten even wat en ik word alweer uitgenodigd voor een saunaparty. Ik hou het even wazig of ik ga, maar ik heb er eigenlijk niet zo’n zin in. Ik stoor me er eigenlijk best wel aan dat alle studenten om mij heen alleen maar hele dagen lopen te pochen dat ze feestvieren, elke avond veel drinken en pas om drie uur in hun bed liggen. Ik doe het niet en heb echt geen saai leven. Ben ik oud aan het worden? Ik moet zeggen dat ik 4 jaar geleden in mijn AKI-tijd ook niet echt een geregeld leven had en dat er avonden zijn waarvan ik niet meer weet hoe ik ’s nachts de Hengelosestraat over ben gestoken. Om eerlijk te zijn: op een dag is dat hele lam worden om het lam worden gewoon niet grappig meer. En dat vinden de studenten hier nog duidelijk wel… of het hoort gewoon bij het exchange-studentenleven.
Om half vijf gaat mijn timer niet, want die heb ik per ongeluk op half zes gezet. Dat klokkijken met digitale cijfers zit er bij mij gewoon niet in, maargoed, links en rechts ook niet, dus ik ben gewoon een heel bijzonder exemplaar. Ik had vrijdagnacht zelfs al mijn nachthemd binnenstebuiten aan, het moet echt niet gekker worden.
Ik ga naar de Finse les. We gaan de les van de vorige keer herhalen: Ik moet mijn familietekening erbij pakken en aan het meisje naast me gaan vertellen wie het allemaal zijn. We babbelen wat over en weer. Ze is Italiaanse maar ze woont zover in het noorden dat haar moedertaal Duits is. Bijzonder. Een vriendin van haar zet ons nog op de foto. Nou, dan zal ik eerdaags wel op Facebook te vinden zijn 🙂
Ik schiet aardig op met mijn Finse les. Ik ben zelfs zo’n eager beaver dat de docente me nu al voor de tweede keer aanraadt om in de bibliotheek een Fins woordenboek te gaan lenen waarin ik van alle werkwoorden de juiste verbuigingen kan vinden. Ze zegt al dat geen haan er in haar survival-course er ooit naar kraait, maargoed, ik McGyver zoveel rare woorden en zinsconstructies aan elkaar!
Op zich vind ik de taal wel grappig, als ik wat meer simpele werkwoorden zou weten plus een idioomboek zou hebben om zelfstandige naamwoorden te leren, dan zou ik Fins best onder de knie krijgen. Echter… doe ik dat in 4 maanden? En als ik het dan eenmaal kan ben ik weer terug in Nederland, dan gebruik ik het niet meer en vergeet ik het echt weer direct.
Na de les fiets ik naar huis. Het is schemerig en de straatlantaarns zijn nog niet aan. Het is tegelijkertijd spekglad en je ziet dus geen glinstering, niks. Het is volgens mij een wonder dat ik thuiskom zonder te vallen. Ik eet een lekker stukje taart en ga eens aan het werk. Er ligt een briefje naast de koelkast. Het is een handgeschreven kattebel van Sol Palvelut (Sol Woningservices, die hier ook de trappenhuizen schoonmaken). Sanna had inderdaad een klacht over de koelkast ingediend bij Psoas. Ik dacht al dat ik vandaag mensen in het appartement hoorde lopen… ik kaap het briefje mee en haal het door Google Translate. Het is inderdaad een kleine notitie van Sol Palvelut, ze hebben de koelkast nagekeken en het waterafvoertje aan de achterkant ontstopt. We mogen het nu niet meer laten verstoppen (hoe dan?). Anyway, het is gemaakt! Wat leven we hier toch als vorsten…
Er zijn een flink aantal dingen bij in geschoten vandaag. Morgen weer vroeg een afspraak met Heikki. Ik zal mijn avond tenminste niet verkwisten aan het rondhangen op de nieuwe designcommunity waar ik me voor had aangemeld: er geldt een puntensysteem en met 0 punten mag je niets publiceren, en rara, ik ben de afgelopen dagen zo fanatiek geweest dat ik nu bankroet ben. Punten verdien je door veel rond te hangen, random mensen complimentjes toe te schuiven en veel forumposts te doen… jaaaa niet dus. Het was op zich een best leuk uitstapje (naar modeontwerp) maar daar ga ik dus mooi niet mee door.
Er beginnen langzamerhand al ideetjes in mijn hoofd te ontstaan voor de documentatiewebsite van het OAMK… layout en constructie… maargoed, ik mag nog helemaal niet designen alvorens ik de designfase bereik! Ik design illegaal!
woensdag
Vandaag sta ik extra vroeg op omdat ik het gesprek met Heikki nog moet voorbereiden. Om zeven uur gaat de wekker, om half acht… ik maak steeds meer concessies (over douchen, over wat ik ga laten zien) en dan sleur ik me toch eindelijk mijn bed uit. Ik maak ontbijt en krabbel vast in mijn dummie welke schetsen ik op papier wil zetten. Het komt uit op 4 blaadjes van mijn markerbloc, die ik zorgvuldig uit elkaar scheur.
Ik heb echter niet veel tijd meer, dus ik schuif de lege bordjes en schaaltjes van het ontbijt resoluut aan de kant en teken als een bezetene de vier blaadjes vol. Ik vind het er persoonlijk wat knullig uitzien; symbolische mensfiguurtjes, een paar keer met zorg het kaartje van Finland, een beeldscherm met een muis om een indicatie van ‘internetten’ te geven. Ik heb niet eens tijd om ze in te kleuren, dan is het al vijf voor negen.
Gezien de traagheid waarmee ik de route afleg moet ik nu echt gaan. Ik steek alles in mijn tas en ben precies op tijd bij Heikki. We praten, ik vertel hem van mijn onderzoek en ik leg hem mijn concepten voor. Hij is er blij mee! Hij lijkt goed tevreden over de resultaten van mijn interviews en klinkt zelfs een beetje spijtig dat hij zelf niet geïnterviewd is. Mijn geweldige concepttekeningen vindt hij interessant. Hij zegt dan ook dat alle vier de concepten (de website natuurlijk als eerste) prima ideeën zijn. Niet allemaal direct uitvoerbaar, maar dat is het met concepten. Ik ga er hier niet teveel over schrijven, jullie gaan het echt nog wel zien als het af is. Heikki regelt nog wat formele dingen en dan is het weer tijd om op te stappen.
Huppelend en blij ga ik het kantoor uit en bel gelijk Wilco. Na vijftien minuten mijn telefoontegoed erdoor te hebben gejaagd hang ik op. Nog even internetten en dan is het tijd voor de lunch. Ik eet aardappel- met hamblokjescasserole. Er zitten nog geen exchangers dus ik kaap een mooie bistrotafel aan het hoofd van de eetzaal en ga lekker mensen zitten kijken. I’m king of the world!!!
Goed, time to pop the bubble, er moet nog veel werk gedaan worden. Maar, eerst maar eens naar huis, lekker douchen. Ik fiets met slakkengang naar huis en weet daarmee vreemde situaties te creëeren. Sommige locals zuchten diep en halen me in (met gevaar voor eigen leven maken zij dus een bocht en gaan over een extreem glad stuk) en een lokaal uitziende dame die me tegemoet komt is zo onder de indruk van de manier waarop ik de glibberbocht voor me bestudeer, dat ze prompt afstapt wanneer ik dat ook doe. Thuis ga ik lekker een half uur onder de douche staan. Niemand klaagt hier ooit, maar toch. Marjo doucht als een razende. Meestal als ik net denk ‘hè staat ze er nou onder, nou kan ik mijn pil niet pakken’ hoor ik de douche uitgaan en het volgende moment loopt ze al naar haar kamer. Misschien een gewoonte uit Lapland.
Ik voel me echt enorm easygoing op dit moment. Ik klooi wat aan op internet en ontwerp een betere uitvoering van mijn tekeningen van vanochtend. Ik heb het idee helemaal in mijn hoofd, het is alleen heel wat knip- en plakwerk. En is het het wel waard, want dit worden alleen de mockups voor de docenten. Voor ik het weet is het alweer vijf uur. Snel zet ik mijn timer om zes uur, opdat ik op tijd naar de wasmachine ga. De wasmachine heet trouwens pesukone, en de kamer waarin hij staat de pesukonehuone. Leuk toch!
Ik mik mijn spul in de machine, zet hem aan en wandel weer naar mijn kamer. Daar drop ik de flessen zeep af, zucht twee keer en mijn timer gaat alweer: de was is klaar. Hop, snel uit de machine en op de lijn. Het ruikt heerlijk fris en het is al bijna droog. Waarom doet mijn wasmachine thuis er 2 uur over als het hier in 25 minuten gepiept is?
Ik werk nog wat verder aan de ontwerpen van mijn concepten en zo vliegt de avond om.
donderdag
Omdat ik gisteren zulke geweldige successen heb geboekt en zo vroeg op moest mag ik van mezelf vandaag eens lekker uitslapen. Om half acht word ik wakker omdat ik Marjo in de keuken hoor, maar nee, ik wil doorslapen. Ik hoor Marjo vertrekken. Opeens gaat de wekker: het is tien uur! Okay, genoeg uitgeslapen. Lui kom ik mijn bed uit, maak ontbijt en ga weer aan het werk. Opeens loopt Marjo door het huis. Ik dacht dat die weg was? Ik ga verder aan wat mockups van de tekeningen die ik gisteren had gemaakt.
Omdat ik zo laat op ben gestaan is het in een mum van tijd half twaalf. Ik werk nog even door en dan is het zelfs al half één. Het is nu echt de hoogste tijd om naar school te gaan anders is het eten koud, of is er gewoon helemaal geen eten meer! Ik spring op de fiets en probeer zo goed als het kan naar school te racen. De eetzaal is nagenoeg verlaten. Fijn, lekker veel plek voor mij. Ik werk mijn pasta naar binnen en diep de details van één concept nog wat uit. Na het eten bel ik Guus. Ik stoor hem kennelijk, maar weet het bericht over te brengen dat het ‘uitermate goed gaat’ en dat we morgen bellen. Hij is totaal verbaasd en wil natuurlijk gelijk weten wat er dan allemaal is. Ja, mooi niet. Morgen gaan we bellen.
Ik vermoed sterk dat hij – in tegenstelling tot de vorige keer – nu geen afspraken ertussenin laat komen. Later passeert mij nog de gedachte dat ik eigenlijk voor alle afspraken wel een bombastische aankondiging kan geven, dan weet ik altijd zeker dat de afspraak niet verzet wordt. Maargoed, we leven nou eenmaal niet in een wereld met louter halve zolen dus dat was een naïef plan.
Ik ga naar boven en zie dat er een heleboel oefenruimtes vrij zijn. Dat kan ik natuurlijk niet op me laten zitten. Er moet even gezongen worden. Ik doe wat oefeningen, doe ‘Far From the Home I Love’, Breathe no More en Even in Death. Het gaat allemaal niet zo lekker. Dan zet ik even de karaoketrack aan en probeer Hello van Evanescence. Het lukt me niet, ik raak schor. Ik weet wel zeker dat de gehorigheid hier me enorm tegenhoudt, maargoed, maar ik moet me gewoon voorstellen dat ik op een podium sta, daar zing ik toch ook voluit. Het wil gewoon niet, mijn zangtalent is vast niet weg maar zit wel heel goed verstopt deze dagen. Ik verlaat de oefenruimte en ga ietwat gedesillusioneerd aan het werk.
Vanavond weer Finse les… laat ik daar maar goed op oefenen. Ik skip nog wat door Overhoor heen en weet weer hoe het vroeger ging: altijd denken ‘als ik het maar in Overhoor heb staan dan is het okay’ maar nee, daarna begint het echte leren en drillen nog. Gelukkig heb ik wel de spirit erin zitten, ik ben wel degene in de klas die altijd de moeilijke dingen vraagt en nieuwe woorden probeert te vormen 🙂
Het is al gauw half vijf en ik haast me naar de andere kant van de school. Gelukkig, ik ben nog te vroeg. Er zitten wat Italiaanse meisjes in hun eigen taal te wauwelen. Al gauw komen er wat Belgen en andere Otokylänen binnen en hobbelt de lerares achter hen aan. Zwarte kleren met een knalroze sjaal en zwarte sportschoenen. Ik vind haar wel bijzonder. Vandaag leren we, na het kennen van de cijfers, klokkijken. Het is ontzettend moeilijk omdat de cijfers er nog niet goed in zitten, maar op zich is het wel een logische taal. Ze hebben bijvoorbeeld ook de wijze van ‘half vier’ zeggen inplaats van ‘een half na drie’ zoals de Engelsen doen. We worstelen ons door de gekopieerde blaadjes met voorbeeldklokken heen en leren dan nog wat zinnetjes om in officieel en hip Fins te vragen hoe laat iemand waarheen gaat.
Vanavond maar weer alles in Overhoor invoeren en dan stampen…
Na de les ga ik nog even zitten internetten in de eetzaal. Wederom komen er allerlei kleine balletmeisjes langs me heen gestormd. Ze hebben in twee zalen balletoefeningen en zijn verkleed als boompjes, elfjes en andere natuurlijke figuurtjes.
Ik doe wat werk en ga dan naar huis. Het is kwart voor acht, de lantaarns zijn net aan en het begint donker te worden. Ja, het is hier wel raar. Heikki had echt gelijk toen hij zei dat ze er per dag tien minuten licht bij krijgen. Ik denk dat we nu al langer licht hebben dan in Nederland. Het voelt ook, als je naar buiten kijkt, alsof het een hele zomerse dag is. Ja, lezers, dit is voor mij een rare gewaarwording. Je weet namelijk in je hoofd denk ik ongeveer hoe lang het licht is en welke temperaturen en welk jaargetijde daar ongeveer bij hoort. Nou, goed, mijn hoofd zegt nu dat het juni is en dat het per dag ongeveer 20 tot 25 graden moet zijn. Dat merk je gewoon aan de stand van de zon, de hoeveelheid zon per dag. Maar kijk je dan buiten, of kom je buiten, dan ligt er een pak ijs op de grond waar je U tegen zegt en is het -15. Als het morgen nog zo zonnig is, zal ik eens een illustratieve foto maken van de keuken in de ochtend of van het trappenhuis (waar overigens de verwarming goed hoog staat en waar je echt het idee hebt dat je straks +30 graden in gaat lopen)…
Al met al begint die kou hier gewoon een hele jammerlijke factor te worden. Anderzijds genieten jullie in Nederland nu van dat barre kwakkelweer, regenbuien, bomen die maar niet groen willen worden en bewolkte weekenden. Hier is het gegarandeerd grotendeels wit tot aan juni, dan stap ik op het vliegtuig en kom in Nederland in een lekkere groene en hopelijk warme zomer terecht. Hell yeah!
Thuis eet ik nog stiekem een broodje gesmolten kaas. Ik kom Marjo in de keuken tegen. Ze vraagt of het al goed gaat met mijn Finse lessen. Ik zeg dat het goed gaat (omdat ik het woord voor slecht niet ken!!!) en ze biedt me aan om me te helpen als ik iets niet snap. Ik vraag direct het verschil tussen mitä en mikä, maar dat blijkt moeilijk uit te leggen. We praten nog wat, dan ga ik weer naar mijn kamer en na wat internetten is het tijd om te slapen…
vrijdag
Deze ochtend word ik om zes uur wakker. Ik heb mijn gordijn gisteravond aan de linkerkant iets opengeschoven, in de hoop deze ochtend wat zonlicht op te vangen. Jawel, dat zonlicht heb ik nu. Om zes uur in de ochtend is het fel verlicht. Beter dan een Philips Wake Up-light denk ik! Ik stap mijn bed uit en pak mijn camera. Er volgen wat foto’s van mijn slaapkamer en de keuken om te laten zien hoeveel zon er wel niet is.
Ik dommel weer in slaap en de zon schuift naar rechts, voor mij achter het gebouw. Het wordt weer schemerig in mijn kamer. Om acht uur sta ik op en maak ontbijt. Eigenlijk moet ik douchen maar daar heb ik helemaal geen zin in. Ik lees wat e-mailtjes, schrijf wat nieuwe en check wat fora. Dan gaat de telefoon. Het is Guus. Ik vertel hem van mijn woordenbrij, van de vijf kernwaarden en van mijn vier concepten. Hij is niet zo enthousiast als Heikki, maar hij is blij. Nog even een krabbel onder deze concepten (en een stempel!) en dan vindt hij het helemaal best. Of ik dat vandaag nog wel even voor wil bereiden, dan blijf ik op schema. Ik zei toch, pop the bubble, want er moet nog hard gewerkt worden. Ik krijg trouwens, als ik mijn Finse taalles goed afrond, drie studiepunten. Dan wil ik wel graag mijn persoonlijk reflectieverslag inruilen voor die punten, aannemende dat ik me wel door een taalcursus heensla. Over de invulling van die drie puntjes staat toch nog niks in mijn afstudeerplanning. Guus vindt het ook wel goed, dus dat klinkt al enorm positief.
Ik schrijf nog wat, babbel met Wilco en dan is het tijd om naar school te gaan. Ik vergeet bijna dat ik om twaalf uur een afspraak met ene Emmi heb. Ik zet even goed de vaart erin en ben om tien voor twaalf op school. Ik wacht, en wacht, en wacht. Ik sta bij de electrische deur en overzie de hele kantine. Geen meisje (in veronderstelling dat Emmi een meisje is). Om tien over twaalf vind ik het wel best. Misschien ben ik wat nonchalanter over dit interview omdat haar input nu toch niet echt meer terzake doet. Ik verwissel mijn aantekeningenbloc voor mijn portemonnee en sluit aan in de rij om mijn dagelijkse hapjes te claimen.
Ik ga expres van de deur af zitten opdat ik niet de hele tijd blijf loeren of ze toch nog verschijnt. Dan opeens komt er een lange jongen tegenover me zitten. Ik heb hem een paar keer in het studentenhok boven gezien. Hij begint eerst wat tegen de Finse meisjes naast me te praten, dan begint hij in het Engels tegen mij. Hij vraagt mij wat ik studeer en ik vraag hem wat hij studeert. Klassieke zang! Hij heeft dan ook een hele lage stem. Hij is eerstejaars, zingt Duits en Italiaans en heeft zo nu en dan een concert. Ik vraag of ik hem een keer kan horen zingen. Zondag treedt hij op in een plaatsje nabij, maar dat is te ver om heen te gaan. Nouja helaas dan. Ik zeg hem dat als hij nog een keer in Oulu of in de school optreedt, ik dat graag wil zien. Daarop merkt hij geheel onverwachts op dat hij aanstaande dinsdag een optreden in de konserttisaali in de school heeft, met verschillende stukken plus een aria. Oh! Had dat gelijk gezegd. Ik schrijf zijn naam gelijk in mijn agenda, dinsdagvond na de Finse les ga ik kijken hoe Jakob kan zingen.
Ik verhuis naar boven en type mijn blog op de openbare computer in het studentenhok. Daarna is het het plan om even een lijst te maken van mijn nog te leren Finse woordjes… opdat ik die straks in een keer in Overhoor kan invoeren. Ik kom er eigenlijk niet aan toe. Ik word overvallen door een enorme afterlunchdip (die Wilco later gewoon time-for-weekend-dip noemt, heel terecht). Ik zet een pot koffie en haal een brownie en een Fazermint. De koffie is klaar als ik terugkom. Een stevige bak leut wil me niet helpen wakker te worden en ik schenk ook al het laatste beetje melk uit het pak in de koelkast. Ik zwoeg op een klein briefje met daarop ‘Er is geen melk’ (over de juiste gebruiksvorm van het woord ‘meer’ blijft mijn woordenboekje wazig) en hang dat aan de koelkastdeur.
Ik zoek nog wat op op internet, hang wat op de bank en slurp mijn koffie op. Dan ga ik vanuit school naar de supermarkt. Ik sla de nodige dingen in en koop eten voor het weekend. Het wordt lasagna, die ik ga maken in mijn zilverfolieschaaltjes. Ik ben op zich door het fietsen wel wat wakkerder geworden. Shoppen doet me helemaal goed, maar toch blijft het vrijdagmiddag en ben ik duf. Thuis pak ik mijn spullen uit en werk wat. Ik had de conciërge een e-mail gestuurd met de vraag hoe de saunas hier werken want m’n laatste poging was dus gestrand in een donkere kelder. Daarop heb ik geen antwoord gehad. Ik heb het mailtje opnieuw verstuurd aan Psoas en daar is nu reactie op: Psoas weet het niet en stuurt het door aan de conciërge. Yes. De OAMK webdesigner die ik voor mijn project heb aangesproken geeft ook geen thuis: hij stuurt me door naar zijn collega, die zegt over 2 weken ofzo weer in Oulu te zullen zijn. Daar ben ik niet echt mee gebaat.
’s Avonds voer ik mijn Overhoor-woordjes in. Kloktijden en werkwoorden vliegen voorbij. Als de hele lijst in het programma gestampt is trakteer ik mezelf op een lekker kwartier douchen met als toetje een kop warme melk en een Chau’colat. Ja, dat is een heel leuk ding. Hier een linkje ernaartoe: Chau’colat. Het is een pure chocoladelolly op een stokje die je in een beker warme melk moet dopen. De chocolade geeft af waardoor je chocomel krijgt en tegelijkertijd moet je hem rap opeten zodat hij niet afbreekt en onderin je beker belandt. Aangezien ik even een sfeerfoto van het ding wil maken is mijn lolly in mum van tijd gesmolten en moet ik de rest door mijn melk roeren. Het smaakt wel lekker, maar op het stokje was-ie beter. Marjo ziet me bezig met de Chau’colat en wil weten wat het is. Ze wil het gelijk ook hebben, dus ik leg uit waar het te vinden is. Ze vertelt me van Earth Hour. Ik vind het wel leuk en wil ook mijn lampen wel uitdoen. Met veel moeite roept ze de tijd ‘half past eight!’ tegen me en vrolijk roep ik terug ‘puoli yhdeksan!’ waar ze heel blij mee is. Zie, klokkijken in het Fins leer je zo.
zaterdag
Vannacht weer mijn gordijn opengelaten in de hoop door de zon gewekt te worden, maar die hoop blijkt ijdel. Ik pit rustig door tot een uurtje of tien. Dan sleep ik me mijn bed uit, maak ontbijt en lees wat mailtjes. Ik ga zitten 3d’en in de hoop dat ik nog op een idee kom voor mijn essay over een toekomstige technologie…
Een paar uur later ben ik weer uitge3D’d en prijken er op mijn scherm een lekker glas cocktail en een sappige schijf watermeloen. Er moet nog een hoop aan gebeuren maar we hebben nog iets van 2 weken tot aan de deadline van de 3D contest dus dat krijgt weer even uitstel. Inmiddels zit ik met Wilco te chatten en nadat we beide onze was opgevouwen hebben wordt het maar eens tijd om naar de supermarkt te gaan. Voor mij omdat ik nog een voorraad drank in zal slaan voor het feestje van vanavond.
Ik hop op de fiets en zet koers naar de Euromarkt. Daar hebben ze een Alko slijterij, maar die gaat wel om vier uur dicht volgens hun website. Ter plekke blijkt het vijf uur te zijn. Anyway, ik heb toch besloten dat ik geen fles wijn ga halen en het gewoon bij blikbier hou. Eén plastic flesje bier mee, omdat daar een schroefdop op zit en dat kan op feestjes nog wel eens handig zijn. Ook neem ik twee cheape hawaiipizza’s mee voor wanneer ik een keer om lunch verlegen zit. Twee voor een euro. Bij de kassa slaat de caissière de pizza’s echter voor 1,90 aan. Ik wijs haar op de pizza’s. In een verhaspeling van Duits, Engels en Fins weten we het er over eens te worden dat de pizza’s inderdaad wel in de aanbieding zijn.
Thuis ga ik nog wat nadenken over mijn essay – ik heb nu een onderwerp, maar het aantal woorden – 8000 – schrikt me echt af. Bovendien vind ik het onderwerp nog teveel naar speculeringen neigen… ik zie verbaasd dat het alweer zes uur is en dat ik dus rap aan de lasagna moet wil ik nog om zeven uur op het feestje zijn. De lasagna wordt wonderwel erg goed. Om half zeven kan ik hem uit de oven halen en oppeuzelen met gevaar voor het verbranden van mijn tong. Het beste ingrediënt is nog wel de pot tomatensaus ‘ala oliva’ waar dus gewoon echte halve olijven, groene en zwarte, in zitten. Die ga ik hier vaker door de pasta gooien!
Dan kleed ik me om, spring op de fiets en race zuidwaarts richting Otokylä. Het is gemakkelijk te vinden: ik hoef maar één wijk door te fietsen (waar overigens niet geschraapt is en dat is wel een groot gemis) en eigenlijk continu rechtuit. Ik vind de flat met de iglo ervoor ook snel. Maar er zijn geen mensen te bekennen. Ik bel een Belgisch meisje en ze zegt dat ze nog in de stad zijn, om naar een ijshockeymatch te kijken. Maar als er iemand de flat ingaat, kan ik wel mee naar binnen lopen en op de vijfde verdieping (= feestverdieping) wachten. Dat doe ik dan maar. Otokylä valt me niks tegen. Het zal in de zelfde tijd gebouwd zijn als Välkkylä, maar het is gewoon iets sjofeler. Van de gang met kamers word je wel behoorlijk claustrofobisch. Het lijken wel cellenblokken. Overal hangen wel vrolijke tekeningen en posters met vrouwelijk naakt. Ja, dit is meer een ‘dormitory’ dan een studentenflat. Ik wandel terug naar het trapportaal, waar op elke verdieping een balkon met een groot raam zit. Met de woorden ‘Als daar maar geen poëzie van komt’ ga ik voor het raam staan en kijk uit over flats en huisjes. De automatische verlichting achter me gaat uit. Ik sta in het donker en overzie hoe de schemering bezit neemt van het campusterrein dat Otokylä heet. (daar heb je het al, poëzie).
Om het nuttige met het aangename te verenigen probeer ik een goede invulling van mijn essay te bedenken. Maar, zoals ik tegen Wilco ook al zei – de meeste kennis in mijn hoofd is nu nog te karig, ik moet gewoon eens wat onderzoekjes vinden. Dus hier zo voor het raam staan en langs de bekende weg feiten recyclen brengt me eigenlijk niet verder. De lift komt omhoog, de deur vliegt open en een meisje sprint de gang in. Rui, Rui! roept ze. Ik weet wie het is en ik weet om wie ze roept. Let’s get the party started.
Eigenlijk wil ik hier voor het raam blijven staan filosoferen, maar zojuist is Annelore achter me langs geraced die ik even hiervoor aan de telefoon had. Er is volk. Het ’trouw’feest van Rui en Sofie gaat beginnen. Ik hobbel naar Rui’s kamer en word uitbundig begroet door bierdrinkende studenten. Rui is netjes in blouse en gilet. Ik ga mee naar beneden waar de meisjes wonen, om te zien hoe de bruid zich inmiddels voorbereidt. Ze heeft een mooie jurk aan en wordt van alle kanten opgemaakt. Kanttekening: de bruid heeft in Nederland gewoon een vriend, het is wel frappant om dan hier te gaan trouwen! Ik loop weer even naar het raam in het trapportaal en zie dat er al een hele meute Otokylänen buiten rond de iglo staat. Ik opper dat we maar snel naar buiten moeten, dan kan ik tenminste aan m’n bier. Van die opmerking staat iedereen paf.
Goed, de trouwerij in de iglo verloopt gezellig. We passen er wonderwel met z’n allen in! Kaarsen op tafel, een priester met een halve liter bier erachter, trouwen maar. Er wordt een heldhaftige ceremonie neergezet en er zijn zelfs ringen. We wurmen ons daarna allemaal de iglo weer uit en bedelven het paar onder rijst en bellenblaas. Dan gaan ze op een sleetje met ‘just married’ erop tweehonderd meter richting de pizzeria. Hoewel ik net gegeten heb en ik bier in mijn tas heb zitten schuif ik even aan en bestel ook een biertje. Het is gezellig, we bezetten ongeveer de halve ruimte en er wordt druk pizza gegeten. Om tien uur gaan er een aantal mensen richting stad, anderen gaan naar de vijfde verdieping van de flat om feest te vieren. Ik ga mee naar boven en trek mijn biertjes weer uit mijn tas. Ergens in mijn achterhoofd is het wat tegenstrijdig om mee te doen aan een feestje na 10 uur waar ik zelf zo fel over kan zijn als het onder míjn kamer gebeurt, maargoed, dit is Otokylä. We zitten in de keuken van Rui’s kamer en drinken bier en wijn. Het wordt echt propvol. Deze kamers zijn maar de helft van mijn flat en hebben 2 slaapkamers waar in elk 2 bedden staan. Het is echt piepklein en druk. Dit is een goede plek om te hangen, maar ik zou hier echt niet kunnen wonen, dag in dag uit.
De avond vliegt om, in het trapportaal wordt muziek gedraaid en gedanst. Net als ik weg wil gaan sleept een Nepalees me de vloer op en aangezien ik toch al de hele avond zin had om te stijldansen (wat niemand hier kan, zwaar zonde!) roep ik hem toe wat cha-cha te doen. Hij heeft geen idee waar hij aan begint, maar hij volgt prima en we hebben denk ik wel een imposant uitziende experimentele cha-cha neergezet want de hele dansvloer is daarna ‘cleared out’. Ik werk me snel weer uit het middelpunt van de belangstelling maar vond dit toch wel even smashing, dit zie je normaal alleen in dansfilms 😉 … en dat terwijl ik tussen echte latindansers een behoorlijke prutser ben (credits gaan naar mijn danspartner Jochem, die het er desondanks altijd weer mooi uit kon laten zien).
Ik blijf nog even hangen en stap dan op de fiets naar huis. In het donker terug door het woonwijkje met de glibberige straten, gelukkig is alles verlicht. Zo, tijd om te gaan slapen.
zondag
Ik ben verbaasd dat ik voor zondag nog geen log had geschreven, maargoed, here comes. Ik heb uitgeslapen tot een uur of elf (eigenlijk tien, maargoed, daylight savings time). Ik ben duf, heb geen zin om me aan te kleden. Maar rondwandelen in je slaapkledij verandert je in no-time in een stinkend monster dus noodgedwongen kleed ik me aan.
Ik probeer vandaag op een onderwerp voor mijn essay te komen. Wireless werken? Hotelling? Die laatste term heb ik eens gehoord als de naam voor hét nieuwe netwerken, dwz. je rijdt niet meer in je ronkbak van je huisje in ’t groen naar de Randstad, maar je rijdt naar een soort satellietkantoor in je wijk en gaat daar met je lokale collega’s lekker via het netwerk voor je bedrijf in Amsterdam zitten werken. Wat een utopie.
Ik zie mij dat al doen, blokhut bovenop een berg, internetkabeltje erheen, lekker ontwerpen met uitzicht op de dennentoppen. Zover is het echter nog niet. Zodra ik begin te zoeken op ‘hotelling’ blijkt er een absurd schrijflustige en geciteerde mijnheer Hotelling te zijn die minstens de eerste vijftig onderzoeken in de lijst op zijn naam heeft staan. Zoeken met meer keywords brengt me nergens want mijnheer Hotelling is van alle markten thuis. Bah, kerel, verander dan je naam ofzo. Volgens mij zijn zijn broers ook al zulke liefhebbers van de pen. Ik geef het op in die richting. De meeste wireless- en werk-op-afstand-onderzoeken komen uit op allerlei verschrikkelijk oninteressante verhandelingen over netwerkstructuren en casussen van bedrijven waarin het arbeidsethos eens goed onder de loep is genomen. Daar kan ik echt geen 8000 woorden aan kwijt. Ik kijk eens naar buiten. Het sneeuwt. Hard.
Ik hoor Marjo opruimen. Het klinkt alsof ze het hele huis aan het doen is. Gegeneerd stap ik dan ook maar eens naar buiten en informeer wat ze al heeft schoongemaakt, opdat ik iets anders kan schoonmaken. Nou, zegt ze, eigenlijk heb ik tot nu toe alleen mijn eigen kamer gedaan, maar ik wil de wc wel doen (reuze aanbod!). Goed, zeg ik, dan doe ik de badkamer. Ik trek een moet-in-de-was-spijkerbroek aan, stroop de pijpen op en ga gewapend met spons, schoonmaakmiddel en doek de badkamer in. Na een kwartiertje is alles weer picobello. Gelijk zet ik het spul in mijn kamer neer en boen ook de vieze rubberstrepen van mijn schoenen van het zeil af. Het zeil blijkt wel viezer te zijn dan dat, dus aanrader: doe nooit een klein stukje. Ik zet gelijk op de planning voor volgende week: hele vloer dweilen. Stofzuigen is kennelijk niet genoeg. Een blik naar buiten maakt me niet vrolijker: het sneeuwt echt keihard.
Ik doe wat ontwerpdingetjes en ik probeer hardnekkig te zoeken naar leuke onderzoekjes over technologieën. Geïnspireerd door een techfilmpje van Ted pieker ik langzaam eens over fotografie. Wat betekent het voor mij, en ga ik in de toekomst fotograferen zoals in het filmpje? Met vier vingers een kader uitzetten en dan clickety, foto gemaakt? Waarom heb ik een compactcamera en nog altijd geen digitale spiegelreflex? Hoe lang en hoe vaak heb ik ook alweer nagedacht over overstappen, maar dat toch nooit gedaan? Wat waren mijn beweegredenen? Zijn die in lijn met de toekomst van het fotograferen met je vingers? Hier kan ik wel een essay over schrijven, vermoed ik.
Ik ga lasagna maken, smikkel die op en schrijf nog wat. Ik heb echt meer onderzoekjes nodig, maar de zoektermen zijn moeilijk. Zodra je op photography zoekt kom je ook heel vaak op onderzoekjes naar de werking van chemicaliën op foto’s uit. Ik merk inmiddels dat mijn website down is gegaan. Geen idee waarom. Mail komt nog wel binnen. Als het morgen nog zo is prik ik Hugo wel even. In de keuken zijn er vandaag wat flessen bijgekomen. Marjo kon ze niet meer kwijt op haar kamer, zegt ze, en daarom wil ze ze in de vensterbank van de keuken hebben. Het ene uur staan er vijf wijn- en wodkaflessen wat verloren op de vensterbank, het volgende uur zijn ze netjes gerangschikt en vormen ze een mooie wave. Nog een uur later besluit ik dat dat leuker kan. Tijdens het chocomel maken zet ik een absurd lelijke plastic 2 liter sinasfles naast de mooie flessen. Grinnikend ga ik op mijn kamer chocomel zitten drinken. Ik hoor Marjo de keuken in komen. Ze doet onder andere iets met de plastic fles. Nadat ze de keuken heeft verlaten loer ik om de hoek. De fles staat er nog. Ze heeft ‘m omgespoeld! Wat? Dacht ze nou serieus dat ik dat lelijke ding erbij wilde zetten? Kennelijk. Ik mag mijn niveau wel drastisch aanpassen wil ik nog een goede één-aprilgrap met haar uithalen…Ik maak het niet lang meer deze avond, neem mijn aantekeningenschrift mee naar m’n bed en schrijf daar nog wat ideeën op voor het essay.
maandag
Zei iemand ‘daylight savings time’? Ik heb op goed geluk mijn gordijn opengelaten maar het mag niet baten; er hangen dikke sneeuwwolken boven Oulu en de lucht is grauw, grauw grauw. Het is wel zo -5 tot 0 graden dus ik hoop dat de echte kou niet weer terugkomt. Dan vriezen de fietspaden weer op en duurt het minstens weer twee weken voordat het weggehaald wordt. Ik was eerlijk gezegd namelijk hartstikke blij met die geschraapte stukken fietspad waar je gewoon over het asfalt kon rijden.
Ik sleep me mijn bed uit en ga onder de douche staan wakkerworden. In de badkamer gooi ik eerst nog met luid kabaal de handdoekstang van de verwarming af. Oeps, nu is Marjo ook wakker. Ik maak ontbijt, check mijn mail en check mijn website. Mail werkt, website nog altijd down. Ik sms Hugo. Krijg minstens vijf smsjes met de vraag ‘wat is er precies mis dan?’ terug. Dan pas komt mijn smsje aan hem aan. Ik mail er maar even achteraan om de boel goed uit te leggen. Nog geen tien minuten later krijg ik nóg een smsje met dezelfde tekst. Ik vrees dat het netwerk in Finland een beetje hikt.
Ik ben nog steeds verschrikkelijk moe. Ik probeer mezelf ertoe te krijgen om onderzoekjes te zoeken maar het gaat gewoon niet hard. Eerst maar koffie…
Na de koffie probeert Guus zijn Skype aan te slingeren. Dat gaat niet echt. Hij belooft een betere oplossing te zoeken. Inmiddels is het al hard tijd om te gaan eten, dus ik pak me in en spring op de fiets. Het eerste wat ik merk is dat er overal weer sneeuw ligt. Een fris dun laagje dat net genoeg is om al het gladde ijs te bedekken. Ik weet niet of het tussen de oren zit, maar ik durf nu gewoon weer vaart te maken en overal overheen te fietsen. Ik ben dan ook in tien minuutjes op school, heerlijk.
Ik eet lunch en ga daarna in het firstyears-hok boven zitten. Even wat dingen op internet zoeken… er komt een meisje naast me zitten en probeert de computer voor haar neus aan de praat te krijgen. Hij gaat niet aan dus ik bied haar mijn computer aan. Ik ga op de bank in mijn dummie zitten schrijven voor mijn essay. Wanneer het meisje klaar is ga ik weer even internetten en zoeken naar papers op Google Scholar. Weer komt er een meisje aan, ook zij probeert tevergeefs de computer. Ik laat haar weer aan mijn pc (ik was toch al weer klaar) en zet even op de achterkant van haar computer de voedingsschakelaar om: ha, de computer gaat weer aan. Het meisje zit wel met een UTP-stekker in haar handen. Eh, ja, die zal toch achterin moeten. Maar hoe ik ook kijk, er zit geen RJ-45 gat. Er zitten op zich wel twee vierkante gaten maar netwerkkaarten zijn over het algemeen vrij standaard en ik steek mijn vingers niet zomaar in een draaiende computer. Ik zeg haar dat ik het ook niet weet maar dat ze op mijn computer wel kan internetten, toch?
Ik zet me weer op de bank en schrijf verder. Een jongen met lang zwart haar zit op de andere hoek. Hij leest een tijdschrift en zucht enorm hard (maar dat doen Finnen eigenlijk bij alles wat ze doen). Op mij komt het over alsof hij zich verschrikkelijk aan het tijdschrift, de schrijfstijl en de foto’s en ergert, maar ik weet het te negeren. Jakob komt binnenlopen en blijft hardnekkig Engels tegen mij praten terwijl de zwartharige jongen nog harder begint te zuchten en duidelijk niet aan deze taalverandering wil meedoen. Ik check weer even wat Google Scholar-vondsten op internet en zie dat Jakob midden op de bank bovenop mijn tas is gaan zitten. Gelukkig, er zat niks breekbaars in. Erg helder vind ik het niet van hem. Ik ga weer op de andere hoek zitten en zo zitten we onderuitgezakt in de bank. De zwartharige jongen zucht hard, Jakob schijnt het ook niet ongewoon te vinden om te doen alsof hij net een flinke sprint heeft gelopen en ik – ja ik zit er stil naast, waarom zou ik zo zuchten. Ik word wel ongelooflijk moe van ze. Jakob heeft koffie gezet en hij vertelt in het Engels over een tijd waarin hij in Oostenrijk woonde en ‘bovenop een berg woonde en in het dal in een steenfabriek werkte’. Om zijn verhaal kracht bij te zetten gaat hij over in vloeiend Duits en (nog altijd zuchtend) spiegelt hij mij een poëtische versie van zijn leven daar voor. Ik begin hem met de minuut merkwaardiger te vinden, maar je hebt gewoon van die mensen. Ik sta uiteindelijk op, het is kwart over drie en ik zit hier letterlijk mijn dag te verlummelen. Laat ik dat ergens anders gaan doen.
Ik spring op de fiets en sjees weer vrolijk richting huis opaan. Bij de sporthallen ga ik rechtdoor en beland zo via de Saaristonkatu in de stad. Wat is er lekkerder dan een middagje shoppen wanneer je al dat geschrijf even moet laten bezinken? Ik voel me na al dat gezucht en gemijmer van de twee jongens op de bank zo normaal en zelfverzekerd dat ik ongeveer elk wazig uitziend winkeltje binnenstap dat ik maar ken. Het zijn die winkeltjes met vaak maar 1 persoon achter de toonbank, die dan speciaal voor jou rechtop gaat zitten, het leesboek aan de kant legt en je gaat zitten bestuderen. Sommigen spreken je ook nog aan en blijven vrolijk doorlullen terwijl je ze in helder Fins vertelt dat je echt, echt, echt geen Fins spreekt. Ik weet mijn verstand op nul te zetten en elk winkeltje in en uit te komen zonder me opgejaagd te voelen of in een lang gesprek met de verkoopsters verwikkeld te raken. Vroem, op naar huis, en als ik toch onderweg ben, even kijken of er nou bij het busstation echt een tweedehandsshop zit. Ja, die zit er. Ik neem een rokje van Vero Moda en een shotglaasje voor mijn Sheridans mee en ga blij weer naar huis.
Ik eet mijn broodjes, check mijn mail en zie een nieuw bericht van de Nepalees. Hij wijst me hoe de sauna’s werken en maakt me erop attent dat het vandaag van 18.00 tot 20.00 voor de dames van mijn flat is. Het is half zeven, dus ik eet mijn broodjes ga maar eens. Dit keer doet de lamp het wel in het voorhalletje en is de deur naar de sauna ook niet op slot. Blij stap ik binnen. Eén meisje is zich net aan het aankleden. Ik kleed me om, ga de houten deur door en sta in een kleine, maar nette sauna met twee douches, wat emmers voor ’n voetbad en natuurlijk het saunahok zelf. Nou, er kunnen hooguit zes personen in, maar het is een puike sauna. En ik zit er lekker alleen. Na wat cycles van douchen en zitten vind ik het wel weer best, ik douche af en wandel naar huis.
Sanna is er, ze neemt weer wat dingen mee. We praten wat bij en ze belooft me op een zaterdag mee te nemen naar het ballroomdansen. Ik maak chocomel en ga weer aan het werk. Genoeg afdwaalgedrag vandaag, er moet weer gewerkt worden.
dinsdag
Oef, vandaag is een lange dag geweest.
- essay bronnen zoeken
- lunch eten
- essay outline schrijven
- Finse les
- Jakobs optreden plus andere klassieke vocalisten + celliste
- latindansen gekeken in school
- naar de supermarkt
- Belastingaangifte invullen met Wilco
- snel even ontwerpsite checken
- slaaaaaaaaapen (weer niet voor 12 uur mn bed in, dank u Belastingdienst)
Morgen schrijf ik hier meer over, I promise.
woensdag
Gisteren heb ik tot twaalf uur aan mijn belastingaangifte gezeten, dat was wel erg lang. Daarom mag ik vandaag van mezelf een ochtendje uitslapen. Echter, de zon schijnt en omdat we nu met daylight savings time een uurtje eerder behoren wakker te worden (en het hier per dag wel 6 minuten langer licht is) heb ik om iets van 8 uur de zon al lekker in mijn kamer staan. Toch weet ik op wonderbaarlijke wijze mijn wekker voor vandaag het zwijgen op te leggen en om kwart voor tien word ik pas weer wakker. Oeps!
Ik spring onder de douche en eet daarna mijn ontbijt terwijl ik mijn mail lees en probeer aan mijn essay te beginnen. Het is zwaar. De zonnigheid houdt echter wel aan dus ik kan regelmatig vrolijk naar buiten kijken. Tegen twaalf uur is mijn essay-outline klaar en stap ik op de fiets naar school. Er is nog maar 1 rij van de catering open maar gelukkig is er nog wel genoeg eten. Ik leg een Spanjaard naast mij uit dat de naam van het eten ook in het Engels op de bordjes staat. Ja, dat maakt nogal wat uit als het ene 1,58 kost en het andere 2,60. Ik heb vaak net gepast geld bij me!
Ik ga bij de exchange students zitten en praat een beetje mee. Helaas gaat het over alle ranzigheden die zich in de sport- en saunaruimtes van Otokylä voordoen en dat interesseert mij niet zo. Zoals ik al zei, ik praat mee. Daarna ruim ik mijn dienblad en rommel op en ga naar de eerstejaars-kamer. Ik zie een jongen met een matchbox-pinholecamera lopen. Wat een fascinerend ding! Hij legt me uit hoe het werkt en ik ga gelijk even op internet kijken hoe je zo’n ding bouwt. Leuk, in Nederland ga ik proberen er eentje te maken. Simpel gezegd zijn het twee filmrolletjes in kleur of zwartwit die je met elkaar verbindt via een lucifersdoosje. Fikse wikkel tape eromheen, een stukje folie voorop, daar een speldenprik in en je hebt een pinholecamera die op filmpjes belicht die je gewoon weer bij de fotozaak kunt laten ontwikkelen.
Ik beland op Tweakers.net waar speciaal vandaag een huishoudforum geopend is. Ik ben moderator, dat wist ik nog niet eens. Er komen allerhande huishoudelijke apparaten voorbij die ‘getweakt’ moeten worden en ik doe ook een duit in het zakje. De reacties overal zijn hilarisch en weldra zit ik dan ook te snikken van het lachen achter de pc. Dan komen er weer Finse studenten binnen en moet ik het even droog houden, ze snappen namelijk geen hol van zo’n Nederlands forum. Ik zeg maar dat het om 1 april gaat en dan kijken ze wel weer wat normaler. Tijd om weer wat nuttigs te gaan doen.
Ik print mijn essay-overview uit en ga naar huis. Het is lekker weer, maar omdat het nu nog -5 is beginnen alle routes weer te bevriezen en moet ik goed opletten of ik over zacht of hard ijs fiets. Soms kun je ook gewoon een local achterna racen, die weten precies welke stukken ze moeten pakken.
Wanneer ik thuis ben lees ik nog even wat op internet en plant mijn essay-overzicht in het standaardje (vindt iemand het gek dat ik van huis een papierstandaardje mee heb genomen omdat ik sowieso dingen van papier moet typen hier? En ja, ook mijn perforator is meegegaan. Mijn nietmachine mis ik enorm, ik steel die op school dan ook van iedereen). Anyway, voordat ik er erg in heb is het alweer half zeven. Om zeven uur draait er een film in Valve, genaamd ‘Burn after Reading’. Het moet een grappige film met Brad Pitt, George Clooney en nog wat mensen zijn. Die maar eens gaan zien dan, na Blindness van laatst zou ik toch wel graag weer wat leuks op het witte doek willen hebben. Ik race richting Valve maar kom toch net een minuut te laat binnen rennen. Geërgerd pakt de filmmeneer mijn kaartje aan en ik kan in het donker een plekje opzoeken. Er zitten met mij maar 3 mensen in het zaaltje.
De film was kortgezegd gewoon hartstikke verwarrend en totaal niet goed. De film was hier en daar grappig, humoristisch, flauw, maar er zaten zoveel rare wendingen in dat je aan het einde gewoon opeens dacht ‘wat? is dit het nou?’. Er zit geen ontknoping aan en alle personen doen zulke rare dingen (en ook allemaal met elkaar) dat het gewoon geen steek houdt. In de film ‘Me and you and everyone we know’ heb je ook wel zo’n vaag verband tussen iedereen maar daar doen ze gewoon ook nog wat zinnigs. Hier niet.
Ik eet mijn broodjes op (ja ik had zoveel haast, ik had mijn broodjes maar ingepakt en heb tijdens de hele film met ronkende maag gezeten) en word me bewust van de prachtige ruimte (een glazen atrium tussen twee oude gebouwen) Valve eigenlijk is. Enorm mooi. Waar Concordia heel druk en heel binnen is, is Valve heel open en heb je het idee dat je buiten op een plein zit. Het is tien voor negen, het begint wat te schemeren. Ik klik mijn lampjes op mijn fiets en rol voorzichtig naar huis. De afgelopen dagen lag er genoeg sneeuw en waren de wegen lekker begaanbaar; vandaag is het naar aan het worden. De sneeuw is platgetrapt en de gladde plekken worden weer glad. Ook heeft op wat drukke plaatsen een aantal uur de zon gestaan dus zitten er weer diepe groeven in het ijs. Alsof dat nog niet genoeg onheil was is er net ook een wedstrijd van de Kärpäts geweest en rara waar die allemaal lopen? Juist, van de ijshal naar het station.
Ik moet recht tegen ze in. Ze lopen breeduit over het fietspad en zijn allemaal dronken. Na een half fietspad lang ploeteren denk ik slim te zijn door linksaf te slaan en tussen de supermarkten door te gaan. Maar nee, ook al zijn de supermarkten net dicht, ook daar loopt een hele stroom ijshockeyfans. Volgens mij hebben de Kärpäts verloren, ze zijn allemaal niet vrolijk. Eindelijk weet ik dan de grote exodus te ontsnappen en beland ik op het fietspad achter Välkkylä langs. Er is geen licht dus fietsen daar is alleen nog maar nog enger. Gelukkig kom ik heelhuids thuis. Morgen zijn de fietspaden nog meer een ramp. Kan iemand weer gaan schrapen aub?
Om het 1-aprilgevoel nog even mee te maken hang ik nog wat op Tweakers. Iedereen gedraagt zich wel. Buiten staat een lange rij auto’s te knipperen (afkomstig van de ijshal dus). Het wordt later. Ik voer mijn essay-outline in in Writer en dat is het dan voor vanavond…
donderdag
Vandaag sta ik bijtijds op, maak ontbijt en ga aan het werk. De outline van het essay staat weer fier in het standaardje en hoewel hij vrij klein geprint is gaat dat mijn richtlijn worden. Ik zal vandaag geen lunch halen op school, ik ga echt een hele dag schrijven.
Het wil niet erg vlotten met het essay. Ik vul alle kopjes wel, maar het is gewoon niet zoals mijn vorige essays. Als een zwaard van Damocles hangt het woordenaantal van 8000 woorden boven mijn hoofd. Was het nou 300 woorden of 800 woorden per pagina? Langzaam druppelt de dag voorbij. Voor lunch maak ik een cheape pizza warm in de oven. Ja, gelukkig maar dat die vijftig cent kostte.
Om vier uur is het dan tijd om richting school te gaan, naar Finse taalcursus. Natuurlijk ben ik vreselijk traag en kom ik pas om tien over half vijf daar. Ondanks dat heb ik me te veel gehaast om broodjes voor het avondeten mee te nemen, dus ik koop maar een pulla en twee chocolaatjes. Als ik in de les kom blijk ik nog niet erg te laat. We gaan vandaag memory doen met bijvoeglijke naamwoorden.
De Italiaanse meisjes waar ik aanvankelijk naast ging zitten willen mij erg graag in hun groepje hebben. ‘Is she a teacher?’ ‘no but she’s good! she can teach us!’ Oke… ik wil wel bij het groepje blijven, maar er is aan een andere tafel missen ze iemand dus daar ga ik bij zitten. We hebben een Tsjech, een Duits meisje en een nieuw Italiaans meisje. We gaan eerst woorden en plaatjes bij elkaar zoeken en daarna proberen we te memory’en en te kwartetten. Ik vraag het nieuwe Italiaanse meisje wat dingen. Ze blijkt helemaal geen Engels te kunnen. Die gaat het moeilijk krijgen hier, denk ik.
De Tsjech speelt met de etui (een gele eend) van het Duitse meisje en we doen eigenlijk geen klap meer. Om het nog erger te maken komt de docente aan met twee grote gele tassen van de ‘Drie Dwaze Dagen’ van Stockmann (serieus, die hebben wat met de Bijenkorf!). Snoep is nu heel goedkoop, meldt ze blij en pakt twee grote dozen vanille- en aardbeiennegerzoenen uit. We mogen er allemaal één kiezen en daarna staan de dozen op tafel om vrij van te pakken. Oh my god. (note to self: ik had mijn Duitsertjes in de Sprachkurs op stroopwafels moeten trakteren…)
Natuurlijk wordt er flink gesnaaid, helemaal als de docente niet oplet en als ze de klas uitgaat om papieren te kopiëren. Ik vind dit nog steeds maar een frappant klasje. Sowieso variëren we van dag tot dag in aantal en samenstelling. Dan waren mijn Duitsertjes toch heel wat gehoorzamer. Maargoed, ik liep dan ook rond met een presentielijst, gnagna. Wel gek om zelf een half jaartje geleden nog zo’n taalcursus te hebben geleid, en er nu weer in eentje te zitten. Nouja, het geeft waarschijnlijk wel aan waarom ik zo braaf mijn best doe in deze taalcursus. Ik was zelf ook het meeste blij met de leerlingen die echt keihard werkten, ik zou ze er nu nog zo tussenuit kunnen pikken.
Misselijk en met een berg nieuwe woordjes ga ik naar huis. Eigenlijk moet er werk gedaan worden. Het essay staart me aan vanuit de taakbalk. Ik wil niet. Ik open de ontwerpwebsite en lever die avond nog twee ontwerpen in. Een stemmetje in mijn hoofd zegt dat dit niet goed is. Een ander stemmetje zegt dat ik nou eenmaal geen robot ben.
Ze blijven doorvechten in mijn hoofd wanneer ik een uurtje later – net voor twaalven, bravo – naar bed ga.
vrijdag
Ik weet me vandaag om kwart over acht mijn bed uit te slingeren. Het is zonnig, jawel, maar zodra ik me heb gedouched is het bewolkt. Het gaat snel hier. Ik maak ontbijt en dwing mezelf om aan mijn essay te gaan schrijven. De mailtjes zijn afgehandeld, ik moet er nu aan. Ik lees het eerste stuk over en het stelt me teleur. Gebazel, waardeloze halve feiten, geen bronnen (ja wikipedia, algemene kennis) … geen wetenschappelijke waarde.
Ik schrijf nog een alinea. Het overtuigt me niet. Het gaat ook mijn professor niet overtuigen. Nee. Ik kijk er nog eenmaal naar, wandel wat door mijn kamer en besluit dat mijn essay gecrasht is. Als ik dat aan Wilco schrijf levert dat wat verwarring op, maar hij snapt dat ik gewoon opnieuw moet beginnen. Ik voel me nu echt dubbel zo rot als toen ik nog aan het schrijven was. Voor woensdag moet het af zijn – eigenlijk vandaag al – maargoed, voor woensdag zéker, want dan is Wilco er en schrijven met Wilco over mijn schouder gaat niet. Bovendien zou ik dan geen tijd hebben om Wilco heel Oulu te laten zien, dat mag niet.
Ja, ik ga naar school. Ik ga mijn sleutel activeren voor dit weekend en ik ga lekker eten. Ik spring op de fiets, neem mijn usb-stick en aantekenschrift mee en rijd behoedzaam naar school. Na het eten ga ik naar het firstyears-hok en loop direct door naar de productiekamer. Ik print het origineel van mijn essay uit, maar weet eigenlijk al dat ik er niet meer naar wil kijken. 2 dagen weggegooid werk. Net nu ik het niet gebruiken kan… maargoed, wie haast gaat fouten maken.
Nu is het tijd om fouten te herstellen. Ik blijf nog even zitten aan de superstoere Macintosh met scrollballetje en surf over het net. Het valt me op dat ik in deze sterk gekoelde productieruimte geen last van mijn after-dinnerdip krijg. Zouden koele ruimtes werken tegen het effect? Een paar minuten later en een stapeltje uitgeprinte artikelen rijker weet ik het. Ik hang op de bank in het firstyearshok en voel de slaap gewoon bezit van me nemen. Tien gapen verder en ja: echt: een zachte bank en een warme ruimte, hop daar ga je. Het kost me de grootste moeite om van mijn nieuw verworven informatie een logisch verhaal te maken. Eigenlijk kost het me steeds meer moeite om sowieso positief te denken. Woensdag af, 8000 woorden, woensdag af, maandag naar Heikki, en hem vertellen dat ik geen nieuws heb aangaande het project, 8000 woorden, woensdag…
Ik stuur Guus een kattebel dat ik geen zier opschiet en dat ik waarschijnlijk vertraging ga krijgen met mijn concepten. Daarna loop ik naar beneden, maar Heikki is waarschijnlijk al naar huis. Zucht. Het is ook al vier uur, ik moet ook gaan. In het firstyearshok doe ik echt helemaal niks en mijn motivatie is gedaald tot het nulpunt. Ik zucht maar eens diep, spring op de fiets en ga naar huis. Ik heb zelfs geen zin meer om naar de supermarkt te gaan. Dat komt morgen wel.
Ik ga thuis zitten, voer mijn overige woordjes in in Overhoor. Eet een broodje. Mis de sauna, mis de film die in Valve draait. Hang wat op internet. Ik zie de zon ondergaan en de avond beginnen. Tijd voor een biertje, misschien zet dat me van mijn stress over de 8000 woorden en de deadline van woensdag af. Niet. Ik ga muziek luisteren, want mijn onderbuurvrouw heeft weer eens een feestje. De beat staat hard. Ik hoor Bring me to Life en ben opeens helemaal blij: ik wil m’n eigen versie van Bring me to Life horen! Ik ga lekker Rock Bottom luisteren. Euforie. Het verjaagt mijn dip. Hiermee hebben we op een podium gestaan. Achteraf klinkt het best wel brak. Ik zou nog veel meer kunnen verbeteren. Maargoed, Rock Bottom is passé…
Ik weet in ieder geval wat ik morgen ga doen (om de buurvrouw wakker te maken!) en om mijn humeur weer in de plus te krijgen: ons Rock Bottom repetoire lekker zonder koptelefoon doornemen en dan aan mijn essay gaan schrijven…!
maandag
Have no fear, I’m still here!
Het woord van de dag (of eigenlijk van het hele weekend al) is ‘essay’.
En ter verduidelijking: “The best way out is always through.” (Robert Frost).
dinsdag
Voor vandaag zal ik weer proberen om een klein log bij te houden. Echter, beste lezer, misschien is het je onderhand ook wel gaan vervelen, om te weten wat ik van moment tot moment doe. Ik heb enkele keren al geprobeerd korter te schrijven maar dan verval ik weer in die beschrijvingen… ach. Lees het ook maar gewoon.
Hoewel ik gisteravond laat ben gaan slapen moet ik nu vroeg weer op. Nouja, wat heet vroeg. Acht uur, half negen gaat mijn wekker. Ik hop uit bed en begin me aan te kleden en was bij elkaar te verzamelen. Ik had namelijk gruwelijk veel was in mijn was-tas zitten en daarom heb ik in het weekend een extra wasdagje gereserveerd: vandaag van 9 tot 10. Met de tas onder mijn arm huppel ik naar buiten en bemerk dat het nog wel koud is – ik blaas stoomwolkjes uit – maar dat het aanvoelt als 20 graden. Serieus!
Ik denk dat het nog steeds die misleidende zon is, die je doet denken dat het midzomer is.
Snel de was in de machine, timer aanzetten en weer naar mijn appartement. Thee zetten, brood smeren en crispies in de kom. Oplepelen, kauwkauw. Timer gaat af: was is klaar. Hop naar beneden, wasmachine checken: hij is klaar. Snel het bakje van de wasverzachter ontstoppen en dan een nieuwe lading was en wasmiddel erin droppen voor een tweede run. Die mag echter niet teveel uitlopen want om tien uur mag de volgende. Binnen enkele minuten is het zover. Ik hobbel weer naar de wasmachine, zie dat hij nog 4 minuten moet centrifugeren. Ik staar uit het kelderraam en wacht. Het is prachtig buiten, ongeveer zoals op deze foto (wat overigens een foto van mijn appartementenblok is, mijn voordeur is links naast de lantaarnpaal). Het ligt natuurlijk nu nog helemaal onder de sneeuw, en er zijn geen groene blaadjes, maar de zon staat er al wel zo lekker op. Ik staar nog wat dromerig uit het raam als opeens een Ethiopiër met een enorm volle wasmand het beeld doorkruist. Ah, dat moet George zijn, die maarliefst 3 wasmachines tegelijk heeft gereserveerd. Gelukkig is mijn pesukone klaar en kan ik hem uitruimen. Ik groet George en ga naar boven om de boel op te hangen.
Nu is het tijd voor wat minder keiharde actie. Ik heb gisteren de kladversie van mijn essay niet afgekregen en nu moet het vandaag. Dan snel printen en dan naar school voor hapjes. En dan schrijven maar weer…
Vrolijke noot om half één! Ik zie constant vogels voorbij vliegen die op zoek zijn naar takjes en nestmateriaal. Vogels zijn nesten aan het bouwen! De winter is voorbij! Lente!!!!
woensdag
Vandaag ben ik weer lekker vroeg opgestaan. Het gaat deze week een stuk gemakkelijker dan de vorige week! Misschien ook omdat ik weet dat ik iets te doen heb. Ik begin de ochtend met ontbijt en sleep daarna mijn bed naar de hoek van mijn kamer. Ik heb een paar dagen terug twee bankkussens meegeplukt uit de ruilkamer en ik heb kussenslopen in mintgroen. Past lekker bij mijn hoeslaken dat gifgroen is. Zo, kussens op de bank, slopen erover (want de kussen zijn te groot om ze erin te stoppen) en ik heb een bank. Er is nu ook ruimte voor een luchtbed. Nu Wilco en de spullen nog 🙂
Ik heb het tegen mezelf gezegd: vandaag ga ik aan dat essay schrijven. Goed, het is even pezen maar ik ben aan het einde van de ochtend al een heel eind. Echter, ik moet nu naar school om te eten, het is half twaalf. Om kwart over twaalf heb ik een ‘bibliotheekuitleg’ van een docent van de techniek-afdeling, eens kijken of ik daarna ook boeken hier kan lenen.
Ik kom om tien voor twaalf op school aan en de moed zakt me in de schoenen (nouja, voor eventjes dan). Er staat een loei van een rij voor het lunchbuffet. Ik kom nooit meer voor kwart over twaalf aan het eten! Nouja, dan ga ik maar rondstruinen in hoop mijnheen Kimmo Pajaanen te vinden, die ik van Heikki nog moet spreken over eh…ja wéér een website… die mensen weten wel waar ik m’n skills heb zitten hè? Anyway hij draait een webradio, heeft wat te maken met Neoarena en ze hebben ook weer troubles. Of ik snel contact met hem op wil nemen, had Heikki gezegd (net nadat ik hem had verteld dat ik 2 weken achterliep met mijn opdrachten!)
Kimmo blijkt niet op kantoor te zijn, die is lunchen. Ja, dat was wel een behoorlijk grote kans. Ik loop terug en passeer de grote bibliotheek (nouja, groot….ehm). Ik neus wat rond, veel softwareboeken, systeemarchitecturen, dat leuke boek met de dinosaurus erop… afijn, veel computertech. Niet echt wat ik zoek maar toch leuk als ik hier boeken zou kunnen lenen. Ik informeer eens bij de balie en ja, dat kan, ook als exchangestudent. Ze wil al bijna een pasje voor me maken. Ik hou dat af, maar krijg wel een foldertje mee en ze wijst me de plek van de bieb op internet. Service! Geweldig.
Ik loop terug naar de lunchhal en besluit de uitleg over de bieb dan maar te skippen. Ik kom gelukkig de jongens tegen die er ook heen zouden gaan (hun goede daad van de dag, zo noemen ze het) en ik zeg dat ik er niet bij kan zijn. Zo, netjes afgezegd, nu eten.
Na het eten hang ik nog wat maar ik móet gewoon terug naar huis, schrijven. Dus ik fiets terug, bijna alle fietspaden tussen huis en school zijn nu ijsvrij! Zelfs tussen de viaductjes is flink geschraapt. Er zwemmen eendjes in het beekje. Lente, ja! Thuis ga ik weer aan het schrijven. Maar het schiet niet erg op. Het gaat wel goed – ik bedoel, ik ben op de goede weg. Maar ik ben zo snel afgeleid, helemaal met lekker zonnig (maar koud) weer buiten. Het wordt langzaam avond, ik wil mijn bammetjes gaan eten. Maar het brood is bijna op. Dan nog maar even naar de supermarkt. Ik kijk gelijk even voor bestek voor Wilco. Het is schreeuwend duur in de supermarkt, alsof alles van zilver is en direct geimporteerd uit de verste uithoeken van Rusland zeg. Ongelooflijk. Ik besluit dat ik de stap ga wagen om Marjo wat te leen te vragen. Ik sla wat eten en drinken voor de komende dagen in plus ijs voor bij de Mämmi. Dat is een soort van vloeibaar roggebrood dat alle Finnen als toetje na het paasmaal eten. Je doet er vanilleroom en suiker bij en dan smaakt het als… roggebrood met suiker. Oplepelen maar. Ik heb een halve doos mee naar huis gekregen van de Fins lerares, we hebben in de klas wat gegeten en daarna moest ze het kwijt. Nu ga ik het aan Wilco voorschotelen 😀
Thuis type ik nog wat aan mijn essay en dan hou ik me even bezig met het weer opplakken van mijn bladerstickertjes. Die zaten sinds het verven van mijn muren al weken op mijn kast gekleefd in de meest onooglijke patronen. Oh, nu ik aan het schrijven ben hoor ik de eerste al naar beneden komen…
Enfin, alles is klaar, typen wordt niet echt meer wat dus ik bedenk me nog even om wat foto’s hierbij te plaatsen. Dan belt Wilco. Hij is in Oulu en hij zal zo op de bus stappen. Yeeeay!
Ik fiets naar de bushalte en blijf staan wachten. Het is wel weer enorm koud, erger dan ik verwacht had. Gelukkig, na tien minuten komt bus 19 aanzeilen en Wilco zit erin. Na een hoop geknuffel zetten we koers naar mijn huis. Dat is nog wel een heel eindje zo met een koffer (maar alas ik heb het ook eens gelopen). We blazen het luchtbed op, hangen nog wat op de bank en gaan slapen.
donderdag
Vanochtend om 8 uur scheen de zon! Heerlijk zo wakkerworden. Helaas is de zon daarna ook weer in de wolken verdwenen. Ik hop mijn bed uit, ga douchen en maak ontbijt, Wilco pit lekker door. Aan het werk dan maar… als Wilco toch nog wel een tijdje slaapt kan ik net zo goed weer aan mijn essay gaan schrijven. 🙂
Van dat schrijven komt niet veel, Wilco wordt wakker. We zijn op donderdag naar school gelopen en hebben daar lunch gehaald. Daarna een rondje door Otokylä en terug door een wijkje met gekleurde huisjes naar de supermarkt. Wat we die avond hebben gedaan ben ik vergeten.
vrijdag
We staan op, ontbijten en stippelen een wandelroute uit. We lopen over het kerkhof tegenover Välkkylä en komen weer uit bij de Rautatienkatu. Vanaf daar lopen we door een wijk heen, langs het Tietomaa en zoeken het Huupisari-park op. Het is blubberig nu, de sneeuw begint te ontdooien. Het parkje is nog wel mooi.
We lopen wat rond en gaan dan naar de stad, waar we rendierpizza eten bij Pannu. ’s Avonds sms ik Sanna, we gaan daar om half negen heen. Na eerst lekker bessentaart te hebben gegeten bij haar thuis gaan we naar de dansavond.
Dat is wel een bijzondere ervaring, die dansavond. Er lopen alleen maar mensen van +40 rond eigenlijk en de dansen die ze doen herken ik niet helemaal als wat ik heb geleerd. Anyway, de band speelt af en toe een nummertje tussendoor en we krijgen nu te horen wat echte ‘Humppaa’ is. Wilco en ik proberen te dansen maar de meute gaat zo hard dat we telkens van de dansvloer afgemanoeuvreerd worden. Daarom waag ik me tijdens een soort van quickstep-nummertje ook nog even aan een dans met een vreemde jongeman. Gelukkig kan hij dansen, want ik raak telkens de tel kwijt. Hij probeert wat dingen in het Engels te vertellen maar hij kan niet dansen en Engels praten tegelijk, dus dat schiet niet op. Wel leid ik uit zijn verhaal af dat het vandaag ‘ouderen’avond is en morgen ‘jongeren’avond. Oopsie, nouja. Als ik terugkom zien we Sanna zitten kletsen met een jongen dus we gaan even langs de kant van de dansvloer staan kijken. We laten dat maar eventjes. We drinken een biertje en aangezien we toch niet kunnen dansen, besluiten we maar terug te gaan lopen naar huis. Sanna is bang dat we niet thuiskomen, maar ik weet exact waar we zijn, we redden ons wel.
We maken er een lange wandeling van, over Pikisaari-eiland, door de stad. Na een uurtje zijn we thuis. Ik drop Sanna nog een sms dat we ‘kotona’ zijn en hoop dat ze een leuke avond heeft (met of zonder de jongen…). Daarna gaan we slapen.
zaterdag
Vandaag staan we heel vroeg op! Zes uur rollen we van het luchtbed. We kleden ons aan en wandelen naar het treinstation. We gaan vandaag naar Rovaniemi!
Een hele trip is dat. De trein doet er 2 uur en 45 minuten over. Maar – dan zijn we ook in Rovaniemi, de grote plaats die vlak bij Napapiiri oftewel de Poolcirkel ligt.
Zie vooral ook de foto’s! We blijven niet lang in Rovaniemi zelf maar stappen direct op bus 8 naar Napapiiri. We worden, met een hele meute andere toeristen, langs de kant van de weg gedropt. Voor ons ligt Santa Claus Village!
We komen er echter al snel achter dat een park dat gebouwd is rondom een figuur dat alleen maar met rendieren rondvliegt en cadeautjes geeft, ook niets anders te bieden heeft dan een weitje rendieren en massa’s cadeauwinkeltjes. Desondanks lopen we vrolijk rond. De sneeuw ligt hier nog lekker, iets meer dan in Oulu, en de zon staat er vol op.
We eten een hapje, ik koop een stukje rendierhoorn en we gaan naar de ‘Artic Snowmobile Safari’ blokhut waar we voor een ritje gaan. We doen samen met een gezin een korte safari van 20 minuten. We maken natuurlijk enorm veel herrie met de snowmobiles dus er is geen beest in het bos te bekennen, maar dat geeft niet. Het was leuk racen op die dingen.
Daarna knabbelen we een mandarijn op en kijken hoe laat de bus gaat. We hebben nog net tijd om op een uitkijktoren te klimmen (wat Wilco natuurlijk graag wil). Als we weer beneden zijn is het tijd om bij de bus te gaan wachten. Die komt gauw. We stouwen ons met alle Chinezen, Japanners, Italianen en Spanjaarden in de bus en laten ons terug naar Rovaniemi voeren. Op het station eten we nog wat en dan gaan we weer bijna 3 uur in de trein terug…
We zijn rond 8 uur in Oulu, we maken eten en we kijken Trainspotting op mijn laptop. Daarna is het tijd om te slapen.
zondag
Ik kan het niet anders zeggen, vandaag is een hangdagje. Eigenlijk stond er op de planning om met Wilco naar Hevimesta te gaan vanavond, maar dat heb ik op zijn verzoek gecanceld. We eten ontbijt en de ochtend gaat voorbij. Ik download een film van campusnet, wat bijzonder goed gaat. Rond drie uur gaan we warm eten maken, het wordt lasagna. Na de lasagna kijken we de film (Control Room, aanrader!)
We eten nog wat broodjes en gaan vroeg slapen, want morgen moeten we er bijtijds uit.^
12-04-09Zondag
Vandaag zijn we na het ontbijt naar het Tietomaa wetenschapsmuseum geweest. We hadden al lekker uitgeslapen, daarna wat van de lekkere zon genoten en daarna hebben we 4 uur in het museum gespendeerd. Veel leuke dingen te doen! Zie ook de foto’s.
Allerlei wetenschapstestjes enzo, natuurkundige dingetjes, heel mooi opgezet. Zowel voor kinderen als voor ons (ahum) valt er genoeg te klooien daar. Om zes uur zijn we dan ook de laatste gasten die weggaan (eigenlijk hadden we nog wel een uur knopjes kunnen drukken bij alle tentoongestelde dingen).
Daarna lopen we naar de stad en herinneren we ons dat het gehakt niet uit de vriezer ligt. Aangezien we toch nog één dag uit eten moeten (te weinig eten, supermarkten telkens dicht ivm pasen) doen we dat nu maar. We gaan weer naar Pannu en bestellen een lekkere zalmfilet. Om 8 uur worden we er ook daar uitgekickt (restaurant gaat sluiten…) en gaan we naar Kulma, door locals ook wel Kuluma genoemd. Dit is een bar met allerlei drankjes, maar ze zijn bekend om hun cocktails en vuurshows. Jaja.
We drinken een koffie, gaan dan aan de cocktails en het bier en jawel, ongeveer elk half uur doen de barman en het barmeisje een spectaculaire korte act met het gieten van brandende sambucca of het spugen van vuur achter de bar. Hoewel de foto’s eruit zien als een waar inferno is er die avond niks afgebrand in Kuluma.
Rond elven lopen we naar huis en gaan slapen.
maandag
Ik kan het niet anders zeggen, vandaag is een hangdagje. Eigenlijk stond er op de planning om met Wilco naar Hevimesta te gaan vanavond, maar dat heb ik op zijn verzoek gecanceld. We eten ontbijt en de ochtend gaat voorbij. Ik download een film van campusnet, wat bijzonder goed gaat. Rond drie uur gaan we warm eten maken, het wordt lasagna. Na de lasagna kijken we de film: Control Room; aanrader!
We eten nog wat broodjes en gaan vroeg slapen, want morgen moeten we er bijtijds uit.
dinsdag
Vandaag staan we tien voor zes op. Het luchtbed gaat plat, Wilco gaat douchen en ik vouw kleren op. Wilco pakt de koffer in en we proppen alles stevig aan. De twee boeken die ik heb gekregen kunnen er ook nog net in. We eten een kommetje cornflakes voor ontbijt en even na zeven uur wandelen we naar de bushalte.
Er druppelen wat bussen voorbij om kwart over. Om tien voor half komt er een lijn zes. Lijn achttien zal toch wel komen? Gelukkig, de volgende bus is lijn 18. Nadeel is dan wel dat we afscheid moeten nemen. Wilco koopt een kaartje naar het vliegveld en weg is hij.
Ik ga terug naar huis. Mijn bed en spullen staan alweer op hun plek. Ik hang aan mijn laptop en kom een half uur door met wat gehang op fora. Dan voel ik me toch wel heel moe en ga nog maar eens lekker slapen tot elf uur.
Om tien voor elf word ik wakker en ik vind het tijd om naar school te gaan voor de lunch. Het is heerlijk op de fiets: geen ijs, een lekker zonnetje en het is zelfs enigszins warm! Na de lunch ga ik aan het werk. Ik werk tot half vijf en loop dan naar de andere kant van de school voor Finnish course. We moeten vandaag leren een persoon te beschrijven en we gaan na de pauze in het computerlokaal aan ons ‘essay’ (150 woorden 🙂 ) schrijven.
Ik zit naast Honza en kijk eigenlijk meer van zijn indrukwekkende sneeuw-hiking-foto’s dan dat ik schrijf. Ik heb al 135 woorden dus zoveel hoeft er aan dat essay ook niet meer te gebeuren. Na de Finnish course ga ik naar de supermarkt. Honza moet daar ook heen dus we fietsen gezellig samen. Na het rondje supermarkt ga ik naar huis. Ik ben nog steeds duf van de afgelopen dagen (en eigenlijk ook wel wat verwend, want mijn hele workaholic-spirit is eruit). Ik doe niet al te veel. Mijn buik is ook niet zo blij met mijn verorberde eten en dat maakt me alleen nog maar duffer.
Misschien maar eens vroeg gaan slapen…
woensdag
Oef, ik kan vandaag maar moeilijk wakkerworden. Het is rond zes uur al extreem zonnig geweest in mijn kamer dus ik vermoed dat ik al een uur of twee niet echt vast geslapen heb. Een douche doet vast wonderen. Marjo is al richting school dus ik kan er lekker lang onder staan (als zij er is ook wel, maar zij doucht altijd zo absurd vlug dat ik me gewoon geneer) …
Ik kom onder de douche vandaan en ga aan het werk. Ik moet visuals maken van mijn concepten. Nou, daarvoor moet ik Photoshop aanslingeren. Ik zit nog geen tien minuten aan mijn laptop of ik sukkel zo ongeveer in slaap. Dat is niet goed. Ik probeer het nog een half uurtje, maar ik moet je eerlijk zeggen dat ik niet meer weet of ik in die tijd iets gepresteerd heb. Ik geef het op en duik mijn bed in, waar mijn slaap maar voortzet.
Elf uur gaat de wekker: ik ben nog steeds duf. Maar, het is etenstijd (wat weer voor een afterlunchdip zorgt, way to go) dus ik stap op mijn fiets en kachel naar school. Voor de afwisseling fiets ik eens niet langs de sporthal, maar steek ik direct de eerste weg over en suis ik naar beneden, onder de andere twee wegen door. Ik sta voor Technopolis. Ik weet dat ik hier nu weer naar rechts moet en dan een heel stuk rechtdoor. Gelukkig vind ik een fietspad in die richting en tot mijn verbazing sta ik na amper twee keer trappen al voor het bruggetje over de beek. Amazing, ik heb een nog kortere route naar school gevonden!
Op school aangekomen ga ik eten en zet ik me daarna in de Production Room aan een fonkelnieuwe Mac. Typen, typen typen… ik denk dat ik er wel vijf uur over doe om vier kantjes vol te krijgen met mijn concepten, maar het is het waard. Bovendien krijg ik eindelijk wat gedaan nu ik in een koude stevig geventileerde ruimte zit. Mijn vingers bevriezen half en mijn hoofd staat er ook niet naar om hier in slaap te vallen. Hyvä!
Ik zet alles op mijn USB-stick en print het voor de zekerheid ’n keer of drie uit. Het is alweer vijf uur, tijd om naar huis te gaan. Ik koop nog een Fazer citroen-yoghurtreepje. Getver, in tegenstelling tot de overheerlijke frambozen-yoghurtreep is dit echt een mislukking. Gelukkig ook maar, anders had ik hem vast vanaf nu aan elke dag gehaald…
’s Avonds is het al veel te snel tien uur. Het lijkt nog zo licht buiten dat je gewoon denkt dat het nog middag is… ik moet de visuals nog (af)maken. Ik heb echter vanmiddag tijdens het typen ook even geïnternet en toen een 3D-plaatje gevonden dat ik echt erg mooi vind als inspiratie voor mijn mockups. Nadeel: dan moet ik alle mockups weer opnieuw maken in Cinema4D. Ja.
Ik besluit te gaan slapen en donderdag heel vroeg op te staan (tactiek van mij die nooit werkt, ha!) maargoed, ik ga het er weer eens op gokken.
donderdag
Vandaag word ik inderdaad wakker door zowel het licht van buiten als door mijn wekker. Zes uur begint hij klagelijk te zoemen en Eels’ ‘Daisy Through Concrete’ te spelen (met van die lieve bastonen aan het begin, waardoor ik altijd onder de douche hetzelfde deuntje neurie)…
Ik probeer mijn wekker uit te tikken en kom erachter dat elke toets die je indrukt eigenlijk de sluimermodus activeert. Slimme telefoon! Afijn, om negen over zes is het dan weer raak en besluit ik maar dat blijven slapen echt niet slim is. Ik sleep me in pyjama naar mijn laptop en slinger Cinema4D aan. Hoppa, 3-D’en. Ik heb gisteravond al in mijn schetsboek echt overduidelijk neergekalkt hoe ik elke scene opzet, dus ik hoef nu alleen maar heel simpel die ideeën te volgen. Op zich lukt het me wel om een leuke scene te maken, maar de belichting hapert nog wat. Rond half tien heb ik drie scenes af en gerenderd (want ja, modelleren en echt mooi glanzend voor je neus in beeld krijgen zijn twee aparte dingen).
Ik open InDesign en prop ze snel in een A4’tjesdocument. Hop, PDF er van maken, niet vergeten op de USB-stick te zetten, en op naar school. Het is zo heerlijk dat ik nu zonder dat ijs gewoon door kan racen, helemaal nu ik die verkorte weg heb gevonden. Ik kom om tien voor tien aan en spurt naar de Productionroom, waar ik mijn PDFje met visuals uitprint.
Dan wandel ik door naar Heikki. Hij komt net terug van een kop koffie dus ik ben prima op tijd. Heikki neemt de tijd om de concepten door te lezen en we praten over de details van de website. Hij merkt dat de communicatieafdeling van de school niet zo zit te springen om een website van een student, dus hij belooft nog wat mensen te spreken daarover.
Voor de andere concepten ga ik in overleg met experts van de betreffende afdelingen. Ik heb er zin in! Ik ben gelukkig ook niet meer zo moe.
Ik ga lunchen, daarna voer ik nog even wat Overhoorwoordjes in in een lijstje, opdat ik ze thuis in mijn grote OH-bestand kan zetten. Dan fiets ik naar huis. Ik check wat op internet en voor ik het weet is het alweer tijd om richting stad te gaan. Vandaag gaan we met de club Survivalcoursers naar het Ostrobotnia-museum in het Huupisaaripark. Het is tien keer uitgelegd wáár het is, maargoed ik ben er al 2x omheen gewandeld dus ik weet het zo te vinden. Ik sjees nog even langs een kaartenwinkeltje voor een leuke ansichtkaart en kom precies op tijd bij het museum aan.
Ik wandel met de docente mee en we krijgen een uitgebreide uitleg over alle tentoonstellingen. Vooral de grote maquette van Oulu in 1938 is erg impressive. Ik wist niet dat Oulu zo’n hinder had ondervonden van de Tweede Wereldoorlog, maar ze schijnen Rusland nogal op hun dak te hebben gehad. We gaan in sneltreinvaart aan alle afdelingen voorbij, omdat het museum om vijf uur sluit. We zijn dan nog maar met z’n viertjes over – de andere Survivallers zijn er kennelijk al eerder vandoor gegaan.
We staan weer buiten. Een paar jongens willen het kleine ‘roze’ (ik blijf het oranje) kasteeltje op Linnansaari nog even zien, dus ik wijs ze de weg en zelf spurt ik de stad in. Ik wil namelijk nog een ansichtkaartje kopen, ik heb namelijk gelezen dat de makers van Overhoor het enorm leuk vinden om te horen wie hun software gebruikt. Nou, bij deze dan, vanuit Oulu… ik daas nog wat rond, kan het niet laten om bij Bisketti even een pulla en een kop thee weg te werken. Als ik weer naar mijn fiets loop sta ik oog in oog met een jongen in korte bermuda. Ja, een KORTE bermuda! Ik kan het niet laten om hem even aan te schieten en hem op de foto te zetten (die komt er snel aan in de gallery). Hij stelt zich even voor: hij komt uit Australië en houdt er niet van om in lange broeken rond te lopen. Deze dunne bermuda was echt zijn maximum. Wow, dat vind ik stoer. We kletsen nog wat en dan ga ik weer op huis aan. Daar internet ik wat en eet mijn broodjes. Dan schrijf ik mijn weblog. Zo gaat de avond voorbij.
vrijdag
Zo, vandaag weer eens om half acht wakkergeworden. Om zes uur leek het even zonnig, maar op het moment dat ik echt mijn ogen opendoe is er geen zon te bekennen. Nee, dan dit: een sneeuwstorm!!!
Ik sta echt helemaal verbaasd uit het raam te kijken in de keuken. Wat krijgen we nou? Er ligt inmiddels al een dik pak sneeuw, het moet de hele nacht wel gesneeuwd hebben. De bomen zijn wit en alle plekken die gisteren nog groen waren zijn óók wit. Blije sneeuwvlokken dwarrelen voor mijn raam. Dit is frappant. 17 april en ik sta oog in oog met een sneeuwstorm. Ik ga op de rand van mijn bed zitten en sms het aan Wilco.
Dan ga ik maar eens douchen en aan het werk. Tegen elven is het tijd om de hapjesvoorziening op te zoeken. Gelukkig is het gemakkelijk fietsen door de sneeuw, wanneer je weet dat er geen driedubbele ijslaag onder ligt. Het nare is wel dat de vrolijke vlokken nu keihard in mijn gezicht vliegen, maar dat hindert ook weer niet zoveel. Ik kom op school (rood hoofd, drijfnat) en ga gelijk aan de lunch. Ik ga bij de firstyears zitten: ze praten rap Fins, en hoewel ik het gisteren kon verstaan kan ik dit echt niet volgen. Annemari doet af en toe een vertaling tussendoor en dan blijkt dat ik op zich de woorden wel heb begrepen maar dat ze totaal in een andere context thuishoren dan ik dacht.
Na de lunch wil ik bijna alweer naar buiten lopen als ik me bedenk dat ik nog drie kaarten te schrijven heb. Ik ga even boven zitten, krabbel de kaarten vol met gezellige teksten, schrijf de adressen en stop ze weer in mijn tas. Zo, nu echt naar huis. De sneeuwval is gelukkig gestopt en het zonnetje breekt alweer door. Vrolijk peddel ik naar huis. Daar werk ik voor een uurtje en dan belt Guus. We Skypen een uurtje. Alles gaat goed. Ik probeer zovaak mogelijk de hint te droppen dat ik de 26ste, 2 dagen na onze volgende afspraak, jarig ben, maar hij zal het wel straal vergeten. Ik hoor ook dat Leonie en Onur op dezelfde dag als ik hun afstudeerpresentatie zullen geven. Hmmmmm.
Daarna werk ik weer een uurtje. Ik wil net naar de supermarkt gaan als Wilco me op MSN aanschiet. Of ik de MetalBattle oorkondes al af heb? Oei ja, het is vandaag vrijdag. Gelukkig hoef ik er nog maar een paar kleine dingetjes aan te doen en dan verstuur ik ze naar Wilco. Die print ze uit en dan gaan ze vanavond direct in de lijstjes en mee naar de Metal Battle. Ik hoop dat er weer iemand mee op de foto komt dit jaar, want ik ben wel trots op mijn werk. Dan ga ik eindelijk naar de supermarkt. Ik shop meteen voor het hele weekend, haal alle nuttige folderaanbiedingen van de Euromarkt en daarna het reguliere eten bij de Prisma. We blijven op de kleintjes letten, ja.
Na het supermarktbezoekje neem ik wat Mämmi. Ik weet niet wat het is – of ik net al teveel heb gegeten of wat, maar de Mämmi is verschrikkelijk. Ik zet de helft terug in de koelkast. Goosh. Het is love it or hate it met dat spul, volgens mij ben ik zojuist naar ‘hate it’ gegaan. Eigenlijk heb ik nog wel zin om uit te gaan vanavond – maar ik heb geen zin om weer alleen te gaan. Dus ik por wat mensen en ah we zien wel.
zaterdag
Ik word om zeven uur wakker. De zon probeert naar binnen te piepen maar ik heb de gordijnen dicht vandaag. Oe, geen sneeuwstorm vandaag, maar lekker veel zon! En het is zaterdag, dat betekent uitslapen! Ha! Ik slaap door tot iets voor tienen en word dan weer wakker. Na wat vrolijk gefilosofeer gaat opeens mijn wekker af. Ik grijp de telefoon en wild zwaaiend zing ik het eerste couplet van Daisy Through Concrete hard mee. Arme Marjo en arme buurvrouw. Buuf had haar muziek nog wel zo netjes om 20.00 uit gisteravond. Dan ga ik rechtop zitten en begin maar eens te peinzen over wat ik vandaag ga doen.
Eerst maak ik lekker ontbijt: twee gebakken eitjes met kaas op brood. Kopje melk erbij. Ik pak het woordenboek erbij en vertaal wat dingen die ik in de keuken tegenkom. Dan was ik even wat dingen af en ga ik naar mijn kamer. Aan het werk… ik optimaliseer wat renders en klets wat met een Frenzoo-admin. Voor ik het weet is het alweer half twee, terwijl ik eigenlijk om twaalf uur al het huis wilde verlaten.
Ik grijp de zak met plasticafval uit de keuken, pak me weer helemaal in (ja, jullie lezertjes lopen al in t-shirts en korte broeken, bastards, ik ga hier nog altijd niet zonder muts en sjaal de deur uit…) en daar gaan we dan. Ik dump de hele plastic zak plasticafval in de ton buiten en pak dan de fiets. Op naar het busstation, om eens even bij de 2ehandswinkel te kijken of ze een aardappelschillertje hebben. Algauw kom ik daar aan.
Jawel! Ze hebben één dunschillertje. Vijftig cent. Perfect. Het valt me op dat hier, net als in de supermarkt, alle stuks bestek waarvan ze er zeg maar een stapeltje hebben, verpakt zitten in een zakje. Je kan zo’n heel zakje voor 2,99 kopen. Dan heb je tien messen, tien vorken, tien lepels of tien theelepels. Ik sta werkelijk paf. Er zit echt geen opening aan het zakje. Wat moet iemand nou met tien stuks van hetzelfde? Je wil toch zeker een goedkope bestekset halen?
Ik loop nog even verder omdat ik wil kijken of ze hier misschien een t-shirt hebben dat ik typeer als echt ‘Fins’… dwz met van die absurde Marimekko-bloemen erop. Het is moeilijk om uit te vinden of er kinder- of dameskleding aan de rekken hangt, de maten van de t-shirtjes variëren enorm. Ik zie niks leuks hangen. Even een sneak peak bij de jurken. Daar valt mijn oog op een prachtige lange avondjurk van donkerpaars fluweel. Gevoerd en wel, geen zomerjurk. Hij is prachtig. En maar 6,50. Ik wandel ermee naar de paskamer omdat ik gewoon even moet weten of ik hem pas. Zo ja, dan gaat hij per pakketpost mee naar Nederland. In de paskamer doe ik de jurk aan. Hij gaat dicht, dicht di… en zit vast. Net onder mijn schouderbladen. Hij past niet!!! Ik sta in tweestrijd. Kopen, en de rits vervangen door een veter? Niet kopen, omdat hij toch al niet zo perfect is en ik hem ook na kan laten maken? Ik ga voor het laatste. Ik fotografeer mezelf 2x met de jurk, kom het pashokje weer uit en hang treurig het mooie ding weer weg. Dan ga ik naar de kassa en reken mijn dunschillertje van 50 cent af. Zucht…
Ik stap weer op de fiets en zet koers naar de school. Daar spring ik van de fiets en kijk of het plattegrondje op de deur hangt. Yep. Ik stel mijn camera af en fotografeer het ding een paar keer. Ik heb een plattegrondje nodig omdat ik voor één van mijn concepten een 3d-model van het schoolgebouw wil maken. Ik sta zo een tijdje te prutsen voor de deur als er twee meisjes aan komen lopen. Ze loeren eerst wat naar buiten en openen dan de deur. Of ik naar binnen wil? Ik leg uit dat dat niet hoeft. Beduusd sluiten ze de deur weer. Ik neem nog wat afstand van het gebouw en fotografeer wat aanzichten, zodat ik weet waar de ramen zitten. Daar wil ik nog wat leuks mee gaan doen in de texturemap van het model. Fancy presentatie? Oh yeah.
Dan stap ik weer op de fiets en ga huiswaarts, onder het tunneltje door. Je kunt hier zoveel routes fietsen dat ik vandaag eigenlijk gewoon aan een enorm rondje bezig ben. Ik fiets na het tunneltje rechtdoor en kom bij het fietspad dat naar de wijk Castelli leidt. Daar staat volgens de Finnish teacher geen kasteel meer, maar ik heb er in ieder geval de Honkakuja gespot (Honkaweg) en als een echte liefhebber van Sesamstraat’s Honkers moet je natuurlijk even in die straat geweest zijn. Ik heb geen kaartje bij me, maar ik weet nog wel ongeveer hoe ik moet fietsen. Mijn herinnering blijkt juist te zijn: ik rijd er in één keer naartoe. Ik kom daarbij ook langs de lelijke flats die mooi lijken omdat er zoveel lange bomen omheen staan. Zie foto’s.
Natuurlijk ga ik even op de foto met het bordje Honkakuja. Dan fiets ik nog een rondje door de wijk, fotografeer nog wat huisjes en zoek mijn weg weer terug naar Medipolis, want daar is het fietspad richting huis. Als ik een kaartje had gehad, had ik een experimentelere weg gekozen, maar dat doe ik nu maar even niet. Thuis aangekomen chat ik wat met Wilco en ga dan aan mijn salade beginnen. Ik moet aardappels schillen. Het schilmesje van 50 cent blijkt bot. Shit. Nouja, ik ga het Marjo niet vragen, ik heb vorige week ook al bestek geleend. Dus ik zet mijn pan water weer van de pit en race naar de supermarkt. Afschuwelijk, ik kan geen goedkope dunschillers vinden die gewoon eruit zien als een dunschiller. Alleen maar van die rare dunschillers-in-lengterichting (misschien werken die ook wel beter…) ik breid mijn race even uit richting de K-Citymarkt en ja daar vind ik dan een dwarse dunschiller (ga je gang Koen, verzin er iets leuks bij) … voor een lelijk bedrag van 5 euro. Dat is 10x zoveel als een tweedehandse botte! Afijn, ik koop hem toch maar.
Thuis ga ik rap aan het piepers jassen en dan maak ik de rest van de salade. Kipnuggets in de oven, aardappels afgieten, dressing maken… nou. Uiteindelijk wordt de salade niet half zo lekker als die ik op school heb gegeten, maar het lijkt ergens op. Na het eten ga ik weer aan mijn 3D-modellen zitten.
zondag
Vandaag moeten er wat dingen af en daarvoor moet Photoshop even goed overuren draaien. Allereerst ruim ik de ‘rommel van afgelopen nacht’ op: Cinema4D mag even sluiten en ook de browser mag even dicht. Photoshop mag nog een ronde blijven en Indesign komt erbij. Nou, we kunnen beginnen. Ik klus wat aan in de ochtend en krijg zowaar de poster voor Atak half af.
Het verbaast me dat nog niemand van het ontwerpforum heeft gereageerd, omdat ik gisternacht toch best wel een serieuze bug had gereport. Afijn, hun probleem. Ik ben stiekem wel een beetje benieuwd wat ze gaan zeggen als ze horen dat ik de bug heb gevonden maar er geen misbruik van heb gemaakt… het voelt gewoon goed.
Ik besef me dat het een week voor mijn verjaardag is. Zucht. Deze verjaardag gaat voorbij in sneeuw en eenzaamheid. Ik hoop dat ik veel kaartjes en virtuele groetjes krijg.
Tegen twaalf uur roept Marjo mijn naam en knoopt er gelijk een heel verhaal aan vast. Ik zou wel eens willen dat ze gewoon even wacht tot ik m’n kamer uit kom. Ze heeft een was-shift maar ze kan de wasmachines niet vol krijgen. Of ik er nu eentje wil. Ik zeg haar dat ik vanavond al een shift heb en dat ik nu nog niet wil omdat mijn badhanddoeken meemoeten nadat ik heb gedouched. Iets beteuterd keert ze terug naar haar kamer. Ik roep haar na dat ze ook altijd van mijn shifts gebruik mag maken als ze iets kleins snel gewassen moet hebben.
Demonstratief ga ik daarna maar direct douchen. Daarna zit ik loom in mijn kamer en drink een kopje Danish Blue Cheese soep. Smaakt net als champignonsoep, met wat onherkenbare groene kruiden bovenin. Ach, toch leuk. Ik eet er een broodje bij. Daar word ik echt slaperig van. Jeetje, wat moet ik kiezen? Wilco stelt voor om even te slapen. Maar ik heb genoeg geslapen vannacht? Echt zo raar dat ik eensklaps zo moe word. Ik schuif nog wat aan met de muis maar ik word steeds trager. Fijn, slapen dan maar. Op klaarlicht dag duik ik mijn bed in en slaap de uren weg. Het is zes uur als ik er weer uit kom – nog steeds duf, maargoed, ik moet aan het werk. En omdat het etenstijd is ga ik gelijk maar weer hapjes eten. De salade van gisteren is veranderd in een ranzig naar koelkast ruikend drabje. Ik eet wat happen maar mik de helft weg. De kipnuggets zijn gelukkig wat beter te pruimen. Ik werk me het leplazerus aan de poster, het lijkt voor jullie lezers misschien traag te gaan maar serieus, in al dat schuif- en aanpaswerk gaan heel wat uurtjes zitten. Ik schaam me er zelf eigenlijk voor, dat ik echt een dag zo verlummeld heb met aan een poster prutsen. Maar: die poster hangt straks wel door heel Enschede: de X-It alternative dance poster. Blauwig met een grote wit/zwarte badge met een oranje vlam erop, formaatje A2! Mis hem niet!
Het is wastijd. Ik doe mijn was, sleur ondertussen even wat zakken afval naar buiten (het is tenslotte weekend, dan doe je die dingen) en ik haal mijn was weer binnen. Vergeet ‘m prompt uit de tas te halen en doe dat dus een uur later pas. Maakt niet zoveel uit. De poster is af, nu de flyer nog. Op zich ook geen probleem maar ik raak wat afgeleid, ga zitten internetten enzo. En dan schrijf ik dit blog. Het is inmiddels alweer tijd om te gaan slapen…
maandag
Er is veel gebeurd vandaag, dat moet ik zeker nog even opschrijven. Maar omdat ik de avond eindig met nogal zware hoofdpijn heb ik geen stuk geschreven. Het is zeker lezenswaardig dus ik beloof… dat ik het nog opschrijf.
dinsdag
Vandaag probeer ik door de periode felle zon in mijn kamer van 6.00 heen te slapen maar dat gaat niet erg goed. Ik pak mijn camera van mijn bureau en maak een foto van de schaduw van mijn hand op de kastdeur (ja, zo fel is de zon). Gelukkig draait hij gauw daarna achter de flat en kan ik weer slapen.
Ik heb eigenlijk geen afspraken vandaag, dus ik slaap door tot 9.00. Dan ga ik douchen, maak ontbijt, verwissel mijn lenzen – daar ik denk dat dat mijn hoofdpijn veroorzaakt heeft – en ga eens aan de laptop zitten. Hmm, wat reacties op Frenzoo, op GoT… wat mailtjes… en even met Wilco bijbeppen. De ochtend vliegt voorbij want ik was toch al laat m’n bed uit.
Ik verstuur mailtjes naar de ‘experts’ die ik ga raadplegen voor mijn concepten en nog een mailtje naar Susanna. Heikki had haar onlangs gebeld opdat ze er vandaag voor mij zou zijn om me te helpen. Ja, te helpen met wat… enfin toen had Heikki de telefoon al in zijn handen, ach het was ook aardig bedoeld. Ik zeg haar dat ik niet op de min of meer genoemde tijd daar ben en dat ik eerst ga lunchen. Dan vertrek ik.
Het is heerlijk zonnig weer en het fietsen is leuk, afgezien van de sterke wind icm dat ik vandaag een bril draag. Ik stoor me echt ontzettend aan de bril, ik kan maar niet wennen aan het focussen door twee glaasjes. Morgen de lensjes weer in. Ik kom op school aan en de lunchtafel lijkt behoorlijk uitgestorven. Ben ik zo laat?
Ik ga bij wat exchange students zitten en kom aan de praat met een jongen van de techniekafdeling die ook flyers ontwerpt. We praten wat over Photoshop en Illustrator en ik ben blij eindelijk weer eens met iemand over professionele dingen te praten. Er gaan hier ook zoveel gesprekken over onzinnige dingen… daar heb ik gewoon geen inbreng bij. Ik praat hier over het algemeen weinig, maar als ik dan praat wil ik het wel over wat zinnige onderwerpen hebben. Dat lukt bij deze eventjes.
Na het eten ga ik naar de firstyearsroom en ik pluis weer wat fora af. Ik maak een paar schetsjes voor de website van het OAMK en herinner me dat Susanna me uitgenodigd heeft om even langs te wandelen, ze wil me graag helpen. Ik denk diep na maar ik weet echt niks concreets waarmee ze me kan helpen. Dus ga ik maar naar beneden en vertel haar dat. Een beetje perplex zijn we allebei maargoed, ze zegt dat ik altijd mag aankloppen wanneer ik hulp nodig heb. Ik verwacht ook wel enige hulp aan het einde van mei, dus dat is vast handig.
Ik kom bij ze in het hok zitten en schrijf wat aan mijn conceptdescripties en maak in Photoshop een mockup voor de website. De tijd dwarrelt voorbij. Om vier uur ga ik naar boven en kom langs het schilderlokaal. Daarna haal ik een kop thee in de firstyearsroom en ga ik door naar de Finnish course.
woensdag
De dag gaat redelijk snel om, daar wil ik nog wel meer over schrijven (maar ja de dag gaat zo snel om, geen tijd…) maar als ik op de fiets terug naar huis zit vanaf school kom ik op het idee om eens een fietsritje te gaan filmen. Nu het niet meer glad is durf ik het wel aan om mijn camera voorop mijn fiets te knopen. Bij deze dan: van een weggegooide bonbondoos van Marjo bouw ik een kartonnen doosje en tape het ding goed af. Met wat gaten erin past hij prima voor op een ongebruikt uitsteekseltje van mijn fiets. Gat voorin het doosje… en gaan.
Ik fiets het paadje af naar de grote weg maar de camera hobbelt wel erg. Ik ga even stilstaan bij een hekje en begin een nieuw filmpje. Ik verzeker mezelf dat het bakje echt goed vastzit aan de haak voorop mijn fiets, maar desondanks houd ik bij veel gehobbel het doosje toch maar vast. Ik fiets helemaal tot aan school en bekijk dan de opname. Ohnee! Het ding kan maar 3 minuten opnemen! Nouja, misschien als ik hem op lagere kwaliteit zet. Ik verander de instelling en fiets vanuit de schaduw weer weg – wat mij voor de rest van het ritje een overbelicht filmpje oplevert. Bovendien – zo zie ik thuis – maakt het formaat geen donder uit, de maximale opnametijd is 3 minuten. Maakt niet uit, de filmpjes zijn best grappig. Ik zal ze eerdaags online zetten.
Daarna ga ik aan het werk voor de Tweakers.net Sequence-opdracht. Het ding is al bijna klaar, maar ja, het zijn net die laatste dingetjes… ik heb gelukkig laatst een laatste elementje van internet geplukt, dus ik sleur het van mijn usb-stick en voeg het toe. Nog heel wat digitale veegjes, krabbeltjes en kleurwijzigingen verder is het ding dan eindelijk af. Dat mocht ook wel eens! – het is inmiddels elf uur, tijd om naar Hevimesta te gaan.
Ik kom er tegen tien over elf aan. Gelukkig, half Otokylä is aanwezig, niet te missen. Ik bestel een bier en sluit me aan bij de groep. Overal valt wel wat te praten, er worden heroische foto’s gemaakt. Om twaalf uur begint de band te spelen, dus ik plug mijn oordoppen in en ga eens even luisteren. Er staan nog twee exchange-studenten vlak voor het podium, eentje is nogal mental (maar dat is zijn stijl) en de andere staat heel cool te kijken. Om de mental maar een beetje bij te staan – en om dit bandje wat overduidelijk net uit het ei is gekropen wat te steunen – doe ik fanatiek mee met headbangen en doen alsof ik het enorm goede muziek vind. Het jammere is dat de zanger echt direct na elk nummer ‘kiitos’ roept en niet snapt – ook na commentaar van mij niet – dat je dat moet roepen nádat het publiek geklapt heeft, niet ervóór. Anyway, als hij al dankjewel roept voor het feit dát er publiek is, vind ik dat ze wel erg weinig gewend zijn. Na een paar nummers vind ik het tijd om te pogo’en, want daar leent de muziek zich prima voor. Helaas kan de mental guy niet pogo’en en snapt mijn moves helemaal niet. De coole jongen snapt wel wat pogo’en is maar blijft liever cool dus doet dat ook niet zovaak.
Na een nummertje of vijf is de band klaar en ik ga weer naar boven. Daar is de boel ietsje verder uitgestorven. Er zijn mensen die terug naar Otokylä gaan (wat iedereen overigens keihard Otokiela noemt, het is Ottòkula). Ik sta wat om me heen te kijken als ik gespot word door een oninteressant uitziende jongen links van me. Hij begint in het Fins tegen me te brabbelen (ah fijn: eerste woorden: Mitä kuuluu?) en aangezien ik het wel versta blijf ik in het Fins terugpraten. Pas na een paar zinnen heeft hij door dat ik er steeds minder van begrijp! Dus hij vraagt maar eens welke talen ik dan wel praat. Zijn Engels is niet al te best maar hij weet me duidelijk te maken dat hij C-programmeur is en dat hij het heel tof vindt dat hij daar eindelijk eens over kan praten met iemand. Ik ben ook blij voor hem, maar zodra hij me voorstelt dat ik zijn ‘new best friend’ kan worden vertel ik hem toch even hoe de zaken ervoor staan. Nou, dan mag ik wel zijn ‘new graphic design friend’ worden.
Hij zweert dat hij niet dronken is maar hey, ongeveer half Hevimesta hakt tijdens het Happy Hour (bier van 5 naar 1 euro) zo hard bier weg dat hier níemand reden ziet om nuchter te blijven. Uit deze jongen valt geen zinnig woord meer te praten en met elk woord dat ik over programmeren uitkraam schuift hij dichter naar me toe. Tijd om weg te komen! Ik doe een rondje wc en zet dan koers naar huis, vergezeld door de cool guy die zonder reden helemaal met me mee naar huis fietst, waar ik hem uitzwaai en hoop dat hij Otokylä weet te vinden.
Ik plof in bed en denk: rookvrije ruimtes werken niet. Ugh, wat stink ik. En morgen nekpijn van het headbangen. In twee minuten ben ik onder zeil.
donderdag
Wat had ik gezegd? Juist, ik ben zo brak als een dooie vogel. Nekpijn en oja, die rooklucht. Hevimesta heeft een rookruimte maar het werkt echt niet. Mijn kleren gaan linea recta in de was en ik spring onder de douche. Ik kom eronder vandaan en doe de vaste dingen: ontbijt maken, mail checken. Ik ben doodmoe. Ik probeer over de slaap heen te komen maar het lukt niet. Ik zal m’n dag anders moeten inplannen, want het is nu bedtijd.
En zo lig ik van tien tot twaalf weer te pitten. Kan nou niet zeggen dat dit echt effectief afstuderen is, maar ik wijt het vandaag maar even aan het avondje Hevimesta. De gedachte dat ik dit – zoals andere exchange-studenten – niet elke avond doe, stemt me alweer positief. Ik slaap niet echt – ik peil elke tien minuten zo’n beetje of m’n oogleden al minder zwaar worden en daartussenin slaap ik waarschijnlijk.
Om twaalf uur sta ik noodgedwongen weer op. Van Patrick krijg ik wat tips voor een powernap maar daar waag ik me nu niet aan. Gewoon even koffie en fikse lunch, dan eet ik vanavond wel een pizza. Nu moet er eerst keihard geleerd worden voor de Finse taaltoets.
Eigenlijk is dat niet meer dan een spiekbriefje maken, want de opdracht voor vandaag is in principe simpel: maak met je groepje een gesprekje dat je naar een restaurant gaat en doe een bestelling. Je mag je stencils, je aantekeningen en je woordenboeken erbij houden. Gewapend met mijn paperassen vertrek ik om tien voor half vijf richting school. We zijn allemaal ruim op tijd. Ik wil me aansluiten bij het groepje Belgische meisjes, maar er komen twee Italiaansen aan mijn tafel zitten en later sluiten Honza en Safak zich daar nog bij aan. Oja, samenwerken. Ik zet het idee van me af dat ik het gesprekje in de opdracht in vijf minuten in elkaar kan draaien en stel me in op groepsmodus. Een half uur lang kakelen we door elkaar en verbouwen we elkaars zinnen totdat we toch een behoorlijk lopend gesprek hebben.
De lerares heeft inmiddels al weer eens een smakelijke traktatie voor ons neergezet: Thee, koffie en pulla’s! Stiekem geloof ik dat ze die spullen gewoon meeneemt opdat ze er zelf ook wel van houdt. In ieder geval weet ik nu dat er ook pulla-brood bestaat dus daar ga ik zaterdag eens naar op zoek. We presenteren ons verhaaltje en ja, het is erg leuk. Er is alleen één moment waarop Honza – die al tijdens de hele voorbereiding erop hamerde dat ik voor hem ‘melk van een paarse koe’ vertaalde – zijn drankje mag bestellen en inderdaad ook ‘melk van een paarse koe’ bestelt. Ik schiet zo prompt in de lach dat ik mijn bestelling niet op kan lezen en ik snel de beurt aan de anderen moet geven. Ja, dat is één van die merkwaardige momenten waar Honza goed in is. Geweldig. De lerares had het trouwens ook verstaan en komt na afloop op ons af met de vraag ‘melk van een paarse koe…?’ Nou, chapeau! Ik ga nog op de foto met de lerares en dan ga ik naar huis. Ik moet nog even uitfigolieren hoe ik nu de punten bijgeschreven ga krijgen.
Thuis zie ik Marjo. Enigszins wijfelend vraagt ze wanneer ik wegga. Namelijk, zo vertelt ze – Psoas heeft haar een appartement in Peltola (naburige wijk) aangeboden. Ze drukt me op het hart dat het ech niet erg is om met mij samen te wonen en dat ze het eigenlijk best leuk vindt, maar dat ze nu een appartement voor zichzelf krijgt. Ik juich het ten zeerste toe. Nu blijkt dat we dus tegelijkertijd uit dit huis weggaan. Dat gaat nog schoonmaken worden… Terwijl ik mijn pizza bak vertelt Marjo hele verhalen over waar ze gewoond heeft en over vriendjes en ex-vriendjes. Prompt komt erachteraan ‘oh jeetje wat praat ik veel, sorry!’ Maar ik vind dat eigenlijk wel grappig en zeg dat ze op mij begint te lijken. Ieder mens heeft soms een uitlaatklep nodig en ik ben blij dat Marjo nu naar een leuk eigen appartement toegaat.
Ik eet mijn pizza en ga lekker zitten internetten. Aan het einde van de avond schrijf ik mijn blog – het wordt eigenlijk alweer veel te laat. Ik zie nog een digitale wenskaart van Koen binnenkomen (bedankt!). Dan is het tijd om te gaan slapen…
vrijdag
Vandaag heb ik een afspraak met de dansdocent Anssi. ’s Ochtends na het ontbijt stel ik mijn lijstje met vragen op, herzie het een keer en fiets dan rond tien uur naar school. Ik ga naar de production room en zet een Mac aan. Dan typ ik mijn vragen over en print gelijk van de 3d-mockups de dans-visual nog een keer uit.
Ik hang wat rond tot tien voor elf en ga dan naar beneden alwaar ik bij ‘het aquarium’ op Anssi zal wachten. Nou, daar sta ik dan, naast een jongeman die mij enigszins onderzoekend aankijkt. Hij zegt ‘Hei’ en ik zeg heel beleefd ‘hei’ terug. Zo staan we nog wat voor ons uit te kijken als hij me vraagt ‘are you Heidi?’ Ik sta perplex. Anssi is een man! Oops. Goed, na dat moment van schaamte lopen we maar naar een bistrotafeltje en gaan daar zitten praten. Anssi vindt mijn vragen geloof ik wel leuk. Hij kan ze allemaal prima beantwoorden en op sommige vragen – over finaciën of over de studieuren waar het project in verwerkt kan worden – krijg ik zelfs nog hele positieve antwoorden. Aan het eind is Anssi zelfs zo enthousiast dat hij vraagt of hij mijn visual mag meenemen en in de volgende weekvergadering aan de docent improvisatiedans kan voorleggen! Nou goed, je moet zo’n kans niet voorbij laten gaan, elke promotie is goed! Ik druk hem wel op het hart dat dit nog lang niet de finale presentatie is en dat ik alles nog veel beter uit ga werken, mede met zijn input. Hij vindt het allemaal goed en hij is enthousiast.
We nemen afscheid en ik ga mijn portemonnee halen om lunch te kunnen betalen. Ik zit net aan mijn lunch als ik zie dat het kwart voor twaalf is en ik voor twaalf uur mijn sleutel moet activeren. Mijn sleutel is boven… in mijn jaszak…
Ik twijfel of ik hem op zal gaan halen, maar dan moet ik mijn dienblad met voer hier eenzaam aan een tafeltje achterlaten. Ik weet niet hoe vriendelijk men hier is maar ik vrees dat het dienblad op een volle tafel geschoven wordt en dat ik kan fluiten naar mijn zitplek. Ik zie zo ook geen bekenden bij wie ik mijn blad kan parkeren. Daarom lepel ik maar flink door en heb precies om vijf voor twaalf mijn lunch op. Ik haast me naar boven en om twee minuten voor twaalf activeer ik mijn sleutel. In before the lock!
’s Middags ga ik naar huis en ga aan de slag met mijn Java-appletje om cupcakes te maken. Ook figolier ik wat aan mijn 3D visuals. Je zit alleen al zo gauw te prutsen aan zoiets… dat de uren voorbij vliegen. Gelukkig is de Java-applet ’s avonds bijna af. Daarmee kunnen mensen cupcakes maken op mijn website. De drempel is laag: de cupcake wordt vooraf ingeladen, men krijgt wat smeer- en plaktools en wat leuke decoratie en daarna hoeft er alleen maar op de ‘save’ button gedrukt te worden. Ik hoop dat de drempel laag genoeg is voor iedereen die ik op mijn verjaardag naar mijn site wil jagen. Om 14.00 denk ik met Guus te gaan Skypen, maar die is er nog niet. Wat? Nee, we Skypen pas om 15.00. Oops. Nou goed, ik wacht nog een uurtje. Om half drie belt Guus. Ik maak nog even wat dingetjes af en dan praten we bij.
’s Avonds maak ik broodjes en daarna bedenk ik me wat ik ga doen. Ik kan naar Valve gaan, daar draait ‘The Visitor’, maar ik kan ook naar de sauna gaan. De film wordt op IMDB wel leuk beoordeeld, dus ik sta in de startblokken, maar dan lees ik dat de film op zich wel leuk is maar een einde heeft dat drie keer prut is. Okay, dan gaan we niet, ik heb geen zin om weer net zo teleurgesteld de bios uit te kopen als na Burn After Reading. Ik ga dan maar naar de sauna. Als ik er aan kom heb ik het rijk voor me alleen. Ik hobbel wat heen en weer tussen saunahok en doucheruimte en dan ga ik weer naar huis. Ik heb nogal een pijnlijk oog overgehouden aan het headbangen van woensdagavond. Vraag me niet hoe maar er is een adertje onderin mijn rechteroog gesprongen en dat doet best wel pijn. Het is knalrood en wanneer mijn oog focust voor scherp zonlicht doet het nogal pijn. Een stuk oog is nooit zo goed, maar ik wil het nog even aanzien voordat ik naar een dokter ren hier. De sauna heeft al veel goed gedaan.
Thuis hang ik nog wat op internet en ga dan slapen.
zaterdag
Uitslapen! Oh, wat een luxe. Ik was even vergeten dat dat mag op zaterdag. Om het felle zonlicht in de ochtend te weren heb ik, jaja, twee lange zwarte ski-sokken (die net uit de was kwamen, geen angst) aan elkaar geknoopt en dat gebruik ik nu als blinddoek. Het is even wat McGyveren, maar dan kun je ook lekker doorslapen terwijl de zon je al om 5 uur uit je bed brandt. Niet dat het zo warm is trouwens – de afgelopen dagen was het zo vijf tot acht graden. Ja, je hoort het goed, we zitten alweer boven de nul. En dat betekent geen sneeuw meer, maar wel regen en koude wind.
Gelukkig is de zaterdag een flink zonnige dag en lijkt het me dan ook perfect om te gaan shoppen. Juist ja, met als slecht excuus dat mijn verjaardag op zondag valt en ik het dan niet kan doen. Ik maak even wat dingen schoon in huis en dan spring ik op de fiets (hoewel, met een rokje gaat dat niet zo geweldig leer ik al snel). Ik ga naar de second-handshop om een mooie gekleurde riem te kopen. Namelijk, op de verjaardagskaart van Wilco zit een roze button en die wil ik in stijl kunnen dragen op maandag. Ik ga niemand aan z’n neus hangen dat ik jarig ben, maar als iemand naar de button vraagt, heb ik daar natuurlijk wel aanleiding toe! 🙂
Ik zie een regenboogkleurige riem voor anderhalve euro maar ik vraag me af of ik in de stad nog een leukere kan vinden (the paradox of choice, oh yeah) dus fiets ik de stad in. Daar blijken de meest gangbare riemen al het tienvoudige te kosten, dus ik sjees even snel onder het treinstation door en koop de regenboogriem bij de secondhandshop. Terug naar de stad, want ik wil nog wat bij de Bodyshop kopen! Een tube energizing gel – trust me ik geloof niet in alles wat ze verkopen, maar de 2 dingen die ik tot dusver van ze heb werken bijzonder goed dus waarom zou een derde niet werken? De tube blijkt zelfs nog groter te zijn dan ik had verwacht, nou, dan vind ik hem zeker het geld wel waard.
Ik koop een ijsje bij een ijskraampje (die direct uit de grond lijken te zijn verrezen sinds de sneeuw van de straten weg is, amazing) en ga lekker op een terrasje zitten, pontificaal in de zon. Ik zit daar zo een tijdje als er een oud mannetje naast me komt zitten. Hij buigt over zijn stoeltje heen en begint een conversatie. Hey, blabla, mitä kuuluu? Ehm. Ik zeg maar gauw dat ik hem niet begrijp. Hij praat door. Ik zeg, dat ik geen Fins spreek. Oh, dan wil hij weten wat ik dan wel spreek. Nou, ik spreek Engels, zeg ik, maar ik spreek geen Fins. Jawel, reageert hij daarop prompt, je spreekt nu toch Fins!
…
Ik vind het wel grappig maar ver gaat dit gesprek niet komen, dus ik kijk wat om me heen. Hij blijft doorpraten. Waar ik vandaan kom dan. Allerlei landennamen komen voorbij. Engeland? Ierland? Zweden? Ik zeg Holland, maar hij begrijpt me niet. Dan zeg ik Alankomaat. Ah, dat begrijpt hij wel. Ja, dan zijn we geloof ik wel uitgepraat. Nee, toch niet. Hij begint met nog een heel verhaal en ik kijk hem vol bewondering aan en zeg weer dat ik het niet begrijp. Dan zegt hij ‘opiskelija?’ (student?) en ik zeg ‘kyllä!’ om dat te bevestigen. Gelukkig geeft hij daarna de poging tot een conversatie op, want mijn kennis van het Fins bereikt hier wel z’n grenzen. Ik eet mijn ijsje op en groet hem, maar hij is alweer tegen een volgende voorbijganger aan het kwetteren.
Ik besluit dat ik een zonnebril moet hebben om mijn pijnlijke ogen wat te beschermen, en bij de Antilla waren ze 16 euro. Vind ik teveel. Dus loop ik naar de H&M; en scoor voor het eerst in mijn leven een gruwelijk lelijke laskap-zonnebril voor 5,90. Iedereen draagt ze tegenwoordig. Vreselijk. Je zet hem op en prompt zie je eruit als een blije bromvlieg. Twee grote glanzende ogen voorop je hoofd, en als je er dan nog bij gaat grijnzen lijk je helemaal mesjogge. Goed, zo’n ding zet ik nu dus vrijwillig op mijn neus. Gelukkig lopen alle hippe meisjes hier met laskappen dus ik val niet zo erg op. Dat hij me totaal niet staat neem ik maar even voor lief. Ik loop dus spacend als een dolle bromvlieg naar het marktplein aan de zee. Nu ik eenmaal weer in zonlicht kan lopen zonder gelijk pijn aan mijn ogen te krijgen wil ik ook even de zon zien!
Op het marktplein is het ’n drukte van jewelste. De hele Kauppahalli (markthal) is vanwege het lekkere weer naar buiten verhuisd! Wat mooi. Op het plein staan allemaal ‘braderie’kraampjes, je kunt er werkelijk alles halen wat je in Nederland ook vindt. Dan spot ik een zonnebrillenkraam. 4 euro en veel keus! Je kunt me alles vertellen, maar ik ga hier een zonnebril uitzoeken en mijn laskap terugbrengen! Ik snuffel door het rek, vind een mooie zonnebril én de verkoper en regel de deal. De verkoper snapt ergens wel dat ik niet Fins ben maar hij begint een heel verhaal over de afkomst van de zonnebril, dat ik wonderwel nog grotendeels snap ook! Ik bedank hem erg (trust me, verhalen van marktkoopmannen moet je nooit geloven) en reken de vier euro af. Blij met mijn nieuwe, niet zozeer hippe maar wel passende brilletje wandel ik weer richting H&M.; Ondertussen duikel ik de bon en de prijskaartjes op. Zo, alles weer aan elkaar knuppen. Bij de H&M; mag ik de zonnebril gelukkig zonder problemen ruilen. De verkoopster kijkt wel wat raar als ze ziet dat de bon nog maar een uur geleden is uitgeschreven…
Ik kijk nog even bij de knutselwinkel, maar die is al gesloten. Bummer, ik zoek nog een kettinkje voor m’n rendierhoorn. Doordeweeks dan maar ’n keer. Ik fiets naar huis en haal mijn rugzak op voor een supermarktbezoekje. Na een flinke inkoop aan weekend-eten en dagelijkse boodschappen kom ik twee meisjes uit Otokylä tegen. Ze zeggen me dat er een barbecue is vanavond. Leuk! Ik ga naar huis en maak lekkere Griekse salade en daarna pasta met mozarella en olijfjes (op de foto te zien, de dunne draden zijn dus gesmolten mozarella). Om 8 uur feliciteert Simon van Frenzoo me: hij zit in Hongkong en daar is het al 26 april! Marjo komt vragen of ik nog mensen uitnodig. Nee, ik wil naar Otokylä, liever dan alle mensen hier in mijn kamer proppen. Marjo vraagt het omdat ze graag taart wil bakken in de keuken. Omdat het morgen mijn verjaardag is mag ik van beide taarten pakken. Wat lief! Nou, daar zie ik naar uit. Dan ga ik naar Otokylä. Men is al behoorlijk uitgebarbecued en het begint kouder te worden. Het festivalgevoel gaat er snel af als het weer onder de tien graden wordt! Daarom stelt iemand voor de sauna in te gaan. Ik heb geen handdoek, maar ik krijg er een te leen. De sauna van Otokylä is gelukkig wat groter dan die in Välkkylä en we passen er allemaal in. We hebben ook een rasechte Fin bij ons, die ons vertelt hoe je nou het beste van een sauna kunt genieten. Stap 1, een biertje, stap 2 een flinke plens water op de kolen zodat de lucht niet zo droog is! Voor bier zorgt hij, woehoe.
De sauna blijft echter te droog om er lang in te kunnen blijven dus we gaan maar in de kleedkamer af zitten koelen. Het loopt alweer tegen twaalf uur. We wachten tot 1 minuut over twaalf (en tot ik zie, dat ieder degelijk zijn kleren aan heeft) en dan wordt er voor me gezongen. Helemaal blij ga ik daarna naar huis. Morgen ben ik jarig!
zondag
Ik ben jarig! Ik sta rond elf uur op en versier mijn kamer. Slingers aan de muur, 10 metallic balonnen op de vloer. Ik vind het er puik uitzien! Als ik nu niet de hele dag vrolijk blijf, dan weet ik het niet. Ik ga lekker douchen en probeer wat van mijn nieuwe bodyshop-gel uit. Helemaal leuk. Dan ontbijten en dan wat werk verzetten.
Het is alweer gauw tegen 15.00. Een paar mensen uit Otokylä hebben me uitgenodigd om naar een potje voetbal te komen kijken dus ik kan het niet laten om op de fiets te springen en erheen te rijden. Ik neem mijn taart mee, of tenminste, wat er nog van over is. Ik heb Marjo en haar vriend een stuk gegeven, maar daarmee was gelijk de halve taart weg. En de stukken waren niet eens groot! Een ander stuk heb ik zelf opgekauwd dus dan blijft er nog een kwart over. Ik neem het toch maar mee en stal het bij Honza in de keuken. Zijn kamergenoot is verbaasd over de voetbalmatch en vraagt me direct om mee te gaan naar het veld. We fietsen erheen.
Ze zijn net uitgespeeld, maar een paar mensen willen nog wel penaltyschieten. Eén iemand gaat op z’n buik in het gras liggen en fotografeert, de anderen rennen aan en schieten op doel. Zelfs ik waag het nog een trap tegen de bal te geven, jawel daar is bewijs van.
Dan gaan we terug naar Otokylä. Onderweg komt Annelore erachter dat ik jarig ben en ik word door iedereen gefeliciteerd. Joepie 🙂 dan wandelen we verder naar de flats. Ik geef de taart aan Honza – als vorm van bedankje dat hij erop heeft gepast zonder hem op te eten en we drinken thee met zijn kamergenoten. Ik blijf nog een uurtje hangen en krijg nog een bord pasta met tonijn voorgezet alvorens ik naar huis toe ga. Het is alweer 8 uur ’s avonds, jeetje wat vliegt de tijd.
Ik ga thuis nog even aan het ontwerpen en duik dan maar eens mijn bed in.
maandag
Het is een troosteloze dag vandaag. Bewolking en regen. Ik kan ook maar moeilijk wakkerworden. Ik heb zaterdag mijn provisorische blinddoek vervangen door een zwarte haarband en daarmee hou je zo het gevoel dat het nacht is dat ik zelfs niet meer voor de wekker wakkerword.
Om negen uur kom ik dan mijn bed uit, maak ontbijt. Ik sloop alle advertenties voor het cupcakes maken weer van websites en fora en doe wat werk. Daarna is het alweer tijd voor hapjes. Ik fiets naar school en eet m’n lunch. De andere exchangers willen naar de Playstation-room omdat ze die tot 15.00 afgehuurd hebben. Je kunt in die kamer Rockband spelen, dwz. GuitarHero met drums, zang, gitaar en bas. Nou, ik wil wel even mee!
Het is echt zo leuk dat ik maar niet weg kan komen. Telkens doen we nog een liedje. Niemand wil de microfoon meer na een tijdje dus die claim ik mooi 🙂 Na wat Blondie, Creedence Clearwater Revival, Bon Jovi, REM en zelfs No Doubt vind ik het wel weer genoeg. Het is inmiddels ook stikheet in het hokje, net als bij een normale oefenruimte. Het is echt wel een grappig spel. Het is drie uur als we weer naar buiten komen. Daar ging mijn middag…
Ik fiets naar huis. Het is inmiddels begonnen met motregenen. Ik wil hard aan het werk, maar ik word opgehouden door mail en door wat klusjes in huis. Uiteindelijk ga ik maar aan mijn weblog schrijven. Moet toch ook. Het kan toch zomaar zijn dat je 2 dagen je weblog niet update en dat mensen dan gelijk gaan denken dat je van de aardbodem verdwenen bent…
dinsdag
Waah, moeilijk om uit bed te komen hoor. Acht uur er dan maar uit. Onder de douche, proberen wakker te worden. In slaap vallen onder de douche. Wéér wakkerworden.
Ontbijtje maken. Ik herinner me dat ik om 10 uur een wash-shift heb, dus ik zet een timer op mijn telefoon. Daarna ga ik mijn ontbijt oppeuzelen en mijn mail checken. Ik kwam Teddy gisteren tegen, hij was erg blij om mij te zien en feliciteerde me nog met mijn verjaardag. Op zich vond ik dat aardig, maar sindsdien probeert hij me echt op alle mogelijke manieren te spreken te krijgen en ik heb echt geen tijd. Nu mailt hij weer, hij heeft me ook al op Facebook toegevoegd, mama mia. Ik moet hem maar even uitleggen dat dit gedrag niet zo gewoon is voor Nederlanders.
Ik werk wat en dan ga ik stofzuigen en schoonmaken. Ik word niet echt wakker vandaag. Daarom besluit ik maar naar het postkantoortje te fietsen om te zien of het pakketje van Lucie al is aangekomen. Ik heb geen brief, maar ik weet de beambte aan de hand van mijn naam te laten zoeken. Hij vindt niks en zegt dat ik maar een weekje moet wachten…
Ik fiets weer terug en ga even langs de supermarkt. Hé, ze hebben hersenbroodjes! Ja, schrik niet. Ze hebben hier voor deze tijd van het jaar – speciaal voor Walpurgisnacht oftewel Vappu – weer eens speciale broodjes met de naam Tippaleipä (druppelbrood). Ze zien eruit als hersentjes! Tippaleipä dus.
Ik ga weer aan het werk maar de slaap overvalt me telkens. Daarom ga ik maar wat minder vermoeiends doen, namelijk dit blog updaten! Om zes uur moet ik bij het restaurant op Pikisaari zijn. Wat zal ik tot die tijd doen? Slapen of werken…?
woensdag
Na een lekker druk ochtendje werk aan mijn thesis ben ik even langs school geraced en was echt de één na laatste voor lunch… daarna doorgeraced naar de tweedehandswinkel en een trainingsjack in de goede kleur (wijnrood) gekocht voor een paar euro. Toen nog wat bier ingeslagen…
Toen naar huis gegaan, post opengemaakt 🙂 dankjewel Koen! mooie kaart, nog meer papieren cakejes 🙂
Mannetje van Sol Palvelut binnengelaten, die kwam de kamer van Sanna inspecteren. Misschien vanaf deze maand een nieuwe huurster dan?
Daarna even de laatste wijzigingen op de Atak X-It Phoenix poster doorgevoerd… geüpload… en toen maar eens alle cakejes weer teruggeupload naar mijn FTP, opdat ik er een gallery van kon maken. Het eerste wat je dan te horen krijgt is ‘waar is mijn cakeje???’ tsk tsk, mensen die hun cakeje niet meer herkennen… maar wel leuk.
Je vindt ze hier: pagina met cupcakes (nu niet meer).
En anders kijk je even in het menu, daar staat ook een linkje naar ‘cupcakes’ (ook niet meer).
Daarna ga ik Vappu vieren in Otokylä. Het is niet moeilijk te vinden: in het gras voor de flat hebben alle studenten zich verzameld. Iedereen host rond in gele overalls, de traditie wanneer er ergens in Oulu een studentenfeest is. Alle studenten hebben hun eigen kleuren overalls, afhankelijk van hun studie. De techniek-afdeling van het OAMK heeft gele overalls, maar Kultti (waar ik officieel bij hoor) heeft bordeauxrode. Vandaar mijn trainingsjasje. Ik laat mensen teksten op het jasje schrijven maar helaas zijn ze niet zo goed leesbaar als op de gele overalls. Anyway, we zitten op het gras, drinken bier en maken flauwe foto’s. Ik heb het wel naar m’n zin. Als ik naar de wc moet loop ik lukraak een flat binnen en zoek de wc die normaliter onderin tussen de sauna’s zit. Dat is bij deze flat niet zo, maar de saunadeur staat wel open. 10 Finse jongens nodigen me al brullend uit om bij hen in de sauna te komen zitten. Ik weet niet wát me bezielt, maar zonder problemen roep ik in het Fins terug dat ik geen hol van hun geschreeuw versta en dat ik gewoon op zoek ben naar een toilet. Nee, dat hebben ze hier niet. Flat C, wordt me aangeraden. Daar vind ik inderdaad wat ik zoek. Het heeft wel ’n hoog festivalgehalte.
Om kwart over negen – 3 biertjes verder – vind ik het wel weer best met het feestgedruis. Ik ben moe. Dus pak ik de fiets en rol ik weer naar huis. Vanwege mijn moeheid denk ik even te gaan slapen – een uurtje – en dan kan ik wel naar Hevimesta. Helaas mislukt dat plan en slaap ik de hele nacht door. Ach ja, ik heb waarschijnlijk niks gemist…
donderdag
Vanochtend maar eens lekker bijtijds m’n bed uit. Douchen, ontbijtje eten. Ik surf een beetje op internet en check dan even of ik echt wel zeker weten om 11 uur de afspraak met Bastian Fähnrich heb. Nee, het is om tien uur! Het is kwart over negen dus ik moet me wel even fiks haasten. Snel stel ik alle vragen op en gooi ze op mijn iGoogle account.
Dan fiets ik om ’t hardst naar school en ben om tien uur bij Bastians kantoortje. Hij verwelkomt me vrolijk en zegt dat ik mooi op tijd ben (je moest eens weten). Ik mag van hem even de vragenlijst uitprinten en dan kunnen we aan de praat. Bastian komt uit Duitsland, zo dacht ik al uit zijn naam op te maken, en hij woont nu al 7 jaar in Finland. Waarschijnlijk spreekt hij dus vloeiend Duits, vloeiend Fins en ook zijn Engels is uitmuntend. Geweldig. Hij praat soms zo snel Engels dat ik moeite heb het te volgen. Daar raak ik nou van onder de indruk!
Hij vertelt me over een aantal andere filmprojecten van de afgelopen jaren en zonder al te vaak de draad van de vragenlijst kwijt te raken weten we een uurtje vol te babbelen over de mogelijkheden van mijn concept. Ik merk wel sterk dat Bastian niet op alles antwoord kan geven, maar dat wist ik op voorhand al een beetje. De meer filmgerichte dingen zal ik toch aan Heikki moeten vragen. Na het gesprekje met Bastian zitten er alweer 2 exchange students in het kantoor te trappelen voor hun afspraak. Wat een druk bezet mannetje is het toch. Ben nog steeds blij dat hij tijd had om me aan deze afstudeeropdracht te helpen!
Ik wandel door de school en zie tot mijn schrik dat het Kultti-restaurant gesloten is – van 30 april tot en met 30 augustus! Wat! Gelukkig is al het personeel en het eten verhuisd naar het Techniek-restaurant om de hoek. De keukens zitten eigenlijk ook gewoon aan elkaar, maar er zijn 2 aparte eetruimten. Eerst loop ik even langs Heikki’s kantoor, want daar moet ik toch even wezen. Zoals gewoonlijk zit hij met zijn rug naar me toe te werken en ik begin mijn gesprek in het Fins. Pas wanneer ik Engels begin te praten heeft hij door dat ik het ben. We spreken een tijd voor een afspraak af en ik vertel kort dat ik bij Bastian ben geweest. Dan ga ik naar het Techniek-restaurant.
Een beetje onwennig bemachtig ik een dienblad en loop langs alle hapjes. Ik neem wat ik normaal neem en kom gelukkig uit op 1,60. Ik ga aan een tafeltje zitten eten. Een Spanjaard en zijn vriendin komen naast me zitten. Hij spreekt heel slecht Engels, zijn vriendin misschien net ietsje meer. Hij liet me gisteren zijn stukke laptop zien – hij had het ding laten vallen, nu zat er een barst binnenin het scherm – en ik heb hem geprobeerd uit te leggen dat hij een monitor moet vinden met een blauwe stekker, opdat hij daarop nog beeld kan krijgen. Ik heb hem aangeboden dat hij wel een monitor uit de ruilkamer van Välkkylä kan meepakken als hij mij even belt. Vandaag vertelt hij dat hij gisteren naar een computerlokaal is geweest waar iemand hem geholpen heeft met – inderdaad zoals ik het zei – het aansluiten van een monitor. Wat hij daarna heeft gedaan weet ik niet, maar volgens mij is ’t gefixt. Er komen meer exchangers aan tafel zitten, maar allemaal aan de andere kant. Het zijn ook niet echt mensen die ik ken dus ik blijf lekker op mijn hoekje zitten. Na het eten ruim ik op en vind ik het wel weer tijd om naar huis te gaan.
Ik ga thuis aan mijn afstudeerverslag zitten. Af en toe loer ik op Facebook om te zien of er al nieuws is over Vappu-vieringen in Otokylä. Niks. Zelfs Honza is offline (terwijl die meestal keihard websites aan het bouwen is terwijl de anderen feesten). Dat moet wat zeggen. Ik lummel nog te lang rond, ik typ wat aan mijn verslag, plaats wat feestfoto’s op Facebook. Marjo en haar vriendje komen thuis en hangen in de keuken. Ik kom even broodjes halen en Marjo vraagt of ik nog Vappu ga vieren. Ja, zeg ik, ik wil om 8 uur ’s avonds even naar het openluchttheater in het Hupisaari-park. Terwijl ik op mijn broodjes kauw zie ik dat het al kwart voor acht is. Ah, bummer, ik wil nog even wat typen.
Uiteindelijk ga ik dan om kwart over negen van huis weg. Ik draag mijn bordeauxrode trainingsjasje waar ik vanochtend stukken OAMK-productietape op heb geplakt en waar ik de Kultti-mascotte op heb getekend met witte stift. Het is niet zo goed als een overall (die 30 euro was, ammehoela) maar ik vind het prima kunnen. Ik fiets eerst naar Otokylä, maar dat ligt er verlaten bij. Ik maak rechtsomkeert en cross naar de stad, naar het parkje. Ik parkeer mijn fiets bij het kunstmuseum en loop naar het openluchttheatertje. Nou, dat is niet te missen. Er wordt harde housemuziek gedraaid en het is één bonte hossende kudde van studenten in overalls. Het doet me een beetje denken aan de foute eindfeesten van Campzone. Ik herken wat ‘yellow people’ (Otokylä had gele overalls van 15 euro, maar ik weiger in een Otokylä-overall te gaan) en loop met ze mee naar het midden van het theatertje. Terwijl ik geniet van mijn blikjes bier dans ik een beetje mee en maak foto’s van alle maf uitgedoste mensen. Om elf uur vind ik het wel weer tijd om naar huis te gaan.
Marjo en haar vriendje maken ruzie. Ze slaan met deuren en Marjo huilt. Ik kan niet zeggen dat ik het leuk vind, maar het is wel vermakelijk. Ze zijn 20, dan zijn die ruzies nog behoorlijk onschuldig. Ze maken ook weer niet zoveel lawaai, dus ik kan rustig gaan slapen.
vrijdag
Vandaag geen afspraken, alleen maar werk! Hoehoe.
Het zonnetje schijnt lekker buiten (maar het is nog steeds maar 5 graden, vergis je niet) en ik krijg echt zo’n zin om lekker in t-shirt op een terrasje te gaan zitten en in mijn dummie te gaan tekenen. Helaas, het ziet er wel grappig uit buiten maar het is gewoon te koud. Ik mis Nederland!!!
Na mijn ontbijt begin ik hier te typen. Moet toch ook weer eens bijgewerkt worden. Ik vind het nog steeds frappant dat ik 4 maanden blog heb bijgehouden – het gaat nu wel vervelen dus ik zal blij zijn als dat weer over is. Anderzijds is het leuk om van een paar weken geleden terug te lezen wat ik toen deed en het is gemakkelijk om mensen te kunnen zeggen ‘lees mn blog’ in plaats van ze aan hun neus te gaan hangen wat ik die dag heb gedaan.
Mijn goals voor vandaag zijn – naar de supermarkt, eten voor vandaag en eten voor het weekend – en naar de stad, bij de H&M; een paar leuke armwarmers kopen (in veronderstelling dat die in de koffer gaan passen) en dan lekker op de kade aan zee gaan zitten.
Nou, ik kwam er net achter dat ik mijn goals moeilijk zal kunnen halen. Namelijk, het is MayDay en alles is hier dicht. Na wat piekeren stap ik dan maar op de fiets naar het hospitaal, waar ze vandaag wel lunch maken. Voor 2,60 heb ik een lekker bord met twee zalmmoten, aardappeltjes en broccoli. Hmmmm!
Ik stap daarna weer op de fiets en rijd een stukje om door het park dat in het OYS-gebied ligt. Ik fotografeer her en der wapperende Finse vlaggen, want die heeft iedereen natuurlijk gehesen voor vandaag… en er waait een straf windje dus ze wapperen flink. Als ik terugkom zie ik zelfs voor Välkkylä een mooie Finse vlag wapperen. Vanmiddag nog even naar de haven, misschien naar Bisketti voor een pulla als avondeten. Hopen dat morgen de supermarkt gewoon open is, want ik moet nodig weer inkopen doen.
zaterdag
Jahaa, het is weer een uitslaapdag. Oh geweldig. However, het lukt me niet echt om lang uit te slapen dus om half tien sta ik maar op. Ik betwijfel of de supermarkten vandaag open zullen zijn, maar ik gok van wel. Ik kan het Marjo vragen maar of ze nu ja of nee zegt, ik ga toch zelf kijken of ze open zijn. Ik slinger mijn laptop aan en klus wat aan een deel van m’n concept. Sandeep begint tegen me te praten op de Facebookpagina. Of ik zin heb om vandaag thee te drinken. Eh, jahoor, maar eerst big shopping doen bij de supermarkt. Dat vindt hij goed. Ik zeg dat ik in Välkkylä 1B woon. Hij zegt daarop terug ‘I’ll be waiting at 6.’ Goed geregeld.
Ik kleed me lekker warm aan want gisteren stond er wel een straffe wind. Dan loop ik naar buiten en stap op de fiets naar de supermarkt. Maar … wtf! Het is warm! Geen koude wind, alleen een warm zonnetje! In de supermarkt is het op zich wel weer koel, maar het is echt absurd warm buiten. Mensen lopen in t-shirtjes en korte broeken. Na een half uurtje supermarkt waag ik het er dan ook maar op om mijn jas open te doen, ik zweet peentjes.
De terugweg naar huis is heerlijk. Ik werk thuis nog wat aan mijn concept en dan maak ik een schaaltje rucola-sla. De olijfjes die ik erin had willen doen zijn helaas wrang geworden. Ik knikker ze allemaal maar weg. Hmm, nu heb ik geen olijfjes voor morgen, mits ik nog even naar de supermarkt ga (wat bij dit weer hélemaal geen probleem is, snap je!) Ik neem het schaaltje mee naar buiten en vind een mooi houten bankje vlakbij mijn huis. Ik sleep het pal in de zon en ga lekker mijn salade opknabbelen. Dan sleep ik de bank weer een stukje verder (ik had inmiddels schaduw) en ga lekker een half uurtje languit liggen. Zonnebaden in Finland, ha!
Dan is het tijd om weer verder aan ’t werk te gaan. Het is alweer vier uur. Ik werk nog een uurtje, het 3d-model waar ik mee aan de slag was is nu bijna af. Ik besluit nog even naar de supermarkt te lopen voor het potje olijven. Daar neem ik ook gelijk een ijsje uit de diepvries mee: een blueberry-cake-vanilla hoorntje (zoals een Cornetto, maar dan met blauwe bessen en koekjesdeeg-smaak). Het hoorntje is slappe hap, maar het ijs is vreselijk lekker! Wat erg, dat ze dit niet in Nederland hebben. De ijsjes in de supermarkt zijn spotgoedkoop (0,70 of 1,10) vergeleken bij wat je aan de kraam koopt (2,50 voor voorverpakt tot 3,50 voor schepijs) en ze hebben nog veel lekkerdere combi’s ook!
Serieus, al deze regels tekst was het ijsje wel waard. Ik ga er gauw nog één halen…
Ik loop zo van mijn ijsje te genieten dat ik helemaal vergeet dat ik een fiets bij me had. Halverwege de route kan ik dus terug om mijn fietsje op te halen bij de supermarkt. Lalala…
Om zes uur loop ik weer naar buiten, naar Välkkylä 6. Damn, dat gebouw heeft wel 4 ingangen. Ik ga een eindje voor de flat staan en kijk naar mensen die Jeu de Boules spelen. Geen Sandeep. Zou hij het vergeten zijn? Of had ik misschien… verkeerd begrepen… waar hij zou wachten? Wacht! I’ll be waiting at 6! Natuurlijk, niet flat zes maar zes uur! Domdomdom. Ik wandel terug naar 1B en daar staat Sandeep inderdaad al te wachten. We wandelen naar de stad. Het is nog steeds heerlijk zonnig en ik wil eigenlijk mijn zonnebril opzetten, maargoed dat vind ik niet al te beleefd in een conversatie. We lopen de stad door naar een eilandje naast de bibliotheek en gaan daar tussen de andere studenten (die een soort Vappu-afterparty houden) op het gras zitten. Na een hoop verhalen en maffe anekdotes over cultuur en leven in Nederland en Nepal wordt het koud, dus gaan we bij Bisketti theedrinken. Daarna lopen we weer naar Välkkylä. Ik ga weer aan mijn concept werken en net als ik dan eindelijk op het idee kom om avondeten te gaan maken, zie ik dat het kwart voor twaalf ’s nachts is.
Hmm, bad idea om nu nog te gaan koken – dat zou ’n veel te grote maaltijd worden zo’n korte tijd voor het slapengaan. Daarom maak ik een dubbele boterham met kevyt lauantai en dan is het tijd om dit blog te schrijven en te gaan slapen.
zondag
Deze ochtend word ik om half negen vrolijk wakker. Ik ben alweer een week 25! Wat gaat de tijd toch snel grin. De zon is mijn kamer al gepasseerd. Het was vannacht nog zo licht dat ik besefte dat het nu al niet eens meer helemaal donker wordt ’s nachts. Als je in de kamer een lamp aanhebt lijkt de hemel wel zwart, maar zodra je in het donker staat is de hemel nog gewoon schemerig. Toen er nog sneeuw lag weet ik het daaraan – sneeuw reflecteert namelijk een hoop licht van lantaarnpalen naar boven. Maar nu de sneeuw weg is moet het gewoon wel de hele nacht licht blijven. Het wordt nu al steeds moeilijker om te slapen, iets waar Sandeep me al voor gewaarschuwd had. Ik slaap nu met de hoofdband om mijn nek, als ik ’s ochtends bij het vroege licht de behoefte krijg aan donkerte, dan trek ik die gewoon over mijn ogen. 🙂
Anyway, ik word lekker wakker, kleed me aan en maak een lijst van wat ik over een paar weken allemaal moet gaan verkopen of weggeven. Dan is het tijd voor ontbijt. Ik heb gisteren geen avondeten meer genomen dus ik verrek van de honger. Toch neem ik gewoon mijn normale boterham met kommetje bran-flakes, geen gezeur. Het is heerlijk zonnig in de keuken. Ik neus de folders door – ik zweer je ik kan ze tegenwoordig gewoon voor driekwart gewoon al lezen – en dan ga ik nog even op een luie stoel voor het raam zitten. Ik leg mijn benen op het lage tafeltje en geniet van de heerlijke zon.
Aaaahhh zomer. De thermometer wijst eerst 18 graden aan als de zon er vol op staat, maar daarna zakt hij terug naar veertien. Is toch ook lekker! Even tussendoor, wat me trouwens wel verbaast is de mensen die me vragen ‘of ik nog steeds doodvries hier’ – ehm hallo! Kijk eens goed, er staan al een maand lang bovenaan mijn weblog twee afbeeldinkjes die de temperatuur plus het weer en de tijden van de zon en de maan aangeven. Hoe duidelijk wil je het hebben? Het is echt geen fabeltje hoor, als er op de linker een twaalfje met een zonnetje staat, is het hier echt geen weer om sneeuwballen te gooien! En die ‘vier uurtjes licht per dag’ zijn we ook allang voorbij, we hebben hier nu zelfs langer licht dan in Nederland, beat that! Dus, eerst plaatjes checken, snap je ze dan nog niet, dán vragen!!!
Na het zonnebaden vind ik het wel tijd om even mijn hoopje vaat af te wassen. Zodra dat gebeurd is begin ik de tassen met afval naar beneden te slepen. Dat klinkt erger dan het is. We hebben gewoon in de hoek van de keuken papieren tassen staan waar we blik, glas en tetrapacks in scheiden. Nog een plastic zak voor de plastics, en dan nog een vuilnisbak voor de doorgaanse rommel. Ik sleep eerst de plastic zak naar buiten en neem gelijk de tetrapacks mee. Het is heerlijk weer buiten. Op slippers en in t-shirt steek ik het weggetje over naar het afvalhok. Omdat het zo heerlijk lekker warm is loop ik nog maar een keer de trappen op en af en gooi ook het blik en het glaswerk weg. Zo, wat zal Marjo blij zijn als ze straks uit haar kamer komt. Ik moet wel zeggen dat ze een ontzettende sloddervos is geworden sinds haar vriendje elke dag bij haar zit. Er liggen pizzadozen, de vaat staat her en der op het aanrecht en ik weet niet hoe ze het doet maar ze laat overal sausklodders en plenzen water achter. Ah, voor die vier weekjes ruim ik nog wel even voor haar op. Straks woont ze alleen en dan weet ze vast gauw genoeg hoe het is als niemand dat voor haar doet. Komt vanzelf.
Vanmiddag om vier uur wil ik naar Otokylä omdat een hele club mensen dan gaat voetballen. Sandeep wil mee, maar alleen als hij klaar is met zijn werk. Ik vind het prima, dan lopen we gezellig samen. Ik heb zelf ook nog werk te doen namelijk. Jaja, mijn essay moet af! Sinds pasen heb ik het van me afgezet, ha! Dat is alweer bijna een maand geleden joh. Ik voel me vreselijk schuldig als ik eraan denk. Gelukkig ben ik ondertussen wel goed aan m’n afstudeerproject bezig, al voelt het wat dubbel omdat het werk dat ik nu doe gewoon het renderen van een 3d-model is, dat voelt aan als hobby.
Oh en natuurlijk is de beste inspiratie voor mijn werk de laatste dagen het nummer ‘June Afternoon’ van Roxette. Je moet hem echt eens luisteren, je komt er in vijf minuten van in zomerstemming!!! Luister een stukje June Afternoon op Last.fm.
Helaas is het vandaag niet zo zonnig als gisteren. Sterker nog, even voor vieren begint het zelfs te regenen. Sandeep meldt me dat hij moet werken en dat hij pas vanavond naar het feestje gaat komen. Daardoor word ik wat slordig met de tijd en pas om kwart voor vijf fiets ik naar Otokylä. Geen nood, ze hebben me toch niet nodig voor het voetbalteam en ze blijven nog wel een tijdje voetballen. Dacht ik. Als ik in de straat voor het veld fiets zie ik een groepje studenten met een voetbal lopen. Het zijn de Otokylänen. Ik tringel met mijn fietsbel en voeg me vrolijk bij het groepje. Ze gaan terug omdat beide voetbalvelden bezet waren en ze niet zo’n groot team hadden. We hobbelen naar Otokylä en ik ga mee naar binnen. Ja, waar zal ik eens heengaan? Annelore loopt naar de derde verdieping en ik ben uitgenodigd om op hun kamer te gaan zitten, maar ik ga eerst even bijkletsen bij Safak en Honza. Die zijn gelukkig beide thuis. Safak is zo gastvrij dat – ook al kom ik totaal ongelegen binnenvallen – hij me een stoel aanbiedt. Honza komt onder de douche vandaan. Safak moppert dat hij fatsoenlijke kleren aan moet trekken als er gasten in huis zijn. Honza biedt me een kop thee aan en we praten wat bij. Dan gaat Honza weer naar zijn kamer om te werken (hij is daar duidelijk lomper in dan de over-vriendelijke Safak) en ik blijf eenzaam met mijn kop hete thee in de keuken zitten. Als ik die op heb ga ik naar huis. Pasta eten en vanavond weer terug want dan is er een afscheidsfeestje hier.
Thuis maak ik pasta met champignonsaus. Het is me weer gelukt – het is weer van die ranzige bospaddestoelensaus. Ik weet nog steeds niet wat ik verwacht van champignonsaus bij pasta (volgens mij bedoel ik gewoon carbonara, dat is ham/kaasaus) maar elke keer kom ik weer op die meuk uit die gewoon veel beter bij een stevige lap vlees smaakt. Enfin, ik lepel het op en praat ondertussen met Marjo (ze moet in de keuken blijven omdat haar aardappels koken). Het is een wonderlijk gesprek over onze toekomsten, plannen, gezinnetjes stichten en familietradities. Het verbaast me elke dag weer dat de gesprekken met Marjo steeds langer worden. Had ik niet verwacht.
Ik haal mijn blikje gekoeld bier uit de koelkast en pak mijn tas voor de tweede keer vandaag in. Dan vertrek ik naar Otokylä. Oeps, ik kan er niet in. Wie zou z’n telefoon bij zich hebben? Ik bel Honza maar weer. Ondanks het gemopper van Safak heeft hij nog steeds geen fatsoenlijke kleren aan. Ik vind het zo grappig, twee van die tegenovergestelde karakters in één flatje. Ik neem de lift naar de bovenste verdieping en daar zit het hele volk al op banken en stoelen op de gallerij. We praten, we drinken bier en het wordt langzaam avond. We slepen Annelore van haar kamer want die wilde een besloten feestje houden en stilletjes morgen vertrekken. Dat lukt haar niet. Martin de Oostenrijker die morgen ook weggaat krijgt een t-shirt met ‘The Fart(in)’ erop en allerlei ranzige teksten en bedankjes van iedereen. Dan komt Adrien met zijn laptop aanlopen: hij heeft Singstar! We scharen ons rondom de laptop en het microfoontje wordt doorgegeven. Nou, dat hoef je mij geen twee keer te zeggen! Ik zing vrolijk liedjes mee. Omdat het een opensource programmaatje is zitten er ook veel onbekende liedjes van bijvoorbeeld Nightwish en Evanescence bij, dat is mooi! Het valt niet al te veel op dat ik telkens aas op de microfoon want Adrien is al net zo happig om telkens te mogen zingen. Dan gebaart Adrien wild naar mij en zoekt een specifiek liedje op. Nightwish, Wishmaster, of ik dat kan zingen. Ik begin te stralen. Ja, natuurlijk, geef hier die microfoon!
Het nummer start en ik – zittend op de vloer tussen de mensen – zet uit volle borst in. Heerlijk om zo’n nummer wat zo in mijn stembereik ligt mee te zingen. En om even serieus te zijn, I don’t care dat ik een menigte van totaal onbekende mensen achter me heb zitten. De twee coupletten knal ik eruit met een dusdanig volume dat – zo hoor ik de volgende dag van twee Duitsers – mijn stem duidelijk te horen was op de begane grond van de flat! Vet, ik kan het nog steeds, en het klinkt helemaal niet gek. Ik zie een paar mensen verschrikt opkijken vanwege mijn tornado-sound. Misschien moet ik toch weer eens wat Nightwishnummers gaan zingen. Zelfs Adrien steekt verbaasd twee duimen op. Zangeres nodig? Jammer dat hij zijn band helemaal in Frankrijk heeft zitten!!!
Okay, genoeg veren in m’n kont. De liedjes erna doen we weer met z’n allen en hoe dronkener we worden, hoe meer mensen hun microfoon-angst kwijtraken en op het laatst brult iedereen mee met hits van YMCA tot aan My Immortal. Annelore beweert al uren dat ze naar bed wil gaan maar ze blijft toch maar telkens nog een liedje hangen. Ik krijg zowel haar camera als Honza’s camera in mijn schoot geworpen en zo ben ik in mijn element: hangend op de bank, iedereen fotograferend en filmend. Sandeep ziet me zo zitten en ik hoef maar ‘observing’ te zeggen (hij vond mij gisteren een observing person, iets dat ik moest beamen) en hij vindt het heel grappig.
De nacht gaat voorbij, plotseling is het half drie. Maarten komt binnenlopen met twee Nederlandse vrienden. Ze zijn vanaf Helsinki hierheen gereden met een huurauto. Maar nu heeft één van de twee vrienden de flatdeur van Maarten dichtgegooid en zijn sleutels lagen binnen… dus moeten ze op de gallerij ’n andere flatgenoot wachten. We praten nog wat, ik verbaas me erover dat het alweer bijna licht is. Annelore kondigt aan nu echt te gaan slapen. Ze doneert me nog wat postzegels opdat ik haar cijferbriefjes naar huis kan sturen en laat me uit de flat. In het schemerlicht fiets ik naar huis toe. De vogels fluiten als bezetenen, de lucht is warm en in de verte lijkt de zon al op te komen. Ik maak een filmpje om mijn ervaring vast te leggen. Thuis aangekomen probeer ik te gaan slapen. Echter, het is al licht. Ik kan al helemaal over de Pohjantie kijken. De gordijnen sluiten helpt ook niet. Nouja, gelukkig ben ik moe genoeg van het feestje om – zodra ik in m’n nest lig – gelijk in slaap te vallen…
maandag
Het was een leuk feestje gisteravond… maar dat je daarna zo kort slaapt is niet echt een pluspunt. Ik voel me kortweg brak en hobbel daarom eerst maar naar de douche. Zo, schoon en vrolijk, met een lik Energizing Smurrie van de Bodyshop op me kom ik er weer onder vandaan. Tandjespoetsen, ontbijt maken. Ik kan de wereld weer aan, vermoed ik.
Ik ga vandaag hard werken. Ja. Wacht. Hoe laat is het? Het is alweer tien voor elf. Ik moet verschrikkelijk haasten. Ik ga dus maar aan het werk, maar algauw ben ik alweer duf. Nouja, nu weet ik tenminste waarvan het komt. Met een flinke kop koffie sleep ik me door wat schrijfwerk heen. Dan is het kwart over twaalf. Ik fiets naar school. Hé, is de kantine weer open? In joviaal Engels spreek ik de dame achter de balie aan. Gelukkig praat ze Engels terug – sommige kantinedames kunnen namelijk geen Engels, zul je net hebben. Nee, de kantine voor studenten is vandaag alleen in het techniek-gedeelte, hier is een conferentie. Ohja. Ik zag ook al allemaal blije mensen met keycoards rondlopen, die hadden ze vast niet voor niets.
Ik word aangeschoten door één van de exchangestudents die met een dikke microfoon rondloopt. Hij weet dondersgoed dat ik een hangover heb maar hij vindt het prachtig. Ik krijg een camera in mijn smoel gedrukt en de jongen begint vrolijk ‘Ha, hier hebben we een exchange student! wat vind jij van de tuition fees?’ Ik denk op volle snelheid na. Tuition fees? Dat waren toch die schoolgelden… Bastian Fähnrich had het er laatst over in ons interview, ik begreep toen niet helemaal wat hij bedoelde maar het kwam neer op schoolgeld. En nu wil men weten wat ik er van vind. Ik mompel er wat omheen, dat ik ze prima vind… en vraag dan wat hij precies met de tuition fees bedoelt en of hij er wat meer over kan zeggen. De jongen vertelt me kort (nog steeds met het idee dat ik precies weet wat hij bedoelt) dat mensen van buiten de EU die gelden moeten betalen als ze hier komen studeren, en hij wil weten of ik het daarmee eens ben. Ik zeg maar dat ik vind dat als iedereen het moet betalen, dan zij ook, maar anders vind ik het overbodig. Aargh, wat een slecht shitinterview zeg. Niks geen inleiding ofzo. Slecht jongens, slecht. Gelukkig vraagt hij daarna hoe ik studeren in Finland vind en ik vertel dat ik het hier prima vind. Hij vraagt of ik me thuisvoel op de school. Ja, zeker, en ik voeg eraan toe dat dat niet alleen aan de huidige studenten ligt maar vooral aan de lunches die ik wel nu ga halen! De jongen moet lachen en laat me gaan.
Ik loop met mijn dienblaadje langs alle schapjes en pak mijn eten. Gelukkig weer 1,60. Het is hier wat moeilijker te zien en er is ook minder keus dan in het Kultti-restaurant. Maar hey, voor die prijs… Ik zoek een tafeltje in de felle zon (beste plek om van je hangover af te komen) en zie dat er twee Duitse exchangers precies naast me zitten. Ik ga bij hen zitten. Er komt een gesprek op gang dat ongeveer het midden is tussen Duits, Engels, Nederlands en dan nog wat slang. We hebben het ook maar over slang want het wordt al gauw duidelijk dat de combinatie van deze drie talen niet tot echt grammaticaal correcte zinnen leidt. Dan verloopt het gespreksonderwerp naar militaire dienst (waar beide jongens een jaar in gezeten hebben, Duitse plicht…wow) en over de civil services en de scheve regels in het land. Okay… hier was ik nog niet wakker genoeg voor…
Even verderop gaan meer Otokylänen aan een tafeltje zitten. Ik wil eigenlijk graag even met ze bijkletsen maar om nou te verhuizen… dus ik zwaai maar. De Duitsers halen een koffie terwijl ik mijn lunch oplepel.
Na het eten stap ik weer op de fiets naar huis en wil weer aan het werk. Het lukt niet, ik ga zitten designen – noch voor mijn afstuderen, noch voor handtekenen, en van een essay-design kun je al helemaal niet spreken. De hoofdpijn trekt langzaam weg en ik voel me beter worden, dat is een gelukje. Dan gaat de bel van mijn kamer. Hoei!
Ik loer door het kijkgaatje van de deur. Een mannetje met een pakketje! How wunderschön! Ik doe open en roep vrolijk Terve! De man geeft me het pakketje – het is voor mij! Het doosje van Lucie! En nog wat post. Hoei, dat scheelt mij weer een rondje naar Matkahuolto – al vermoed ik dat het deze keer ook niet langs die weg kwam. Blij post ik even op Lucie’s Hyve dat ik het ding heb ontvangen en webcam dan even met Wilco op Skype. Natuurlijk moet je cadeautjes uitpakken nooit in je eentje doen. Het wordt een groot uitpakfeest en ieder cadeautje wordt uitgebreid voor de camera gekanteld en gedraaid. Ik krijg een theedoek, een douchesetje, waxinelichtjes, een lippenbalm en een stuk Cote d’Or chocolade (dat hebben ze hier trouwens helemaal niet). Groot feest! Wilco moet aan één stuk door lachen van mijn enthousiaste gedrag.
Dan gaat de bel weer. Weer voor mij. Ik loer weer door het kijkgaatje. 2 Dames. Ik doe open, niet zo ver. Ze staan me breed grijnzend aan te kijken. Eerste gedachte: Jehova’s. De dames beginnen in het Engels tegen me te praten en vragen of ik Duits spreek. Nee, ik spreek Engels, zeg ik. Of ik dan Heidi Ulrich ben (ze wijzen vol bewondering naar mijn gekalligrafeerde naambordje). Jajaja dat ben ik. Dan steekt de voorste dame van wal. Ze heeft een boekje met een rits in haar hand en ik had het goed gezien – dat is geen portemonnee. Het is een bijbeltje. Ze laat me een bladzijde zien en zegt dat ze daar vragen over heeft voor mij. Ik zeg dat ik niet religieus ben. Ze knikken eens. De achterste dame vraagt nogmaals of ik Heidi heet, en of ik dan uit Duitsland kom. Ik zeg nee, ik kom uit Holland. Ah, Holland. Ja, maar wel een Duitse naam (dankjewel pap en mam, even fyi, dat zeg ik zo ongeveer m’n hele leven al…) ze vinden het leuk dat ik uit Holland kom. Ze knikken eens en dan vraagt de voorste vrouw weer of ik met haar naar het bijbelstukje wil kijken. Ik zeg dat ik echt niet religieus ben. Ze begrijpen mijn hint, ze zeggen bedankt en ze maken aanstalten om de trap af te gaan. Ik vind het prima. Gelukkig, Finse christelijken zijn niet zo opdringerig. Geen voeten tussen de deur.
Ik ga weer terug naar mijn Skypegesprek met Wilco. Ook dit vindt hij grappig. Nou, het wordt weer over en sluiten. Ik wil aan het werk maar ik kan me er niet toe zetten, mijn gedesign is te leuk en de chocolade die ik van Lucie heb gekregen is te lekker. Met het avondeten geef ik Marjo een stuk, voordat ik hem helemaal zelf opeet. Marjo heeft me laten weten dat ze van pure chocolade houdt, maar we zijn het er geloof ik over eens dat Fazer (de Finse chocoladegigant) niet echt snapt wat nou goede donkere chocolade is.
Ze komt me even later melden dat ze het wel lekker vond. Verder zijn we de hele avond niet zo spraakzaam. Ik ga weer aan mn laptopje zitten en weet zowaar nog wat te werken. Dan is het alweer bedtijd…
donderdag
Mmmm. Na om kwart voor drie mijn bed in te zijn gerold staat om vijf uur de zon alweer in mijn gezicht te branden, door de gordijnen heen. Nu ik vandaag vroeg op moet (heb het de laatste dagen wat laten verloederen…) merk ik opeens dat de zon niet meer zoals voorheen opkomt en achter het gebouw verdwijnt. De zon komt nu op, staat pal op mijn raam en draait daarna een cirkel, óver de hoek van de flat naast me heen. Hoe anders is dit in vergelijk tot de winter! Ik zou hier waarschijnlijk geen herfst willen meemaken…
Ik huppel mijn bed uit en ga douchen. Daarna maak ik ontbijt. Marjo is me net voor. Zodra ik uit mijn handdoek gerold ben en aangekleed en wel ontbijt ga maken staat zij al haar jas aan te trekken. Waarschijnlijk moet ze vroeg naar school… zoals het ons normaal is merken we elkaar wel op maar zeggen we geen woord tegen elkaar. Dan opeens, vlak voordat ze de deur uitstapt, zegt Marjo ‘have a nice day…’ waarop ik mijn hoofd om de hoek van de koelkast steek en een spontaan ‘you too!’ terugroep. Wat aardig! Volgende keer roep ik het. 🙂
Zo, nu aan het werk. Zo om negen uur even een dubbele was draaien – eerst m’n kleren, dan voor de laatste keer mijn beddengoed. Daarna de presentatie afklussen en om kwart over twaalf naar Heikki.
vrijdag
Ik word om half negen wakker en bedenk me dat ik vannacht in mijn slaap met mijn telefoon heb liggen klooien – waarom weet ik niet, maar ik heb in mijn handigheid wel de wekker uitgezet. Niet zo slim. Gelukkig ben ik op tijd wakker.
Ik zet de flaptop aan, maak ontbijt en wacht tot Guus online komt. Negen uur… tien uur… tien over tien. Hij mag wel opschieten want anders mis ik de hele Showtime-dag. Er zijn trouwens nieuwe foto’s! Nog niet alles van de laatste dagen had ik online gezet. Gisteren dus een heel werkje, 45 foto’s van allerlei verschillende dagen. Enjoy 🙂
maandag
Ik heb een paar dagen niet geschreven, maar het is dan ook een paar daagjes turbulent geweest in de zin van: chaotisch zijn, te chaotisch worden, beseffen dat dit niet gaat werken en dan toevallig erachter komen dat je nog maar drie weken hebt.
Op zondagochtend heb ik een planning gemaakt en aan de hand daarvan werk ik nu.
Vandaag dus om acht uur opgestaan, in de hoop om negen uur mijn ontbijt achter de kiezen te hebben en direct naar school te kunnen fietsen. Die hoop is ijdel. Ik moet een afwasje wegwerken en mijn laptop inpakken. Al met al zit ik om half tien duf op school.
Ik pak de laptop weer uit en begin heel werktuigelijk code te tikken. Al gauw kom ik erachter dat mijn maaksel totaal onlogisch in elkaar steekt en ik niet wakker genoeg ben om acuraat te zeggen wat ik nou fout doe. Klaríck komt binnenlopen met een kop koffie. Ja, koffie! Blij ga ik ook een mok halen. Klaríck doet zijn bijzonder grappige stemmetje nog eens en ik schiet helemaal in de lach (hij kan namelijk praten alsof hij helium op heeft en hij kijkt daarbij heel lief 😛 ). Nou, ik ben weer wakker.
Ik begin aardig de vaart erin te krijgen en tegen het eind van de ochtend heb ik een redelijke opzet staan. Het is stil in het computerlokaal. Henri is even binnengelopen, ik meen nog een jongen met een staart te hebben gezien maar verder zitten alleen Klaríck en ik er. Hij komt langslopen en stelt voor om lunch te gaan halen. Goed idee!
De eetzaal is vol, maar er zijn geen Otokylänen. De meeste zijn allemaal mee met de ESN Seabattle, die van zaterdagavond tot woensdag loopt. Duizenden studenten gaan van Oulu (en andere plaatsen) naar Helsinki, Tallinn en dan naar Stockholm. Het idee is dat je het eerste stuk vanaf Oulu met de bus aflegt, daarna een dagje Helsinki en Tallinn voorgeschoteld krijgt en dan op een cruiseship naar Stockholm gaat. Op elk vervoersmiddel moet er zoveel mogelijk gedronken worden. Jo… Ik heb Stockholm al een keer gezien en ik wil m’n herinnering daaraan liever zo houden.
We kiezen een tafeltje voor vier uit en na een paar minuten komen Christian en Aleksi al bij ons zitten. Christian is Duits, Aleksi is Fins maar heeft tijdlang in Duitsland gewoond. Het grappige is dat je met hun twee nog wel een redelijk Duits/Nederlands gesprek kan voeren omdat ze veel woorden wel snappen. Voor het gemak en voor Klaríck praten we Engels, met af en toe wat Duitse grappen tussendoor. Het ziet er heerlijk uit buiten, de zon schijnt fel en er zitten mensen in t-shirt buiten op de bankjes. Ik wist van de winter niet eens dat we bankjes hadden joh…
We drinken nog een koffie en brengen onze dienbladen weg. De jongens gaan naar de Techniek-kant van het gebouw en ik weer naar de Kultti-kant. Eigenlijk moet ik volgens de planning nu aan mijn essay, maar ik heb me nogal vastgebeten op de website dat ik denk daar even aan verder te moeten. ‘Even’ wordt wel tot half zes. Inmiddels is ook Kevin Pohlschneider bij me komen zitten – hij heeft in de bibliotheek allemaal tijdschriften over geluidsbewerking gevonden en aangezien hij ze niet meer allemaal kan lezen voor hij weggaat wil hij nu zoveel mogelijk inscannen. Ik kan hem wel begrijpen – professionele geluidsbewerkings-tijdschriften zijn amper in de winkel te krijgen en zo ja, dan zijn ze net als 3D- en fototijdschriften vaak afschuwelijk duur. Ik vraag hem waar hij vandaan komt. Uit de buurt van Emden, zegt hij (geloof ik hetzelfde als Christian). Vlakbij Osnabrück. Ik zeg hem dat ik een keer naar een hotel in Bramsche ben geweest bij wijze van romantisch uitstapje. Hij kan zijn lachen niet inhouden. Bramsche, dat gat! Of all places! Enfin… ik zeg hem dan ook maar dat ik het Teutoburgerwald veel mooier vind 🙂
Hij komt er ook achter dat het al half zes is, dus we maken maar aanstalten om naar huis te gaan. Het is nog fel licht buiten, de zon staat nog heel hoog aan de hemel. Wat zal ik dit missen zeg, als ik weer thuis ben. Ik hou van lange zomeravonden, hoewel een beetje donkerte bij het slapen ook niet mis is. Onderweg naar huis krijg ik nogal last van mijn maag, op zich had ik dat de hele dag al. Ik wijt het aan de stress die gevolg is van mijn tijdsplanning. Opeens iets ‘moeten doen’ zet zeg maar een knopje om in mijn hoofd.
Thuis bemerk ik dat mijn ijsthee op is. Nouja, dan maar naar de supermarkt. Ik sla de nodige rommel in plus een tros bananen en wandel weer rustig op huis aan. Ik wilde gaan wandelen om rustig te kunnen nadenken, maar ergens wil dat niet lukken. Ik kom Klaríck weer tegen. Na een enigszins lompe poging hem staande te houden praten we even over zijn nieuwe project. Dan loop ik verder naar huis. De zon staat nog steeds zo hoog, het lijkt gewoon nog wel middag. Toch is het als ik thuiskom alweer half acht.
Mijn maagpijn is inmiddels wel aardig grof geworden dus ik neem me voor om vanavond geen sauna te pakken en gewoon rustig onderuit te gaan zitten. Aangezien ik al mijn hang-sites en fora drastisch geblokkeerd heb met Leechblocker rest mij alleen dit weblog…
Er zijn trouwens nieuwe foto’s van dit weekend! 🙂
Er zijn ook nieuwe filmpjes, van al wat langer geleden. Ze zijn te vinden bij het eerste filmpje, als je op de grijze links- en rechts-knoppen drukt moet je ze kunnen zien…
dinsdag
Opgestaan, gedouched, ontbijt gemaakt, ff geïnternet en toen richting school. Vanaf half tien bezig aan het in no-time tikken van mijn essay. Working at the speed of light!
Het enige wat me tegenstaat is dat hier in het Mac-lokaal er zoveel griep hangt, dat het gewoon naar is om hier te werken. Mijn keel voelt tintelig aan en mijn jukbeenderen doen pijn. Ik proef het in de lucht de hele tijd. Ik zit er nu al een paar dagen in en het verbaast me nog steeds dat ik het wel voel, maar niet ziek word. Nouja, de buffer is een keer op?
Hopelijk niet voor ik het essay afheb…
woensdag
Van deze dag heb ik in Finland geen blog geschreven, dus onderstaande beweringen zijn niet per sé accuraat. Wel heb ik voor 11 mei een papieren planning gemaakt. Die planning heb ik 15 jaar later teruggevonden. Wonderwel staat er redelijk op wat ik deze dagen wilde doen.
Aangezien ik net twee dagen woest aan mijn essay heb zitten schrijven, denk ik dat ik vandaag wel wat anders heb gedaan. Namelijk: de website weer! Die staat voor de ochtend op het program.
In de middag heb ik mezelf vrij gegeven. Voor Frenzoo ben ik een zogenaamde ‘prom dress’ oftewel galajurk aan het ontwerpen, en daar mag ik de hele middag over doen.
In de avond is er in Otokylä een feestje voor het afscheid van Adrien en Honza. Eerstgenoemde zal wel netjes gewoon naar huis vliegen, maar van Honza weet ik nog dat die gaat liften. Honza heeft bij zijn vertrek nog wat grappige cadeaus gekregen, zoals schoonmaakhandschoenen. Hij maakte namelijk nooit schoon in huis, hoorde ik. Maar ja, hij woonde met de uiterst keurige Safak samen… ik heb mijn bedenkingen. Honza moest ook veel achterlaten, want bij het liften kun je niet veel rommel meezeulen.
Wel weet ik nog dat hij alvast kartonnen borden had gemaakt met de juiste reisrichtingen erop. Een praktische jongen, die het later nog ver zou schoppen in de wereld van Python…
donderdag
Wederom een vijftien jaar later opgedoken herinnering. Vandaag heb ik in de ochtend een afspraak met Bastian Fähnrich (jawel, die naam weet ik nog uit mijn hoofd). Aanvankelijk stond hier dat ik ‘(voor) CD + DVD (met) Heiki’ zou afspreken, maar dat is kennelijk veranderd.
In de middag mag ik van mezelf weer werken aan mijn Frenzoo ontwerpen. Ik lever mijn ‘Prom entry’ in – wat kennelijk voor een wedstrijd was – en ontwerp ook iets voor een zelfde ‘Animalistic’ wedstrijd.
Daar blijft het bij, want van echt sociale activiteiten verhaalt mijn strakke schema niet.
vrijdag
Phoei, lang niet geschreven. Maar de dagen vliegen hier om!
Ik heb nieuwe foto’s van het kijken naar de zonsondergang aan zee. Ook een klein filmpje van hoe het water kabbelt, alleen die staat als ik me goed herinner nog niet in de lijst die je vanaf hier kunt bekijken.
zaterdag
Waarschuwing! Lange dag!!!
Het is moeilijk om mijn bed uit te komen. Ik slaap echt bijna niet meer. Vanaf drie uur wordt het licht en elke keer als je dan wakker wordt met je hoofd naar het raam schijnt de zon fel in je gezicht. En zo word je vaak wakker! Ik heb de laatste nachten alle uren op de klok voorbij zien gaan. Ik denk niet dat ik daar tussenin echt diep slaap, daarom word ik ook heel vermoeid wakker. De overvloed aan licht was even grappig, maar laat het nu maar weer gewoon donker worden ’s nachts! Pfoe.
Het is tegen tienen, ik maak ontbijt en maak het aanrecht schoon. Marjo heeft er een enorme bende van gemaakt. Sausvlekken, rondgespat water… geen idee hoe ze dat doet.
Ik ga naar beneden en gooi het plasticafval en de tetrapacks weg. Op de terugweg loop ik langs de wasmachinekamer en kijk op de lijsten. Het is somber – we waren al door de officiële lijsten van Psoas heen, nu zijn ook de blaadjes die ik gedoneerd heb op. Er is een behoorlijke anarchie ontstaan. Op zich zijn mensen zelf begonnen met het tekenen van tabellen op de papieren…dat ging goed. Het blijkt ook dat iedereen alleen maar tabellen voor de wasmachine wil, voor de droger niet… maar nu is er een probleem ontstaan: er zijn twee zaterdagen aangemaakt. Zaterdag is sowieso een drukke wasdag en nu is het gebeurd dat alle uren dubbel ingepland zijn. In de kantlijn van beide lijsten is een heftige discussie gaande over welke lijst nu de officiële is. Ik ben blij dat ik me niet op zaterdag ingeschreven heb. Maar nu? Ik heb Psoas gemaild… ze reageren niet. Ik heb nog genoeg papier over, dus zal ik zelf maar ’n setje af gaan drukken? Voor die laatste twee weken wil ik daar wel 14 blaadjes aan besteden – daarna mogen ze het zelf fixen. Ik moet weer heel sterk aan de film ‘Blindness’ denken, hoewel dat natuurlijk wat dramatischer was dan een paar wasmachineshifts…
De laatste dagen begin ik steeds meer en meer aan huis te denken. Gewoon, dingen die ik doe, kleren die ik draag, of zoals ik al schreef, naar het balkon lopen en daar koffiedrinken. Ook Beef Chimichurri en het dragen van zomerkleren staan op het lijstje. Gelukkig maar, zo zegt Wilco (nummer één op de lijst) dat je nu pas thuis begint te missen… ja, goed hè. Maar ja, Finland is nu ook niet meer echt verbazend – het lijkt op Nederland maar dan een stuk kouder.
Ik ga op bed zitten, ontbijt en drink koffie. Ik krabbel mijn dummie vol met een ontwerp voor mijn eindpresentatie. Dat gaat vlot. Een logo (een logo is echt overkill, maar ik weet dat het indruk maakt) … en een layout voor mijn slides en brochure. Zo, dat staat op papier, en niet langer dwarrelt het rond in mijn hoofd. Ik meld Sanna op Skype dat ik rond twaalf uur naar de danswedstrijd zal komen. Om stipt twaalf uur is ze online: ze heeft zich grandioos verslapen. Moet nu eerst naar de supermarkt, komt daarna naar de wedstrijd. Ik vind het prima. Ik pak mijn spullen in en fiets naar de stad. Heerlijk wat een weertje, alleen een felle wind. Ik fotografeer er vrolijk op los. Ik rijd over de Hallituskatu en kom daarmee langs Lifestylekauppa. Ja, ik moest nog buttons kopen. Ik zet m’n fiets tegen het rek en wandel naar binnen. Oooh, er liggen zoveel leuke spulletjes hier. Ik ben vooral dol op de armbanden en kettinkjes die van oude theelepels zijn gemaakt, en de hangertjes van telefoonknopjes. Oh, en niet te vergeten de sleutelhangers met toetsen van een computertoetsenbord. Natuurlijk allemaal dingen die ik zelf ook kan maken, maar ik bewonder de personen die deze dingen in eerste plaats bedachten.
Ik koop een setje van zes bruine buttons met allerlei lieve printjes erop: een hertje, een hartje, een uiltje en een boompje (dat is ook het logo van Lifestylekauppa). Zo, thuis gaan die op mijn tassen of waar dan ook maar. Mijn everlasting herinnering aan design in Finland! (okay ik heb ook al Marimekko stuff gekocht). Ik fiets door naar het marktplein en hoor mijn maag rommelen. Even bij Bisketti naar binnen om voor 1,50 een overheerlijke enorme appel-pulla te halen. Ik ga midden op het plein op de sokkel van de Bol zitten en peuzel het broodje op. Om me heen stuiteren kindertjes rond en spelen mensen met de Bol (hij drijft op een stroompje water en wanneer je hem een zetje geeft, heeft hij genoeg vaart om uit zichzelf te blijven draaien). Ik geniet van de zon, van de vrolijkheid, van de mensen. Door de hele stad hoor je stemmen gonzen, en hier dichtbij mijn oor kabbelt het water dat in een geultje onder de Bol doorstroomt. Ik denk aan Freiburg, aan de bächle, aan goede vakanties en aan warme zomers.
Hup, tijd om door te fietsen naar Hietasaari (het eiland waar Nallikari-strand aan ligt). Ik geniet tijdens het fietsen van de geweldige omgeving, overgoten door felle zon. Bruggetje over, over Pikisaari heenfietsen door de bossen, hup Pikisaari weer af, weer een brug over en je staat op Hietasaari. Meteen aan de rand is al de danszaal. Ik parkeer mijn fiets, zie die van Sanna nog niet. Ik ga naar binnen en schaar me bij de toeschouwers. Er is vandaag een tango-danswedstrijd. Het is wel Finse tango; de vrouwen dragen platte schoenen en ze houden hun hand op de schouder van hun partner ook niet zoals ik dat geleerd heb. Bovendien is de tango erg traag, maar dat vind ik van alle dansen hier. Ik blijf een beetje kijken, maak foto’s en kijk of ik Sanna ziet. O, een sms. Ze is achterin, of ik even wil zwaaien. Ik zie haar niet, dus ik loop wat rond en sms terug waar ik me bevind. Zo groot is het hier toch niet! Dan zie ik haar zitten en ga erbij zitten. We kijken naar de paren die voorbijkomen en kletsen over de outfits en de danspassen. He, wat gezellig, en wat mooi om al die dansers te zien. In de pauze, waarin de jury beraadslaagt (ja ik versta dat dat allemaal wordt aangekondigd!) gaan we even buiten op de veranda theedrinken. We hebben het erover dat ik over twee weken alweer wegga. Sanna zegt dat ze wel vindt dat ik gegroeid ben (mentaal dan, niet in lengte noch in breedte) omdat ik me zo tussen de Finnen en hun gewoontes heb gemengd, en dat vind ik een heel mooi compliment.
Om vier uur ga ik richting Otokylä. Klaríck laat me binnen en ik ga naar de derde verdieping. Even bij Honza langs. Hij is aan het inpakken. Alles gaat in een enorme backpack. Hij heeft werkelijk aan alles gedacht – eten, slaapzak, zelfs stukken karton voor het geval hij onderweg moet liften. Ik bied hem thee aan (het is zijn huis, maar hij is zo druk). Hij gaat koken. Flavién, zijn kamergenoot, komt thuis. Sleept mij mee de kamer van Safak en Martiño in. Hij heeft roze afwashandschoenen voor Honza gekocht, omdat Honza in 4 maanden tijd een bar slechte opruimer was. Ik krabbel een diepzinnige tekst en groetjes op de handschoen en trippel de kamer weer uit. Honza zal de handschoenen, vol met krabbels, vanavond wel krijgen. Flavién heeft ook een wit vrachtautootje gekocht voor Charlotte (omdat ze een associatie met een truckdriver oproept, tja, eens). Nou goed, daar wil ik dan ook mijn naam wel op zetten. Ik blijf nog even hangen. Terwijl Honza zijn laatste voorraad eten allemaal in één keer kookt komt Safak thuis. Hij tikt gelijk Honza op de vingers; heeft hij mij al thee aangeboden, of gevraagd of ik mee wil eten? Nee? Ik moet lachen om de beleefdheid van Safak. Honza moet bekennen dat hij me inderdaad niks heeft aangeboden en zelfs gewoon is doorgegaan met inpakken terwijl ik met hem stond te praten. Safak kijkt hem minachtend aan (niet gemeend hoor) en ik red Honza door uit te leggen dat ik me juist erg op mijn gemak voel hier omdat ik in zijn gedrag veel van mijn eigen wazige gedrag herken. Ik geloof dat Safak nu helemaal steil achterover slaat. Prompt beginnen ze allebei me aan te bieden om avondeten mee te eten, maar nee – ik heb zelf – ik ga naar huis. Of ik dan terugben voor de barbecue vanavond. Eehh… nou… ja goed dan.
Ik ga naar huis en maak aardappels met ham en pepersaus. Afgezien van dat de pepersaus falikant mijn mond uitbrandt vind ik het een prima avondmaaltijd. Morgen weer. Ik knutsel mijn eerder ontworpen logo in elkaar in Illustrator en maak kleine afbeeldinkjes voor op mijn telefoon. Dan spring ik weer op de fiets en ga naar Otokylä. Mensen zitten buiten in het avondzonnetje te barbecuen. En hé wie is daar – het is Sandeep! Ik vraag hem of hij het afscheid nemen van mensen nog niet beu was. Nee… hij had zin om hierheen te gaan. Ik plof neer op een matras op het gras en kijk naar hoe mensen frisbeeën, barbecuen en veel drinken. Ja, het is net een festivalcamping hier…
Zodra het te koud wordt gaan we naar binnen en we proberen het feestje daar voort te zetten. Maar, je merkt al goed dat de groep uit elkaar aan het vallen is, en dat de mensen, die voor het groepsgevoel zorgden, naar huis zijn. Iedereen hangt in losse kliekjes voor hun eigen flatjes. Ik loop wat rond met Veli en Honza en we kijken hoe het langzaam avond wordt. Er gaan mensen naar Kaarle toe, een club in de stad. Ik wil niet mee – sowieso omdat Kaarle me nog erger dan Onnela lijkt, en ook omdat ik het niet kan hebben om vanavond halflamgefeest thuis te komen. Ik zeg iedereen gedag en fiets op huis aan. Zo, bedje in.
zondag
Ik denk dat er aan alle Otokyläfeestjes nu wel een eind is gekomen. Tijd voor het harde werken. Ik heb mijn planning, ik weet wat ik moet doen… al engines ready… go!
Helaas ben ik in de praktijk wat meer van het wegdromen en afgeleid raken, dus de raket die Heidi heet is eerder een soort fladderend vlindertje. Helaas. Ik heb éindelijk een nachtje goed geslapen, dat wel. Ik had de wekker om 7 uur staan omdat Honza mogelijk nog kon bellen omdat hij nog bustickets uit moest printen – en ik toegang tot de school heb op zondag waar je kan printen. Echter, het was niet Honza die belde, maar Sandeep, en wel om 2 uur ’s nachts. Hij was dronken, wilde naar huis en vroeg zich af waar ik was. Eh, thuis, in mijn bed? Eh, ja. Sorry Sandeep, ik ben vergeten je mee naar Välkkylä te nemen! Ik dacht eigenlijk dat hij mee was naar Kaarle, tja, oeps. Nougoed, na 3x vragen of hij écht wel thuiskomt kan ik dan weer gaan slapen.
De rest van de nacht heb ik dan ook goed gepit. Ik word wakker tegen elf uur en schuif de band van mijn ogen. Wat was het heerlijk donker voor de laatste uren! Ik moet nog wel afleren om de band tijdens het slapen af te doen, want daarna word je juist weer wakker.
Ik ga lekker douchen, maak ontbijt en doe de afwas. Dan ga ik aan de laptop zitten en beloof mezelf hard te werken. Eerst even mijn blog updaten… pfoe. Vanmiddag misschien nog maar even op de heuvel (ja waar de slee-races waren deze winter) gaan liggen, Sandeep heeft me verteld dat het een heerlijke plek is om te liggen lezen of te zonnen. En op loopafstand!
maandag
Dankzij mijn papieren planning komt hier toch nog een berichtje. Vandaag werk ik in de ochtend aan mijn presentatie. In de middag mag ik aan de website werken. Het is niet veel om te melden, maar beter dan niets.
dinsdag
In de ochtend werk ik aan de handout voor mijn afstudeerpresentatie.
’s Middags om 14:00 heb ik een afspraak met Guus.
woensdag
Deze dag is een kleine vermelding waard: ik werk de hele dag aan mijn handout. Vijftien jaren later heb ik het boekje met het felle ‘4 for the future’ logo nog steeds in mijn kast staan, dus daar is niks aan mislukt.
donderdag
In de ochtend werk ik aan mijn presentatie, in de middag mag ik van mezelf lekker digitaal knutselen aan de ‘Emo contest’ op Frenzoo. Beetje een verzetje.
maandag
Enkele voorgaande dagen heb ik weten te beschrijven aan de hand van een papieren planning, die ik vijftien jaar na dato terug heb gevonden. Echter, voor 22, 23 en 24 mei zegt die planning ook niets. Ik weet dat ik druk ben met mijn presentatie aan de docenten hier in Finland, maar het weekend stond ook voor de deur. Ik denk dat ik deze drie dagen niet zo veel gedaan heb.
Ik werd vandaag al door meerdere mensen gepord om weer eens een toevoeging aan mijn logboek te doen, so here goes. Ik wil ook gelijk even zeggen dat ik echt weinig tijd heb om hier nog te schrijven, het is zo, zo zo druk nu. De dagen vliegen voorbij en ik moet alles afhebben voordat ik donderdag mijn presentatie heb. Het bijhouden van een ‘kijk een sneeuwvlok’ logboek vind ik dus even niet zo’n hoge prioriteit hebben.
Résumé: ik heb de afgelopen dagen nogal geleden aan slapeloosheid, zo blijkt. Dinsdagavond ging ik voor de laatste keer naar Hevimesta en toen ik daarvan thuiskwam, ben ik zonder problemen gaan slapen. Echter, de volgende ochtend werd ik niet zo helder wakker. De lucht leek van lood en de oogjes wilden niet open. Fijn, dan denk je, een avondje uit, daar betaal je een prijs voor. Maar even rustig aandoen vandaag. Maar de planning tikt wel verder en er moet werk gedaan worden. Dus, slaap, werk, lunch, slaap, werk. De volgende dag is het vast beter: neehoor! wederom, veel slaap, beetje werk, lunch, en weer slaap en nog wat werk. Zo tegen de avond werd ik wel weer actiever, maar ik ben erachter gekomen dat ik met al die zonnige nachten toch een flinke berg slaaptekort heb opgebouwd. Nou ho! Niet gelijk allemaal doosjes Oxazepam en van die troep hierheen gaan sturen, ik ben er alweer bovenop en het gaat goed met me. Desondanks, wanneer ik de eetzaal inloop, word ik door mijn vrienden nog wel begroet met een rake Quasimodo-imitatie. Geweldig 😀
Zondag heb ik mijn bed onder mijn raam geschoven en mijn fleeceplaid als gordijn gebruikt. Is het nu koud dan? Nee joh, het is hier allang lekker warm, de verwarming staat ook niet meer aan dus ik vries niet dood. Alleen, mijn kamer is nu niet meer echt ZEN; aan één kant staan de kast, het wasrek en mijn koffer, aan de andere kant stapelen zich bureau, bed en nachtkastje op. Duidelijk uit evenwicht. De kamer lijkt nu wel nog veel groter! Maandagochtend dus lekker wakker geworden. Gedouched, ontbijt gegeten en toch nog even geslapen. Toen aan het schrijven enzo gegaan. Wel veel mensen op MSN en als je Facebook even opent beginnen ze daar ook vanuit de chat-applicatie gelijk te schreeuwen dus dat versnelde de werkzaamheden niet echt.
Na twaalf uur maar eens even naar school gegaan voor de lounas. Ik ben een beetje laat dus Christian en Alexi zitten al aan de thee wanneer ik binnen kom druppelen. Ze doen hun Quasimodo-imitatie. Aangezien we in de volle zon zitten lukt het me daarna ook niet om echt m’n ogen open te houden dus hebben ze nog meer lol 🙂
Ik smikkel mijn lasagna op en drink de karnemelk en kotikalja (koti=thuis kalja=bier)… ik begin aardig dol op dat spul te worden. Het smaakt slecht en het is alcoholvrij, maar de volgende ochtend zit je wel te likkebaarden voor nog een glas. 🙂
Na de lunch doe ik even een rondje ‘printmogelijkheden’. Ik moet namelijk mijn brochure geprint en ingebonden hebben. De kleine Myymmälä-shop bij de conciërge is dicht voor de zomer. What! Nouja, de conciërge raadt me aan om het in de bieb te proberen. Daar hebben ze alleen zwart-wit. Ik ga naar Bastian Fähnrich, die in opperbeste vrolijke stemming in korte broek zit (reden: hij is net op vakantie in het warme Duitsland geweest – jaloers!). Hij weet ook niet waar ik kan printen, of waar het MiME boekje geprint is. Ik bedank hem en ga dan maar naar beneden. Heikki zit niet op zijn plek. Ik ga naar de productionroom en sluit de Epson kleurenprinter aan. Hooray for Mac: het ding werkt gelijk. Ik gooi er twee blaadjes met de voorkant van mijn brochure uit. Nee, het is een hypermoderne printer, maar met de kleur- en inktsettings die ik nu tot mijn beschikking heb haal ik er afdrukjes uit die het amper halen bij mijn HP930C thuis. Let wel: ik heb echt alle settings op ‘auto’ staan. Desondanks snijd ik één van de twee voorkantjes uit en met wat tape plak ik het ding prachtig midden op de deur van Heikki’s kantoor. Zo, dat je het maar weet – donderdag, smashing dag!
Ik spring op de fiets en race naar het postkantoor. Note to self: het is absurd lekker weer. Overal mensen in t-shirtjes en zonder jas. Kom ik aan met, voor de gelegenheid, mijn rode gebreide wintertrui en mijn winterjas. Ik zweet ter plekke weg! Nouja, toch ’n beetje sauna hier zo. Ik arriveer bij het postkantoor (dat overigens exact lijkt op dat van ons in Enschede, geweldig) en verstuur mijn envelop. De dame aan de balie is zeer blij me in het Engels te helpen en ze vindt het ook prachtig dat ik mijn bubbeltjesenvelop precies zo volgestouwd heb met objecten dat hij nog wel door een brievenbus past. Denken hilft, zo zeg ik maar.
Binnen een mum van tijd sta ik weer buiten. Ik fiets even langs de fietsenwinkel, maar de verkoper wil mijn fiets niet overkopen. Alleen als ik een duurder nieuw model bij hem terugkoop. Wat moet ik dáár nou mee! Op de nieuwsgroepen van de universiteit wil ook niemand mijn fiets kopen. Misschien maar eens lager gaan zitten. Ik wil eigenlijk naar de Alppisstore fietsen in het noorden van de stad, maar ik kan hem niet vinden op mijn kaartje en ik stik van de hitte in mijn trui en jas. Daarom ga ik via de supermarkten naar huis en pluk onderweg een lekker ijsje mee.
Thuis ga ik schrijven en mijn brochure afmaken. Alle 3D-renders zijn nu gemaakt en ingeplaatst. Alleen de tekst… voor m’n weblog schrijf ik zo alles vol, van een officiële brochure krijg ik acuut een writersblock. Het schiet niet erg op. Marjo bakt appeltaart en ik eet een stukje mee. Ze heeft namelijk heel bedeesd gevraagd of ze mijn roomboter mag gebruiken voor het deeg – ja natuurlijk meid, MAAK OP! – en daarom krijg ik als dank een stukje terug. Hoeft toch niet, maar is wel heerlijk lekker. Verder heeft Marjo de gang en de badkamer volgestouwd met witte plastic bakken waarin ze waarschijnlijk al haar huisraad gaat vervoeren. Het zijn stomme dingen, ze zijn breed en plat en je kunt ze niet eens in je armen de trap afdragen. Marjo is soms niet de meest praktische persoon, maar hey, ze kan wel heerlijke taarten bakken!
Ik gooi ook maar eens mijn roze koffer midden in de kamer op de grond en bedenk me wat er het eerst in moet. Platte spullen…ja…. ergens zal ik toch mijn kamer moeten gaan ontdoen van alle persoonlijke items. Jammer. Ik laat de koffer nog even liggen en type nog wat. Dan ga ik maar slapen.
dinsdag
Het is precies een maand na mijn verjaardag! Wat vliegen de weken om. Ik ben gelukkig weer totally wakker vanochtend, dus ik maak ontbijt en smeed wat plannen om lekker aan de slag te gaan. De teksten in mijn brochure kloppen nog van geen kanten, en voordat dat goed is wil ik ‘m niet printen. En voordat die brochure geprint is kan ik geen presentatie geven, vind ik zelf… hoewel… ik kan de presentatie geven zonder de brochure. Maar dat vermindert het smashing effect.
Laatste update: ik studeer toch op 30 juni af, niet op 25 augustus! Er was kleine verwarring dat ik pas na mijn 100 dagen afstuderen (dus op 6 juli) terug zou zijn in Nederland, maar dat heb ik even rechtgezet. De administratie vond dat ik best wel mijn presentatie in die laatste dagen van mijn 100 dagen kan geven in plaats van dat het dan over de zomervakantie wordt heengetild… 🙂 Jos bedankt!
Laat ik eerst maar eens koffie gaan zetten, en lekker teksten schrijven. Twee logboek-items alweer, nu iedereen weer gelukkig?!
woensdag
Nou goed, hier nog een berichtje dan, maar alleen omdat ik vandaag zulke grappige dingen heb meegemaakt. Ik ben razenddruk dus eigenlijk moet ik hier mijn tijd niet verlummelen op mijn weblog. Dat is namelijk maar bijzaak… deze website ís al af, nu nog eentje die vannacht nog af móet.
Ik zal beginnen bij het begin. Ik had de wekker vanochtend op zeven uur staan, maar hoe ik het ook wilde, ik sliep vrolijk door tot acht uur. Toen maar in pyjama aan de laptop gaan zitten en alle lege kopjes van de brochure gaan invullen. Daarbij mezelf beloofd: als ik snel doorwerk, mag ik weer een uurtje slapen. Zo werkte ik op de middelbare school altijd, op de hogeschool, en zelfs nu nog – en het werkt niet. Enkele weken geleden had ik daar trouwens nog helemaal geen neiging toe. Volgens mij is het nu omdat mijn bed achter me staat en ik het telkens vanuit mijn ooghoeken zie als ‘neem een duik achterover, kom slapen!’
Het is uiteindelijk half elf wanneer ik alle teksten heb ingevuld en heb nagekeken. Geen spelfouten, geen rare zinnen. Toch durf ik het document niet nog een keer in te kijken. Ik ga even lekker douchen om wakker te worden – het uurtje beloofde slaap ten spijt. Dan kopieer ik het documentje naar mijn stick en fiets naar school. Ha, Christian en Aleksi staan net in de rij om eten te halen. Ik ben in een opperbest springerig humeur en pogo ze bijna omver. We hebben lekker eten vandaag. Ja, mijn laatste cheape lunches. De caissières kennen me zelfs al, ik hoef niet eens meer mijn kaart te laten zien. Er lopen nu ook al aanzienlijk minder studenten door de school, omdat het techniekgebouw al vakantie heeft.
We zoeken een tafeltje en vallen aan op onze lunch. Na enkele happen zegt Christian, terwijl hij op de reepjes haring in mosterdsaus wijst ‘mmm pinguinfood’. Ik kijk hem verwonderd aan. Mis ik een goede Duitse grap? Daarop prikt Aleksi een reepje haring aan zijn vork en doet met veel smek en tsjilpgeluiden een hongerige pinguin na die piepend hapt naar het stukje vis boven zijn neus. Het ziet er zo komisch uit, daar had je bij moeten zijn. Daarna leggen ze me uit dat het in Duitsland gewoon is om, wanneer je in een flat of huis gebakken vis ruikt, de opmerking over ‘Pinguinfood’ maakt. De manier waarop ze het zeggen, en de pinguin-imitatie. Ik kan er nu nog steeds om lachen.
We hebben een stille Fin bij ons aan tafel zitten, die halverwege onze lunch zijn bordje leeg heeft en dat gaat opruimen. Ik heb er maar vrede mee dat hij kennelijk altijd rustig bij ons zit en zich er niet aan stoort dat wij enorme gesprekken voeren. Hij is maar net weg of Ján schuift aan. Ik vraag hem direct of hij morgen bij mijn presentatie zal zijn. Ja, ja, hij zal er zeker zijn. Hij legt me uit waar hij rond dat uur aan het werk is en we wisselen telefoonnummers uit. Zo, geregeld. Ik ben blij dat ik Ján heb, want hij is goed in filmen. Als ik mijn eten opheb zeg ik iedereen gedag en zoek het kantoortje op waar ik kan printen. Ik print de PDF twee keer uit: 1x helemaal op 160grams papier (zware overkill, maar het is wel impressive) en 1x gewoon netjes met voor- en achterblad op 160 en het binnenwerk op 100. Zo, op naar de printshop, waar ze ’t voor me in kunnen binden.
Ik spring op de fiets, neem de Kaikovainionkatu totaan het tunneltje onder de Kainuuntie door. Dan door de stad, Saaristonkatu… hmm, voor de Isokatu maar rechtsaf. Ik volg die straat een hele tijd, wetend dat ik ongeveer in de richting van de printshop ga. En warempel, als ik de Halituskatu over ben, zie ik dat ik exact de goede straat heb genomen. De printshop is nog open ook en de medewerker praat Engels! Ik laat mijn boekwerkje in plastic witte ringen inbinden. Had liever metaal gehad, maar wie weet komt Heikki nog met een plotselinge wijziging de komende dagen. Je weet het maar nooit. Vier veertig kost het, zegt de jongen tegen me. Okay, 2 boekjes inbinden, 2,20… het kost wat tegenwoordig. Dan komt hij terug en rekent 8,80 af. Ja, dat klopt echt. Ik sta versteld, wat een winst moeten ze hier draaien! Morrend geef ik mijn tientje af en neem het karige wisselgeld in ontvangst. Woekerprijzen. Maar, ik heb het wel rap gefixt, dat had veel slechter kunnen verlopen. En de printjes waren gratis.
Ik fiets terug naar huis en rust even uit. Ik ontruim nog een kastje zodat er weer wat meer zooi in mijn koffer zit. Het huis is overigens een bende. Overal hangen tapijtjes over de deuren te drogen en het hele huis ligt vol met die witte plastic bakken van de markt. Ik heb geen idee waarom Marjo niet gewoon verhuisdozen gebruikt, maar dit is kennelijk goedkoper. Ik had vanochtend al moeite om me een weg door de douche te banen – ook die ligt namelijk helemaal vol. Ik vraag me een beetje af wat ik moet gaan schoonmaken zaterdag of zondag, ik denk aan het vaste rondje plus een poging om de oven grondig te reinigen. Zal Marjo er wel weer een sausballet van maken…
Afijn, ik ga aan de slag met de website. Het is ’n echte brainblocker nou. Deed ik dat ooit als hobby, websites maken? Ik weet nu honderd manieren om er onderuit te komen. Facebook, Frenzoo, zelfs reclamebanners klik ik aan. Ik heb er gewoon geen zin in. Maar het ding moet af, ik weet dat Heikki dolblij is om een strakke website te zien. Daarom gaat het stapje voor stapje. Ondertussen snack ik absurd veel en drink ik ijsthee bij het leven. Straks nog even de presentatie maken en oefenen, en dan m’n bed in…
donderdag
Vandaag heb ik om 12.45 mijn presentatie! Dat weet ik omdat het in mijn papieren schema stond.
Ook herinner ik me dat ik in de ochtend al in het medialokaal aanwezig was, en Ján gelukkig om de hoek kwam zeilen. Nadat hij mij gevonden had was hij constant bij me in de buurt. Mijn presentatie was spannend, maar gelukkig niet de eerste die ik in vier jaren Concept Design gaf. De Finnen luisterden, knikten, knikten nogmaals. Stelden een vraag of twee. Toen was ik erdoor.
Ján stond al die tijd bewegingsloos achter de camera (een behoorlijke prestatie voor hem). Daarna verliet hij keurig het lokaal. Enkele dagen later had hij de DVD spic en span klaar voor me. Ik heb hem betaald (te weinig, maar alles dat ik kon missen) voor zijn werk. Niet gek voor een zachtgezegd drukke koekwaus die alle andere dagen en nachten onnavolgbaar rondsprong en artsy performances gaf waarbij hij Tabasco in zijn ogen wreef…
zaterdag
Zo, er zijn weer een aantal dagen voorbij. De presentatie zit erop en ik heb inmiddels ook alweer uitgebreid uitgeslapen. Voor 29 mei heb ik in mijn papieren planning alleen ‘buy last things’ teruggevonden, dus dat zal wel niet zo bijzonder zijn geweest.
De dagen van inpakken, schoonmaken en wegwezen komen er aan. En het is heel hectisch, want er zijn van die afwegingen die je moet maken…
Ik moet een erg rommel naar de ruilkamer brengen, ik moet de oven schoonmaken. Marjo heeft aangekondigd (of gedreigd?) dat ze de schoonmaakflesjes vandaag gaat meenemen en dat ik snel moet zijn wil ik die nog gebruiken. Echter, gisteren vertelde ze dat ze graag wil dat ik een pak stofzuigerzakken betaal, omdat zij ‘has been paying her ass off on those’. Nou excuse me, – ik zei in eerste instantie ja – maar ik heb maar gebruik gemaakt van 1 stofzuigerzak. En die zat in de laatste dagen zo vol dat ik hem met blote handen boven de prullenbak heb staan leegtrekken. Ja heerlijk, grijs stof en bollen haar en weet ik niet wat.
Dus ik vond het het helemaal niet waard om haar in zulke mate te sponsoren. Eén stofzuigerzak, ja tot daar aan toe. Dan had ze dat gelijk moeten zeggen toen ik hier kwam wonen. Ze doet toch al zo nukkig over dingen lenen, nou dit weer.
Enfin, vandaag twee kastjes leegpulken, de oven schoonmaken, misschien mijn fiets verkopen, naar Otokylä gaan om mijn DVD met mijn filmpje op te halen en ook nog naar Sokeri-Jussi om een bord lohikeitto (zalmsoep) te eten. Ik weet het allemaal even niet meer…
Op het moment dat ik mijn fiets kwijt ben sta ik in het andere, noordelijke einde van de stad. Moet ik een bus terug pakken. Dan kan ik in de stad soep eten, maar dan moet ik naar huis. En dan vanavond naar Otokylä te voet en ook te voet weer terug. Ik heb die fiets eigenlijk constant nodig. Het nare is gewoon dat als ik hem niet naar de Alppistore breng, ik hem ergens achter moet laten en dat vind ik nogal onwaardig voor een fiets waar ik vier maanden vrolijk op rondgecrosst heb. Ik ga nu nog een laatste poging doen om hem op maandagochtend aan een student te verpatsen, maar tot dusver houd ik hem.
Nou, hopsaaaa, aan de slag!
zondag
Nou, de laatste dag! Ik ben vanochtend uitgebreid wakkergeworden, zo tussen tien en elf. Toen ik net dacht ‘ik ga ontbijt maken’ hoorde ik de voordeur open gaan. Gestommel in de keuken, stemmen. Ook Engels. Goh leuk 🙂
Daarop ben ik maar even in pyjama gaan kijken. Heb me voorgesteld aan het nieuwe meisje dat in Marjo’s kamer komt wonen: ‘Matlena’ – al ben ik over de schrijfwijze niet geheel zeker. Ze is Finse, maar ze praat uitstekend Engels. Het eerste wat ze zei was ‘goh wat leuk dat je uit Holland komt – ik ga naar Holland op exchange!’
Nou was dat op zich al toevallig, maar het blijkt dat ze ook nog eens in Velp komt te zitten! Voor de mensen die dat niet kennen: Velp is – zoals het zichzelf noemt – het zilveren lint in ’t groen. Vrij vertaald is het gewoon een bejaardendorp aan de rand van de Posbank. Matlena gaat daar in Augustus voor enkele weken of maanden tuinarchitectuur studeren bij Larenstein. Wat een toevalligheid!
Nou, ik heb beloofd voor haar een kaartje en lijstje met treininfo en zut te maken. Ik vroeg haar of ze Arnhem kende. Nee, dat kende ze niet. Goed, laten we daar dan maar eens beginnen… 😛 Arnhem gaat ze góed kennen 😀
Ondertussen ben ik aan het inpakken en opruimen. Ik heb het idee om al mijn bezittingen zoveel mogelijk in éen hoek van de kamer te houden zodat ik de rest vast stof- en pluisvrij kan maken. Volgens de regels moet ik de vloer moppen maar ik heb geen mop en ik heb eigenlijk weinig zin om de hele vloer te gaan doen terwijl hij zo schoon is.
Vanmiddag wil ik nog naar een meer vlakbij Linnanmaa fietsen. Het is eventjes een half uurtje fietsen denk ik, maar het is heerlijk weer; 25 graden!!! BOVEN NUL!!!
Enfin, en het meest eh, schaamtevolle is: van mijn hele verblijf in Finland heb ik nog geen enkel meer gezien. Ik kan natuurlijk voor eeuwig falen, maar ik kan ook even mijn poot in een meer gaan steken vanmiddag. Dus, laten we hopen dat er niets tussenkomt en dat ik dat meer nog te zien krijg. 😀
Ik zal ook nog even kijken of ik vanmiddag wat foto’s van de omgeving hier kan uploaden, want ik heb de laatste dagen al zo weer 100 foto’s gemaakt… en ik heb maar telkens geen tijd om ze online te gooien.
Nou, de foto’s staan online. Nog niets bijgeschreven, maar ik kan al wel vast verklappen dat ik op één ervan een echt teer-ijsje show, op een andere een echt Fazer frambozen-yoghurt-chocoladereepje en dat ik op een andere met een vriend sta die Christian heet. Verder zijn alle foto’s denk ik best wel zelf-uitleggend. De jongen die met me op het strand was was Balàsz, ik noemde hem eerder Klarick, maar dat bleek zijn achternaam te zijn (Hongaren draaien hun naam standaard om).
Ik ben vanmiddag naar het meer gefietst dat achter Otokylä ligt in Lintula. Ik wilde eigenlijk naar het noorden fietsen, naar een serieus meer dat bij Linnanmaa ligt. Maar dat was nogal ver weg, en bovendien was er kans op verdwalen. Dus besloot ik om een route te rijden die ik al wel ken en zo kwam ik bij het mini-meertje uit. Maar hey, het was een meer! Ik ben in Finland bij een meer geweest. En ja er zwommen eenden in.
Ik heb lekker langs de kant gezeten en daarna nog op een bankje, terwijl mensen om me heen de eendjes voerden. Toen de zon wegtrok en het kouder werd ben ik maar richting huis gegaan. Het begon ook flink te waaien. Ik had eigenlijk toen wel een fikse onweersbui verwacht, want zo zag de lucht er wel uit. Maar, nee, het weer is overgetrokken, we hebben het nog steeds droog (en warm). Je zou het bijna niet geloven van Oulu.
De plannen voor morgen zijn ingewikkeld. Het had echter niet anders gekund dan dit.
Ik heb op dit moment nog mijn fiets, die ik echt heel graag kwijt wil, maar ik vind wel dat hij iets waard is. Ik wil hem niet zomaar weggeven en ik wil hem zeker niet zomaar dumpen met de sleutel in het slot. Ik kan huisgenote Paula vragen of ze hem wil kopen, maar ik heb al zoveel weggegeven, dat ik het stom vind om nu te zeggen dat ze moet betalen voor iets. Daarom heb ik het plan om morgen een spoedritje te gaan maken.
Ik fiets naar school om kwart voor negen en lever mijn sleutel in bij de conciërge. Ik print mijn e-ticket voor de Blue1-vlucht (die voor de KLM-vlucht kan nog niet 🙁 ) , ga op de foto met Aleksi (is die er niet, pech gehad) en fiets dan naar de Alppistore. Onderweg ga ik langs Psoas en drop mijn sleutels in de brievenbus. Ik wil precies om 10 uur bij de Alppistore zijn. Ik verkoop de fiets voor elk bedrag dat ze noemen. Dan zorg ik dat ik een bus naar huis pak, ga naar binnen met Paula’s sleutel en pak mijn koffers, die uiteraard in de keuken staan. Dan ga ik zitten wachten tot ik de bus naar de airport kan nemen…
Ik heb zonet trouwens nog even gechat met Teddy, de jongen die ik lang geleden bij de wasmachines tegenkwam. Hij was verbaasd en beledigd dat ik naar huis ging – zonder dat we samen thee hadden gedronken! Ik natuurlijk ook beledigd. Na een gesprek waarin hij me verweet dat ik te kortzichtig was en dat hij nooit een kans had gehad om te bewijzen dat we vrienden hadden kunnen worden. Hij wilde veel meer dan alleen thee drinken, en hij wilde ook eens naar Nederland komen. Daarop heb ik hem maar uit mijn Facebookprofiel gekeild. Sorry Teddy, maar je was wel erg zielig aan het azen op weet ik niet wat, en je hing een beetje te erg de reallife Nigeriaanse spammer uit. Serieus, die mensen bestaan dus…
maandag
Dit bericht schrijf ik maarliefst een week na dato! Maar, omdat het zo’n hectische en indrukwekkende dag is geweest is dat nog ruim op tijd. Here goes.
Op maandag word ik rond zes uur in de ochtend wakker. Op zich niet van het licht; nu mijn bed onder mijn raam staat ben ik daar op zich wel aan gewend. Nee, het is Matlena die in de keuken aan van alles staat te rammelen. Geeft toch net iets ander geluid dan wanneer Marjo dat deed. Ik bedenk me dat ze mogelijk mijn pannen en borden aan het verslepen is. Hoho, ik moet er nog van eten! Daarom hobbel ik half in slaap de keuken in en maak duidelijk dat ze mijn spul nog even mag laten staan. Ze vindt het maar komisch, ze was gewoon haar eigen keukengerei aan het wegzetten. Mijn spul staat er nog. Oh, ok! Maar waarom dan om 6 uur ’s ochtends?
Ik slaap nog een uurtje of twee tot het tegen acht uur is en dan sta ik op. Vreemd genoeg slaapt Matlena nu weer. Misschien was ze ook aan het slaapwandelen?
Ik maak ontbijt en geniet van mijn laatste ochtendje in de keuken. Het lijkt al bijna niet meer dezelfde keuken: magneetjes op de koelkastdeur, een stapel houten kratjes als nieuwe kast voor pannen en potten. Een plant, nota bene. Het is half negen als ik me bedenk dat ik nu nog mijn bedspul in moet pakken en dat ik ook om negen uur op school wilde zijn. Hé, dat gaat niet lukken. Ik doe daarom maar gewoon alles in volgorde: ik ruim netjes mijn bed af, haal de gordijnen van de ramen en vouw alles netjes op. Het dekbed en het kussen stop ik zelfs weer terug in hun originele zak. Alles gaat in de keuken op een leunstoel. Om kwart over negen kan ik eindelijk vertrekken. Eerst even langs de supermarkten om geld te pinnen. Ik wil namelijk voor Ján, de cameraman, een bedragje achterlaten dat ik wel kan missen en dat hij wel kan gebruiken deze zomer. Hij heeft toch zo maar weer twee uur werk voor me verricht, om nog maar te zwijgen van de tijd die ik er zelf in had moeten steken als ik hem niet had gehad.
Ik fiets net door de kuil achter Raksila als ik me bedenk dat ik straks op doortocht moet naar de Alppisstore en dat ik de bon van de fiets niet bij me heb. Die bon kunnen overhandigen vergroot wel mijn kans op succes, dus die moet mee. Ik keer resoluut om, race nog een keer door de kuil (mijn arme fietsje) en haal hijgend de bon van boven uit de flat. Dan maar weer naar school. Het is nu echt half tien. Ik moet voor tien uur op school zijn want dan is Aleksi van z’n plaats voor een vergadering. Ik dub even of ik nog wel ga pinnen maar doe het toch. Als ik het nu niet doe vergeef ik het mezelf nooit. Ik raus naar de eerste supermarkt, die z’n pinautomaten buiten heeft zitten, en terwijl ik het hele voetpad blokkeer sleur ik m’n geld uit de muur. Nog iets extra, voor het geval ik straks een taxi moet betalen.
Dan pak ik een andere weg richting school. Vanaf de supermarkten gaat dat best snel. Ik sjees op Otokylä af en sla vlak daarvoor linksaf naar school. Tien over half tien! Wat een record. Ik probeer weer een beetje van mijn tomaatgezicht af te komen en rustig te lopen terwijl ik Aleksi opzoek. Gelukkig, hij zit op zijn plek. We praten nog wat, hij wenst me een goede reis en we gaan nog even op de foto. Daarna loop ik naar het productielokaal en print mijn eerste boardingpass uit. Die van Oulu-Helsinki heb ik kunnen bemachtigen, die van Helsinki-Amsterdam is niet te krijgen. Afijn. Ik print ook een reisschema in Fins en Engels uit, voor het geval ik moeilijk moet doen bij balies. Ik hop even de students room binnen en laat een fiks pak koffiefilters plus een doosje melkpoedertjes achter. Daarna ga ik mijn electronische sleutel (door Annemari en mij steevast de Bzzzz genoemd) terugbrengen. Ja jammer, ik zie eigenlijk geen bekenden meer. Ik krijg 20 euro terug van de dame bij de conciërge en ze brabbelt er nog een heel verhaal in het Fins bij. Ik vraag haar of ze het kan herhalen in het Engels. Compleet verbaasd zegt ze dat ik eigenlijk een boete van 3 euro heb voor het niet op tijd activeren van de sleutel, maar dat ze me die wel wil kwijtschelden. Eh, oké. En verder zegt ze dat ze eigenlijk aannam dat ik Finse was omdat ik er zo uitzag en omdat ik eigenlijk al de hele tijd Fins had gepraat. Ja klopt, in die korte woordenwisseling over mijn sleutel had ik geloof ik nog geen Engels woord genoemd. Grappig van haar. Ik krijg een briefje van 20 en een bonnetje. Nou, op naar het volgende target.
Ik race langs Heikki en wens hem nogmaals een goede zomer. Ik laat de envelop voor Ján achter en ga dan door de achterdeur naar buiten. Zo. School. Voor de laatste keer. Nou, het was me een genoegen. Ik stap op de fiets en zet koers naar het centrum. Eerst naar Psoas. Dat gaat vrij vlug. Ik loop bij het kantoor naar binnen en na wat gedraal (er zit een wachtrij van 2 uur, had ik dat in februari al niet voorspeld?) gooi ik de sleutels maar gewoon in de daarvoor bestemde brievenbus. Een beetje kaal loop ik het gebouwtje weer uit en stap weer op de fiets. Nu ga ik over de rivier heen naar het noorden. Ik heb vandaag een enorm emo-dagje. Bij alles dat ook maar een beetje mijn passie heeft houd ik het met moeite droog. Ik weet niet of het gewoon de tijd van de maand is of dat mijn neus zegt dat we naar huis toe gaan en dit alles achterlaten. Oh bah, als ik erover nadenk zit ik alweer met de waterlanders. Als dat maar goed gaat.
Ik fiets door naar de Kankaantie alwaar de Alppisstore is. Het is echt daadwerkelijk 2 meter verder dan de flat waar ik mijn fietsje heb gekocht. Er staat een hele reeks fietsen buiten, waaronder ook de witte fiets met rood-oranje-gele beplakking die inspiratie is geweest voor mijn conceptverslag! Dat moet geluk brengen. Ik loop naar binnen en vraag of iemand Engels praat. Een meisje gaat met me mee naar buiten. Ze praat amper Engels maar ze snapt wel dat ik mijn fiets wil verkopen. Ik laat haar de bon zien. Ze belt met een collega. Nee, zegt ze als ze ophangt. Ze kopen al een tijdje geen fietsen meer op. ‘Maar ik heb de bon!’ sputter ik. Nee, blijft ze stug volhouden – ondanks de bon geen geld voor deze fiets. Achterlaten mag wel! Ehhh…
Maar, zegt ze, verderop zit nog een tweedehands winkel. Ze noemt de naam en zegt dat ik ‘m daar wellicht wel kwijt kan. Ik fiets erheen. Ook daar spreekt niemand Engels. Ik probeer de verkoopster aan de balie in het Fins uit te leggen dat ik een fiets heb (zeg dus eerst dat ik een fiets bén… gemakkelijke spraakverwarring in het Fins). Nou, dat vindt ze leuk. Maar wat wil ik met die fiets? Ze haalt er een grote man bij die Engels kan. Hij praat inderdaad redelijk Engels. We lopen naar buiten naar mijn fiets. Een oud opaatje wandelt mee. De man vindt mijn fiets wel mooi. Hij wil er wel 30 euro voor geven, lichtjes incluis. Ik vind het best. De waterlanders komen weer op. Ik moet mijn fietsje afgeven! Afijn, hij wil even een stukje peddelen. Ik haal de fiets van het slot en hij rijdt een rondje. Schakelt wat, vergeet achteruit te trappen, schakelt nog wat… en knars. De ketting schiet van de derailleur af en belandt, lang als hij is, tussen het achterwiel en een plastic schijf die ketting en wiel van elkaar gescheiden houdt. De man stapt abrupt af en reikt me de fiets aan. ‘Ik ben niet langer geïnteresseerd’ zegt hij. ‘De fiets is stuk’. Ja, DUH! Dat kan ik ook wel zien, lapzwans! Ik word onmeunig boos en kan het even niet houden. De waterlanders vallen op volle sterkte aan en ik schreeuw in het Nederlands en Engels de man omver. Hij is duidelijk even van zijn stuk gebracht en snapt wel dat ik het niet zomaar pik dat hij zojuist mijn fietsje om zeep heeft geholpen.
Hij loopt naar zijn auto en ik denk, nou, maakte ik zoveel indruk? Nee, hij komt terug met een schroevendraaier. Ondertussen praat het opaatje tegen me en vraagt of ik de bloemenstickers er zelf op heb geplakt. Ik praat wat simpele Finse dingetjes terug met hem. De grote man steekt een schroevendraaier tussen het wiel en weet de ketting los te wrikken. Daarna rijdt de fiets weer als een zonnetje. Ik zeg ‘en nu?’ en de man zegt droog ‘ik ben niet meer geïnteresseerd’. Ik ben nog steeds pissig, maar ik vind nu ook dat de man deze fiets niet meer verdient. Tabee lapzwans, ik hou ‘m zelf wel. Het is niet echt praktisch, maar ik was toch al aan de late kant en nu heb ik tenminste vervoer naar huis. Ik race terug over de eilandjes naar Välkkylä en raak daarbij mijn woede mooi kwijt.
Wat ik met de fiets doe weet ik nog niet. Ik denk dat ik hem maar gewoon aan mijn nieuwe huisgenotes doneer. Ik ga voor een laatste keer langs de Prisma (ho waterlanders) en sla wat fruit en sap in voor onderweg. Thuis aangekomen (ik heb de sleutel van Paula) bekijk ik voor de laatste keer mijn kamer. Trek alle kasten open, voel alle planken na. Kijk onder het bed en speur onder het bureau. Alles leeg. Tijd om te gaan. Ik haal de grote plant uit de deuropening weg en trek de deur dicht. Klik. Op slot, niet meer van mij.
Ik doe een afwasje, maak een lijst met alles dat mijn huisgenotes mogen hebben en plak de lampjes en de sleutel van mijn fiets bij op het blaadje. Hopelijk hebben zij nu een leuk boodschappenfietsje. En als ze ‘m niet willen…ach. Ik zal het nooit weten.
Ik mis de bus van 11.57 (de veilige optie) en vertrek om 12.10, waarmee ik precies de bus van 12.27 (de precies-op-tijd-optie) weet te halen. Hij komt echt nét aanrijden. Vrolijk en blij roep ik de chauffeur toe ‘gaat u naar het centrum?’ – de chauffeur is stomverbaasd (en erg duf) en knikt ja, maar een meisje op de achterbank moet lachen. Waarschijnlijk om mijn prachtige Fins en mijn enthousiasme. Ik strijk neer op het eerste het beste bankje en laat het B-busje me naar het stadscentrum rijden. Wat leuk, om alles dat ik ken nogmaals te zien. Bij Toripakka E stap ik uit. Er rijdt net een grote bus weg. Het was gelukkig niet 19. Die komt mooi na 5 minuutjes aankachelen. Ik bestel een kaartje naar de Airportti. De chauffeur kan geen Engels maar ik weet wel dat het snor zit dus ik betaal en installeer me op een bankje. Er gaan zo te zien nog meer mensen naar het vliegveld. Oulu trekt aan me voorbij. We komen door het stadscentrum, door het zuiden, langs de Club Teatria en langs de afslag naar Otokylä.
Na wat rondkarren door Oulunsalo (wat een oorlogsgebied zeg!) staan we dan voor de airport. Een moment later sta ik in de hal voor baggageafgifte. De SAS-balie is nog niet open. Tezamen met 50 oude mensjes (kennelijk weekje Helsinki ofzo) blijf ik braaf wachten tot ik mijn koffer kwijt kan. Ondertussen drink ik sap uit mijn nogal misleidende Koff-bierflesje (van plastic!). Gezien de snelheid waarmee ik het achteroversla is een kleine uitleg voor de dametjes rondom me niet overbodig. Ze knikken langzaam als ik ze op het hart druk dat ik niet op dit tijdstip bier in zulke hoeveelheden achteroversla. Ik vind het wel grappig. Wat niet zo grappig is, is dat mijn koffer veruit de grootste is van het hele gezelschap dat straks met SAS meegaat. Ook mijn handbagage is niet alleen groter dan alle handtasjes van de dametjes, maar ook nog eens groter dan de duidelijk aangegeven voorschriften. Als ik maar met al m’n zut in het vliegtuig kom!
Ik eet mijn appel op, plet mijn tas nog wat meer en lever ondertussen mijn koffer in. De baliedame glimlacht en maant me door te lopen terwijl ze een flinke bundel stickers om het handvat plakt. Okay, okay. Just to make sure. Ik ga door de douane. Ja, die tas is veel te groot. Wat? Mag hij zomaar door de scanner? Wat coulant. De laptop gaat eruit en mijn flesje bier vruchtensap en mijn deodorantje ook. Mijn jas, mijn riem en nog wat rommeltjes moeten ook apart. Dan ga ik door het poortje. Niks. Toch wil de dame me compleet fouilleren. Wat jij lekker vindt, ik blijf wel staan. Daarna pelt de douanebeambte mijn hele rugzak uit. Pennen, fotobatterijen, een zakje cacaopoeder (slim Heidi!) en nog meer onschuldige waar moeten eruit. In een aparte bak gaat het hele zootje nog eens onder de scanner door. Daar sta ik dan met 3 bakken aan goederen. De medewerkerster kan niks vinden (ze heeft zelfs nog even aan de cacao gesnuffeld!) en vraagt uiterst vriendelijk of ze moet helpen inpakken (ergo: met al die oude mensjes hadden ze toch niks te doen, dus gingen ze voor de lol mij maar volledig controleren). Ik sla het af, ik heb nog een uur. En hoofdpijn, inmiddels.
Ik hang een uur in de vertrekhal en knabbel aan mijn eerste Fazer-reepje. De twee anderen zitten in mijn koffer. Eindelijk komt het vliegtuigje aantaxiën. Ik zie mijn koffer ingeladen worden. Wat leuk! Dan gaan we er zelf in. We taxiën wat naar de runway en hop, daar gaan we. Ik maak wat foto’s van het gebied waar we overheen vliegen. Het is helder, maar ik kan Oulu-centrum niet meer zien. Oulunsalo lag namelijk al ten zuiden en dat is ook de richting waarin we vliegen. Met een uurtje zijn we op Helsinki.
Daar race ik meteen naar de Transferbalie. Er is er geen van KLM. Ik klop aan bij SAS. Ze kan me niet helpen maar ik mag wel de telefoon gebruiken om KLM te bellen. Warempel, op de balie naast haar staat een telefoon. Nou, snel regel ik dan dat ik mijn volgende vlucht bevestig en mijn bagage laat verhuizen. Tegen vijven moet ik bij gate 28 zijn.
Sandeep belt. Hij staat buiten de douane, of we nog even kunnen zwaaien? Ik probeer koortsachtig een plek te vinden waar beide zijden elkaar even hallo kunnen zwaaien, maar het lukt niet. Er is ook nogal wat haast bij geboden omdat ik met een Nederlands nummer Sandeep via Finse masten op zijn Nepalese nummer bel, dat is ook niet geheel kostenloos. Uiteindelijk komen we erop uit dat we elkaar echt niet kunnen zien. Het is grappig en droevig tegelijk. Hij wenst me een goede reis en ik ga bij mijn gate zitten wachten. Overal zie ik mensen met korte broeken en shirtjes lopen – het is namelijk vandaag 28 graden. Ik loop rond met een joekel van een rugzak en draag een heel pak kleren plus een dikke winterjas. Hé, leuk joh.
Ik internet wat en ga dan in de rij staan om te boarden. Dat gaat gelukkig vrij snel. De dame bij de balie verstaat mijn naam gelijk goed en komt met een ticket aanwandelen. Ook mijn bagage wordt gecheckt: yes, die is goed meegekomen. Vrolijk (maar nog steeds met hoofdpijn) stap ik in. Ik groet de cabin crew vrolijk met Terve! en hoor dat ze in een dik Hollands accent terve terugzeggen. Oh, natuurlijk, Nederlandse crew. Ik moet lachen. Ik zoek mijn plaatsje naast twee Finnen op en maak me klaar voor de reis. 2,5 Uur zitten, wat een opgaaf. Onderweg praat ik telkens in een andere taal tegen de stewards. Uiteindelijk komt één erachter dat ik Nederlands praat. Hij vindt het wel leuk.
Ik vul nog een enquête in over de goede service en accuraatheid van KLM (niet wetende dat er op dat moment ergens anders op de wereld een KLM-vliegtuig onherroepelijk uit de koers aan het raken is). Na nog wat tekenen, lanterfanten en genieten van de flauwe snacks aan boord zetten we dan eindelijk de landing in. We zijn 25 minuten te vroeg. Lekker, dan kan ik op Schiphol ook nog eens een half uur wachten op Wilco.
Eindelijk staan we aan de grond. We lopen naar de aankomsthal en iedereen stuift uit elkaar. Waar moeten we de koffers ophalen? Ik loop maar achter wat mensen aan naar de ‘Luggage Hall’ in veronderstelling dat dat één grote ruimte is. Ik geloof dat niemand een idee heeft. Op de borden staat aangegeven dat er baggage vanuit Helsinki is, maar het is niet voor mijn vlucht. Dan verandert het bord. Wél voor mijn vlucht. Ik loop erheen. Achter de glazen ruiten spot ik niet alleen Wilco, maar ook zijn ouders en mijn ouders. Wat een team! Ik doe nog even alsof ik ze negeer en ga op mijn koffertje staan wachten. Gelukkig, het is één van de eerste.
Dan zoek ik een weg naar buiten en word verwelkomd door de hele club. We drinken nog een koffie bij een cafeetje op Schiphol en ik moet mijn eerste ervaringen van de dag vertellen. Eigenlijk ben ik gaar (zo voelt gaar nou echt, drooggekookt en duf) en heb stevige hoofdpijn. Na de koffie stappen we ieder in onze auto en op de trein en na een rondje Doesburg waarbij we mijn ouders afzetten scheuren we door naar Enschede. Het verbaast me dat het donker wordt. Als we bij Arnhem op de snelweg zitten wordt het donkerder dan ik de afgelopen weken heb meegemaakt. Het is raar.
Met een uurtje of anderhalf zijn we weer thuis. Yeay. Het Finland-avontuur zit erop.
Daarmee is ook dit weblog tot een einde gekomen.
Nog een paar maandjes leesvoer en dan zo rond september zal dit weblog in de kelders van mijn website verdwijnen. Veel plezier met lezen en bedankt voor alle interesse!
dinsdag
Onverwacht… toch nog een berichtje. Vandaag op 30 juni, bijna een maand na mijn vertrek uit Finland, ben ik afgestudeerd op het project waar ik in Finland aan gewerkt heb. Ik heb mijn afstudeerverslag zelf in boekvorm gegoten en zelf gebonden. Daarna heb ik in een lokaal ten overstaan van drie docenten plus een kliekje publiek mijn presentatie gehouden. Na een kwartiertje overleg mocht ik vrolijk en nog helemaal in roes huiswaarts keren met een 9 voor mijn afstudeerwerk en een 8 voor mijn presentatie. Geslaagd!
zaterdag
In het weekend van 19-20 november heb ik het advies van de Pet Shop Boys in de wind geslagen en ben naar het oosten gereisd. Waarom? Omdat het kon. De reis was – hoe cliché ook – vele malen leuker was dan de bestemmingen. Hier komt het.
De aanleiding tot mijn reis was als volgt. Ik werk bij een softwarebedrijf met zo’n 60 man in Nederland, ’n paar in Duitsland en Frankrijk, en een ongeveer 10-koppig team in Tsjechië. We zien elkaar dagelijks via webcams, maar voor de goede samenwerking gaan we een paar keer per jaar naar Tsjechië en komen zij naar ons.
Ditmaal ga ik mee naar ons kantoor in Ostrava. De reis erheen duurt elf uur en vindt plaats op zondagochtend. Mijn reisgezelschap bestaat uit twee directeuren en een aandeelhouder. Ik vermoed dat ze vast belangrijke zaken hebben te bespreken, dus ben ik zo aardig om de heenreis zelf per trein af te leggen, langs Dresden en Praag. Wanneer mijn directeur ook nog een krabbel zet onder de declaratie van mijn te reserveren treinkaartjes, kan mijn reis niet meer stuk.
Zaterdagochtend, acht uur. Sander Reiding brengt me naar Hengelo. Na tien minuten koukleumen rolt de trein naar Hannover binnen. Ik bedank Sander uitbundig en zoek mijn stoel op. Slaperige mensen om mij heen. Ik heb een wiskundeboek en een Javascriptboek mee. Niet mijn favoriete onderwerpen, maar na uren in de trein snak je naar elke vorm van afleiding. De trein vertrekt en we suizen langs allerlei Duitse oorden. We komen ook langs de Harz, waar ik foto’s probeer te maken van de zielige eenzame bergkam die in de verte voorbijschiet. Ik vraag me af waar al de bergen gebleven zijn waar het gebied zo bekend om is (de Harz ligt ook ná Hannover… red.).
Voor ik het weet is het elf uur. We stoppen op station Hannover. Tijd om over te stappen in de trein die aan de andere kant van het perron wacht. Ik huppel naar mijn plaats en maak daarbij de passagier op de stoel ernaast wakker. Ik zeg kort hallo en laat de man slapen. Het wiskundeboek is pittig: ik moet elke zin vaker lezen om te snappen wat ze rondgoochelen met de getallen. Ik ben nog steeds zo slecht als vroeger, valt me niets tegen. Het landschap buiten de trein is plat, Nederlands haast. Zie je wel, wordt het boek toch interessanter.
Mijn buurman begint tegen me te praten en we voeren een aardig gesprek. Hij komt uit Basel en is universitair kinderarts in Dresden. Hij schetst me een kaart van Dresden en kruist allerlei historische trekpleisters aan. Ik heb op Google Maps de route naar het centrum al bekeken, maar dit is veel leuker. Ik verdwaal zelden ergens, verzeker ik hem. Hij haalt een heuse Streuschnecke uit zijn tas. Dat is een machtig lekker croissant-achtig broodje met een hoop suiker erop. Al moet je nooit lekkers van vreemde kerels aannemen, hier zeg ik toch geen nee op. Daarna kickt de afterlunchdip in en word ik pas wakker als we in Dresden arriveren. Mijn buurman wijst me de stationshal en zwaait gedag. Ik zoek even uit waar mijn volgende spoor is, en ga dan maar eens de stad in. Het is half vier, en pas om acht minuten over zeven gaat mijn trein naar Praag. Eens kijken of ik in het centrum wat kan zien en een hapje kan eten.
De eerste straten vanaf het treinstation zijn saai en hypermodern. Een promenade met grote Kaufhäuser ligt aan mijn voeten. Praktisch dezelfde winkels als in Nederland. Ik loop zo nu en dan eens een klein winkeltje in. Met een joekel van een rugzak voel je je nogal als een olifant in een porseleinkast. Na het oversteken van een paar ringwegen kom ik in het oude centrum. Hier worden de bouwwerken middeleeuwser en indrukwekkender. Bij moderne gebouwen is het enige indrukwekkende nog het kostenplaatje, als je het mij vraagt.
Na een grote poort te zijn gepasseerd sta ik opeens aan de kade van de Elbe. Ik word omringd door imposante kolossale bouwwerken tegen een grijze lucht. Ik klim op een bordes en schiet wat foto’s. Onderaan het bordes zitten twee mannen, waarvan 1 met een blauw plastic keyboardje dat geluid maakt als je op een slang blaast. Ze proberen wat geld te verdienen met de hakkelige deuntjes die de man speelt. Het leven kan toch zo simpel zijn…
Op het pleintje bovenaan de trap wring ik me tussen de hordes scholieren heen die per sé allemaal in kluitjes met elkaar op de foto willen. Ik spot een openbaar toilet onder aan de kade. Tijd voor een tussenstop. Het toiletje is ook weer zoiets. Je betaalt er netjes geld voor, het is schoon… maar er staat een grote besnorde man bij de wastafel die zijn armen en gezicht insmeert met… muggenolie met citroengeur. Buiten staat zijn kennis hem op te wachten. Wat is dit, ontgroeningsopdracht voor de Dresdense gangsterbeweging?
De avond is gevallen en de stad licht op. Het wordt tijd om op zoek te gaan naar een eetcafé. Ik weet op mijn route nog een paar trekpleisters aan te doen die mijn reisgenoot me heeft aangeraden. Inderdaad, het ziet er erg mooi uit, vooral de Frauenkirche die helemaal zachtgeel verlicht is. Ik zoek het restaurantje Gansedieb, waar ik op Lonelyplanet over gelezen heb. Ik ben de straatnaam vergeten, maar loop er zo plotseling tegenaan. Tegenover zit ‘Die Fliegende Hollander’ waar zo te zien gewoon Nederlands te spreken is. Da’s geen uitdaging en het zal wel tjokvol zitten met toeristen. Op naar Gansedieb, waar ik een lekkere pannenkoek met spinazie en feta eet. Ik ben ruim op tijd weer onderweg naar de trein, haal als toetje een Streuschnecke, en winkel wat.
Station Dresden, zeven uur, ijskoud. De trein naar Praag rolt binnen. Ik vraag de conductrice waar ik kan gaan zitten, want ik heb wel een kaartje, maar geen stoelreservering. Ze verstaat me niet. Duits dan? Ook niet. Begint goed! Ik ga in een donkere couchette zitten in de hoop dat de lichten aangaan zodra we gaan rijden. Dat gebeurt niet. Daarom wandel ik maar naar een verlichte couchette, waar al een Chinees meisje zit. Ik ontdek ook een stopcontact, waaraan ik mijn telefoon kan opladen. We hangen onderuit en ik geniet van mijn hoofdpijn. Een couchette verderop feest een groep Duitse jongeren alsof er geen morgen is.
Op een Tsjechisch station komt er een meisje bij ons zitten. Ze zegt niet veel en ze probeert Engels te leren uit een schoolboek. Ze stoort zich aan de feestende jongeren en twijfelt of ze er wat van zal gaan zeggen. Ik maak haar duidelijk dat dat geen zin heeft. Feestende dronken jongeren moet je niet tegen de haren instrijken. Over 30 minuten zijn we op Praag CS. Zij moet er al eerder uit, op Praha Holešovice. Ik versta de naam en merk op dat ik er daar beter ook uit kan. Ze begrijpt niet waarom, totdat ik haar het adres van het hostel laat zien. ‘Better station, take tram two stops’ zegt ze ‘follow me’. Bij het uitstappen verontschuldigt ze zich voor haar Engels. Ze is al 20 jaar aan het studeren en nog steeds kan ze het niet. Ik vraag haar hoe oud ze dan is. 27! Ze is zelfs al getrouwd. Dat had ik niet verwacht.
Het station Holešovice ligt, zoals ik al wist, midden op een grauw industrieterrein. Je snapt dat dat voor een vrouw niet de plaats is om ’s nachts rond te lopen. Liever had ik centraal station gekozen, maar daarvoor zou ik metro én tram moeten gebruiken. Ik heb nu al problemen om de tram te vinden. Ik moet door een tunnel waar op dit uur nog een man de vloer met een boenmachine bewerkt. IJverig, zeg. Dan kom ik bovengronds en zie dat ik alsnog in het donker op het industrieterrein sta. Nogmaals door de tunnel… na vijfhonderd meter sta ik weer boven, maar zie nu bordjes naar de tramhalte. De tram komt er net aan ook, perfect. Ik stap in en wil een kaartje kopen, maar dat kan hier niet. Oeps, dan rijd ik maar zwart. Bij de juiste straat stap ik uit. Loop eerst de verkeerde kant op. Ongure gebouwen en vage mensen: vast verkeerd. Ik loop vanaf het kruispunt de straat ertegenover in. Al gauw vind ik daar hostel Sir Toby’s. Gelukkig! Inchecken gaat allemaal prima, al betaal ik wel zo’n 100 kronen teveel. Daar kom ik pas later achter wanneer ik in de lobby even mijn reservering in de mail check. Omgerekend is dat 4 euro, dus ik doe er niet moeilijk over.
Ik ga naar mijn slaapzaal en tref daar twee beslapen bedden aan. Ik ga eens lekker douchen en kies een leeg bed uit. Ik slaap niet voor lang. Om 12 uur hoor ik iemand in het gebouw enorm aan de deur hengsten en doen, vergezeld van droevig gekerm. Klopgeesten, nou wordt ’t mooi. Het gerammel en debons houdt aan, terwijl er vanuit alle hoeken van het gebouw kreten als ‘shut up, you drunk!’ en ‘f*ck off!’ te horen zijn. De herrieschopper is kennelijk vastberaden want het gehengst gaat door tot zeker 1 uur. Dan komt er een jongen de slaapzaal oplopen. Ik dacht dat ik een girls dorm had?! Hij maakt een opmerking over het gebons en gejammer en gaat dan eens kijken (ah, held!). Ik hoor hem praten en opeens houdt het gebons op. Ik volg hem en zie dat hij de badkamerdeur van de slaapzaal naast ons openmaakt. Een meisje in pyjama stapt naar buiten, met verwilderde haren en grote ogen van schrik. Ze is zo opgelucht, ze zat al een uur vast op het toilet…
Aldus, we kunnen slapen. De jongen zaagt minstens een half bos om, en om vijf uur in de ochtend krijgen we gezelschap van nog een jongen, die daar nog eens drie regenwouden aan toevoegt.
zondag
Om acht uur gaat de wekker en ga ik ontbijten. De hoofdpijn is nog altijd bij me, dus ik houd m’n ogen halfdicht en doe alles rustig aan. Het ontbijt is onderin de kelder van het hostel. Het hele hostel is echt een aanrader (op dat incidentje van afgelopen nacht na ). Ze doen alles om toeristen te helpen, en het is heel gezellig vintage aangekleed. Het is zo superknus dat ik hier zeker nog wel eens terug wil komen, maar dan wel in een eenpersoonskamer.
Ik regel een tramkaartje en pak tram 5 naar het stadscentrum. Ik drop mijn tas af in een bagagekluis op het station. Gewapend met een heuptasje en camera trek ik weer de stad in. Ik wil het Alfons Mucha-museum bezoeken. Ik loop er zo heen. Het is niet zo groot, maar wel fascinerend. Ze hebben allemaal originele schetsen en werken in Jugendstil hangen. Ik koop een verjaardagskaart voor mijn neefje, met zoveel mogelijk kastelen en torens erop, en voor mezelf een koelkastmagneet. Bij het postkantoor weet ik met veel gedoe aan een postzegel te komen zodat de kaart gelijk weg kan.
Zo, alle noodzakelijke dingen zitten erop. Nu eens rondwandelen door het centrum. Het is stukken mooier dan Dresden, en doet me denken aan Wenen en aan Parijs. Met de handige plattegrond die ik van Sir Toby’s heb meegekregen ga ik kriskras door alle straten heen. Ik kom uit bij de oude markt, loop naar de rivier en zie het befaamde kasteel liggen. Ik steek weer over en loop over de Charlesbrug. Wat een toeristische hotspot is dat zeg, net Mont Martre in Parijs. De zon breekt door, de grauwe hemel wordt zilver verlicht. Ik maak gauw wat foto’s, want zoveel zon heb ik nog niet gezien vandaag. Ik ga kriskras weer wat straatjes door en beland weer op het Wenceslasplein: een enorme boulevard tussen de winkelstraat en het nationaal museum. Het begint inmiddels best wel koud te worden. Ik loop de boulevard af en haal een lekkere Vanilla Latte bij de Starbucks op de hoek. Opwarmen, mensen kijken, reisverslag schrijven. Nog twee uur voordat mijn trein vertrekt, en ik zit vlak bij het station: er moet toch nog wat te doen zijn?
Ik herinner me dat ik nog naar metrostation Florenc wil, want dat is erg mooi betegeld. Ik loop eerst naar het centraal station en vraag een beambte of ik zonder ticket het perron van de metro op mag. Nee, dat mag niet. Voor een ticket moet ik opnieuw pinnen, terwijl ik nu juist van mijn Koruna’s af moet. Ik laat het maar zitten en besteed mijn laatste anderhalf uur op het station zelf. Het is net een luchthaven, zo groot. Wachtende onder het vertrektijdenbord spot ik een route naar ‘het oude station’. Dat laat ik me niet ontgaan. Ik volg de bordjes en sta prompt in een machtig mooi oud koepelgewelf. Ook dat gaat op de foto. Ik keer terug naar de moderne stationshal en zie dat mijn trein een spoor toegewezen heeft gekregen. Perron vijf is gauw gevonden, en mijn zitplaats ook.
We kachelen twee uur van Praag naar Ostrava. Het lijkt de intercity tussen Amsterdam en Enschede wel. Op Ostrava Svinov stapt de laatste horde studenten eruit. Daarna mag ik ook, op Ostrava Centraal. De directeurs komen me afhalen en we sjezen naar het hotel. Zo, nu mag ik de komende dagen eens genieten van een luxe hotelkamer en diners à la carte. Tegenprestatie: al die urenlange vergaderingen…
…ik zie het maar zo: als je eenmaal vast zit aan een kantoorbaan krijg je nog amper de kans om wat van de wereld te zien. Als je dan gevraagd wordt om op reis te gaan voor je werk, maak er dan zeker iets leuks van!
vrijdag
Vertrek met trein en bus naar Parijs… nachtelijke rit.
zaterdag
zondag
donderdag
Weekje in een huisje met Cecilia.
vrijdag
Ik word wakker in Bolzano en pak de trein naar Trento.
Op Trento moet ik de regionale bus naar Darè hebben. Die vertrekt niet vanaf het lokale busstation. Niemand spreekt nog Duits op deze breedtegraad. Carabinieri helpen me. Bij het loket wil men me geen kaartje verkopen omdat ik geen Italiaans spreek, maar mijn bus vertrekt zo. Dus ik druk het uitgeprinte vertrekstaatje tegen de ruit en krijg voor enkele luttele euro’s toch mijn ticket.
Ik word lichtelijk misselijk in de bus. We slingeren door de dalen. Ik vraag waar Darè is en de man naast me wijst alleen maar. ‘Dieci minuti’ enfin zodra we er zijn herken ik het gelukkig en staat Cecilia al bij de busstop.
woensdag
Cecilia en ik ontbijten en daarna stappen we in de auto. De honden blijven in de stacaravan. Het is ongeveer anderhalf uur heen, anderhalf uur terug. Cecilia zegt dat dat wel kan.
We crossen langs het Idromeer naar Brescia en van daar het drukkere stadsverkeer in naar Bergamo. Cecilia is nergens bang voor en houdt een stevige Italiaanse rijstijl aan.
zaterdag
De vakantieplannen aan het begin van dit jaar behelsen een gezinsvakantie – te weten met Jeroen, zijn meisjes, en ik. In het voorjaar doet zich een verandering voor, waardoor ik er voor kies om alles achter me te laten. Echter, de vakantie is al geboekt, en de bestemming is typisch iets dat ik Jeroen wilde laten zien: de ‘watervalcamping’. Dus plannen we gezamenlijk – ik per trein, Jeroen per auto. Eerst reis ik een week door Zwitserland, daarna zullen we elkaar in de Bergell ontmoeten, op de camping die ik al ken, en waar de NKBV deze zomer één van hun bergsportkampen houdt. Het is een avontuur, zoals je kunt verwachten.
zondag
Het is zondag 5 juli 2015. Het is snikheet de laatste dagen. Ik heb wat koeler weer afgewacht om te vertrekken.
maandag
Op dag twee ga ik van Chur naar Sankt Moritz.
Installatie
Het blog is geïnstalleerd! De eerste thema’s zijn uitgeprobeerd en ik ben geland op Social Magazine.
vrijdag
Vrijdag: bijtijds van werk weg, met de laatste snel gefixte props voor mijn Thor-kostuum: rode armpads, waar eigenlijk nog zilverkleurige schildjes op moeten. Ik heb ze gemaakt van een rood afgeknipt kindershirt. Goed genoeg.
Ik kom thuis en probeer alles in te pakken. Ik heb zoals gewoonlijk een paklijst, maar die is verre van compleet (met name omdat ik nu niet de standaard dingen moet hebben). Ik pas mijn kostuum aan, keur de staat van compleetheid goed, en trek het uit om het in te pakken. De rode armpaddings laat ik maar zonder schildjes, want die zijn nog net niet droog, en tricky om vast te plakken op de stof. Het is veel te snel zes uur, tijd om richting treinstation te gaan. Katten gedagzeggen, rugzak om, hamer Mjolnir met een karabijnhaakje aan mijn tas, en gaan. Het is een lekker warme zomeravond. De zon gaat onder terwijl ik naar het station fiets.
Fiets in de stationsstalling, op de trein naar het westen. Zoals vroeger, denk ik melancholisch. Ik kom ook precies om 21:07 aan, zoals vroeger toen ik nog wekelijks reisde op het traject Dieren-Den Haag. Ter ere daarvan nodig ik vroegere vriend Jelle uit om even snel gedag te zeggen, maar hij kan helaas vanavond niet.
Onderweg naar Den Haag Centraal en kom in gesprek met een aardige jongen – vooral om de hamer die al de hele reis op mijn tafeltje heeft gelegen. Ik moet een uur wachten op de bus, dus ik loop even een rondje over de Turfmarkt, waar ik het pand van Colour Digital terugvind. Hier was 13 jaar geleden mijn werk. Ik gluur naar binnen en zie door de vuile ramen, dat het een rommel is. De ijzeren brug boven de werkvloer is afgebroken, de enorme printers en bindmachines zijn weg. Het lijkt nog wel gisteren… en ook weer niet. De ruimte lijkt ook veel kleiner dan toen. Er hangt een bord op de ruit, dat Colour Digital vanaf oktober aan de Herengracht kantoor houdt. Ik loop de Fluwelen Burgwal af naar de nieuwe locatie, me onderwijl afvragend welke oktober dan bedoeld wordt. Dit jaar? Vorig jaar? Ik wandel precies de route die ik ooit fietste, destijds met een tekeningenkoker op mijn rug en kunstgeschiedenisboeken onder de snelbinder. Altijd gehaast om van mijn werk naar de KABK te komen, iets verderop aan de Prinsessegracht.
Na het ontwijken van wat toeristen en zwervers bereik ik het nieuwe pandje van Colour Digital – een donkere pijpenla. Tot mijn verbazing staat het eveneens leeg. Ja, het was 13 jaar geleden. Er is inmiddels veel gebeurd. Waarom zouden ze hierheen verhuisd zijn? Er is inmiddels een half uurtje voorbij en het wordt tijd dat ik mijn reis vervolg. Ik loop nog even naar de voordeuren van de KABK en gluur eveneens weer naar binnen. Lang, lang geleden… Ik ga even pinnen aan de Bezuidenhoutsweg en loop weer naar het station. Nog wat dralen rond de stationspiano, waar muzikanten en dromers gepassioneerd wegroffelen op de toetsen, en ik ga naar mijn bus.
Nu, leermomentje. Waarom je bij een advies van 9292 nooit af moet gaan op de kleinste hoeveelheid overstaps, maar op de kortste reistijd. Ik had allang in Noordwijkerhout kunnen zijn als ik met wat meer switchen over Leiden was gegaan, duh.
Ik stap in de bus en merk dat ik nog een uur op deze lijn zit. Oh, gelukkig is het niet de misselijkmakende bergpas van Trento naar Tione, maar een zwierige rit door het lommerrijke Wassenaar, Katwijk en Noordwijk. Ik vergaap me aan de statige panden met lappen voor- en achtertuin. Hier verpoost de beau monde van Nederland. Ik niet.
Eindelijk, 23.15, mijn halte. Ik weet met goed giswerk en een feilloos kompasgevoel het huis van mijn Airbnb-host te vinden. Ik word vriendelijk ontvangen, krijg sleutels voor fiets en voordeur, wifi-password, en trek me dan terug op mijn kamer.
zaterdag
De volgende ochtend zoek ik mijn ontbijt bij elkaar. Mijn gastheer had aangegeven het klaar te leggen, maar hij is vroeg vertrokken en op het aanrecht bespeur ik niets. Dus weet ik zelf uit vriezer en kastjes wat brood, beleg en koffie bij elkaar te scharrelen, en I’m good to go. Ik leg een briefje neer met de vraag of ik een Android-lader mag lenen, want m’n telefoon is bijna op en ik ben m’n lader vergeten. Terwijl ik nog even boven ben hoor ik mijn gastheer beneden rondlopen.
Een uurtje later is dat allemaal geregeld, en na een vriendelijk gesprekje vertrek ik dan gekostumeerd en wel naar Lisse. Zodra ik de wijk uitfiets word ik al nagestaard door dorpsbewoners die kennelijk nog nooit een vrouwelijke Thor op een fiets hebben gezien. Ik roep ze vriendelijk wat toe en zwaai hier en daar met mijn hamer. Dan bereik ik de buitenwegen, alwaar ik ook zwaai naar boeren op tractors. Het is een zonnige ochtend. Met maar één keer verkeerd rijden bereik ik de juiste weg naar Lisse en rijd zo een half uurtje langs de vaart. Onderweg kom ik wielrenners en dagjesmensen tegen. Ze zwaaien allemaal vrolijk terug en smeken me of ik alsjeblieft niet wil slaan. Echt leuk.
Ik zie de festivaltenten al van verre en weet op aanwijzingen van mijn gastheer snel bij het terrein te komen. Ik zet mijn fiets weg en wil de weg oversteken naar de ingang, als ik enthousiast mijn naam hoor roepen. ‘HEIDI!’ Ik kijk om en zie daar Ross Kambel staan, klasgenoot van 13 jaar geleden, die ik altijd nog eens terug wou zien. Bij deze dan! We praten die 13 jaar in 5 minuten bij en lopen onderwijl naar het terrein.
zondag
Lorem ipsum dolor sit amet, consectetur adipiscing elit. Suspendisse in ullamcorper est. Nunc mattis bibendum orci, vitae sodales magna suscipit vel. In bibendum, leo non suscipit placerat, lorem odio pharetra orci, sed ultricies ex eros eget nibh. Praesent volutpat rhoncus mauris. Nullam nec ornare tortor, et placerat turpis. Suspendisse eu lacinia lectus, a pulvinar diam. Quisque sit amet congue dui. Proin accumsan erat in orci aliquam pharetra. Nunc a elementum dolor, eu auctor justo. Vivamus tempus at metus id posuere. Vivamus eu tempus tortor. Aenean condimentum imperdiet feugiat. Aliquam ut massa in lectus vehicula tristique eget in elit. Vivamus ullamcorper risus in sapien porta pulvinar. Praesent sed volutpat leo. Pellentesque semper tincidunt orci in consequat.
Integer ut dictum enim. Integer enim est, maximus eget velit eu, placerat tempus enim. Integer dapibus, urna ut tempor commodo, velit lorem egestas nibh, vel viverra neque tellus at augue. Nunc eros leo, semper ac condimentum et, blandit vitae lorem. Suspendisse rhoncus orci ut lacus lobortis, in maximus nibh dapibus. Duis a nunc accumsan, aliquam turpis egestas, porttitor lectus. Nam pellentesque nec lorem facilisis maximus. Donec tincidunt lobortis nulla pellentesque tincidunt. Vivamus id lorem enim. Curabitur consectetur tellus eget laoreet semper. Praesent placerat nec est sit amet tempus. Ut non sapien nunc. Pellentesque tempus, turpis nec congue commodo, lectus est fringilla erat, eget consectetur turpis nulla laoreet ex. Cras vestibulum elit urna, gravida vulputate lacus bibendum eu.
Lorem ipsum dolor sit amet, consectetur adipiscing elit. Suspendisse in ullamcorper est. Nunc mattis bibendum orci, vitae sodales magna suscipit vel. In bibendum, leo non suscipit placerat, lorem odio pharetra orci, sed ultricies ex eros eget nibh. Praesent volutpat rhoncus mauris. Nullam nec ornare tortor, et placerat turpis.
Suspendisse eu lacinia lectus, a pulvinar diam.
Quisque sit amet congue dui. Proin accumsan erat in orci aliquam pharetra. Nunc a elementum dolor, eu auctor justo. Vivamus tempus at metus id posuere. Vivamus eu tempus tortor. Aenean condimentum imperdiet feugiat. Aliquam ut massa in lectus vehicula tristique eget in elit. Vivamus ullamcorper risus in sapien porta pulvinar. Praesent sed volutpat leo. Pellentesque semper tincidunt orci in consequat.
Lorem ipsum dolor sit amet, consectetur adipiscing elit. Suspendisse in ullamcorper est. Nunc mattis bibendum orci, vitae sodales magna suscipit vel. In bibendum, leo non suscipit placerat, lorem odio pharetra orci, sed ultricies ex eros eget nibh. Praesent volutpat rhoncus mauris. Nullam nec ornare tortor, et placerat turpis. Suspendisse eu lacinia lectus, a pulvinar diam. Quisque sit amet congue dui. Proin accumsan erat in orci aliquam pharetra. Nunc a elementum dolor, eu auctor justo. Vivamus tempus at metus id posuere. Vivamus eu tempus tortor. Aenean condimentum imperdiet feugiat. Aliquam ut massa in lectus vehicula tristique eget in elit. Vivamus ullamcorper risus in sapien porta pulvinar. Praesent sed volutpat leo. Pellentesque semper tincidunt orci in consequat.
Lorem ipsum dolor sit amet, consectetur adipiscing elit. Suspendisse in ullamcorper est. Nunc mattis bibendum orci, vitae sodales magna suscipit vel. In bibendum, leo non suscipit placerat, lorem odio pharetra orci, sed ultricies ex eros eget nibh. Praesent volutpat rhoncus mauris. Nullam nec ornare tortor, et placerat turpis. Suspendisse eu lacinia lectus, a pulvinar diam. Quisque sit amet congue dui. Proin accumsan erat in orci aliquam pharetra. Nunc a elementum dolor, eu auctor justo. Vivamus tempus at metus id posuere. Vivamus eu tempus tortor. Aenean condimentum imperdiet feugiat. Aliquam ut massa in lectus vehicula tristique eget in elit. Vivamus ullamcorper risus in sapien porta pulvinar. Praesent sed volutpat leo. Pellentesque semper tincidunt orci in consequat.
Lorem ipsum dolor sit amet, consectetur adipiscing elit. Suspendisse in ullamcorper est. Nunc mattis bibendum orci, vitae sodales magna suscipit vel. In bibendum, leo non suscipit placerat, lorem odio pharetra orci, sed ultricies ex eros eget nibh. Praesent volutpat rhoncus mauris. Nullam nec ornare tortor, et placerat turpis. Suspendisse eu lacinia lectus, a pulvinar diam. Quisque sit amet congue dui. Proin accumsan erat in orci aliquam pharetra. Nunc a elementum dolor, eu auctor justo. Vivamus tempus at metus id posuere. Vivamus eu tempus tortor. Aenean condimentum imperdiet feugiat. Aliquam ut massa in lectus vehicula tristique eget in elit. Vivamus ullamcorper risus in sapien porta pulvinar. Praesent sed volutpat leo. Pellentesque semper tincidunt orci in consequat.
Het thema is grotendeels gecustomized. Er zijn wat test-posts toegevoegd om uit te proberen hoe meer content eruit ziet.
Achtergrond, logo en een kaart
Zo, vandaag eerst een achtergrond gemaakt waarmee ik tevreden ben. De achtergrond is zo opgebouwd dat ik er ook andere foto’s in kan laden, dus hopelijk heb ik daar nog lang profijt van.
Het logo was ook wonderlijk snel in elkaar gezet. Hij is wel wat aanwezig, maar daar werk ik nog aan. Hij moet ook op de voorpagina komen, maar dat is van later zorg (oké, Illustrator crashte toen ik hem 3D wilde renderen).
Daarna de Google Map met specifieke reisroutes. Nou behold, er staan er nu twee op! More to come.
Hoeveel zonlicht heb ik vandaag gezien? Te weinig voor een zonnige zomerdag!
zaterdag
Het is 30 januari 2016. Na een mooie theatershow in het Vestzaktheater ben ik gaan slapen en ben om vier uur opgestaan. De katten zijn wat verward. Meisje drentelt mee, Max wordt nét wakker. Heel lief. De verfrommelde kat werkt zich uit zn doosje en ze eten hun voer alsof het een gewone ochtend is. Ik eet m’n ontbijt en pak verder in. Rustig alles doen, briefje schrijven voor Wilco en Evalie, katten knuffelen en dan om 6:18 de deur uit. Om 6:40 ben ik op het station. Ik koop twee kaartjes (waarvan 1 ongedateerd, terwijl ik wel door een hele routine van dag en tijd kiezen moet 🙁 ) die me naar en van Gronau brengen. Vanaf Gronau zit ik niet meer alleen, maar met een chatty zestal Nederlanders ietsje verderop. Ze gaan met de trein op skivakantie. Dit is een voorbode van wat nog komen gaat. Ze vertellen elkaar tenenkrommende verhalen doorspekt met allerlei foute informatie over internet, roaming, en alle moderniteiten waarvan zij slechts een fractie snappen.
Tussen Gronau en Dortmund val ik in slaap. Zo. We zijn op Dortmund. Ik loop gelijk naar beneden voor die befaamde ‘pottkaffee’ die ergens bij een stalletje onder het station te koop is. Perfect. Yes. Bij de Fish ’n Rail, met een Aziatisch dametje achter de balie. Met een veel te grote papieren beker en dus een sloot koffie kan ik weer verder. Waar ga ik de tijd doorbrengen tot mijn volgende trein vertrekt? Hé, het DB Reisezentrum. Een klein wachtbankje dat niet in lijn staat met de rij wachtenden biedt uitkomst. Ik zet mijn tas en mijzelf erop. Ik drink mijn koffie en wacht. Observeer de mensen. Het is half. Even naar de wc en dan naar Gleis 18. Ohjee. Ik kom boven aan en zie al op de borden dat er staat ‘wacht op omroepbericht’ (maar dan in het Duits uiteraard). Naja, er staat dus een ICE 625 en dat is niet die op mijn ticket, zoveel is duidelijk. Dat moet de 1223 zijn. Niet instappen dus. De 1223 rolt binnen op het spoor tegenover. Hoei. Ik geloof dat we zowaar ook nog op tijd vertrekken! Zou het? Jeps.
Ik ga zitten tegenover een meisje dat naar Warburg moet. Vanaf daar is mijn stoel gereserveerd, dus dan moet ik ook verkassen. Nu de vraag: hoe ver is Warburg. Volgens mij ergens halverwege. Mijn tas houdt zich tot dusver goed, maar het kopvak is wel zo schandalig klein dat alleen mijn travelticket en mijn boek erin passen. Hij wordt ook ingedrukt door het volumieuze hoofdvak. Al met al voelt deze tas nog niet bepaald als een verbetering, hoewel hij met zijn stevige losse rugpand wel beter op de rug ligt en minder zwaar aanvoelt.
We reizen langs van alles, Soest – ik sms Sander dat ik straal de verkeerde kant uit ben gegaan 😉 – internetpas gekocht met creditcard. Een Aziatische dame zit tegenover, een hoestende man schuin achter me. Nog een Aziatische dame komt binnen met een joekel van een koffer. Ze denkt die volgens mij even in het kopvak te gaan gooien. Eh? De ander wil haar niet helpen. Vlak voor Altenbeken is het mooi zeg.
Er stappen nieuwe mensen in. Mensen moeten langs de dame met de koffer, en ze weet hem vermoeid dwars onder twee stoelen te schuiven. Ze gaat weer zitten en valt op tafel in slaap. Een vrouw moet erbij, en dan een slechtziende vrouw. Die loopt met een rolstok en zeer dikke brillenglazen. We vertellen haar welke bordjes er hangen. Ze gaat met haar hele spul zitten op de plek waar de eerste dame zat, die prompt verhuist naar een stoel achter me. Wat een regie weer. Over een kwartiertje moet ik wisselen, want dan zijn we op Warburg. Einde aan de rust. Ik zit ondertussen een comicstory op te tekenen. Ik wissel van zitplaats en ga aan het einde van de coupé op de rolstoelbegeleidersplaats (jawel, drie keer woordwaarde!) zitten. Er komen mensen met kleine kindjes bij me zitten. Die slapen gelukkig snel. Ik Whatsapp met Simon en lees marketingblogs. Het landschap met mooie romantische heuvels glijdt aan me voorbij. Kitzingen heeft een scheve kerktoren. We suizen door. 14:00 op Nürnberg. 15:13 op München, zo gepland.
De kinders om me heen worden dreinerig. De eerste foto’svan de Global Game Jam stromen binnen. Het land rond München is weer vlak. Gaan we nog inlopen op onze aankomsttijd? Ik denk terug aan de laatste (tevens eerste) keer dat ik deze overstap maakte. Toen was ik samen met een dame die Klara heette – nagenoeg 30 minuten te laat, maar haalden we de trein nog nét. Gelukkig weet ik nu hoe het station eruit ziet. Het is een kopstation, en de enige manier om bij een ander spoor te komen, is door om de kop van het spoor heen te lopen. Ik moet van Gleis 22 (helemaal links) naar Gleis 13 (bijna helemaal rechts). Dat gaat lukken.
Nou, het is echt wel dik twaalf over voor we binnenrollen. Ik zet het op een hard rennen, want ik stap ergens aan het einde (nog niet eens onder de overkapping) uit. Huppeldiehuppel zoef ik tussen de slome kofferrollers door. Aan het eind ga ik rechts. Klopt nog precies! Ik weet nog hoe ik hier met Klara rende. De trein staat ook op precies hetzelfde perron als jaren geleden.
Ik heb nu zelfs tijd om even een winkeltje in te lopen. Helaas vind ik er geen groente behalve komkommer (blegh) maar wel een blikje tonijn en twee bifiworstjes. Dat is prima voor de eerste twee avonden. Ik zoek de trein weer op en loop bewust wat door tot ik nauwelijks gevulde stoelen zie. Ik zoek een stoel aan het begin uit en ga zitten. Toevallig blijkt van de twee stoelen er maar één gereserveerd te zijn. Ik kan blijven zitten. De trein is verder mudjevol. Ik zit aan het einde van de coupé, vlak naast de deur. Aan de andere kant is een fietsenrek. Het wordt volgezet met een mountainbike, een opgevouwen kinderwagen, en iets van vijf koffers. Zelfs naast mijn stoel wordt nog een koffer verstouwd, die eigenlijk het hele looppad ondoorgankelijk maakt. Ik bezet maar één plaatsje met mijn jas aan een haakje. Hoe is het mogelijk dat mensen zo veel meenemen?
Nog een paar uur… voor mijn gevoel zijn we er nu zo, maar dat is niet waar. Het is tegen 16:00 en om 19:00 ben ik pas in Bolzano. Christus te paard! Het lijkt wel Tetris! Erger dan in de zomer! Wat een koffers! Ik ben compleet ingebouwd en dan ligt boven me ook nog alles vol. We rijden uit München weg naar Rosenheim. Je ruikt dat men hier op hout stookt, wat lekker! Prachtige bergen vliegen links en rechts voorbij, na het platte land na München. Zijn we nu al over de Brenner heen? Prachtige zonsondergang. Ohja, dit weer. We gaan de Brenner over. De laatste keer dat ik hier was belde ik verheugd mijn moeder, die mijn euforie niet helemaal meekreeg omdat ze de beelden er niet bij zag. Het uitzicht is fenomenaal. Op Jenbach moet iedereen er plotseling uit (dat is kennelijk dus het splitsstation voor de ski-vallei). Het wordt een enorm gestouw in de gangen. Een jongen heeft zijn koffer naast mijn stoel gezet en daarom kan niemand met een grote koffer eruit. Het is een chaos. Prompt als iedereen eruit is komen er weer nieuwelingen binnen met nog grotere hutkoffers. En dan zijn er ook nog kinderen die in groepjes door de gangpaden stormen. We stoppen weer. Ha, we zijn bij Innsbruck.
De vorige keer ging ik eerst hier overnachten alvorens ik naar Bolzano ging. Dit keer hoeft dat niet. Gewoon door, in dezelfde trein. Al doende leert men. Is het alweer drie jaar geleden? Dat ik hier naar de jeugdherberg liep, yoghurt kocht onderweg, de weg vroeg aan een stel bakvissen. En alles? Drie jaar? Het voelt als gisteren.
We vertrekken laat uit Innsbruck omdat iemand kennelijk de deur gelockt heeft. De conducteur loopt te vloeken op niemand in het bijzonder. Tür schließen! brult hij. Inderdaad, we hoorden al vijf minuten een vervelend piepje. Opeens stoppen we weer. Iemand iets vergeten? Enfin, nu het andere Bahnhof nog, of niet? Het ontgaat me. Het ruikt nog steeds stevig naar gestookt hout. De lichtjes op de bergen zijn te zien. Over de weg boven me rijden auto’s. Hun koplampen schijnen tegen de bergwand. Het is nu stil in de trein, bijna rustig. Je kunt dus in één dag naar Verona komen, maar wat je daar moet doen, is me onduidelijk. Bolzano is veel leuker. Bovenop de berg zie ik nog een verdwaalde kerstboom. Ik geloof dat we bij Brixen zijn. Voor me zit een jongen met z’n vriendin of zus ofzo. Beide een laptop op het tafeltje. De jongen kijkt foto’s. Hola! Is dat een burlesque feestje of wát? De dames op zijn foto’s hebben niet veel kleren aan het lijf. Zijn ‘zus’ heeft niks door. Dude!
Nou, we zijn over de Brenner, maar er ligt nog steeds sneeuw. Ligt Bolzano gewoon lager of hebben ze het op de webcam in Bozen gewoon heel goed verborgen gehouden? Nog een uur, dan heb ik 12 uur en 31 minuten gereisd. we hebben de skifans nu wel afgeschud. Als ik nu al 12 uur reis met minimale overstaps, ben ik benieuwd hoe ik op de terugweg dat ga doen. Tja, het kan. Ik vertrek dan om half elf en kom om 22 uur ’s avonds aan.
De drietalige conductrice (verbazend toch) komt langs en even ben ik mijn ticket kwijt. Aaah! We dalen nu wel hard, m’n oren gaan dichtzitten. Franzensfeste. Kwartiertje later. Brixen. Het is 19:17. Ik ben er klaar mee. Nog 10 minuten. Ik bedenk me dat ik normalerwijs aan het einde van zo’n dag hoofdpijn zou hebben. Ik ben wat moe en zou wel een douche willen, maar verder voel ik me kiplekker. Hoera, Bolzano.
Ik stap uit, maak de verplichte selfie bij het bord, en wandel naar de jeugdherberg. Wat is het koud zeg! Ik heb hier wel eens in ander weer gelopen! Ik check in (bent u hier eerder geweest? Ja!) en ga naar mijn kamer. Het is stikjewarm daar. Uitruimen – voor de verandering pak ik eens mijn hele rugzak uit – ik blijf toch een week. Ik heb echt te veel kleren bij me. Ik ga naar beneden, regel een handdoek en ga me dus douchen. Dan wat op de bank hangen en eten koken. Ik voel me ver weg van de hele wereld, in de steek gelaten zelfs. Wat doe ik hier? Mezelf zoeken?
Ik ga redelijk vroeg slapen, half elf ofzo. Ik heb drie kamergenotes en ik ben de laatst aangekomene, dus genoodzaakt op het bovenbed te slapen. Maar slapen zal ik. Morgen ligt de wereld aan mijn voeten.
zondag
De volgende ochtend word ik wakker en weet dat ik ontzettend veel gedroomd heb. 3 kamergenotes zijn al uit bed en weg. Bedden zijn zelfs afgehaald. Ik heb er doorheen geslapen. Tijd voor ontbijt. Ik voel me nog steeds leeg, onbestemd, maar misschien helpt een wandeling door de stad? Het is droog en zonnig zo te zien. Oké – het is nevelig en koud. Van mijn vorige bezoeken ben ik gewend dat het hier buiten altijd drukkend warm is. Maar toch -heb je ooit wel eens bergen in de nevelige kou gezien? Prachtig.
Ik wens nog altijd dat er achter mijn flat eens van die bergen opdoemden. Daar zouden wat mensen in Enschede weer niet blij mee zijn. Hoe zou het met mijn katjes gaan? Zouden ze al doorhebben dat ik op vakantie ben? Ontbijt is zoals altijd in de kelder. Ik voel me nog steeds niet veel beter. Mijn hoofd zit vol. Berichten van mensen waar ik nu niets mee wil doen. Ik denk aan mijn vorige verblijf hier, onderweg naar Cecilia. Ja, zij krijgt ook een kaartje van me deze week.
De Whatsapp-gesprekken die me dwarszitten breek ik allebei af. Komt over een week wel weer, ik ben nu op vakantie. Simon, nu nog in Enschede, katert vandaag nog even verder omdat hij steeds meer en meer beseft dat hij Nederland gaat verlaten. Ik probeer hem in de spaarzame momenten dat ik internet heb, zo goed mogelijk door zijn droefenis heen te helpen.
Ontbijt op, koffie ook. Naast me zit een clubje skaters. Voor me drentelt een Italiaans jongetje dat zo de nieuwe Michael Jackson zou kunnen zijn. Echter, hij praat wel Duits. Zijn vader hinkt ongemakkelijk met een dienblad. Het jochie wil het dienblad van hem aannemen. Wat behulpzaam. Het kindje stuitert inmiddels verder, pardoes door de keuken heen, en keert door de gang terug om zijn strompelende vader op te jagen.
Later, in de stad. Ik steek op z’n Fins over, gewoon hoppa, voor een politieauto langs. Dat moet je hier niet doen, leer ik gelijk. De carabinieri hangen loerend uit het raampje en kijken me lang na. Ik loop door het centrum, door de Laubengasse. Ik zie hoe een oud mannetje achteloos aan parfumerie Douglas voorbijloopt en in het voorbijgaan een paar pufjes gratis parfum op zijn polsen spuit. Het is damesparfum… ik moet een beetje grinniken. De hele gallerij ruikt er nu naar. Mijn Italiaans is duidelijk verre van perfectie. Ik begin een gesprek bijna met ‘minä on ritorno…’ en bedenk me dat dat echt een mengeling van Fins en Italiaans is.
Het fijne is: ik heb hier regelmatig een leeg hoofd. Dat is fijn. Nog fijner vind ik het als ik dan besef dat het eigenlijk een werkdag is. Dat is het vandaag niet, het is zondag. Maar toch. Morgen weer even bij stilstaan. Ik heb nog één kamergenote over, ze is Italiaanse en ze zegt helaas niet veel – zelfs niet haar naam. Ik ben gauw naar het onderbed verhuisd. Mijn rondje door de stad besluit ik met een aankoop van een boekje voor Cecilia, twee kaarten, en een magneet. Ik weet alleen niet wat een envelop is, dus na wat wijzen en handgebaren verwijst de Italiaanse bediende me naar de Tabacci… waarschijnlijk voor postzegels. Ik moet ergens een stevig stuk papier of een envelop tegenkomen, of gewoon het woord opzoeken.
Ik keer kort naar het hostel terug voor een vitaminepil, want ik voel me dizzy, en voor oorbellen. Ik heb die dingen niet voor niets meegenomen. Dan ga ik met de kabelbaan naar Ritten. Bakje zit vol. Halverwege zie ik mooie grafitti op een muur waar we overheen zweven. Twee ogen, met een regenpijp ertussen. Net een traanbuis. Die moet op de foto. Ik kijk hoe het pad loopt en na aankomst daal ik af erheen, al moet ik daarvoor wel een weiland doorkruisen. De koeienpoep die er ligt is oud en droog, dus ik gok dat er nu geen wilde koeien lopen die me op de hoorns kunnen nemen. Wel geiten, bij een boerderij iets lager. Ik fotografeer de ogen-grafitti en klim weer terug de heuvel op. 10 graden, zonnetje, krekels. Politie die langskomt en verkeerde, doodlopende weg naar het huis op de heuvel inslaat. Ze bellen aan, maar de poort blijft dicht. Eén carabiniero stapt uit en gebaart voor de ander opdat die achterwaarts terug kan rijden. Ik aanschouw het vol plezier. Het laatste stuk keren ze om op het gras en scheuren ze maar gewoon langs de weg op terug. Italianen en geduld, een moeilijke combinatie. Ik zwaai naar ze als ze langsrijden. Ze zwaaien niet terug. Het is lekker in het zonnetje, maar ook wel wat koud. Ik zit op mijn regenjas.
Dan kom ik op het idee om met het treintje eens Maria Himmelfahrt te bezoeken. Die kant ben ik nog nooit opgeweest. Maar dan moet ik nu wel gaan, zegt mijn hoofd. Waarom? Om op tijd te zijn. Eh, oké. Ik pak vlug in en zet koers naar het stationnetje. Inderdaad komt het treintje er nét aan! Wat een geluk, lekker warm zitten. Maar oh! We vertrekken de verkeerde kant op. Geeft ook niet.
Ik laat me meerijden langs alle stops en uitzichten die ik al ken. De winter heeft het landschap een mooie touch gegeven: sneeuwveldjes. En het stuwmeertje is bevroren, ook mooi. Ik wil er omheen lopen, maar krijg mezelf er niet toe om uit te stappen bij zo’n stationnetje in het niets. Ach, dan maar blijven zitten tot Klobenstein. Daar kijk ik even hoe laat het treintje teruggaat. In 10 minuten. Dan zie ik een bordje ‘Wolfsgraben – 1Std’ en ik ben om. Dat moet te lopen zijn.
Dus zoek ik achter de tumultueuze ijshal van Klobenstein het wandelpad op (eerst even een man de weg naar het station wijzen in het Italiaans) en ga op weg. Glippend over sneeuwveldjes heen ga ik bijna écht onderuit. Kijk, hier waren die spikes wel handig geweest. Ik wandel rustig verder door bossen en dalen. Soms kruis ik de autoweg of de trein. Ik kom voorbij een mooi landelijk gelegen huis. Hoe laat zal ik de trein terugpakken?
Hé, daar zie ik een klein stationnetje. Het heeft een naam en een wachthuisje. De trein komt over twee minuutjes. Én stopt. Mee. Word gelijk gecontroleerd op mijn kaartje (7-dagen Mobilcard). De conducteur gelooft het wel. Ik stap weer uit bij het hoofdstation en prop me met de rest in de kabelbaan naar beneden. Leuk, dat aftelscherm. Beneden loop ik naar het hostel. 16:00 ofzo. Ik loop langs de toko. Er zijn Duitsers binnen, dan durf ik ook wel. De Indiër weet me een plastic bakje met twaalf sesam-ballen te verkopen voor 3,50. Ziet er wel lekker uit als elfuurtje. Ik neem ze. ‘Dolce, dolce’ zegt hij. Ik weet niet meer of ik ooit met hem gesproken heb, en in welke taal dan. Het kan best zijn dat Karin al het praten deed, toen we destijds mango’s kochten. Misschien moet ik hem de foto laten zien. Later app ik Wilco, of hij een foto van mijn foto wil maken. Karin heeft me ooit een foto gestuurd waarop ik voor zijn toonbank sta, met hem glunderend erachter. Hij is met de jaren wel ietsje grijzer geworden.
In het hostel eet ik alvast drie van de sesamballen op en app ik met Simon, die net zijn katten heeft laten ophalen. Hartverscheurend, hij is helemaal alleen. Ik app wat met hem. Na drie bolletjes ben ik goed gevuld. Ik ga naar boven en zet even foto’s over op mijn laptop. Ik merk dat er tegenwoordig internet is boven! Wat een…verslavende luxe. Ik schrijf een vriend in Zweden een bericht en lees mijn mail. Hier moet ik geen dagelijkse gewoonte van maken. Dan ga ik beneden rijst koken. Een oud dametje kookt ook. Ze lijkt op het kanarietje dat ik in Sankt Moritz aan het ontbijt trof. Klein, krom, met kraaloogjes, eigen maniertjes. Ze kookt ook en zegt wat korte beleefdheden in het Duits. Ik zeg weinig terug, want ze lijkt niet zo spraakzaam, en ik weet ook niet of ze het Duits heel goed beheerst.
Ik heb rijst met tomatensaus en twee stuks gesneden bifiworst. Smaakt heerlijk! Morgen boodschappen doen. Tijd om naar de film te gaan nu. Ik kleed me om en loop stevig door. Ik zit met een hoop ouwe mensen bij een film over Segantini. De voorafgaande film loopt uit, er staat een houten bord in de vorm van een piccolo voor de deur van de zaal. Sommige Italianen wurmen zich er tóch langs, ‘omdat ze toch naar de wc moeten’. Slechte excuses, ze kunnen de zaal toch nog niet in. Ik sta aan een statafel naast een man die behoorlijk op Dalì lijkt. Hij wrijft over zijn snor en kijkt mij met mijn opschrijfboekje geïnteresseerd aan. Wat moet ik, mijnheer? Bent u echt een reïncarnatie van Dalì? De Italianen om ons heen drommen naderbij en willen de zaal in. Tot twee keer toe komt de suffige suppoost zich verontschuldigen dat we er nog niet bij kunnen. Wat kunnen Italianen verschrikkelijk ongeduldige figuren zijn!
Ik ga nog snel even naar het toilet, dat beneden in de kelder is. Ik ga twee trappen af, een hoekje om, en sta zomaar in een prachtig film noir-decor. Een dof glanzende groene muur met een stijlvolle wandlamp, een rode deur, een groen oud bankje met buispootjes. Na mijn toiletbezoek kniel ik rustig in het gangetje en maak een foto van de situatie. Wat een onverwachte schoonheid in zo’n loze ruimte.
In de zaal wordt het, ondanks de airco, knap bedompt en ruikt het er steeds minder fris. Nu is het bij een bioscoop altijd zo dat je wel een beetje elkaars adem ruikt, maar dit is echt erg. Het vrouwtje naast mij zegt al dat ze per definitie haar jas uitdoet, want het is hier altijd zo warm. Ik geef haar groot gelijk. Oude mensjes lijken ook gewoon te stinken. De film is goed hoor, wel wat traag, en voorzien van weinig mooie beelden. Veel beelden zijn geschoten van het hedendaagse Milaan, waar men volgens mij ook wel wat fake beelden uit een dorpje in de omgeving had kunnen nemen, met goed geklede figuranten. Nee, helaas. We moeten het doen met oude foto’s en nieuwe, moderne stadsbeelden van al Segantini’s woonplaatsen. Gelukkig komen er dan plotseling wel aereal views van de Malojapas en de Postbus voorbij. Ik zit opeens dolblij in mijn stoel en kijk hoe de bus zich ongemakkelijk de pas op slingert. Daar heb ik in gezeten, deze zomer nog! Ja! Ik besluit het niet aan het vrouwtje naast me te vertellen, ik zou het drie keer, luid, moeten herhalen, en dat verstoort toch de hele film. In stilte geniet ik van de herinnering en van het feit, dat ik zó’n reiziger ben, dat ik dit gewoon kan zeggen. Het laat de vreselijke mondgeuren rondom mij even weg-ebben.
Na de film loop ik rondom terug naar café Nadamas, maar dat zit dicht. Jammer, het was een fijn café, druk, maar toch met plek om te zitten en te schrijven – zoals Bisketti in Oulu. Een ander café wil ik nu even ook niet opzoeken, dus loop ik terug via de Laubengasse. Ik vind leuke winkeltjes voor fournituren en voor Merinospullen. Op m’n terugweg zie ik veel inwoners van Bolzano met hun huisvuil slepen. Maandagochtend komt de vuilnisophaaldienst zeker.
In de straat van het hostel zie ik dat de Indiër nog achter zijn toonbank zit. Wat een leven. Op de deur hangt wel een vel papier gekleefd met zijn telefoonnummer, en iets van een Italiaanse tekst ‘gaat alleen open wanneer u belt’. Ach, hij zit er al zeker drie jaar dus, en hij krijgt waarschijnlijk dagelijks veel aanloop van vrienden, dus wat zou het. In de jeugdherberg zit ik nog even op de bank. Ik zou wel een biertje of wijntje lusten, maar in de stad was alles dicht. Drooglegging hier zeg.
Twee mannen op de bank. De ene kijkt geïnteresseerd af en toe. Misschien ben ik leuker dan de TV. Maar ach, hij moet morgen weer naar z’n vrouw en kinderen terug. He, het sarcasme. Ga weg, Italiaan. So far nog weinig mensen gesproken hier. Ik ga naar bed. Buuf ligt er al in en doet tegelijk de lamp uit. Ik slaap onrustig in het benedenbed, omdat er continu licht van het station naar binnen schijnt. Om 4 uur ’s morgens pakt buuf in en vertrekt. Ik ben alleen. Toch wel fijn.
maandag
Wonderwel slaap ik nog tot 7 uur. Ik heb vannacht veel treinen gehoord op het rangeerterrein. In je slaap komt dat op een heel aparte manier binnen. Het gepiep van een rangerende trein is, vermengd met slaaproes, wel zo droevig, dat ik het gewoon zielig vind voor die treinen. Stalen kolossen die maar weer ergens heengezeuld worden. Wanneer zijn ze eindelijk thuis?
Even internetten en dan ontbijten. We zitten nog maar met z’n drietjes in de eetzaal. De twee heren van gisteravond en ik. Ik zoek nog even wat op over de kloosterbieb en dan pak ik een tas om boodschappen te gaan doen. Ik vind een grotere Spar, vlakbij de kiosk waar ik ooit met Karin een ‘Nachteis’ haalde, en bij de passage naar de Waltherplatz. Ik sla houdbare producten in als pasta, en spul in glazen potten met draaideksels. Ook wat lekker bier voor ’s avonds. Zo. Ik breng het het hele zwikje terug naar de Jeugdherberg en stack het onderin mijn kast. Ik weet dat die kast niet daarvoor bedoeld is, maar ik denk heimelijk dat wel meer gasten eten in hun kamer opslaan. Ik heb bovendien een klein koeltasje mee, dat alle bederfelijke waar luchtdicht weg en koel houdt.
Ik smeer broodjes en ga de stad in om te winkelen. Nou, merinoshirts zijn er nog niet, want het is nog winterseizoen. Wat er is heeft een hoge halslijn of oogt als ondergoed. Jammer. Sokken hebben ze wel, in een ogenschijnlijk te grote maat. Ik koop een paar voor zestien euro. Dat lijkt duur, maar is het helemaal niet. Merinosokken zijn excellent, je kunt ze zeker een week dragen en je vergeet compleet dat ze in de was moeten. Ik draag nu al sinds de zomer afwisselend drie gewone en één dik paar Merinosokken, en laatst ging ik eens terug naar ‘normale’ katoenen sokken. Gelijk na één dag wist ik dat dat ellende was, wat een stinkboel. Snel de Merinosokken van de waslijn gehaald en die weer aangetrokken.
Ik koop ook oorbellen en een enorm gave steampunk ring. Ik heb Wietererhof ’s ochtends gebeld, maar ik kreeg Waltraud aan de lijn, en ze zei me dat een Ausritt niet einfach mogelijk was, want er was deze week geen begeleiding. Alleen op zo’n paard de bergen in kan je natuurlijk niet vragen, al zou ik het best kunnen, ik heb een goede wandelkaart. Ze moet het haar man vragen, ze zal me terugbellen. Heel de ochtend houd ik mijn telefoon in de aanslag en het geluid aan, opdat ik haar niet mis en haar goed kan verstaan wanneer ze terugbelt. Het telefoontje blijft uit. Heeft ze wel het goede nummer genoteerd? Ik zal erachteraan mailen.
Morgen wandel ik wel even naar Jenesien, om te zien of ik überhaupt boven kan komen zonder auto. Ik winkel nog wat meer en weet aan een envelop voor Cecilia’s boekje te komen. Ook doorkruis ik de universiteit, waar ik, zoals ik verwachtte, absoluut niet opval. Het internet is er gratis, dus ik zet me op een raar oranje bankmeubel voor een enorm raam dat over het plein uitkijkt en geef mijn ogen de kost. Ook loop ik even door de bibliotheek, maar die is niet erg bijzonder. Het is weliswaar een degelijk gebouwd vierkant hok, met een grote vide in het midden afgezet met moderne eikenhouten panelen. Het dak van de vide is niet spectaculair. De trap naar boven is wel aardig mooi, maar voor de rest is de bieb gewoon een heel deugdelijk recht gebouw, met veel werkplekken en veel kasten met boeken. Onder de eiken platen bespeur ik een vrij moderne betonnen opbouw. Dit stuk van het gebouw is nieuwer dan je zou denken. Nee, komt niet in mijn top tien.
Hierna loop ik even de gangen van de uni door, op zoek naar een toilet. Ik stuit op een zijgang die me tot een veel ouder deel van het gebouw leidt. Prachtige gangen en helderwitte stenen trappen liggen aan mijn voeten. Ik waar me weer even in de KABK in Den Haag. Ik vergaap me aan de architectuur en vergeet bijna dat ik ook nog naar het toilet moest. Wat een weelde, zag de bieb er ook maar zo uit.
Ik ga weer op het zitmeubel voor het raam zitten en bekijk de jongeren buiten. Een hipster, een achteloos permanentje (zijn vriendin), een lelijk eendje en een bakvis. Het lelijke eendje is zo te zien verliefd op de hipster. Ze draait en konkelt om hem heen, bakvis en permanent ietwat negerend. Ze houdt haar hoofd schuin en smeekt om lachjes. De hipster trekt zich niet veel van haar aan. De bakvis hangt er maar wat bij, en het permanentje kijkt achteloos. De hipster loopt naar binnen, en het eendje maakt direct aanstalten erachteraan te gaan. Dan keren ze allen naar buiten terug, en de hipster loopt gearmd met het permanentje weg. Ik snap het al. Arm lelijk eendje. Ook: de bakvis had hier totaal geen rol in.
Later ga ik op het plein bij de Sparkasse op een houten vlonder zitten schrijven. Om mij heen komen Italianen voorbij. Zo ook een merkwaardig opgedofte dame. Trots als een pauw stapt ze op me af, mij een beleefd knikje toewerpend. Twee slanke, langharige windhonden deinen voor haar uit aan de lijn. Zijzelf is niet minder fraai: gekleed in een opvallende bontmantel, met tierelantijnen overal, een stijlvolle handtas, getoupeerd haar in diverse tinten. Haar verschijning is af met de stijlvolle Louboutins waarop ze me gracieus voorbijloopt. Deze Italiaanse dame laat even haar honden uit.
Inmiddels is het nog niet na vier, maar ik vind het wel tijd voor bier. Inderdaad, op de maandagmiddag. Maar het is vakantie. Ik heb alleen geen idee waar ik lekker kan zitten. De meeste bars zijn zover verscholen onder hun luifel dat als ik binnen ga zitten, mijn observaties beperkt zijn tot het publiek wat zich daarbinnen ophoudt. Dan krijgen mijn observaties al gauw een voyeuristisch tintje en dat geeft gewoon geen leuke anekdotes. Ik loop maar naar het hostel.
Ik ga eerst op de bank hangen, inkakken en appen. Ik blijf ervan overtuigd dat het internet beneden in de gezelschapsruimte veel beter en sneller is. Bovendien is het hier ook veel gezelliger, als er gasten zijn natuurlijk. Nu zit er geen kip, dus ik ga vrij snel naar boven. Ik pak mijn aankopen uit en internet nog wat meer, terwijl de schemering invalt. Ik maak het pakketje voor Cecilia klaar, alsook de kaartjes naar vrienden. Ik zoek de openingstijden van het postkantoor op en schrijf wat berichten op fora. Daar heb ik nu eindelijk tijd voor, dat wel. Zal ik morgen maar eens naar de sauna in Naturns gaan? Ik moet er sowieso eenmaal heen deze week. De sauna in Naturns is, in tegenstelling tot de thermen in Merano, niet zo toeristisch. Het is gewoon knus en goed ingericht tegelijkertijd.
Het wordt ook tijd om even een bevestiging aan Samuel te sturen, de theatersporter alhier die mij vanuit Bolzano mee zal nemen naar Appiano (ofwel Eppan An Der Weinstrasse). Bij het woord ‘Weinstrasse’ kan ik me veel leuke dingen visualiseren, maar het zal wel gewoon een oude handelsroute zijn. Ik stuur een smsje naar Samuels nummer, maar krijg geen antwoord. Het is pas maandag; ik hoef woensdag pas mee, dus ik ga er niet te veel achteraan zitten.
Omdat ik nog niets van Wietererhof heb teruggehoord, stuur ik ze een mailtje met mijn telefoonnummer. Zo, dan kan dat in ieder geval geen misverstand zijn. Bel me, mensen, dan zit ik hopelijk deze week nog op een Haflingerrug de bergen te bekijken.
Ik ga naar beneden om te koken. Er is een gemeenschappelijke keuken achterin het hostel die van de meeste gemakken voorzien is. Aanvankelijk wist ik niet van het bestaan van de keuken af. Zelfs nu moet ik soms mensen er bewust heen wijzen, want ze houden het voor een personeelsruimte. De keuken heeft wel z’n eigen handleiding. Uiteraard moet je zelf de boel schoonhouden, opruimen en afwassen. Rondslingerend eten zonder datum wordt zonder pardon weggegooid, en afval wordt strikt gescheiden. Als je de keuken in de rook zet, wordt direct het grote raam opengezet, winterkou of niet. Al met al is de keuken een zegen, want je vakantieweek slijten met soppige noodels of elke dag restaurant is natuurlijk geen doen.
Het koken van pasta hier heb ik in 2013 al geleerd, toen het fornuis nog uit twee roestige oude kookplaten bestond. Intussen is het geheel vernieuwd met een mooi glanzend zwarte electrische kookunits, maar je gaat op dezelfde manier te werk. Water voor je pasta kook je eerst in de waterkoker. Ondertussen figolier je de kookplaat uit tot die op standje 9 staat en rood opgloeit. Zet er een pan op en giet je kokende water erin. Hoop nu driftig dat je water ook echt aan de kook blijft. Hierna kieper je je pasta erin en vul je de boel aan met groenvoer, vlees en kaas. Kortom: vertrouw niet op het kookstel alleen, want dan zit je tegen twaalven nog niet aan je bordje pasta.
Opeens hoor ik een bekende stem achter de keukendeur. Ik trek de deur met een zwaai open en sta oog in oog met nachtportier Zakaria die ik de jaren ervoor ook al ontmoette. Niet verwacht hem hier nog te zien, want de vorige twee avonden was er een ander!
Hij kijkt mij warrig aan, en ik zeg ‘Heidi! Uit Nederland!’ Opeens hoor je radartjes lopen en begint het hem te dagen. ‘Uit Amsterdam, neh?’ ‘Nee… uit het oosten.’ ‘Oh ja, uit een small town in het oosten! Ja Heidi!’ Hij glundert opeens blij. Zodra ik mijn bordje pasta met tomatenpuree en champignons klaar heb, praten we verder in de gezelschapsruimte.
Hij wil wederom alles weten van mijn hometown, maar nu ook van alle andere plaatsen waar ik het afgelopen half jaar ben geweest. Het is leuk als het gesprek op Nederlandse woorden aankomt, met name die met een ‘ij’, zoals Overijssel en Nijmegen. Zakaria probeert het eerst uit te spreken als een ‘i-j’ maar dat levert aparte woorden op. Dan leg ik de overeenkomst tussen de lange ‘ij’ en de korte ‘ei’ uit. Na wat oefenen en struikelen over Nederlandse woorden is het met z’n uitspraak al een stuk beter. De wijzers van de klok kruipen langzaamaan naar 8 uur: Zakaria moet zijn plaats aan de receptie innemen. Ik groet hem gedag en ga naar boven.
Oei, nu ben ik al te laat om naar het lokale zwembad te gaan – mijn eigenlijke plan. Maar waarom zou ik ook gaan? Ik houd helemaal niet van zwemmen. Ik wil gewoon graag mijn mooie witte Marilyn Monroe-badpak weer eens aan!
Ik ga naar mijn kamer, waar ik nog steeds alleen bivakkeer. Ik eet wat chocolade en probeer te internetten. Het signaal is te zwak, elke pagina eindigt in een DNS-error. Het is inmiddels, met lezen en schrijven bij elkaar, ook al een paar uurtjes later. Ik maak aanstalten om naar bed te gaan. Maar eerst pruts ik nog even met de rolluiken. Het rolluik helemaal links, het dichtst bij mijn bed, rol ik helemaal naar beneden. Het middelste rolluik rol ik naar beneden tot er nog een halve meter licht onderdoor kan. Het rechter rolluik laat ik open. Ik doe dit, omdat het licht van het rangeerterrein bijzonder fel in mijn ogen prikt ’s nachts. Het zielige gepiep van de treinen is nog tot daar aan toe, maar elke nacht dromen dat ik op een podium in de spotlights sta is me echt te gortig. Gelukkig bieden de rolluiken soelaas: een half donkere kamer, met in de ochtend voldoende prettig zonlicht. Voldaan zoek ik mijn bed op.
dinsdag
Ik ben weer in alle rust wakkergeworden, ditmaal ook goed uitgeslapen. Bij het ontbijt zitten maar drie mensen, niet eens interessante. Hè, waarom voel ik me nog steeds zo leeg? Ik ben toch op vakantie in een heerlijke omgeving! Ik moet snel wat aan dat gevoel gaan doen. Ik heb een SMS ontvangen, van Samuel de improspeler. Het bericht komt van een ander nummer dan ik gekregen had. Prima zo. Ik SMS terug met een voorstel voor morgenavond.
Na het ontbijt kleed ik me rustig aan en wandel ik in het zonnetje naar de stad. Bij de boekhandel koop ik nog een laatste kaart voor een vriend, en schrijf die terwijl ik op een bankje aan de Waltherplatz zit. Ja, hier zat ik vorige zomer ook, met een bijzondere ansichtkaart met bergen in de mist. Wat is dat alweer lang geleden. Waar toen toeristen werden gepaaid door schuchtere straatverkopers lopen nu kinderen met schooltasjes zich te vervelen. Ze jagen stampend duiven op en gooien lege drinkflesjes zomaar op straat. Ik kan het niet aanzien.
Als mijn vingers koud worden van het schrijven (elke kaart is een taalkundig puzzeltje, daar moet je niet kort over gaan) sta ik op en loop ik richting postkantoor.
Ik ken tot op heden maar één postkantoor in Bolzano, en dat is Bozen 3. Het kantoortje bevindt zich in het oude stadsdeel Zwolfmalgreiner, oftewel aan de pittoreske rotonde achter de jeugdherberg. Twee straten van het station af waan je je dagelijks (vooral in de ochtend) in een typisch Italiaans tafereel. Scootertjes, vrachtwagentjes en snelle auto’s proberen zich zo snel mogelijk door de spits te wurmen, en komen daarbij allemaal minstens éénmaal vast te zitten op het rotondetje dat daar zo mooi in de schaduw ligt. Het is een dorpje op zich. Dat was het ooit ook, toen Bolzano nog geen naam had, en het rijke volk hier uitstapte om zich per koets of misschien al auto verder te laten transporteren naar de geroemde bronnen van Gries, tegenwoordig juist weer een buitenwijk ten noorden van Bolzano.
Enfin, ik loop dus vanuit het centrum naar het postkantoortje. De wandeling is heerlijk, wat een frisse ochtendlucht, wat een cultuur – ik kijk mijn ogen uit. Wat ik bij binnenkomst in het kantoortje aantref is ook weer typisch Italiaans. Waar ze hun postkantoren voor hebben – ik weet het niet, maar post versturen is er duidelijk maar een zeer kleine bezigheid van. De postkantoren zijn geopend van grofweg halfnegen tot vijfendertig minuten over twaalf. Op de zaterdag is het kantoortje zelfs een uur langer open, op zondag is het simpelweg dicht. Het is geen groot kantoortje – zoiets als een ruime woonkamer. De vloer is betegeld als in een supermarkt en het systeemplafond is benauwend laag. Gelukkig is de hele voorzijde van glas, waar heerlijk zonlicht door naar binnen valt. Ik kom binnen en mag gelijk een listige manoeuvre maken om mij bij in de wachtrij te scharen. Die rij begint iets links van de deur, gaat er dan naar rechts dwars voorlangs, langs een keurig nylon scheidingslint, en slingert dan terug naar links, alwaar ook de twee geopende balies zijn. Achter mij is nog een balie met een medewerker, maar het is onduidelijk waarom die niet open is. De medewerkster zit driftig allerlei dozen van en op de balie te stapelen. Welkom bij de Italiaanse bureaucratie.
We hoeven geen nummertje te trekken. De rij beweegt zich zelf vooruit en de aanwezigen in de rij houden nauwlettend toezicht op het snel doorstromen. Iedereen wil namelijk zo snel mogelijk weer weg. Dat wordt dan ook continu her en der gemompeld. Wie aan de beurt is gooit zich over de balie alsof zijn leven er vanaf hangt. Sommigen krijgen geld uitgekeerd, anderen overvallen de medewerkers met tien brieven, die allemaal stuk voor stuk beoordeeld moeten worden. Bij sommigen moet er echt uitzoekwerk gedaan worden, en dan pakt de medewerkster de leesbril en stempel erbij. Discussies gaan er verhit aan toe. Ik ben zo blij dat het nog maar februari is en lekker koel. Hoe anders was het toen ik met Jeroen in Ventimiglia eenzelfde actie ondernam, en wel ‘even’ bij het postkantoor onze kaarten zou gaan posten. Twee uur in de rij onder het gezoem van een op hol geslagen airco. Nee, dan is dit nog een lachertje.
(hier nog een anekdote van een struise boerin met zwart lang haar).
Ik schuifel langzaam naar de voorzijde van de rij. Mensen maken grapjes over ‘niet in slaap vallen’. Ik staar naar links. Daar is een klein glazen hokje waarvan de wanden niet eens tot het plafond reiken. Toch is het een zeer privé hokje, met zelfs twee personen erin: een bezorgd ogende klant en een druk gebarende financieel adviseuse. De deur staat gewoon open, maar ze praten toch onverstaanbaar zacht. Misschien gaat het over de jaarlijkse belastingontduiking, stijgende onkosten aan de maffia, de geplunderde spaarrekening van zoonlief? Ik weet het niet. Een bijzonder hokje in ieder geval. Schijnheilige privacy.
‘Allora!’ mijn achterbuurvrouw prikt me speels in mijn rug. Ik sta al aan het begin van de rij! Ik krijg een hoofd als een tomaat en lach ‘haha, verboden in slaap te vallen hè’ in het Duits. De rij knikt wat ongeduldig en lacht niet. Ik loop snel naar het tweede loket en leg mijn brieven op de toonbank. De leesbril gaat op. De kaartjes worden met een achteloos gebaar in de postzak achter de medewerkster gegooid, de bubbeltjesenvelop voor Cecilia vergt meer onderzoek. ‘Normaal?’ vraagt de vrouw over haar brillenglazen. ‘Eh, ja’ antwoord ik beduusd. Wat zou speciaal zijn? Of met uitjes? Ik doe het maar. Ze tikt dingen uit op haar zakcalculator en wijst me dan het bedrag. Vijf vijftig voor alles. Ik ben verbaasd, maargoed. Ik trek mijn portemonnee en wijs op de dikke envelop, waar ze net een verzendsticker op plakt. ‘Wieviel?’ zeg ik. Ze houdt de envelop stevig vast, alsof ik hem zal terugpakken, en toont me het bedrag. Ongeveer drie euro. Tja, het zal wel kloppen, het is ook een boekje en geen flintertje papier. Maar in Nederland zou dit echt niet zoveel hebben gekost, in Finland zelfs niet! (daar stuurde ik een melamine papbordje en twee pannenlappen naar huis in een bubbeltjesenvelop, voor maar 2,50!) Ik vind het wel goed, ik betaal en verlaat het pand. Achter mij is de rij allang weer tot aan de deur gegroeid.
woensdag
Zoals op bijna elke reis naar de Alpen, vertrek ik vandaag vroeg naar Bolzano. Ik pak mijn tas in, doe een afwasje en gooi het vuilnis weg, en ga bepakt en bezakt tegen zessen het huis uit. Aan het einde van Park de Kotten realiseer ik me dat ik wel een kettinkje heb ingepakt, maar niet mijn drakenkettinkje. En dat is nu juist mijn gelukskettinkje… dus ik moet terug.
Op een drafje hol ik terug naar huis, laat mijn tas in het portaal liggen en slinger mezelf de trappen op. Ik pak het kettinkje, kwak daarbij alle andere kettinkjes van de muur af, en spurt het huis weer uit. Rugzak weer op de rug en door naar het station. Sander SMS ik later de vraag of hij de berg sieraden alsjeblieft op mijn kast wil leggen, wat de schat uiteraard ook doet.
Ik ben keurig op tijd voor een kopje koffie bij de Albert Heijn To Go en een klein stukje pianospel. Bij de laatste tonen van ‘Too Late’ (hoe passend) hoor ik de Duitse boemel binnensuizen, dus raffel ik het af en wandel ik naar het perron. Zo, nu de eerste anderhalf uur volbrengen. Gelukkig in deze tijd van het jaar geen kwekkende skitoeristen.
Eindelijk ben ik op Münster. Ik zet me even aan een uiterst praktische bamboe bartafel met bijbehorende krukken en houd nauwlettend in de gaten wanneer de trein naar München komt. Die is er op tijd. Ook mijn gereserveerde zitplaats is zonder problemen nog vrij. Ik zet mijn tas tussen mijn knieën en lees verder in mijn boek. Ik lees ‘De Brief aan de Koning’ van Tonke Dragt, over ridder Tiuri (gelijk aan de naam van mijn collega naast me). Als ik al een poging deed om tijdens vakantie niet aan werk te denken is dat bij deze mislukt. Gelukkig lees je snel over zo’n naam heen en wordt het na een tijdje gewoon ‘de hoofdpersoon’.
Ik suis richting de Alpen, soms lezend, soms slapend – net als de reizigers om mij heen. Op München ben ik keurig op tijd, derde keer al dat ik hier overstap. Ik twijfel tussen een nieuwe scheut water in mijn waterfles bij de toiletten voor 1 euro, of voor een flesje water. Ach wat zal dat kosten bij de kiosk? 1,50? Ik vraag het, het blijkt 2,65 te kosten. Ik zeg beschaamd dat ik nog wat water op zak heb en haast me gauw naar het supermarktje in de hoek. Daar kost water inderdaad 1,20. Maar dat is veel meer dan ik in mijn flesje kan overgieten. Goed geluimd koop ik dus een versnapering en een blikje Pellegrino bitter lemon, want dat brengt me zo lekker in vakantiestemming.
De Pellegrino kan ik ook al niet overschenken, zo merk ik. Zodra ik mijn veldfles sluit en hem ook maar één keer zijwaarts kantel, begint de frisdrank te bruisen en bubbelt die tussen de rubber sluiting van de veldfles door. Tja, nu snap ik wel waarom andere eigenaren van deze veldfles klagen dat hij lekt. Je moet er gewoon geen koolzuurhoudende vloeistof in doen. Ik doe dus maar lekker rustig aan met mijn blikje fris, ik heb nog twee uur in deze trein te zitten en er is een toilet.
Na een uurtje komt de conducteur langs. Ten lange leste is er omgeroepen dat het regionale ticket hier niet geldig is. Ik heb die waarschuwing al te vaak gehoord en zucht zodra ik aan het begin van de coupé mensen hoor sputteren. Dan komt de conductrice bij mij. Ze ziet mijn Interrail en kijkt me vriendelijk aan. ‘Zeven euro extra graag’. Mijn ogen worden groot. Ik kijk haar vriendelijk terug aan en tik op mijn Interrail. ‘Global pass, overal geldig’ zeg ik haar. Ze schudt haar hoofd. Na een lang getouwtrek geef ik haar ruiterlijk gelijk. Nog nooit ben ik daadwerkelijk eerder met een Global Pass dit traject gereden. Alle keren was het met los gekochte kaartjes, en daar zit, zoals zij me uitlegt, de ‘Aufpreis’ al bij in. Ik betaal deze extra prijs aan de Italiaanse spoorwegen opdat zij de Brennerpas onderhouden, ofzo.
Ze komt geduldig met een iPad aanlopen en laat me de site van Interrail zien waarop de bijzonderheden voor dit traject aangemerkt staan. Ik geloof haar en betaal de zeven euro contant. Lichtelijk gekrenkt denk ik ‘dan hebben we dit ook weer gehad.’
Ik kom tegen tienen in Bolzano aan en wandel gelukzalig naar het hostel. Een nieuw jong meisje zit aan de balie. Als ik mijn makeup afhaal zou het mijn jongere zusje kunnen zijn, wat een gelijkend gezicht heeft ze. Ik vraag haar of Zakaria er niet meer werkt. Jawel, zegt ze – hij zit in de lounge. Ik zwaai naar hem en hij zwaait meewarig terug terwijl hij zo te zien m’n gezicht weer herkent. Nou, lekker naar mn kamer, douchen en naar bed. Ik deel mijn vierpersoonskamer op de tweede etage met drie Duitse girlscouts. Naast een keur aan zoetgeurende badproducten en kleurige tassen ligt er ook een overdaad aan vers fruit op de bureautjes. Ik vind het best, als ze maar rustig gaan slapen en geen liedjes zingen.
Ik wissel mijn berg- voor mijn stadsschoenen, trek mijn fijne witte blouse aan en wandel het hotel uit. Ik beland in het centrum midden in een grootschalige wijnproeverij. Voor een paar euro heb je een glaasje, voor één euro mag je bij een willekeurig kraampje in de Laubengasse een scheutje wijn proeven. Even twijfel ik, maar ik zie er vanaf. Ik heb een vermoeiende dag achter de rug, en als ik nu tien soorten wijn door elkaar ga drinken ben ik morgen niet te pruimen. Mooi begin van mijn vakantie. Dus ik koop een lekker ijsje op de Piazza del Grano en loop via de Piavestrasse terug naar het hostel.
Ik heb toch nog wel zin in een glaasje wijn. Dus wandel ik het hostel weer uit en klop aan bij de Pakistaan twee deuren verder. Het is negen uur, de lampen zijn nog aan, maar de winkel is verlaten. Dan verschijnt de eigenaar. Hij zwaait hartelijk en gebaart dat hij naar de deur komt. Met veel gewrik trekt hij de blauwe gietijzeren deur naar zich toe – zonder succes. Hij gebaart dat ik moet schoppen. Wat? Ik schop wat vertwijfeld tegen de onderkant van de deur. Die gaat krakend open. De man is blij en begroet me als een oude vriend. We komen overeen dat we Engels met elkaar kunnen spreken. Ik vertel hem dat ik nog een foto van hem heb, van jaren geleden, en dat hij toen nog geen baard had. Hij plukt aan zijn kin en lacht hartelijk. Of ik wat wil kopen? ‘Ja’ zeg ik snel. Achter mij komt een Duitse jongen binnenlopen. Ik koop een literpak rode wijn voor twee vijftig. De Pakistaan is blij met zijn late klandizie, maar doet de deur wel weer achter ons dicht. Nee, het is niet meer als vroeger, toen hij praktisch het buurthuis vormde hier.
Terug in het hostel zet ik mijn pakje wijn op het aanrecht en desabreer het met een groot koksmes – bij gebrek aan schaar. Een Australische vrouw kijkt toe terwijl ze kookt. Ik schuif het pakje wijn in de hoek naast de magnetron in hoop dat niemand er mee aan de haal gaat. Dan zet ik me lekker in de lounge op de bank met een flink glas wijn en praat bij met Zakaria.
donderdag
Het is donderdagmiddag in Bolzano. Ik heb mijn nieuwe, mooie rode zomerjurk aangetrokken, en ben naar het stadspark gelopen. Dat ligt aan de oostkant van de rivier de Talfer, die globaal van noord naar zuid door Bolzano stroomt, en daar ook uitmondt in de iets meer bekende Etsch. Het park is een glooiende groene grasstrook parallel aan het water. Net als andere zomergasten vind ik het een prima plek om de middag met een boek door te brengen.
Ik ben zojuist al vanaf het hostel door de stad gelopen. Met mijn grote zwarte zonnehoed, zonnebril, en natuurlijk de rode ‘can can’ zomerjurk, krijg ik wel wat bewonderende blikken. Dat weet ik. Dat maakt de vakantie leuk.
Ik strijk neer onder een lage fruitboom halverwege het gras. Er staan er niet veel, maar de zon is onverbiddelijk, dus ik verkies dat boven een plek midden op het veld. Onder de boom liggen wat stapels stenen, waarop op dat moment nog een paartje in de schaduw zit te genieten.
Ik tuur het veld over. Voor me, in het zuiden, de Talferbrug, en het dal met de route naar Merano. Achter me, in het noorden, de bergen van het Sarntaler Hufeisen, en het bergdorpje Jenesien. Het is een zonnig plaatje, al met al. Ik pak mijn e-book uit mijn tas en ga lekker zitten lezen. Nu en dan komen mensen bij me onder de boom zachtjes zitten praten of bellen. Het blijven Italianen, hè.
Dan komt er een hippe jongen aanlopen. Casual spijkerbroek, bloesje, witte fedora, gitaartas op zijn rug. Hij draagt een rode draadloze speaker bij zich waaruit funky R&B tettert. Hij gaat zitten op een steen vlak naast me. Ik kijk hem met een scheef oog aan en vraag me af wat hij van me moet. Hij is te jong en te goed gekleed om een straatverkoper te zijn. Hij kijkt naar mij. Waarom gaat hij precies hier zitten? Moet dat nou?
‘Say’ begin ik langzaam. ‘I don’t really like your music.’ Hij knikt. We kijken elkaar aan. Dit is een openbaar park, maar toch. ‘Could you… sit somewhere else?’ ik gebaar naar het uitgestrekte groene veld om ons heen. Hij kijkt me niet-begrijpend aan. Ja, juist, dit is het moment waarop je doet alsof je geen Engels verstaat. Hij mompelt wat in het Italiaans en kijkt op zijn telefoon. Ik zucht. De muziek uit zijn speaker verstomt gelijk en hij knikt nogmaals. Ik knik maar terug. Hij draait zich een kwartslag van mij af en kijkt uit over het veld. Ik twijfel over weggaan, maar laat het even op z’n beloop.
Vijf, tien minuten gaan voorbij. Ik lees weer. Zolang hij zijn muziek uit laat, heb ik geen problemen met hem. Dan pakt hij langzaam zijn gitaar uit de tas. Een mooie, glanzend witte gitaar, met rode accenten en een donkerrode kast. Hij werpt een korte blik op mij en zet dan de gitaar op zijn knie. Ik twijfel nog even of hij hier gewoon zit om geld aan mij te verdienen, maar hij heeft zijn gitaartas niet bijzonder open liggen om muntjes te vangen. Bovendien zit hij hier wel op een heel onaantrekkelijke plaats om veel toeristen te behagen.
Begrijp me niet verkeerd als ik vermoed, dat het een straatventer is. Die lopen hier in het hoogseizoen echt bij bosjes in de straten. Het valt me eigenlijk gezegd nog mee nu. Maar ze zeggen ‘ciao bella’, sluipen op je af met een bord vol zonnebrillen of een arm vol sieraden, en ze blijven zo’n beetje voor je staan goochelen als een verwarde mug in de avondschemering. Goed wegkijken en ferm ‘no, no’ zeggen wil ze nog wel wegkrijgen. Maar o wee als je kinderen bij je hebt, die de gedragscode nog niet snappen. Dan zit je eraan vast. Ik waarschuw je.
Afijn, de jongen en ik zitten nog steeds twee meter van elkaar verwijderd onder de boom. Ik laat mijn stress weer wat dalen, check of mijn tasje met bezittingen en camera buiten grijpbereik ligt, en lees verder. Al gauw zit ik weer in het verhaal. De jongen tokkelt wat heen op zijn gitaar. Het klinkt wat moeizaam. Alsof hij zich niet voorgenomen had om echt iets te spelen. Of omdat hij zijn begeleidende R&B mist en nu echt wat zelf moet bedenken. In ieder geval, hij zet door, zachtjes maar zeker.
Ik vind het wel fijn, eigenlijk. Ik kijk op, hij kijkt mij aan. Ik steek een duim omhoog en glimlach naar hem. ‘I like it’ zeg ik (kijk, zo geef je dus een echte like!). Hij glimlacht terug en kijkt weer voor zich uit. Zo speelt hij een half uurtje. Ik vergeef het hem dat hij continu hetzelfde loopje speelt, op diverse toonhoogten. Hij maakt vlieguren, zeg ik maar zo.
Ik ben alweer helemaal in mijn verhaal verzonken, gewend aan de zachte vriendelijke gitaarklanken, als hij plots opstaat en zijn gitaar en speaker oppakt. Ik kijk hem aan en glimlach weer. ‘It was nice, thank you! Thank you’ zeg ik. Het spijt me nu zelfs een beetje dat ik hem heb willen wegjagen. Hij knikt, glimlacht terug en loopt verder het veld af, richting rivier. Ik schik mijn rokken en kijk hem na.
Tien minuten later, nog immer lezend. Het volgende gebeurt.
Van links achter me komt een man van middelbare leeftijd aangezwalkt. Mager postuur, ongeschoren, afgesleten spijkerbroek, blauwe houthakkersblouse. Hij lijkt geen kwaad in de zin te hebben, maar ziet er wel behoorlijk teut uit. ‘Signora, signora…’ prevelt hij, terwijl hij inhoudt, en op zijn knieën in het gras neerzijgt. Hij ligt met zijn hoofd net in de schaduw, op het randje van mijn rok. Daar krult hij op en valt in slaap.
Ik ben verbouwereerd. Eh, ja? ‘Signor, could you…’ vraag ik nog, maar hij reageert niet. Met een dronken man kun je ook niet schipperen. Hij ligt er wel grappig, maar helemaal tof vind ik dit ook niet. En dronken man die aan je voeten in slaap valt, wat! Nouja, als ik een man als hij was, zou ik ook op de rokken van een vrouw als ik in slaap willen vallen hoor. Ik geef hem groot gelijk en moet er zelfs een beetje om lachen. Maar ik wil nu wel verder lezen, en het is wel zeker dat hij het komende uur niet overeind gaat komen. Nogmaals: met een dronken man valt niet te schipperen. Dus ik sta moeizaam op, pak met beide handen mijn hachje op, en ga twee meter verder zitten.
Dat is niet zo prettig; de schaduw hier zal zich naar achteren verplaatsen, en ik zit hier midden tussen de bloemen. Dat trekt bijen aan, die ik dan weer moet negeren.
Dan klinkt er achter mij een stem. Het is de hippe gitaarjongen. Hij is van achter op ons toegelopen en staat nu over de dronken slaperd gebogen. Hij sjort hem aan de schouder. ‘Hé, hé!’ zegt hij ferm. De dronken man gromt wat en komt overeind. De hippe jongen zegt kort wat tegen hem en laat hem opstaan. Mompelend loopt de dronkaard weg naar de rand van het park en valt daar op een ander schaduwplekje weer in slaap. De hippe jongen kijkt me aan, en gebaart me dat ik weer terug kan naar waar ik zat. ‘Grazie, ah grazie!’ zeg ik lachend. Hij knikt blij, zwaait, en verdwijnt weer over het gras. Ach ja…
De tweede dag word ik vroeg wakker in mijn bovenbed. Eén van de meisjes heeft zich aan het bureau gezet en snijdt schijven ananas. Een weeïg zoete geur verspreidt zich door de kamer, zo naar – het lijkt bijna braaksel. Het meisje dat fruit eet ruimt de stukjes op en blijft vervolgens een kwartier lang op het toilet. Ik vraag me het één en ander af… maar ik blijf maar liggen en denk aan het pakje wijn dat ik pardoes in de keuken heb laten staan. Zou iemand het weggegooid of opgeëist hebben? Ik sluip naar de keuken, maar die zit tegenwoordig tot 8 uur dicht.
Weer terug boven is het een drukte van jewelste in de kamer. Twee van de drie meisjes pakken hun tassen in. Het derde meisje hoort er niet echt bij. Ze was vanochtend al vroeg het bed uit om een sigaret te roken. Nu is ze terug en pakt met weinig woorden haar tassen in. Haar haar is vaal lichtblauw en ze lijkt duidelijk weinig op te hebben met haar kamergenotes. Arm ding. Moet dat nou zo. Over tien jaar wil ze gewoon een kortpittig kapsel en een gezinnetje, ik zeg het je.
Omdat niemand de badkamer nodig heeft ga ik lekker douchen. Tegen de tijd dat ik klaar ben zijn de drie dames ingepakt. Ik vraag wat ze vandaag gaan doen. ‘Naar de Erdpyramiden’ luidt het antwoord. Ik knik goedkeurend en vraag of dat alles is. Dat weten ze niet. Ik wijs ze uit het raam de locatie van het natuurwondertje aan en zeg dat je er wel aardig kunt wandelen. ‘Dat gaan we niet doen’ zegt één van de meisjes kortaf. Ik zeg dat ze er snel uitgewandeld zullen zijn, omdat het daarboven nou eenmaal niet zo groot is. Ze kijken me meewarig aan. Ze hebben vast een kordate akela die nog veel meer voor ze op de planning heeft. Maar nu gaan ze eerst weg, dus ik heb de kamer voor me alleen.
Ik bezet gelijk een onderbed en verhuis mijn spullen erheen. Dan strek ik me uit met laptop en telefoon (het voordeel van de tweede verdieping: retegoed internet) en ik plan mijn reis naar Venetië. Onderwijl komt de gezellige Italiaanse schoonmaakster over de bedden apekooien om alles af te ruimen. Vanavond zal ik weer nieuwe gasten hebben.
Ik ga even naar beneden en vraag of ik nog een nacht langer kan blijven. Oei, dat wordt moeilijk, er is geen plek meer vrij – behalve in een eenpersoonskamer. Het meisje weet morgenochtend of ze nog een vierpersoonskamer voor me heeft, en zo niet, dan krijg ik tegen kleine bijbetaling de eenpersoons. Ik ga naar de supermarkt en maak een vette salade met tonijn, om achter het hostel in de schaduw op te eten. Ik overpeins de perks van een eenpersoonskamer en besluit het gewoon eens te doen. Dus na mijn lunch sta ik weer aan de balie. Het meisje kijkt moeilijk. Een eenpersoonskamer heeft ze niet meer. Ik herinner haar eraan dat ik hier net ook al was en dat die toen wel beschikbaar was. Ze kijkt opeens helder en ritselt een briefje met mijn naam ergens vandaan. Jep, die kamer is er voor me. Nou, doe me die maar dan, vanaf morgen.
De rest van de dag breng ik door in Bolzano, in het stadspark. ’s Avonds kijk ik sterren in Ritten.
vrijdag
Het is donderdagavond, Bolzano. Het is half tien en ik sta in mijn hostelkamer, op het punt om naar buiten te gaan. Ik leg aan mijn kamergenoten (een moeder met twee tieners) uit dat ik naar ‘fallende Sternen’ ga kijken. De moeder kijkt wat niet-begrijpend, maar haar kind zegt ‘Sternensturm’. Ah, zo heet het dus. Ik knik. Ik beloof rustig te zijn als ik later vanavond terugkom. Ze knikken instemmend.
Dan loop ik het hostel uit, inderhaast zwaaiend naar nachtportier Zakaria, die aan de telefoon zit. ‘Später!’ roep ik, me even niet realiserend dat Duits net een taal is die hij nauwelijks beheerst.
Ik stap stevig door naar de Rittner Seilbahn. Om 21:38 gaat de laatste rit omhoog naar Oberbozen, oftewel: de slinger bergdorpjes oostelijk boven Bolzano. Ik passeer klaplopers, prostituees, maar ook hele gezinnen met jonge springerige kinderen. Ja, het is hier een allegaartje op de stationsstraat. In de verte ligt het dalstation van de kabelbaan al.
Ik ga met een echtpaar mee in de lift naar boven, want de trappen zijn al afgesloten. We voeren ons reisbiljet aan de blauwe automaatjes bij de doorgang, en na een hap-slik krijgen we ze bestempeld terug. ‘Snel, snel!’ roept de beambte in de loge. We maken haast en kunnen nog net met de zojuist vertrekkende gondel mee.
Het is een lange rit naar boven, langer dan ik me herinner. Die twaalf minuten leken in februari veel korter. Het echtpaar reist dit niet voor het eerst, maar nu het nacht is, kijken ze wel hun ogen uit. Ik bied ze mijn plaatsje aan zodat ze beter zicht hebben op het dal beneden ons. Bolzano is al gauw niet meer dan een verzameling goudgele stippeltjes. Dan verdwijnen we achter de eerste heuvelkam en is er om ons heen alleen nog maar duisternis. Door de verlichting in de cabine zien we buiten nog weinig afgezien van de verre lichtjes van verderop gelegen plaatsen ten oosten van het Sarntaler Hufeisen. We drukken ons zo nu en dan tegen de ruit en turen naar buiten. Een eenvoudig geklede man, die ook bij ons in de cabine zit, belt met zijn ‘Schatzi’.
Bij aankomst verdwijnen we allemaal in een andere richting de duisternis in. Ik weet waar ik heen wil. In februari heb ik een paadje ontdekt dat naar een lager gelegen bergweide leidt, vanwaar ik denk ik prachtig uitzicht op de sterren zal hebben. Het is verleidelijk om aan de dichterbij gelegen Schwimmbadweg te gaan liggen, maar die is omzoomd met een rij felle straatlantaarns. Jammer, dat is te veel lichtvervuiling voor het echt goed zien van vallende sterren. Ik loop door. Heuveltje op, het dorp door, dan gelijk links aan de dorpsrand weer naar beneden.
Ik kom op een parkeerplaats die spaarzaam verlicht is, maar dat is me nog niet goed genoeg. Ik steek het spoorbaantje over – waar zo laat geen treintje meer rijdt, maar je weet maar nooit – en hoor in de verte zachte popmuziek. Het klinkt niet heel gevaarlijk dus ik loop verder de duisternis in. Twee auto’s komen me tegemoet over de bergweg die langs de door mij beoogde weitjes loopt. Hun koplampen verlichten de bron van de muziek – twee kleine gestalten die in kleermakerszit in het gras aan de rand van de weg zitten. De voorste auto mindert even vaart, de gestalten knikken, en de auto rijdt weer door.
Het lijken mij geen ongure types, dus ik sla af het weggetje in. Ik hoor dat we allemaal onze adem inhouden. ‘Hallo’ klinkt een meisjesstem uitdagend van voor me. ‘Hallo, kein Angst’ zeg ik, terwijl ik langs het tweetal verder de weg afloop. Ze zeggen niets. Ik ruik een lichte wietlucht. Ach, goed gevonden, om hier te gaan zitten smoken. Prachtige avond, en niet gestoord door ouders of wat dan ook. Het lijkt me een jong stelletje.
Ik zet me ietsje verderop in het gras. Stop mijn broekspijpen in mijn sokken, om geen nachtelijke insecten te vangen. Leg mijn rugzakje onder mijn hoofd, en tuur naar de hemel.
Na een paar minuten suist er een helder opgloeiende ster over. ‘Waaoww’ kreet ik zachtjes. Enkele seconden blijft het stil, dan hoor ik van rechts naast me ‘Alles okeee…?’. Ik ga kort even overeind zitten en roep het stel lachend toe dat ‘Alles okee’ is, ‘Ich schaue mich die Sternen an – es gibt ein Sternensturm! Ich bin nicht krank!’ (bij gebrek aan een beter woord voor gek, op dat moment)… het duo lacht wat en laat me weer met rust.
Ik ga weer achterover liggen en tuur naar de donkere nacht. Het uitzicht is werkelijk fenomenaal hier. Beter dan de nacht dat ik op mijn rug in het gras van het Pinetum (bosje op de UT campus) lag. Minder lichtvervuiling, veel weidser uitzicht. Alleen de maan schijnt zo fel, dat ik daar omheen weinig sterren zie. Maar zoals ik al merk hindert dat niks. Vallende sterren razen, zo ongeveer één per tien minuten, aan weerszijden voorbij en zijn prima zichtbaar.
Ik hoor het tweetal rechts van me wat praten over ‘Sternensturm’. Waarschijnlijk niet in hun belang. Dan blijft het stil. Ik kijk naar rechts en zie dat ze vertrokken zijn.
Een gedaante doemt op aan de rand van het pad, bij de spoorwegovergang. Er loopt een grote, wollig uitziende hond mee. ‘Hallo?’ klinkt een ietwat onzekere vrouwenstem. ‘Hallo!’ antwoord ik vrolijk. ‘Kein Angst’. De vrouw komt naderbij en probeert me te ontwaren in de duisternis. Haar hond trekt aan de lijn en snuffelt aan me zodra ze dichterbij is. Het is een grote Berner Sennen-hond of iets in die richting. Hij is blij me te zien. De vrouw houdt wat terug. Ik vertel haar dat ik vallende sterren kijk en dat alles prima in orde met me is. Ze is gerustgesteld en loopt verder het donkere pad af. Ja, je zult hier maar eens een rare gek tegenkomen… nouja, gelukkig voor haar dan, heeft zij altijd die grote hond nog.
Ik lig hier maar heel alleen, op mijn rug, en moet wat opletten dat ik niet overreden ga worden door een auto, of benaderd door een kwaadwillende gek. Maar zeg nou eens eerlijk. Naderende auto’s zie ik geruime tijd van tevoren, want naar links heb ik vrij uitzicht het dal in (en ik weet nog dat daar alleen nog een huis en een boerderij staan), en naar rechts kijk ik naar de verlichte dorpsweg. Als ik maar niet in slaap val zie ik auto’s wel aankomen. Verwarde gekken die op jongedames uit zijn zijn wat lastiger, maar hey; wie zint daar nou op, zo in een slaperig bergdorp boven de stad Bolzano? Niemand gaat hier op de wacht lopen voor zoiets, want in Ritten is je vangkans echt nagenoeg nul. Bovendien staan er zeker drie grote boerenhuizen recht achter me, en als ik schreeuw wordt gelijk iedereen wakker. Dus lig ik hier redelijk onbezorgd in het gras.
(desalniettemin, mannen die dit lezen: als vrouw moet je de kansen op onheil altijd realistisch inschatten en zeker niet onderschatten).
Ik merk dat het langzaam kouder wordt. Toch niet verkeerd ingeschat. De vorige keer dat ik hier was, was ik ook ietwat te koud gekleed, toen ik dus de zonsopgang ging fotograferen (ja, dat was ook hier, maar toen wel aan de nabijer gelegen Schwimmbadweg). Ditmaal heb ik een vestje en mijn buff bij me. De buff heb ik al wat langer op mijn hoofd zitten omdat hij de late muggen weghoudt. Nu voorziet hij mijn langzaam kouder wordende kruin ook van warmte. Mijn vestje wil ik eigenlijk wel gaan aandoen (jawel, beneden was het nog 30 graden, hier is het 10!) maar dan heb ik geen kussentje meer om mijn hoofd op te leggen. Dilemma.
De Seilbahn is stilgevallen. Dat baart me enigszins zorgen. Er komt toch nog wel een laatste Talfahrt? Dit zal wel stroombesparing zijn. De torens met alle katrollen en mechanieken maken trouwens aardig wat herrie, ook al komt er geen gondel voorbij. De vrouw met de hond komt terug uit de duisternis. Ik herken haar snel en laat haar passeren. Haar hond, die ik nog een aai geef, snuffelt aan mijn tas en wil hem bijna oppeuzelen. Met moeite trekt de vrouw haar sterke hond mee.
Ik leg me ten laatsten male nog eens achterover en tuur naar de hemel. Ondertussen heb ik al zo’n zes sterren voorbij zien schieten, niet te zuinig. En mooi ook. Maar ze komen zo onverwacht! Ik wil zo graag een wens doen, maar moet je die nu precies in je hoofd hebben als de ster valt? En wat als de wens meer woorden bevat dan het spoor van de ster? Komt hij dan wel helemaal uit? Daarover peinzend zie ik nog een volgende voorbijschieten. Weer te laat. Wel mooi.
Oké, het is half tien, ik ga teruglopen. Ik zet het alarm op mijn telefoon af voordat het zal klinken, en zet koers naar het bergstation van de kabelbaan. Mijn benen doen pijn van dit plotselinge lopen de laatste dagen. Ik zeul mezelf de heuveltjes op, groet een laatste gast in het dorp. Kijk omhoog, en zie nog een ster overschieten. Zodra ik het pad naar de kabelbaan inzet zie ik meer wandelaars op de helder verlichte wachtruimte afstevenen. Ik maak nog een selfie en loop binnen.
Twee dames zitten te wachten. Een gezelschap schaart zich erbij – na uitbundige groeten, kussen en beloftes tot wederkeer aan hun gastvrouw- en heer. Ik valideer mijn kaartje en posteer me tegen de loge. Twee knappe jonge jongens voegen zich bij het wachtende gezelschap. Een piepjong stelletje van een onopvallende jongen en een wat lelijk meisje komt er ook bij staan. Het meisje kijkt met verwilderde ogen om zich heen, de jongen beschermt haar met zijn dunne arm.
Dan sloffen er twee meisjes het wachtportaal binnen. Een blondine met een te grote hipsterbril en een muizige brunette in het zwart. Niet veel meer dan zestien jaren oud. Ze kijken loom, verveeld voor zich uit. Dan herken ik ze. Denk ik. Dit was vast het stel dat bij mij op het bergweggetje zat. Stiekem smoken, laatste gondel terug. Ja, nu ik ze beter bekijk, zie ik dat hun ogen groot zijn van de hallucinerende middelen. De blondine kijkt desondanks scherp om zich heen. De brunette kijkt mismoedig. We gaan met z’n allen de cabine in. Ik zet me in een hoekje op het bankje, de meisjes schuin aan de overkant van de cabine. De blondine kijkt venijnig en rommelt met haar telefoon. De brunette gaat eigenlijk gelijk onderuitgezakt in het hoekje zitten. Beide kauwen haast automatisch op hun kauwgum. Ze trekken zich weinig aan van de rest van de inzittenden.
Er leeft een aardig gesprek op, dat ik maar ten dele kan volgen. Te veel dialect. Het woord ‘Sternensturm’ komt voorbij. Ik haak aan. ‘Ja, ik heb sterren gekeken’ zeg ik. Men kijkt verwonderd (ook omdat ik tot dusver nog niks gezegd of gedaan heb). Ik zeg kort dat ik er wel acht heb gezien. Men herhaalt het met oh’s en ah’s en praat nog wat na over de gebeurtenis. ‘Morgen weer’ voeg ik er nog aan toe.
De meisjes aan de overkant van de cabine zien er nu echt droevig uit. Net grinnikte ik nog wat toen ik ze herkende, maar nu niet meer. De blondine kijkt nog steeds gehaaid – de brunette verslagen. Kennelijk de afterdip van wiet. Haar gezicht ziet groen – ja werkelijk – groen. Met gesloten ogen hangt ze tegen het glas van de cabine, mond gesloten, lippen stijf op elkaar. Het zal me niks verbazen als ze zo geheel uit het niets de cabine onderspuugt. Haar vriendin let amper op haar. Ik hoop toch niet dat één van ons zo te hulp moet schieten.
We komen beneden aan. De blondine port haar vriendin wakker en samen struikelen ze de cabine uit. Als eerste lopen ze de trappen af, het gebouw uit. Het piepjonge stelletje loopt voor me en kijkt wat bedremmeld naar de twee meisjes.
Op straat zie ik ze weer terug. Het bruinharige meisje zit op een stuk stoep voor het gebouw, met haar rug tegen een lantaarnpaal. Haar vriendin zit er gehurkt voor en praat wat met haar. Ik loop langs ze. Nu is het mijn beurt om te vragen of het wel goed gaat. ‘Ja alles oké’ snibt de blondine me toe. Anderen kijken ook om naar het in de kreukels liggende meisje. Ik zeg ‘Guten Abend’ en loop door, mijn schouders ophalend.
Die komen nog wel thuis vanavond. En waarschijnlijk krijgt één van beide wel wat te horen van haar ouders…
De volgende dag moet ik een tijdje wachten voor ik mijn eenpersoonskamer in kan. Daarna pak ik de trein naar Merano en ga ik met de bus naar Partschins. Dat slingert zo dat ik bijna wens om de trein terug te pakken. Anyway, ik ga naar het schrijfmachinemuseum dat me echt overweldigt. Drie verdiepingen vol met oude schrijfmachines. Als ik de ingang weer bereik praat ik nog wat met de lokettiste. Ze is onlangs in Bletchley geweest, vertelt ze, waar de coderingsmachines uit de oorlog staan. Heel interessant. Ik heb nog nooit van Bletchley gehoord, maar luister graag naar wat ze allemaal vertelt. Dan pak ik de bus weer naar Bolzano.
Zodra ik internetbereik heb stromen de WhatsAppjes binnen. In de Tkkrlabgroep verschijnen plaatjes. De jongens die naar een hackercamp in Londen zijn, zijn vandaag naar Bletchley geweest. Daar hebben ze coderingsmachines uit de oorlog bekeken… ik sta paf van deze toevalligheid.
’s Avonds maak ik weer lekker pasta en drink wat wijn (die ik gelukkig heb kunnen confisceren en in mijn kamer bewaar – maar bij lange na niet op zal krijgen). Doordat ik redelijk laat eet en met een Duitser zit te praten ga ik niet op tijd naar boven naar Ritten. Daarom neem ik de Duitser maar mee naar het stadspark aan de Talfers, waar we samen in het gras gaan zitten en ik wederom vallende sterren spot. We lopen samen weer terug naar het hostel.
Daar zit op de bank een Duits schuchter meisje en een Australische jongen. We raken al gauw in gesprek en maken het nog aardig laat.
zaterdag
De volgende ochtend moeten de Australiër en ik beiden uitchecken, dus we ontbijten samen en hij zit nog even op mijn kamer terwijl ik mijn tas inpak. Ik geef hem mijn busticket, want ik heb het niet meer nodig nu ik alleen nog maar naar het station hoef te lopen. Ik ga tegen elf uur. Er zal een internationale trein komen die direct naar Venetië rijdt. Hartstikke handig, toch?
Om elf uur zestien is de trein er zoals beloofd. Maar: hij zit mudjevol, en ik heb geen zitplaatsreservering. Dan zet ik me maar tussen twee wagons op het balkon, samen met een meisje dat een aparte rugzak draagt en een vrolijke gele bloem in haar haar heeft. Net wil ik op de vloer gaan zitten, als een man van buiten de deur opentrekt en naar binnen wil. Ik zucht. Gaat dit de komende vijf uur tot Venetië zo door? Dan kan ik beter niet met deze trein mee…
Ik hak de knoop door en zeg tegen niemand in het bijzonder ‘Tis mooi, ik stap uit.’ Ik loop onder het perron door en stap zonder omhaal in de stoptrein naar Verona. Zo. Zitplaats, airconditioning, en tijd zat vandaag.
Na een uurtje stoppen we ergens op Rovereto. Eerlijk gezegd ben ik best suf van al die zonovergoten stationnetjes en het slome reistempo. Gelukkig komt er leven in de brouwerij: de deuren schuiven open en daar is het meisje met de leuke tas. Haar gezicht staat op onweer.
Wat bedremmeld vraagt ze of de stoel tegenover mij vrij is en laat zich erin ploffen. Ik vraag haar wat er is. Ze blijkt prima Engels te kunnen spreken. Ze vertelt dat ze in de sneltrein zat, maar dat ze eruit is gezet omdat men haar ticket ongeldig vond. Ze laat het me zien: volgens mij mag ze daarmee prima in een sneltrein reizen. Ze is verbolgen over de behandeling die ze haar gaven. Ik zeg dat ze nu tenminste een zitplaats en airco heeft en haar gezicht klaart wat op. Dan wijs ik haar op haar leuke tas: een grijze rugzak met opvallende oranje rubberen stekels. Ze vertelt waar ze hem gekocht heeft, en hoezeer ze houdt van leuke, geeky dingetjes.
Daarna vertelt ze verder over hoe ze in het algemeen houdt van computers, geeky stuff, kostuums, en retro spullen. Ik laat haar lekker vertellen, en vertel af en toe wat terug over de kostuums en spullen die ik heb. Ik heb nog een foto van Castlefest op mijn telefoon en toon haar die. Ze is helemaal verrukt over de jurk. Ze blijkt ook mooi te kunnen tekenen, dus we wisselen Deviantart-adressen uit. Op Verona zwaait ze gedag, want nu moet ze in een stoptrein verder naar een nabijgelegen plaats.
Ik ga naar het perron waarop al gauw een aansluitende trein naar Venetië op binnenzoeft. Dit is geen regionale trein maar een echte Frecciarossa. Ruime stoelen, airco, geen internet, maar wel een realtime kaartje met de actuele locatie en de snelheid van de trein. Ik plak me tegen het raam en tuur over de velden noordwaards, zie de verhitte dorpjes voorbijzoeven in de namiddagzon. Een baby huilt, een bedelares komt voorbij – ik merk het niet. Zo bereiken we Venetië Santa Lucia.
Ik stap uit, maak een selfie met het bord, en loop linksom het station uit. Dat blijkt de snelste weg – ware het wel dat die door een naar urine stinkend steegje gaat. Dan val ik midden in de chaos van schreeuwerige toeristen en straatverkopers bij een hitte van dertig graden. Gelukkig kom ik net uitgerust uit een frisse trein, dus ik stap stevig door. Ik weet niet meer precies hoe de busboten precies werken, wel dat ze duur zijn, dus ik ga lopend naar het hostel. Even een brug over, een steegje door… pfoei, al bijna raak ik verdwaald. Kom aan bij de kade waar toch echt hostel L’Imbarcadero zou moeten zitten. Zo’n gebouw geven ze toch duidelijk aan? Waar is het uithangbord?
Na drie keer heen en terug langs een nauw steegje spot ik daar het bordje ‘Calle Zen’. Hé. Dat is de straatnaam. Ik wandel de koelte in en ga gelijk rechts een poortje door, een donkere trap op… en kom bovenaan bij een deur. Jawel, dit etablissement heet L’Imbarcadero. Mooi. Ik bel aan en word toegeroepen door een stem in een plat Londens accent. De deur gaat open en voor me staat een zomers gekleed meisje dat bij de Spice Girls niet misstaan had. Ze haast zich terug naar haar klapstoel achter een wiebelig bureautje en werkt driftig alle nieuwe inschrijvingen af. Ik ben overdonderd.
Ik ben aanbeland in een oud Venetiaans huis – aan de opgang te zien duidelijk een oude bediendenwoning behorende bij een groter huis dat haar deuren direct aan de kade heeft. Dit huis heeft een kleine hal en keuken. Vooraan, met ramen die uitzicht bieden op de kade, is een gedeelde slaapkamer met wel acht bedden. Er zitten jongens gitaar te spelen. Het keukentje is klein maar knus. Verderop de gang in, naar de achterkant van het huis, zie ik allemaal zijdeuren. Zo nu en dan loopt er een meisje in of uit. Is dit een hostel?
Het Londense meisje checkt me in en voorziet me van een stadsplattegrond (maar goed dat ik die nog niet gekocht had voor drie hele euro’s). Ze wijst alles aan, met als belangrijkste pleisterplaatsen wel de supermarkt en de busbootstop. Voor de rest weet ik nog wel waar alles ligt – ik ben ten slotte al voor de derde keer in Venetië. Ze troont me mee naar mijn kamer, direct in de gang na de badkamer. Ik deel mijn vierpersoonskamers vanavond met twee Aziatisch uitziende meisjes. Eén ervan blijkt echter Amerikaans. Ze ligt breeduit op bed te slapen en zet haar allerliefste gezicht op als ik me vlug voorstel.
De kamer heeft overduidelijk geen slot. Ik krijg een Ikea-lockertje toegewezen waar mijn rugzak nét over dwars in past. Aanvankelijk vind ik dit nog maar een raar hostel, waar dieven zo in en uit kunnen lopen, maar die mening verandert na een paar dagen wel. Dit huis aan de Calle Zen ligt zo goed verstopt, en is bovendien continu bezet door oplettende jongeren die precies lijken te weten wie er wel en niet woont. Als je je waardevolle spullen maar in je locker houdt, komt er verder geen kip dit kasteel binnen.
Ik maak een wandelingetje naar de supermarkt, verdwaal, haal eten, en verdwaal weer. Eten en drinken is hier grappig; ’s middags drinkt iedereen droge witte wijn uit een literpak. ’s Avonds gaan we over op bier. Zo zit ik ’s avonds aan de kade met mijn eBook, lezend met een biertje naast me. Het is donker, de vleermuizen cirkelen onder de straatlantaarns, het is rustig en mooi. Het water klotst tegen de kade, er komen overvolle busboten voorbijgespoed, afgewisseld door kleine snelle bootjes die amper een rood en een groen lichtje dragen. We zitten direct aan een driesprong, dus elke keer als de snelle busboot 4.1 of 4.2 een krappe bocht het kanaal op of af maakt, toetert hij luid. Maar daar wen je aan. Ik ga die avond prettig slapen.
zondag
Drie dagen wandel ik in Venetië rond. ’s Ochtends ontbijt in het hostel. Daarna wordt het snel warm en stikt het van de toeristen. Ik ga eerst alles wandelen, maar verdwaal veel. Ik zit wel lekker overal te lezen, aan rustige stukjes kade, in de schaduw. Vermijd de toeristen.
Ik ga een ochtend op het San Marco-plein naar de zonsopgang kijken, duiven voeren. ’s Middags naar het Lido met mijn waterdichte tas. Word raar aangestaard door andere toeristen die mij met tas en al het water in zien stappen. Tja, dat werkt gewoon jongens, en zo hoef ik mijn kostbare spullen niet op het strand te laten liggen.
’s Avonds ga ik aan de kade zitten lezen en met hostelgenoten praten. Ik ben nog steun en toeverlaat voor de meisjes die er werken en die te dealen hebben met allerlei gezellige en niet zo gezellige gasten. Ik hoor het aan…
De laatste ochtend laat ik mijn tas in de bagagekamer staan en ga nog naar een leuke kleine boekwinkel die ‘Acqua Alta’ heet. Ach, wel mooi. Ik ben maar net op tijd terug, lever mijn geleende sleutel in (uitcheckbeleid? da’s heel ruim hier) en ga bepakt op de boot naar San Basilio. Dat ik daar moet opstappen heb ik vernomen van een stewardess die het mij vertelde, toen ze nét voor mijn neus uit een watertaxi stapte. Ik was namelijk al een paar keer naar de havens gelopen, maar kon zo het kantoor van VeneziaLines niet vinden.
Dat je bij San Basilio moet zijn, staat nergens op internet. Gelukkig weet ik het nu. Ik ben er te vroeg, we moeten wachten in de zon. Strenge douanecontrole, net een luchthaven. Mijn tassen moeten in grijze bakken over rollerbanden. Gelukkig mag ik mijn rugtas meenemen op de boot, en zelfs bij me houden. Ik heb een ruim ‘VIP’ ticket geboekt en kan genieten van ruime rode leren banken, een gratis eerste drankje, géén radiomuziek (dat wordt om duistere redenen direct afgezet zodra het aanspringt), maar wel weer Bananasplit-video’s in het Kroatisch. Zo kom je die drie uur wel door. In de avond lopen we de haven van Pula binnen.
dinsdag
De eerste avond in Pula moet ik bij een appartement in een buitenwijk zijn. De Airbnb-hostess heeft me gelukkig getipt dat ik bus 2 moet hebben. Busstops zijn hier niet zo duidelijk; het blijkt dat je gewoon moet weten welke lijn welke straat neemt, en dan bij een stop moet wachten. Er staan geen nummers of bordjes bij. Op goed geluk zie ik nadat ik gepind heb een bus 2a aan komen rijden, en spring erin. Helaas, de 200 Kuna – oftewel 28 euro – is te veel geld voor de buschauffeur. Ik heb niet kleiner en kijk zielig, dus ik mag gratis mee. De buschauffeur gooit me eruit bij Verudela 2. Ik ontwaar in het duister een heel park met enorme skyscrapers, waarvan ik weet dat mijn appartement in één ervan moet zijn.
Een dame met twee honden (een Deense dog en een Labradoedel) loopt voor me uit, en ziet dat ik geen idee heb waar ik heen moet. Ze stopt en helpt me. Ik laat haar de straatnaam en het nummer lezen. ‘Kom maar mee’ zegt ze en loodst me richting de flats, terwijl ze gezellig in gebroken Engels vertelt over haar honden. Plots, als we een klein buurthuisje passeren, schiet haar Labradoedel fel en woest op een andere hond af. De Dog laat dit niet op zich zitten en trekt er ook naar toe. Sterk als ze samen zijn, gooien ze de vrouw met een smak op de grond. Ik grijp snel de Labradoedel en help de vrouw opstaan. Ze gebaart me waar haar bril ligt en die geef ik ook. ‘Oh, gebeurt iedere avond’ zegt ze, terwijl ze het stof van haar kleren klopt. Ik ben verbaasd. Ze maakt nog een grapje met de mannen die bij het buurthuis op het terrras zitten en we lopen door.
‘Kijk hier is 27’ zegt ze me. ‘Welke naam moet je hebben?’ Verrek, dat weet ik niet. Maar ik kan bellen. Dat leg ik haar uit, en als ze ver verzekerd van is dat ik wel terechtkom, laat ze me achter. Ik bel Monica op, die aangeeft in de stad te zijn, maar haar ouders zullen me binnenlaten. Inderdaad, twee oude mensjes komen naar de deur. De papa spreekt Italiaans en gebroken Engels, de mama spreekt vrolijk gebroken Duits. Ze leiden me door het huis heen en laten me dan alleen achter in mijn slaapkamer. Ik heb aan de westkant een klein balkon, zo groot als bij mijzelf thuis, en als ik daar sta heb ik net draadloos internet van het bakkerijtje aan de overkant van de straat. Dat is ook serieus mijn internetverbinding, dus de komende dagen ben ik gedwongen op het balkon te zitten voor mijn verdere reisplannen.
Ik ga lekker slapen in het tweepersoonsbed. De papa en de mama slapen geloof ik op een uitklapbank in de woonkamer, maargoed – als dat de deal is, en ik betaal voor dit bed, dan ga ik er niet aan tornen.
woensdag
De volgende ochtend krijg ik keurig om negen uur ontbijt. Ik zat al op het balkon mijn reis uit te stippelen, als de zijdeur van het balkon openzwaait. Die papa begroet me vrolijk in een mengelmoesje van talen en nodigt me aan de ontbijttafel. Broodjes, beleg, en een typische Franse ‘bol’ met koffie en veel melk – ze doen hun uiterste best voor me. Ik vraag me af of ze hier ook normale koffie kennen, als ik die papa naast me neer zie strijken met precies zo’n heerlijk gewone mok vol zwarte koffie. Tja.
Na het ontbijt raden ze me aan om te gaan zwemmen in een baaitje in de buurt. Op loopafstand, wijst die mama. Oké. Eerst ga ik op zoek naar een supermarktje, en dat is veel dichterbij dan ik op de kaart heb gezien. Ergens tussen de afgebladderde lage flats heeft iemand gewoon een soort glimmende zilveren keet gedropt, waar zich een moderne supermarkt in bevindt. Kroatië, ja. Ik besluit stoutmoedig dat ik ingrediënten voor een koude salade meeneem, nog niet wetende of ik die mag bereiden of niet. Ook wat eten voor de rest van de middag.
Ik kom terug in het appartement. Die mama en die papa hebben lekker gezwommen, zeggen ze. Moet ik ook doen. Ik vraag aan die mama of ik lunch mag maken in de keuken. Ze kijkt wat bedremmeld, maar als ze ziet dat ik alleen een snijplank en een mes nodig heb, is het helemaal oké. Ik maak een frisse salade met tomaatjes, echte mozarella, en zucchini. Genoeg voor een lunch. Ik peuzel het lekker op het balkon op. Die papa wil me nog een glas bier uit zijn megafles lokaal bier aanbieden, maar ik wijs het af. Ik heb bier, en ik wil ook niet al zo vroeg aan de alcohol.
Ik raap mijn spullen bij elkaar en loop zoals me verteld is twee straten naar beneden, naar de Valsalina. De baaitjes hier in het zuiden van Pula zijn als vingers aan een hand. Kies een straatje en loop een ‘vinger’ af, en je komt vanzelf bij een strandje. Ik vind een enigszins gecultiveerd strandje bij een duikclub, waar met pontons een bassin is aangelegd. Er zijn houten banken en er is gelukkig geen zand – daar werd ik op Lido zo gek van! Er zat zelfs zand in de USB-poort van mijn boek, nou dat ging echt te ver. Hier kan ik me mooi op een tribune neerzetten en ik merk zelfs dat ik mijn spullen daar achter kan laten. Hoewel ik mijn tas wel goed in het oog houd, merk ik al wel dat iedereen gewoon hier z’n handdoekje uitspreidt en dan ergens gaat zwemmen. Geen kip die mijn meuk wil stelen.
Na drie uurtjes zwemmen in het koude water met golfslag zet ik me weer op de kant. IJsje eten, boek lezen, wel een handdoek over mijn schouders, maar dan toch voor op de borst nog zo rood worden als een kreeft. Ik staar naar het meisje dat op de bank onder me ligt. Ze heeft de looks van… van… Alice, het meisje uit het hostel in Venetië. Ze heeft ook de blauwe strepen in haar haar… verrek. Het is Alice. Ik begroet haar en ze is net zo verbaasd als ik. Ik wist dat ze naar Pula zou gaan, maar dat je dan op dezelfde dag in dezelfde baai gaat zwemmen? Wat een toeval weer. We kletsen even bij en ze raadt me een paar hostels aan, onder andere degene waar ze zelf gaat werken.
Terug in het huis is het alweer tegen vijven. Ik trek mijn mooie rode jurk aan en ga naar een restaurant in de buurt. Dat blijkt vol. Jammer, het had op Tripadvisor wel de beste rating. Gelukkig is er tegenover een soortgelijk restaurant. Ik krijg een leuk tafeltje en bestel lekkere visgerechten. Ik hoop maar dat ik met mijn pinpas kan betalen, want anders vreet ik ze hier de keuken leeg en moet ik hemel en aarde bewegen om nog weg te komen. Gelukkig, betalen met pin kan gewoon. Ik wandel door de warme nacht naar mijn appartement terug. Achter me flitst het – zou er vuurwerk worden afgestoken? Dan hoor ik ook gerommel. Het is ver weg.
Zodra ik goed en wel opgefrist in het appartement zit, met mijn laptopje op het balkon, komen de ouders van Monica thuis. De mama komt nog even bij me staan en vertelt van hun gezellige avond. We kijken samen vanaf het balkon naar het onweer, dat zich ontwikkelt als een bui van formaat. We zitten hier op het inpandige balkon goed. De bui barst los boven de baaien. Het echtpaar gaat alvast slapen terwijl ik nog een tijdje buiten zit. Donders rollen over het land, tweemaal zie ik boven mijn laptop een witte lichtbol uiteen spatten. Direct daarop volgt telkens een genadeloze scherpe klap, die een zwerm van electrisch gezoem door de lucht verspreidt, en die nog lang natrilt in mijn oren. De flitsen zijn fenomenaal en volgen elkaar in steeds rapper tempo op. Wat een bui, dat zie je in Nederland bepaald nooit. Ik ga rustig slapen.
donderdag
Ik word de volgende ochtend om een uur of zeven wakker. Die mama moet vroeg naar haar baan bij de bank, dus ik hoor haar rond die tijd vertrekken. Kort daarna hoor ik die papa in de keuken mopperen. Om stipt negen uur haalt hij me op van mijn balkonnetje. Op de keukentafel prijkt een schaaltje biscuitjes, een broodje dat verdacht erg van het bakkerijtje tegenover lijkt te komen, en een pot honing waarvan hij trots zegt dat die van zijn broer de imker komt. Hij demonstreert me hoe ik het broodje met verse kaas moet bestrijken met honing. Dat is lekker, zegt hij. Wederom is deze maaltijd vergezeld door een typische ruime kom met slappe koffie. Ik vind het goed.
Ik pak rustig in terwijl de papa even naar zijn zus gaat die twee straten verderop woont. Bij zijn terugkomst heb ik mijn tas klaar en het bed afgehaald. Ik groet hem gedag en wandel naar de bus aan de straat. Om bij het appartement te komen kun je veel beter de eerste busstop nemen, dan is het veel sneller te vinden. Afijn. Ik koop netjes een kaartje en laat me met een stelletje toeristen naar het centrum van de stad rijden. Ik kom midden tussen de drentelende toeristen terecht en baan me door de nauwe ronde straatjes een weg naar het Riva-hostel. Tot mijn verbazing zie ik dat hostel ‘Pipistrelo’ dat gisteren niet bereikbaar was, wel gewoon open is. De eigenaar zit mismoedig buiten. Tja kerel, dan moeten je website en telefoonnummers het maar doen. Nu zit ik bij Riva.
Het meisje bij het Riva hostel wijst me erop dat ik wel erg vroeg ben. Tja, dat weet ik. Ik mag mijn rugtas in een bagagehokje neerzetten en kan dan weer de stad in, tot twee uur. Ik neem een boek en wat proviand mee, en zet me bij het eerste het beste kerkje op een muurtje. Binnen klinkt mooi gezang. Ik ben helaas een smet op de foto’s van toeristen, die dit kerkje met z’n tuin blijkbaar graag zo op de foto zetten. Pech, ik zit hier lekker te lezen. Veel Engelse toeristen. Als het koor naar buiten komt bedank en groet ik ze.
Om twee uur kan ik naar het hostel terug. Ik mag mijn kamer in: op de tweede verdieping, naast de keuken, onder het dakterras. Een hoge kamer met eigen badkamer, zes slaapplaatsen verdeeld over drie rammelende metalen stapelbedden. Ik heb een bovenbed vlak naast de keukenmuur.
Ik haal eten bij de supermarkt. Op aanrade van de gastvrouw heb ik ook een flesje yoghurt gehaald, dat ik over mijn verbrande schouders uitsmeer. Ik stink erg, denk ik, maar ik koel tenminste wat af. Ik kon amper mijn rugzak dragen, zo pijnlijk waren mijn schouders. Daarna ga ik even douchen en maak ik een lekkere pastasalade. Ik besteed de middag verder met lezen en ga ’s avonds een rondje langs de kade wandelen. Tegen elf uur zit ik weer op het dakterras, waar nog vrolijke muziek draait. Ik stuur een kaartje, lees mijn boek. De muziek gaat om elf uur niet uit. Ik informeer. In de zomermaanden gaat de muziek om twaalf uur uit. Oké. Nog even een uurtje wakker zijn dan, want door de open ramen tettert de muziek kalmpjes binnen.
Ik ga toch maar slapen – althans, dat probeer ik. Mijn drie Ierse kamergenotes komen ook slapen. Tegen twee uur ’s nachts – voor mijn gevoel ben ik nog steeds wakker – staat er iemand van de hostelstaff voor onze deur te praten met een jongen. Ik vang op dat hij al zijn spullen kwijt is en dat hij gewoon wil neerploffen in een bed en morgen verder zien. Na lang beraad gaat dan de deur open en legt hij zich te ruste op een onderbed waarvan ik vermoedde dat het bezet was. Nu ga ik echt proberen te slapen. Maar dat lukt weer niet. Tegen vier uur word ik wakker omdat er in de keuken naast me een stel jongens eten is gaan maken. Vrolijk kwekkend zie ik ze van hun pasta zitten eten, als ik suffig in mijn slaapkledij om de hoek leun. Ik vraag ze om hun maaltijd elders voort te zetten omdat we in de slaapkamer woord voor woord kunnen verstaan. Ze luisteren direct, laten hun vergiet vol pasta achter, en verdwijnen uit de keuken. Nu ga ik écht slapen. Ja, dat lukt. Opgekruld in mijn stapelbed, rugtas aan mijn voeteneind, merk ik er niets van als de Zwitserse kamergenote om zes uur haar biezen pakt en met een vroege trein vertrekt.
vrijdag
Om acht uur open ik mijn ogen en besef dat ik de laatste uren van deze roerige nacht toch echt slapend heb doorgebracht. Het gevoel van ‘eindelijk, het is ochtend’ heb ik wel vaker, op reis – bijvoorbeeld wanneer het rumoerig, of koud is geweest. Dit is weer zo’n ochtend waarop ik alles behalve uitgerust wakkerword, met een nietsontziend pesthumeur tot gevolg. Ja, zo ben ik. In de uren die ik vannacht wakker was, heb ik al het mogelijke aan dit hostel vervloekt, en gezworen, dat ik per direct een andere kamer wil. Ik word te oud voor deze fratsen, ik ben meer luxe waard. Zo.
Terwijl de gedachten door mijn hoofd razen staar ik naar het hoge plafond. In de kamer is het – eindelijk – muisstil. De Ierse meiden slapen hun roes uit, het meisje in het bovenbed naast me is reeds (ongemerkt!) vertrokken. De vreemde jongen die niks meer had, ligt in een onmogelijke hoek in zijn bed. Ik zal maar niet te lang kijken, straks ontdek ik nog dat hij zonder ondergoed slaapt ofzo. De lucht is warm en redelijk bedompt van zes slapende mensen. Ik graaf zonder luid te zijn in mijn rugzak en haal er een broek uit die ik aantrek. Ik bedenk me dat ik meer bereik met onderhandelen, dan met woede botvieren, dus slaak ik een diepe zucht en begeef me zachtjes naar de receptie boven. Als ik langs de keuken wandel, zie ik daar de vergiet met half de middernachtsmaaltijd van de jongens.
Boven is het licht. De zon staat al hoog aan de hemel, het dakterras baadt in zonneschijn. Prettige muziek staat op. De hoofdmedewerkster van het hostel zit aan het bureautje te schrijven. Ik neem voor haar plaats, en leg beknopt uit hoe vervelend mijn nacht was. Onthutst en betrokken luistert ze naar de gebeurtenissen die ik bijzonder beknopt aan haar voorleg. Ik merk dat ze zeer bereid is om te helpen en dat doet me goed. Ze is het met me eens dat dingen anders opgelost hadden kunnen worden. ‘Ik wil graag blijven’ opper ik ‘maar niet zo.’ Ze snapt het. ‘Ik heb voor de twee komende nachten eenpersoonskamers voor je, maar wel elke nacht een andere. Ik vind het goed, zo ver hoef ik niet te slepen met mijn backpack. Tevreden bedank ik haar en loop naar beneden om te ontbijt te halen. Dat is niet veel. In één van de kastjes vind ik een aardewerken kom, waar ik bosvruchtenyoghurt met muesli in doe. Een slap begin van de dag, maar het zij zo. Ik loop naar boven, want het is zonde als je met dit mooie weer in een koele keuken gaat zitten. De hostess komt op me af en biedt me een grote kop koffie aan. ‘On the house’ zegt ze terwijl ze hem voor me neerzet. Dat is grappig, want we zitten daadwerkelijk bovenop het huis. Ook vind ik het ronduit netjes. Dit meisje weet hoe gastvrijheid en klanttevredenheid werkt. Een kop koffie kost hier op het dakterras nog geen dertig eurocent, maar een dubbele mok gratis weggeven betekent in dit geval weer een happy customer.
Na het ontbijt pak ik zachtjes in en laat mijn kamergenoten achter. Ik vraag me even af wat hun context is, dat zij dit een goede nachtrust vinden. Maar lang peins ik daar niet over, want ik ben op weg naar een betere kamer. Daarvoor moet ik de trap op, langs de receptie, het dakterras over. Dan een gangetje in, waarmee ik een aansluitend gebouw betreed, dat weer aan de straat grenst. Dit gebouw heeft lange gangen die parallel lopen aan de straat. De derde, vierde, en vijfde verdieping behoren tot het hostel. In het gangetje vanaf het dakterras bevinden zich eerst aan de linkerzijde lockers en aan de rechterzijde toiletten en douches. Dan slaat de gang linksaf en herbergt links en rechts grote hoge deuren naar slaapzaaltjes en eenpersoonskamers. Dit gebouw is, anders dan de rest van het hostel, in bonte kleuren geschilderd. Gele muren, blauwe deuren, geweven tapijten, en oosterse lampjes met gekleurde glaasjes. Aan het einde van de gang bevindt zich een grote donkerrode houten trap met een dik touw als reling. Het lijkt wel een enorm schip. Onder de trap ligt een bende knipperende routers en netwerkkabels. Laat niemand daar iets uit trekken! WiFi is al zo’n gedoe hier.
Mijn kamer is de laatste aan de gang, naast de trap. Ik duw de hoge houten paneeldeur open en sta in een prachtige authentieke kamer. Door twee hoge ramen aan het eind van de kamer stroomt licht binnen. Deze kamer ligt op het westen, dus het is nog lekker koel. Er ligt een parketvloer met visgraatmotief, hier en daar iets gebutst. Een paars Ikea Lycksele Lovas-bankje en een Kwantum-kast ontsieren de kamer, om maar niet te spreken van de gifgroene gordijnen die vloeken met de oranje raamkozijnen. Maar, er staat een fijn tweepersoonsbed, en deze kamer is stil en alleen voor mij. Ik ben helemaal verrukt. Ik doe de deur achter me dicht en loop naar het raam. Ik kijk uit over de haven van Pula, ter hoogte van de doks en de massieve hoge overslagkranen. Het is geen bijzonder spannend uitzicht, maar ik zit hoe dan ook nu wel pal aan de Adriatische kust!
Ik klap de ramen schuin tegen elkaar open opdat er een beetje frisse lucht naar binnen stroomt, en hang het gordijn ervoor. Vervolgens pak voorzichtig een beetje mijn rugzak uit, zonder gelijk een explosie van persoonlijke zaken op het paarse bankje te veroorzaken. Dat mislukt aardig.
Omdat het nog zo vroeg is, besluit ik om dan maar een stukje van Pula te gaan bekijken. Ik kan rond gaan lopen, maar dat heeft een aantal tegens. De zon staat al aardig hoog, het is al warm. Elke richting die ik op ga vanaf hier is heuvelopwaarts. Een rugzakje dragen is pijnlijk, want mijn schouders zijn nog verbrand. Ik overweeg mijn opties. Er rijdt een dubbeldekker door Pula, om toeristen snel alle highlights te laten zien. Ondanks mijn venijnige aversie jegens dit soort bussen denk ik er nu toch over om daarop in te stappen. Lekker boven op zo’n open dubbeldekker door de straatjes van dit stadje gereden worden terwijl ik wat leer over de historie, lijkt me wel wat. Goed, tegen twaalven gaat de bus. Het dichtstbijzijnde vertrekpunt is voor het amfitheater. Ik pak een licht rugzakje in met een boek en wat water en posteer me recht tegenover de genoemde ruïne.
Auto’s, taxi’s, lijnbussen stromen voorbij. Toeristen zwermen af en aan bij de tafels op schragen, waar protserige stenen miniatuurtjes van allerlei gebouwen in Pula aan de man gebracht worden. Achter me, in het stadsparkje, zoeken twee hoveniers in warme overalls hun heil onder een fruitboom, en breken hun lunch aan. Ik check de screenshot van het kaartje. De bus moet écht hier langskomen, en hij is verdomd opvallend. Waar is dat ding? Het wordt twaalf uur, tien over twaalf. Geen bus. Vast te laat door alle treuzelende toeristen ergens anders op de route. Ik hou het voor gezien. Kordaat steek ik de straat over, kijk nog eenmaal naar links en naar rechts, en besluit dat ik wat anders ga doen.
Het amfitheater. Er staat amper een rij, dus ik ga er naar binnen. In Rome heb ik het Colosseum nooit bekeken, dus heb ik mooi de kans om zo’n strijdtoneel hier te zien. Aan de kassa zie ik dat er studentenkorting geldt – maarliefst vijftig procent reductie! Alvorens om te rekenen wat dat dan is, pulk ik mijn CampusCard uit mijn portemonnee, en leg die op de balie. De medewerker vindt het helemaal prima en laat me naar binnen voor het halve bedrag. Wederom (zoals ooit ook in Tsjechië) schaam ik me een beetje als ik de prijzen omreken. Zes euro voor een normaal kaartje, en dus drie euro met korting. Kom… dat hele bedrag had ik óók niet gemist.
Ik loop eerst wat rond door de blokken steen. Het is heerlijk hier. Het amfitheater ligt bijna aan de zee, de lucht is strakblauw en er staat een koel briesje. Met al die grote poorten waait het sowieso lekker door. Het is nog aardig duidelijk te zien waar de diverse overdekte gangen en tribunes zich bevonden. Langs één zijde loopt de grond schuin op en sta je er zo bovenop. Er zijn niet veel mensen; hooguit honderd, verspreid over het terrein. Je loopt elkaar niet voor de voeten, al lukt het me niet om een foto zonder toeristen te maken. Vanaf de oude tribune kijk ik neer op het strijdtoneel. Daar staat nu een groot modern podium opgebouwd. Voordat ik naar Pula ging, heb ik al op wat video’s gezien hoe hier prachtige concerten in de open lucht worden gehouden. Helaas is er deze dagen niets, anders was ik beslist gegaan.
Ik loop langzaam en aandachtig rondkijkend verder, terwijl de zon langzaam over het theater trekt. De schaduwen veranderen, ochtenddauw droogt op. Ik zet me nu en dan op een groot steenblok en haal mijn boek uit mijn tas, om wat te lezen. Ik zeg je: het is erg toepasselijk om op deze plek Game of Thrones te lezen. Terwijl ik door mijn oogharen over de rand van mijn reader tuur, zie ik als het ware de gevechten zich voor mij afspelen.
Maar, ik heb nog meer te doen vandaag. Ik weet mijn reistijd naar Medulin, waar ik vanavond ga paardrijden, nog niet precies, dus houd ik een slag om de arm wat betreft mijn vertrektijd. Langzaam wandel ik terug. Ik ben wellicht uren langer binnen gebleven dan de meeste toeristen, maar het is dan ook een ontzettend mooie plek om historische boeken te lezen. In het propperige souvenirwinkeltje onder de buitenpoort devalideer ik mijn toegangskaartje, en zet koers terug naar het hostel.
Nu moet ik plannen hoe ik met de bus naar Medulin kom. Met wat gereken zie ik dat ik toch al redelijk in de middag weg moet. Mijn plannen om nog een warm middagmaal te koken, schrap ik. Ik heb gelukkig ingrediënten die ik ook ongekookt kan opeten, dus doe ik dat. Ik kleed me om en trek mijn blauwe tregging en bruinleren reisschoenen aan. Dat is nu wat warm, maar voor het rijden heel praktisch. De tregging lijkt op mijn rijbroek, de schoenen op mijn jodhpurlaarsjes. Twee jaar geleden droeg ik bij een buitenrit mijn bergschoenen, en dat was erg oncomfortabel omdat ze zo breed zijn. In volle galop kwamen ze klem te zitten in de stijgbeugels, en was ik er dan vanaf gelazerd, dan had het paard me nog een paar honderd meter aan mijn been meegesleurd. Geen prettig idee. Verder neem ik zo weinig mogelijk waardevolle bezittingen mee. Een telefoon, een ID-kaart, en geld. Geen camera, want ik heb geen broekriem, en als ik van mijn paard val is mijn camera kaduuk.
Wederom een disclaimer om mijn voorzichtigheid: ja, mijn camera is al eens kapotgegaan; en ja, drukke onvoorspelbare paarden heb ik meermaals meegemaakt. Ik heb graag een prettige vakantie zonder kosten achteraf.
De bus naar Medulin vertrekt vanaf het busstation. Hoewel hij daarna door het centrum rijdt, wil ik beslist niet zien gebeuren dat hij me dan zonder stoppen passeert. Daarom begeef ik me naar het vertrekpunt en pin onderweg het bedrag voor de buitenrit. Ik loop het eerste stuk parallel aan de kust, totdat mijn weg afbuigt naar rechts, en ik verder ga in de schaduw van hoge olijfbomen. Aan mijn linker- en rechterhand zie ik afgebladderde flatblokken, met door de zon vervaalde verf. Een rommelig kioskje staat met rolluiken naar beneden aan de straat. Satellietschotels op de balkons, afgewisseld met Ikea-meubilair en verfomfaaide parasols. Dit is een nette wijk, voor Pula. Toch valt gelijk op dat er wel gebouwd is, maar er bepaald niet onderhouden wordt. Ik mis ook de levendigheid die je in Italië op elke straathoek aantreft. Waar zijn de oudjes op bankjes, de scootertjes, de moeders met kinderen? Ik loop door totdat ik aan mijn rechterhand de brede straat naar het autobusstation zie: Autobusni Kolodvor. Er is een kleine overdekte promenade, waar lieden van divers pluimage zich ophouden. Het lijken geen toeristen, en toch is iedereen een beetje de weg kwijt. Een dikke, struise dame posteert zich wulps tussen twee barretjes langs de wand, en drinkt een biertje. Flets licht valt naar binnen door het glazen dak. Ik schuif voor één van de twee loketjes van Pulapromet, en vraag om een buskaartje naar Medulin. ‘Dat hoeft niet’ zegt de vrouw achter het luikje me in eenvoudig Engels. ‘Koop maar in de bus.’ Goed, doe ik dat. Dus ik bedank, loop naar buiten, en ga in de warmte op een bankje zitten. Hier onder de betonnen overkapping is schaduw, en is het niet zo heel warm. Toch – de lucht staat stil, het is een oud busstation, alles is van beton. Bandensporen en olievlekken overal. Dit is ‘de achterkant van de wereld – waar men leeft’. Er zijn zo veel plekken op de wereld zoals deze, en als toerist merk je ze bijna niet op. Ook van deze omgeving geniet ik, al is het niet voor al te lang.
Een oude, hoekige bus zeilt het busstation op. Pulapromet staat er in groovy letters voorop – zoals op elke lijnbus hier. Op een vinyl bord dat voor het raam geschoven is, staat ’25 – Medulin’. Die moet ik hebben. Ik stap in en laat me inderdaad een kaartje verkopen. Voor iets van 1 euro 25 mag ik mee. Ik vraag de buschauffeur of hij me bij de Plodine-supermarkt in Medulin wil afzetten – een naam die ik via WhatsApp door heb gekregen van Maya, mijn ritbegeleidster van vanavond. Ook heb ik een piepklein plaatje van Google Earth van haar toegestuurd gekregen, met daarop de bewuste supermarkt en een grote rode pijl naar de ‘ranch’. Ik kan me er geen voorstelling bij maken, dus alle hulp is welkom. Hoewel, alle hulp…
Stipt op tijd rijden we weg van het busstation. We knarren lekker door, terug het centrum in, nu linksaf langs het amfitheater. De bus stroomt in een mum van tijd vol met lokale bewoners en toeristen. De meesten moeten staan in het gangpad en schudden gemoedelijk heen en weer. Om mij heen komt een Italiaans gezin zitten, dat van elkaar gescheiden wordt door staande passagiers. Het is warm, we zoeven de stad uit, het stoffige platteland in. Ik heb de route niet helemaal bekeken vooraf, en ben enigszins verbaasd als we eerst het dorpje Sisan aandoen. We schieten er doorheen met een rotgang en zetten weer op de buitenwegen koers naar Medulin. Ik ben op dat moment wat onthutst, want ik dacht dat we de route in omgekeerde richting zouden rijden. Ik tik de man naast mij aan en vraag hem of hij weet, wanneer we in Medulin zijn. Hij verstaat geen Engels en tikt tussen de passagiers door zijn vrouw aan. Die mag mijn vraag beantwoorden. Ik probeer zowel met haar te praten als vanuit mijn ooghoek op de omgeving te letten. Ook zij weet niet wanneer we precies in Medulin zijn, en waar dan die Plodine-supermarkt is. We hobbelen inmiddels alweer door de nauwe straatjes van een dorpje heen. Net als ik de vrouw bedank, mengt een slanke man van middelbare leeftijd zich ongevraagd in het gesprek. ‘De Plodine, daar zijn we al aan voorbij’ zegt hij kortaf. ‘Ik heb hem nog niet gezien’ werp ik verbaasd tegen. ‘Volgens mij zijn we er nog niet hoor.’ ‘Ik weet het wel, we zijn er aan voorbij. We zijn zo bij de kerk en dan gaan we het dorp weer uit. Je had allang moeten drukken meisje, beter stap je nu uit en niet nog later.’ Zijn advies klopt totaal niet met mijn idee in mijn hoofd, dus ik bedank en zeg dat ik er toch echt bij de kerk uit zal gaan. Hij schudt zijn hoofd en baant zich een weg terug naar zijn plaats achterin de bus. ‘You have to walk a kilometer more if you do!’ sputtert hij me nog na. Nou en.
Ik stap inderdaad uit bij de kerk en begin me te oriënteren. Het helpt dat ik het na een paar straatjes even bij een ijssalonnetje vraag. De Plodine-supermarkt kent men daar wel. ‘Vervolg de weg terug naar beneden, dan zie je hem rechts.’ Ik doe wat ze zeggen en kom inderdaad bij een rotonde mét een bushalte, en even verderop de supermarkt. Het zou me wat zijn als nu die bus daar aankwam. Het is inmiddels kwart voor zes, dus moet ik doorlopen naar de ranch. Ik SMS de begeleidster dat ik de supermarkt passeer en onderweg ben. Voor mij ligt een stoffige brede weg het dorp uit. Het is warm met een klein briesje, de zon staat hoog aan de strakblauwe hemel. Het is alsof ik de woestijn inloop. Na een paar honderd meter maakt de zandweg enkele bochten. Ik verlaat de bebouwing. In de bomen hangen bordjes met een geel paard erop geverfd. Dat is het merkteken dat ik moet volgen. Ik passeer kleine bungalows met veranda’s, omgeven door moestuintjes en oude blikkerige auto’s die scheef op hun assen staan. Hier en daar zit een oma te breien of loopt een hond onrustig binnen de afrastering. Een oude man loopt wankelig voor me uit. Ik haal hem in en mompel beleefd snel ‘Dobry dan’. Hij knikt wat, in zichzelf, en doet er niks op uit.
De paardenbordjes houden op. Ben ik hier goed?
Dan staat er een meisje voor me. Ze is ongeveer tien jaar jonger dan ik, draagt ongeveer dezelfde kleren, en een tas over haar schouder. Ik weet gelijk: ook zij zoekt de ranch. ‘Hello, samen lopen?’ vraag ik haar. Ze blijkt inderdaad ook mee te gaan op de buitenrit. Ze heet Tamara en komt uit München. Al gauw praten we Duits verder, terwijl ze vertelt dat ze met haar vriend in het dorp achter Medulin vakantie viert. Haar vriend ligt ziek op bed, dus zij vond het een prima kans om te gaan paardrijden.
Samen vinden we met enige moeite de ranch. We lopen het zandpad iets terug en zien een opening in het struikgewas met daarachter paarden. Genoeg reden om daar te gaan kijken: het blijkt de ‘ranch’ te zijn. Nou, een ranch is hier dus één tuinhuisje met een stel aanbindbalken onder de bomen. Het meisje met de naam Maya komt al zwaaiend op ons af en stelt zich voor. We praten maar in het Engels verder opdat zij het ook begrijpt. Maya wijst ons onze paarden toe, geeft ons een cap en helpt met opzadelen. Haar vriendin Karin zal met ons meegaan op de route. Ik zadel mijn paard Healy op en stap wat rond. Het is erg lastig om Healy los te krijgen van de aanbindpaal – het beest lijkt er wel aan vast gelijmd. Ik ben even onvriendelijk, maar dan heb ik wel wat. Al gauw stappen we samen energiek voltes op het grasland vanwaar we zullen vertrekken. Tamara heeft haar pony ook opgezadeld en we hebben nog twee Italiaanse meisjes mee op rit, die klaarblijkelijk nog geen paard kunnen rijden. Maar, zegt Karin, daar heeft ze wel een oplossing voor. We zullen geen saaie rit krijgen!
Karin rijdt voorop, gevolgd door mij en Tamara. We stappen weg over het veld in de langzaam dalende avondzon. Vliegjes zoemen zo’n beetje om ons heen, de paarden slaan met hun staarten. Ze maken geen aanstalten tot gekke dingen, en Healy is ook niet bijzonder sloom. Ik geniet. Karin merkt dat Tamara en ik allebei goed Engels volgen, dus ze gaat helemaal los over wat ze al dan niet leert en moet op school. De Italiaanse meisjes lijken er weinig van te volgen, maar die zijn ook veel te druk met in het zadel blijven zitten. We verlaten het grasland tussen hoge braamstruiken door en doorkruisen nog wat andere velden en passeren we afgelegen bungalowtjes. Hier en daar staan kleine stenen muurtjes om weilanden te scheiden. Na een aantal glooiende velden komen we bij een breed karrenspoor langs een veld. Karin houdt in. ‘Jullie gaan voorop’ zegt ze tegen Tamara en mij, ‘en galopperen tot het eind van dit veld. Dan houden jullie halt en komen wij jullie in draf achterna.’ Prima, zeg ik, en Tamara knikt ook. Ze lijkt prima te kunnen rijden, dus wat let ons?
Ik zet aan tot een drafje en leg mijn been achter de singel voor galop. Healy springt in een keurig ontstuimig galopje aan en laat zich heel gewillig naar het einde van het veld sturen. Ik ga een beetje in de beugels staan om het deinen van de ondergrond op te vangen. Aaaahh, dit is heerlijk! Ik pak de teugels in één hand en kijk om naar Tamara. Ze is me iets achterop. Bij het einde van het veld ga ik weer zitten, neem de teugels aan, en merk hoe Healy fijntjes terugkomt naar de draf, en keurig stilstaat bij de braamstruiken. Tamara komt naast me staan en we knikken blij. Karin komt al aangedraafd met de twee Italiaansen in haar kielzog. Aan hun zwabberige houding te zien hebben ze het best pittig met dit drafje.
We doorkruisen in stap en draf nog een aantal velden, en wurmen ons door nauwe laantjes met aan weerszijden braamstruiken. Karin kwebbelt er lustig op los, en vertelt ons over het cliché dat iedere Kroaat ruime baankansen heeft, want of je nu in Kroatië of in een buurland solliciteert, de talen zijn zo gelijkend dat je ze zo onder de knie hebt. Geamuseerd laten we ons vertellen hoe het leven hier is. De zon gaat langzaam onder. Ik voel een frisse bries langs me heen strijken en kijk over Karins schouder naar voren. De zee!
‘Oooooh’ onderbreek ik haar ‘dit zie jij vast op iedere rit, maar zie eens! De zee! Zo mooi!’ De Italiaansen begrijpen het ook en we uiten ooh’s en aah’s terwijl we langzaam dichter bij het strand komen. Zo nu en dan is er nog ruimte voor een stuk galop. Tamara heeft nu ook door hoe ze haar pony van snelle draf in galop kan krijgen en sjeest vrolijk met me mee. Kijk, dit zijn de leuke ritten!
We stappen dicht langs het strand, maar mogen niet in de branding komen. Dat behoort ook tot een andere rit. Nadat ik me, even niet oplettend waar Healy haar hoeven precies neerzet, uit en te na vergaapt heb aan de prachtige lila tinten van de zee, keren we weer langzaam naar de ranch terug. We volgen globaal het pad onder de hoogspanningsmasten door. Soms vraag ik me af hoe Karin toch precies weet waar we zijn, terwijl we soms echt bij elk weiland van richting veranderen. Ach, ze woont hier ook al haar hele leven.
We komen terug bij de ranch, waar Maya al bezig is de andere paarden klaar te maken voor de nacht. Sommigen worden in houten kralen gezet, anderen mogen in een met lint afgespannen weitje. Er is een veulen, dat uitbreekt en zich niet gemakkelijk laat vangen. Hij stuitert triomfantelijk een paar keer het grote veld over, tot hij zich bij zijn moeder in de wei laat zetten. Ik zadel Healy af en leid haar naar de waterbak, waar alle paarden even mogen drinken. Dan help ik met het opruimen van de andere zadels en spullen. Tamara zegt gedag; het gaat nu van schemer naar donker, en ze moet nog door de velden teruglopen naar Liznjan. Ik vond het leuk dat ze mee was.
Als we klaar zijn, vraagt Karin of ik mee wil rijden naar Pula. Haar vader komt haar met de auto ophalen. Eerst zeg ik, dat ze me wel bij de supermarkt mogen afzetten, maar dat vindt ze kolder. Ik kan prima de hele weg mee terug, dan zetten ze me voor mijn hostel af. Ik accepteer. Karin’s vader vindt het ook prima. Onderweg praat hij wat zinnetjes Engels met me, maar Karin en haar vader houden het tussenbeide mooi op Kroatisch. Ik zit op de achterbank en laat me rijden. Hoe blij ben ik dat ik dit stuk vanaf de ranch niet terug hoef te lopen! De enigszins vage weg het dorp uit is nu echt donker, en totaal niet verlicht. Karin’s vader moet af en toe op de rem omdat er opeens een tegenligger met groot licht op hem af komt. Wandelend zou ik hier zo aangereden zijn, om nog maar niet te spreken van rondlopend volk en waakse honden. Nee, fijn aanbod dit. Dat zeg ik Karin dan ook.
Ze brengen me helemaal tot aan mijn hostel aan het Riva, en ik bedank ze nogmaals hartelijk. Dit zijn van die kleine dingetjes op reis, waar ik dan geluk mee heb. Dit maakt een avond gewoon superfijn en goed.
Ik ga lekker douchen (oeps, herendouche!) en zet me op het terras boven aan een lokaal biertje van de bar. Nu ik niet meer in de zone rond het dakterras slaap, vind ik het prima dat er muziek klinkt en dat er nog mensen zitten. Ik pak mijn reader erbij en lees in het licht van een lamp nog wat uit mijn boek. Dan, tegen elven, stommel ik naar boven, naar mijn fijne stille kamer met mijn spullen in bereik en mijn fijne ruime bed. Ik slaap gelijk in.
zaterdag
Het is zaterdagochtend. Ik word heerlijk uitgeslapen wakker in mijn kamer. Het is koel, de zon staat nog aan de andere kant van het gebouw. Van de straat onder mijn raam is niets te horen zolang ik de ramen gesloten houd. Het vensterglas is fascinerend – niet helemaal vlak – het vervormt de rood-witte hijskranen tegen de helderblauwe lucht. Ik ga rechtop zitten en pak mijn camera om er foto’s van te maken. Trippel uit bed, op blote voeten over de koude parketvloer. Zo’n foto maken vraagt van je dat je anders gaat kijken. Ik ben nu wel wakker. Tijd om wat te gaan doen.
Eerst pak ik strategisch wat spullen alvast in in mijn rugzak, opdat ik straks gemakkelijk van kamer kan wisselen. Dan kleed ik me wat aan en ga naar de keuken. Er lijkt geen ander keuken te zijn dan degene, waar ik de eerste nacht naast sliep. De ruimte is even hoog als de belendende slaapzaal, en heeft eveneens een raam op het noorden, al kijkt dit niet uit op een blinde muur. De keuken is vrijwel altijd schemerig. Op de vloer ligt vuil zeil; in het midden staat een ronde formica tafel met vier houten stoelen. Aan de drie wanden van het vertrek hangen eikenhouten rekjes en keukenkastjes. Elk met opschrift, doch stuk voor stuk niet gevuld met hetgeen je erin zou verwachten. Elke dag hark ik met moeite een kommetje en enig bestek bij elkaar, soms door wat vergeten spul van anderen af te wassen. Er is één inbouwkoelkast – volgens mij veel te weinig voor een hostel zo groot als dit, maar kennelijk past het. Andere hostels van deze grootte hebben er minstens drie. Een andere keuken heb ik ook nog niet ontdekt. Terwijl ik wat muesli biets van de voorraad voor algemeen gebruik lees ik spreuken op de tegeltjes aan de wand.
Wordt aan geschreven!
Het verbaast me dat daar, nagenoeg ongezien, zo veel gasten hun dagelijks eten kunnen bereiden, terwijl er zo weinig spullen aanwezig zijn en je nooit iemand ziet. Er staat ook maar één koelkast – in elk vergelijkbaar hostel
De volgende dag doe ik het precies zo. Ik zie het amfitheater nog en ga wederom paardrijden. Dan is er nog een dag, want ik ga ook nog naar de vismarkt. Dat moet ik even nalezen. Maar ach het is warm, toeristisch en wel leuk. Ik word wel op twee plaatsen weggejaagd – in het prachtige mooie postkantoortje, en in de vismarkt – ik snap nog steeds niet waarom.
Ik heb beide dagen mooie kamers; de eerste dag een eenpersoonskamer met een fijn dubbel bed, en uitzicht op het water voor het hostel. De tweede dag een warmere kamer ertegenover, één verdieping hoger. Weinig last van het dakterras. Wel warm. En ik mag er vroeg in en ik zie eens wat een rommeltje anderen voor mij achterlaten.
De laatste dag check ik uit, biets van mijn laatste Kuna’s een koffie. Wacht nog wat op het dakterras en ga dan naar de trein. Stukje lopen met de tas op mijn rug, gelukkig allemaal onder de bomen. Mijn schouders zijn weer oké. Ik wacht een drie kwartier op het treinstation en dan komt de trein eraan.
Later in Salzburg doet zich nog deze anekdote voor.
vrijdag
De avond vantevoren staat Sander op de stoep. Iets te vroeg, maar dat maakt niet uit. Ik geef hem een rondleiding met de laatste updates, want met een wisseling van de kat zijn er natuurlijk compleet nieuwe voerregels. Na wat drinken en wat kletsen schop ik Sander er weer uit, en dan moet er ingepakt worden. Daar heb ik eigenlijk helemaal geen zin in, dus dat doe ik dan ook niet. Ik hoef morgen pas om 12:02 met de trein weg, dus dat kan lekker morgen. Ik dubbelcheck of er niets is, dat écht niet meer de laatste ochtend kan, en dan ga ik slapen.
zaterdag
Ik sta redelijk vroeg op, en pak mijn rugzak in. Zo, nog even de laatste tickets en de zitplaatsreservering uitprinten, en ik kan gaan. Dit jaar hoef ik gelukkig niet halverwege terug, dus ik stiefel kordaat door naar het treinstation. Ander pluspunt: sinds 1 juni zijn roamingkosten verleden tijd. Ik kan dus gewoon overal, in binnen- en buitenland, bellen en internetten. Ik heb mijn telefoon ingesteld, daar gaan we.
Onderweg kom ik Yvo van TukkerLab nog tegen. Hij fietst een eindje met me op en zegt me dan gedag. De reis kan nu echt beginnen. En waar anders mee, dan met de boemel naar Dortmund? Ik stap in en begin aan mijn reisdagboekje. Niet lang daarna trek ik mijn ebook tevoorschijn en ga lezen. Harry Potter and the Methods of Rationality, een vernuftige fan-fiction op het originele Potterverhaal. En wat is het goed. Ik word meegezogen in het verhaal, dat werkelijk heel geestig en uitgekookt in elkaar zit. Voor ik het weet ben ik in Dortmund.
Daar haal ik ik mijn vaste Filterkaffee bij het Fish ’n Chips-stalletje onder het perron. Ik heb zo mijn gewoontes. Dan door naar Mannheim. Zodra ik de trein daar in ben gestapt, kom ik erachter dat mijn zitplaats niet bestaat. Dat is niet echt zo: de trein staat gewoon verkeerdom gerangeerd. Ik bevind me nu in wagen 12 inplaats van in wagen 2, waar ik een stoel gereserveerd had. Zuchtend loop ik maar de wagons door, en ga gewoon halverwege maar ergens zitten. Het is rustig, en ik kan lekker lezen. We zoeven door naar Basel.
Gelukkig ken ik de stad nog een beetje van mijn vorige bezoek. Ik wil de tram pakken naar het hostel – hoewel geen één tram eigenlijk dichtbij komt – maar er vertrekt er maar geen één. Dus ga ik weer lopen. Ik moet noordoostwaarts… maar loop mis. Gelukkig niet heel ver. Ik steek een straatje door en daal bij de St. Alban-Turm af naar het pittoreske wijkje. Oude huisjes bevinden zich op steile hellingen langs de waterkant. Wat is dit mooi.
Het hostel zie ik al gauw. Ik check in en krijg een kamer waar al een meisje en twee jongens aanwezig zijn. Fijn voor de eerste avond. Ik ga naar beneden, bestel een glas droge witte wijn, en zet me zelf onder het prachtige koepelgewelf van de eetzaal weer aan mijn boek. Buiten de grote deuren, die vanwege het lekkere zomerse weer nog openstaan, ruist de beek die langs het hostel stroomt. Dit is echt een fijn hostel. Erg mooi en goed gelegen.
Ik ga later op de avond nog even pinnen, en ga daarna slapen.
zondag
Vandaag loop ik in Basel rond. Ik vaar met de boot over de Rijn, ga naar Museum Tinguely. Daarna vaar ik weer terug en ga ik te voet naar het Cartoonmuseum Basel. Beide zijn aanraders! Omdat het zo lekker warm is, laat ik me nog een keer overvaren naar de noordoever van de Rijn, om daar te zonnebaden. Met mijn wikkeltas in de Rijn springen durf ik niet. Te koud, en sterke stroming. Maar het is heerlijk. ’s Avonds lekker avondeten bij het hostel, en een hoop zaken voor morgen boeken. Alle plannen voor volgende week zondag zijn afgelast, hoor ik – zowel het Apollo Open Podium waaraan ik zou meedoen (en wat al eerder bekend was) als het Twents Theatersport Toernooi. Dat is jammer, maar daardoor zie ik wel dat er op zaterdag een optreden van VNV Nation in Freiburg staat gepland. Met slim plan- en boekwerk regel ik even dat ik daar zaterdag zit…!
maandag
Maandagochtend pak ik in, en laat mijn rugtas nog even in de lockerroom staan. Ik heb bij mijn avondwandelingetje gisteren namelijk iets moois ontdekt – de stadsmuur hier vlakbij herbergt een prachtige middeleeuwse ruïne, en een heel groot veld dat vroeger vast voor toernooien is gebruikt. Ik heb er gisteren bij volle maan gestaan, en moet er nu nog even naar terug. Het is redelijk koud en bewolkt, maar dat deert me niet.
Ik sta binnen de poort van de stadsmuur, en daal even af omdat het nu licht is. Gisteravond durfde ik dat niet, omdat ik verwachtte dat er onder het houten bordes van de poort een zwerver zou wonen – en je weet maar nooit wat die overhebben voor wat bezittingen van een welgestelde toeriste. Inderdaad, onder het bordes vind ik spullen die toebehoren aan iemand die de nachten buiten doorbrengt. Er is nu niemand, en het hele veld is open en goed verlicht. Ik steek het hele veld over en maak foto’s. Daarna wandel ik terug.
Hè, ik wilde nog even langs het piepkleine winkeltje ‘Abraxas’, dat aan de foto’s te zien, prachtig ingericht is – net een klein schrijfbenodigdhedenwinkeltje uit Harry Potter. Ik heb alleen wat schaarse foto’s op internet kunnen vinden, meer niet – maar daar stond helaas ook bij dat het maar zelden geopend is, en zeker niet op Pinkstermaandag. Ik kan even door de ruit gaan kijken… maar het is nu al aardig laat in de ochtend. Om 12:04 gaat mijn trein, en dat betekent dat ik binnen een half uur op het station moet zijn.
Ik haal mijn rugtas op en ga bovenlangs naar de tramhalte. Op naar het station. Mijn hostelreservering houdt een openbaar vervoersticket in, dat is handig. Om kwart voor twaalf rol ik het station binnen, tien voor twaalf… ik schiet de supermarkt in de stationshal in – de enige supermarkt die vandaag open is. Het is een piepklein en vooral chaotisch winkeltje, waarin reizigers als mieren door elkaar heen krioelen. Denk, denk! Stress ik. Een banaan, een erwtensalade – nog meer? Nee! Het is twaalf uur, ik móet echt gaan. Ik loop om een stellage heen en zie hoe lang de rij voor de kassa is. Dat gaat nooit lukken… tot een bord ‘Subito’ me in het oog springt. Als oud-latiniste zegt dit bord me natuurlijk genoeg. Ik duik naar links en tref daar de self-checkouts aan. Als een mondaine shopster leg ik mijn spulletjes op de weegschaal, tik behendig product voor product aan, swipe mijn pinpas langs de scanner, en daar ga ik. Eén minuut over twaalf – ik heb betaald en sta buiten. Ergens wist ik al die tijd al dat ik het prima ging halen. Gek hè?
Goed, nu rennen. Perron zeven ofzo. Ik schiet de trap op, en merk hoe leuk het is om elke tegenligger te begroeten met een hees ‘Aaaah!’. Iedereen lacht terug en sommigen reageren met een gelijke ‘Aaargh!’ terwijl we elkaar voorbijschieten. Boven, over de tegelvloer, links de trap af. Daar staat mijn RegioExpress nog. Ja, ik hoef alleen maar met een boemeltje naar Olten, dat is het eerste stuk. Maar door juist deze, en niet een trein van een half uur later te nemen, geniet ik mooi van een route langs verschillende meren.
We boemelen naar Olten. Vanaf daar stap ik op een InterRegio naar Morges. Ik eet mijn banaan terwijl ik me wat erger aan een jong stel dat schuin tegenover me zit. Moeders probeert haar dochter vloeiend te leren lezen, maar hoe dochterlief ook probeert, moeders blijft aandringen dat het nog één keer moet. Nog één keer. En nog één keer dan, om het nu helemaal goed te doen. Op een gegeven moment zegt dochterlief zelf kordaat ‘nu, dit is de laatste keer, ik doe echt mijn best om het zo goed mogelijk op te lezen, en dan stop ik’. Zo, moeders. Kind weet kennelijk wel wanneer genoeg genoeg is. Ik kauw mijn banaan op en staar uit het raam.
Een vreemd gevoel bekruipt me. De trein scheert langs de prachtige meren, helt een beetje over in de bochten… nu eens naar links, dan weer naar rechts… ik word zeeziek. Mijn buik vindt misschien de erwtensalade niet zo’n top idee, of de banaan, of beide. Of dat hellende landschap – het is denk ik een combinatie. Ik zet mijn blik op oneindig en lees vooral niet meer in mijn boek. Oh, laten we snel in Nyon zijn!
Gelukkig, na nog wat lange slingers zijn we er. Ik herken de route vanaf het station en loop westwaarts richting mijn hostel. Ik kan een bus nemen, maar volgens mij is het niet zo ver. Bovendien is het lekker warm, einde van de middag. Ik sjok de heuvel op, niemandsland (rond het station) uit. Een lange straat wel. Gelukkig kan ik overal Google Maps raadplegen – echt zo’n vooruitgang op de vorige jaren! Ik ben opeens ‘helderziend’ in elke stad waar ik beland. Als ik dit in Venetië eens had gehad…
Ik arriveer evenlater bij het hostel. Het is superdeluxe, met pasjes voor alles, digitale lockers op de kamer, een eigen wc, stopcontacten en USB-laders boven elk bed… wat een weelde. Dit is heel modern! Er zit al een meisje uit Texas in de kamer. Ze heeft een soort nest gebouwd op haar bovenbed en zit met haar Mac werk te doen. Ik leg m’n spullen onder mijn bed voor zolang en loop met een klein tasje naar de supermarkt, twee straten verder. Maar helaas! Die is dicht, want het is Pinksteren. Dat had ik me ook wel kunnen bedenken.
In de kamer pak ik mijn laptop erbij en zoek wat restaurants uit. Er schijnt iets goedgewaardeerds een paar straten verder te liggen, op een grasvlakte die ‘De kleine Prairie’ heet. Het klinkt een beetje vreemd, en als ik op Google Maps kijk is het ook nog in aanbouw. Op de Facebook van het etablissement vind ik uiteindelijk, dat ook zij met Pinksteren niet open zijn. Goed. Dan mijn laatste optie: het restaurantje ‘Les Glycines’ (de blauwedruif, niets met glycerine) recht tegenover het hostel. Dat is duidelijk open en daar ga ik nu uit eten. Mijn Texaanse kamergenote kauwt inmiddels al een zak chips leeg als vervangend avondmaal. Ach, ik zou haar mee uit eten moeten nemen, maar zo sociaal behendig ben ik dan weer niet.
Ik zet me in mijn eentje aan een tafeltje buiten. De waardin heeft het me in het Frans aangeraden. Ik heb een paar woorden Engels gepoekeld toen we elkaar niet begrepen, maar ze weigerde er naar te luisteren. Zo mag ik het horen, madame. Gedurende de rest van mijn avondmaal staat ze met grote regelmaat in de deuropening van het restaurant. Ze rookt sigaret na sigaret. Zelf heb ik het een beetje koud zo buiten, en ik twijfel even of ik ongemakkelijk zal vragen of ik mijn vest mag ophalen. Maar ik besluit het maar uit te zitten, het eten is tenslotte warm. Ik bestel een tomatensoepje, en, helemaal van de achterste bladzijde van de kaart, de pizza van het huis. De waardin gromt een beetje omdat ik deze verstopte etenswaren heb weten te vinden. Om heel eerlijk te zijn had ik deze dingen al vanaf hun website uitgekozen, eerder deze avond, maar soit.
Na mijn eten, en een espressootje, reken ik af en steek ik de straat weer over. Nu wordt het pas redelijk druk bij het restaurantje, terwijl ik ter zelf toch ook pas om zeven uur was. Die Zwitsers toch. Bij terugkomst hebben we een nieuwe kamegenote – de Indiase Shewari. Modern gekleed en goed Engels sprekend kan ik haar afkomst niet geheel plaatsen. Nouja, als je een reis naar Zwitserland kunt maken, zul je in India ook niet zo krap bij kas zitten. Weer een stereotype aan gruzelementen.
Ik maak nog een avondwandeling naar de stad – bij gebrek aan bus – en loop helemaal naar het water. Dat is een flinke afstand, maar er is ook veel te zien. Ik haal een ijsje bij een leuke kleine ijssalon, en praat met het ijsverkoopstertje in het Frans over de smaken die ze hebben. Speculoos, is dat Belgisch of Nederlands? ‘Allemaal hetzelfde’ zegt het meisje, maar dat moet je mij niet zeggen. Terwijl ik mijn loeigrote hoorn met grote bollen schepijs weghap, praten we over de verschillen tussen België en Nederland. In het Frans! Dit is goede oefening.
Ik wandel weer terug naar het hostel. Bij mijn laatste happen ijsje mors ik wat op mijn hals, en een man op een fiets houdt bezorgd naast me stil. ‘Gaat het?’ wil hij weten. Wel, ja, ik heb een likje ijs op mijn shirt, natuurlijk gaat het, meneer. Ik zeg braaf ‘Oui, ça va’ en knik bemoedigend tot hij weer doorfietst. Ja hoor eens, het was wel een donker straatje hoor…
Enfin, ik arriveer weer in onze kamer, die inmiddels donker is. Ik sluip zo zacht mogelijk de deur door, en stuit pardoes op een voluptueuze meid in panterprint. ‘What’s your name?’ vraag ik beleefd, maar ze heeft me niet gehoord – ze pakt mijn hand al. ‘What is your bed?’ glimlacht ze me toe. ‘There’ wijs ik ‘What’s on your card? F? You have bed F, it is over there miss’. Ik staar haar blanco aan. ‘Yes, I know’ glimlach ik onthutst terug. Wat een regelaarstertje zeg. Ze dacht dat ik hier nog niet uitgepakt had. Zelf is haar complete reisbagage ongeveer rond haar bed en in het strookje badkamer geëxplodeerd. Driftig paradeert ze nog rond, smeerseltjes op haar gezicht bettend, haar make-up afhalend. Haar muiltjes met bont staan buiten op het balkon. Wat een meid.
dinsdag
De meid en het Indiase meisje zijn er de volgende ochtend het vroegst uit. Ik ga om normale tijd, half acht, ontbijten. Er is geen kip in de ontbijtzaal. Ik hap mijn kommetje bichermuesli weg. Daarna douche ik (trash daarbij een handdoek met mijn roodgeverfde haar, oeps, maar meld het netjes, en wonderwel hoef niets te vergoeden), pak ik in en zet ik mijn rugtas weer in een locker. Met een beperkte set in een handtas ga ik nog eens de stad in. Ik hoef pas weer tegen twaalven te reizen, want Crans-près-Céligny ligt hier op steenworp afstand.
In de stad, onder het station, ontmoet ik een straatmuzikant die daar op een kleine fluit staat te spelen. Hij legt zijn fluit even neer als ik hem geld toewerp. We raken aan de praat. Hij komt uit Bretagne, was computerprogrammeur en seismologisch onderzoeker – hij heeft zelfs nog hele stellages in Griekenland gebouwd en er voor geprogrammeerd – maar is nu 63 en gepensioneerd. Hij wil graag wat van het land zien, dus hij reist met zijn fluitje rond, en speelt elke dag op een ander station. Ik bewonder zijn levenslust, zijn kijk op de dingen, zijn vrijheid. Na wat onderhoud in het Frans en Engels vervolg ik mijn weg weer.
Ik haal bij de supermarkt wortels, om wat te eten te hebben. Dan loop ik de stad weer eens door. Het is wel een fijn stadje, al zijn de winkels wel anderhalf keer zo duur als in Nederland.
Dan wandel ik terug, word overvallen door een flinke hoosbui, en ga in het hostel zitten wachten. Veel mogelijkheid daartoe is daar niet, omdat de schoonmaaksters net beneden hun ronde doen. Ik hang mijn regenjack te drogen, herpak mijn tas, en maak me klaar voor het busritje naar Crans.
Nog geen tien minuten later ben ik via het station met de bus naar Crans gereisd. Ik ben zelfs keurig precies voor de deur van mijn AirBnB afgezet, in het midden van het dorp. Ik heb zelfs al de opbouw van het Caribanafestival gezien, langs het water. En zelfs, zelfs, geloof ik, de tourbussen van Sum41 en Evanescence. Fikse stage-wagens, zwarte touringcars – dat kan niet missen.
Gilbert, een vriend van eigenaresse Kim, leidt me in het huis rond. Alles is prima. Daarna wandel ik zelf nog even naar beneden, in de zon, naar de festival grounds. Ga even bij het water kijken, maar kom uit bij een zeilschool – daar mag ik denk ik niet naar de waterkant. Dus ik loop terug en ga even boodschappen doen in het supermarktje onder mijn appartement. Fiks duur wel zeg. Ik veroorloof mezelf wel een goede fles wijn van de plaatselijke wijnkelders. Mjum!
’s Avonds maak ik pasta voor mezelf. Ook ga ik uitgebreid in bad. Ik lees nog een boekje, maak een kleine wandeling – tot er regenwolken me tegemoet komen – en ga dan lekker in het appartement zitten. Boek lezen, slapen.
woensdag
Jeeeej festival. Maar ik had dus nog niet gezegd dat het alleen in de avond is, hè? Goed, dat is het dus. Ik kan wel lekker de dag beginnen met een dubbel gebakken eitje en een kop thee. Daarna koffie. Ik besluit vandaag eerst terug naar Nyon te gaan (want dat was een kippeneindje, werkelijk) om nog even wat warms te kopen voor vanavond. Een legging bijvoorbeeld, of een panty. Die had ik ook van thuis mee kunnen nemen, maar ja, dat heb ik nou eenmaal niet gedaan.
Ik bus weer terug, loop wat door de stad, koop bij de H&M een legging en twee panty’s. Ook koop ik bij de natuurwinkel een pak amandelmelk, en een doosje lekkere koekjes. Rib uit je lijf, daar.
Okay, terug op de bus naar Nyon. Het is inmiddels al lekker warm, drukkend, en het wordt tijd om wat te eten en dan richting festival te gaan. Ik eet pasta en kleed me daarna leuk voor mijn uitstapje. Ik mag geen fotocamera meenemen, wel mijn smartphone. Om nou niet op het allerlaatste moment weggestuurd te worden, houd ik me braaf aan deze regeltjes.
Ik loop naar het festivalterrein, want ach, lekker weer, en dichtbij. Ik kom er zo in – word wel eerst aangezien voor een niet-VIPPer. Daarna mag ik overal rondlopen. Ik verken alle tribunes, prijs me gelukkig met het prachtige uitzicht dat ik zal hebben op het podium. Ik bedoel – Amy hoeft maar omhoog te kijken en ze ziet mij! Not a face in the crowd, so to speak!
Eerst ga ik bij het kleine podium, ernaast, kijken naar een kleinere band uit Genève. Het is een maf zootje jongens. Ze beginnen met hun sloomste nummer, dus ik ga lekker in het gras zitten en doe alsof ik op een hippiefestival ben. Dan komen ze toch met wat pittigere nummers. Mensen gaan voor me staan, dus ik sta ook maar af, klop het gras van mijn rok, en dans wat mee. Rechts naast ons begint het tumult al aan te wakkeren. Jeetje, Sum41!
Ik weet me met moeite nog naar de VIP-tribune te slepen. Het staat zwart van de mensen. Ik haal mijn glaasje champagne op en nip ervan terwijl ik naar deze punkrockband kijk. Wel, afgezien van hun energieke show, is het wel duidelijk dat deze lieden weten dat je in Europa vrij ongeremd mag vloeken. Wat een taal slaan ze uit! Goed. Na een uur of wat zijn ze klaar met spelen, en vind ik het tijd om de hoofdtribune op te gaan zoeken. Ik wil een goed plekje. Maar eerst naar de wc’s. Ik spreek even kort met een stelletje Engelse dames. Ze wonen hier in de buurt. Ach, wat leuk.
Daarna verschaf ik me een plek op de VIP-tribune recht tegenover het hoofdpodium. Door rustig te blijven staan en onderwijl mijn reisboekje bij te werken, weet ik die plek te houden zolang als Rag ’n Bone Man op het podium ernaast de sterren van de hemel speelt. Langzaam stroomt het voor me vol. Was het bij Sum41 al druk, nu is het echt helemaal schoudertje aan schoudertje vol. Nog even heb ik overwogen om, ondanks mijn VIP-ticket, vooraan te gaan staan. Maar ik zou geplet worden – waarom. Dus ik houd mijn positie op de riant gelegen tribune, en merk hoe de ‘omwonenden’ zich om mij scharen. Want ja – die hebben bijna allemaal een ticket in handen gedrukt gekregen ter compensatie van de geluidsoverlast die het dorp overspoelt. Ach… ja, … dingen die je leert als je er bent, hè? Ik kijk allang niet meer naar wat ik hier uitgeef.
Het wordt donker, de maan komt op, de vliegtuigen suizen van links naar rechts over het meer van Genève. In de verte zien we de Mont Blanc, helder en wit, tussen de grijsblauwe bergen op de andere oever van het meer. Evanescence begint. Heerlijk, prachtige, herkenbare nummers. Ik zing en joel alles mee. Voor het podium wordt een feestje gebouwd – maar ik sta hier lekker, vestje aan, champagne in de hand. De dames om mij heen mompelen soms wat bekende teksten met een dik Frans accent mee. Ik herken bijna ieder woord, iedere uithaal, iedere ad lib.
Ik weet niet of de dames om me heen gek van me worden, maar na vanavond zie ik ze nooit meer. En vals zing ik niet, dus ik doe lekker mee. Na dik anderhalf uur spelen, waarin gevoelige pianonummers en akoestische sessies elkaar zijn opgevolgd, is Evanescence klaar. Ik sta nog wat op de tribune, en trek me dan terug naar de ‘bands bar’. Helaas, daar wordt skihutmuziek gedraaid… en nee, daar zullen zich wel geen bandleden ophouden. Ik zie geen merchandisestand, geen handtekeningentafels… nee nee. Ev is terug naar hun tourbus, dit was het.
Rustig aan loop ik over het nu weer leeggestroomde terrein. Ik bekijk de houten Baldwin-piano eens van dichtbij terwijl hij van het podium weggerold wordt. Ik vraag me even af of het er wel echt een was – en niet een houten bekisting met een digitale piano erin. Echt.
Dan loop ik nog een rondje over het terrein – vergaap me aan de prijzen voor merchandise, voor crêpes met Nutella – koop niks – en begeef me naar de uitgang. Nog een lekkere warme trui aan, en ik ben klaar om weer terug te wandelen. De bus laat toch op zich wachten, en zit stampvol met jongeren die naar een volgend dorp moeten.
Ik loop met een groepje festivalgangers naar de dorpsstraat van Crans, begeef me naar mijn appartement, en ga lekker slapen.
donderdag
Vandaag sta ik laat op – ik mag van mezelf uitslapen, na zo’n fijne avond festival. Maak weer eitjes, drink de amandelmelk – blegh, ongezoet, dus vul hem aan met jummie esdoornsiroop die ik in de provisiekast vind.
Daarna drink ik koffie en ga lekker op het dakterras in de zon zitten. Chatten, schilderen, lezen. De ochtend vliegt voorbij. Het is vandaag een warme dag, zo weet ik, dus ik wil ook niet veel gaan doen.
Na de middag pak ik mijn zwemspullen bijeen en loop ik, stijlvol gekleed, weer naar beneden naar de waterkant. Ik heb inmiddels van huiseigenaresse Kim gehoord dat ik prima mag zonnebaden naast de zeilschool. Dat is gewoon publiek strand. Dus ga ik daarheen, spreid mijn handdoekje uit op de rotsen, en ga lekker in het zonnetje liggen. Even insmeren, boekje erbij, jum.
Na een half uurtje komt er een kliekje dikke zwartgeklede roadies naast me zitten. Leuke jongens. Spreken allemaal Frans, en hebben denk ik niet door dat ik ze gewoon kan verstaan. Ze hebben even vrij van de opbouw voor vanavond. Stuk voor stuk kleden ze zich uit tot aan hun boxers en laten zich in het water tuimelen. Allemaal hebben ze het ijskoud, maar ze laten zich niet kennen.
Na een tijdje laat ook ik me even in het water zakken. Gelukkig liggen er langs de kant grote rotsblokken half in het water, dus ik hoef niet gelijk het diepe in. Maar man, man, wat is dat water koud! Typisch een groot bergmeer. Ik blijf er even in zitten om eraan te wennen, maar mijn nagels verschieten vrijwel direct van kleur. Lila, blauw… tijd om eruit te gaan. In de zon is het gelijk weer zo heet dat je levend gebraden wordt.
Ik blijf tot een uurtje of vijf zitten, als ook de roadies door hun opperroadie weer terug naar hun plicht geroepen worden. Ik slenter uitgerust de heuvels weer op. Vanavond ga ik eten bij restaurant Café l’Union, aan het einde van de dorpsstraat. Ik heb al een tafeltje voor mezelf gereserveerd. Het eten is heerlijk! Dit is een aanrader! Serieus.
Na het eten wandel ik voldaan weer naar huis. Ik heb donders veel energie, ondanks de maaltijd. Maar ja, het is ook donderdagavond, dus normaliter zou ik nu Pro Deo hebben. Ik spring wat door het huis heen, dans op allerlei muziek, maar ga dan toch maar naar buiten. Ik wil even kijken welke sport ze op het schoolveld achter mijn appartement spelen, maar zodra ik er kom, is de wedstrijd voorbij. Ik hoor in de verte koeienklokken en geloei, dus ik loop wat verder – al bijna het dorp weer uit – en zie inderdaad een hele kudde bruin vee verop in een weiland staan. Kalfjes stieren rond, koeien slaan loom met hun staarten naar de vliegen. Ik klim op een stapel balen kuilvoer en zet me aan het schrijven. Nog even ren ik terug naar huis, kleed me warmer, pak mijn camera, en ga weer zitten. Heerlijk, zo’n avond. Klokkengelui van koeienbellen is toch echt, echt mijn favoriete geluid.
Thuis ga ik nog wat zitten in de avondschemering, kijk vliegtuigen die overkomen. Dan weer lekker slapen.
vrijdag
Vandaag ook weer lekker uitgeslapen, eitjes gebakken, ruim ontbeten. Ik zit weer wat te lang op het dakterras, maar het is ook zo lekker. Het belooft niet zulk goed weer als gisteren te worden – wel droog, maar bewolkt – dus ik heb mezelf gezegd om naar Genève te gaan. Echter, ik bekijk een beetje de bezienswaardigheden in Genève, en mijn zin neemt af. Ik wil eigenlijk helemaal niet zo’n grote, grijze zakenstad in, terwijl ik hier in dit dorpje heerlijk van de landelijkheid kan genieten.
Mijn humeur is sowieso niet al te best vandaag, dus ik stel het ‘wat gaan doen’ zo ver mogelijk uit. Uiteindelijk beslis ik dat ik met de bus naar Nyon zal gaan, en daar met een mooie boot de oversteek naar het Franse dorpje Yvoire ga maken. Dat moet erg mooi zijn, al is de overtocht wel erg prijzig.
Ik stap op de bus naar Nyon, en hoe gemakkelijk gaat de reis toch – de buschauffeur becomplimenteert me nog, hij kan me prima verstaan, en gelooft eigenlijk niet dat ik uit Nederland kom. ‘Die Nederlanders spreken ook álle talen!’ grapt hij. Welnee man, dit is schoolFrans, en ik ben gewoon goed in het imiteren van intonaties.
In Nyon laat ik me er bij de muziekschool aan de kade uit zetten (veel muziekscholen hier, trouwens, ook in Crans al). Ik loop naar het loket waar de boottickets verkocht worden. Ai, ik moet nog anderhalf uur op de volgende boot wachten. De lokettiste weigert me bovendien in het Frans aan te spreken. Ze blijft maar dik Engels praten en dat maakt me – gezien mijn vervelende humeur sowieso al – flink koppig. Ik besluit nog geen ticket te kopen, en eerst die tijd maar eens af te gaan wachten.
Ik loop wat langs het kasteel, langs winkels, … en beland in een groot warenhuis, op de afdeling met kantoorartikelen en fournituren. Ja, je zult je afvragen – wat is dáár leuk aan? Maar daar, beste mensen, daar vind ik nou altijd mijn beste souvenirs. En jawel hoor. Kleine, aparte kaartjes, spotgoedkope stukjes vilt, om thuis nieuwe sloffen mee te maken, en echte metalen knopen in de vorm van Edelweissbloemetjes. Stiekem is winkelen toch nog de beste remedie tegen een slechte dag…
Met een redelijk goed gevoel verlaat ik het warenhuis. Het is al half drie, de boot is al vertrokken. Ik kan nog een volgende nemen hoor, daar niet van. Maar ik wil niet. Het staat me allemaal te veel tegen dat er iets ‘moet’. Die buien heb ik soms, en op een vakantiedag betekent dat gewoon, dat er niets moet. Ik kan daar prima mee leven.
Ik stop nog even bij het stenen- en mineralenwinkeltje, dat er bijzondere openingstijden op nahoudt. Het zou nu open moeten zijn, volgens de haastig geschreven briefjes op de ruit. Maar nee, het is dicht. Ik treuzel nog even voor de deur, maar nee, er komt echt niemand. Ik wilde zo graag een bepaald steentje kopen… maar dat moet dan in Freiburg maar. Hier zal het toch wel belachelijk duur zijn.
Ik zet me op de bus terug naar Crans, en omdat het nog zo lekker warm is, pak ik wederom even mijn zwemspullen erbij. Nu gaan ook mijn schilderspullen mee. Ik ga lekker aan de waterkant zitten schilderen. Daarvoor moet ik wel even door een hekje heen, dat er sinds gisteren staat, met als opschrift ‘bands & roadies only’ – jaja, m’n neus. Ik ga lekker op de rotskade zitten, net als gisteren, en er is geen security-figuur dat me daar weghaalt. Echt niet. Roadies scharen zich om mee heen, lachen, zwemmen, drinken bier, net als ik (jawel, dit keer heb ik bier mee). Waterverven met een witte blouse en wit badpak is niet zo’n goede combinatie, trouwens. Maar het gaat me redelijk zonder vlekjes af.
Ik loop weer terug naar de straat, en een security-jongen houdt keurig het hekje even voor me open. ‘Quel service, merci!’ groet ik hem vriendelijk, en hij groet beleefd terug. Deze dame kwam even schilderen, weet u wel. Die laat je gewoon door, ook al is ze haar festivalbandje vanmiddag in de bus kwijtgeraakt.
Thuis ga ik lekker eten, maak wat dingen in de koelkast op zodat ze niet overdatum raken. Zit nog lang buiten ’s avonds, en ga dan weer slapen.
zaterdag
Zaterdag pak ik in, ruim ik op, blijf nog wat langer in het appartement. Regel alles via WhatsApp en SMS met Kim en Gilbert, en verlaat het huis.
Op de bus naar Nyon. Vanaf daar op de trein naar Morges ofzo. Het is alweer lekker warm. Ook nu word ik weer misselijk in deze trein – het ligt echt aan de schommelingen van de trein. Afrader, je kunt beter via Bern gaan. Of per vliegtuig.
Ik stap weer over op Olten en kom weer in het Baselse land. Op Basel stap ik uit en neem ik – zwartrijdend – de tram naar Schifflände. Dat is aan het water, zoals je mag verwachten. In een klein zijstraatje daar zit dus dat kleine winkeltje Abraxas, wat nu wel open is.
Ik moet er echt nog meer over schrijven, maar mijn bezoek gaat ongeveer zo: ik kom binnen, kan mn kont amper keren, en zie echt overal om me heen delicate dingetjes, ganzenveren, inktpotjes, wasstaafjes, dunno what. Dus ik leg mijn grote rugzak af, onder een tafeltje, en ga alles aandachtig bekijken. Na een kwartiertje word ik opgemerkt door de eigenaar, een wijs kijkende man met een staart. In de winkel zit ook nog een jongen op een krukje, hij blijkt David te heten. Hij leest graag boeken in de winkel.
Ik raak met de verkoper aan de praat, en we praten over van alles. Over leven, kunstenaarschap, vrijheid, keuzes, het maken van kunstwerken. Long story short: ik ga er uiteindelijk weg met mooie aankopen, pardoes gekregen korting – handdrukjes, knuffels, en bewonderende blikken van de jonge David. Ik ben echt helemaal mesmerized als ik de winkel uit loop. Het is inmiddels ook al vijf uur, en ik moet om acht uur al in Freiburg zijn!
Ik haast me naar de trein, vanuit de trein bel ik driftig naar de zaal waar VNV Nation zal spelen, naar een taxicentrale… ik loop vanaf station Freiburg Littenweiler (het studenten-station) naar het hostel, vind het gelukkig op tijd, en check snel in. Ik dump mijn spullen in mijn kamer, kleed me vlug om, oordoppen mee, en als ik buiten sta, rolt de taxi al voor. Hops, ik laat me vervoeren naar het centrum. De prijs is gelukkig redelijk. De taxichauffeur vertelt dat hij nog eens met een Arabische man naar Enschede is gereden. De beste man was in Freiburg en stond erop dat hij daar, in Enschede, naar het casino zou gaan. De man blijft erin, wat een verhaal. Veertien uren aan het autorijden, drie uren wachten, voor een klap met geld. Of de Arabier gewonnen of verloren had, wist hij niet, maar hij was goed betaald.
Ik kom bij de zaal, en VNV Nation is net een kleine tien minuten aan het spelen. Yess ik kan gelijk aanhaken. Ik sluip naar voren tot dicht bij het podium, maar oh oh wat is het warm in deze donkere keldergewelven onder de stad Freiburg! Ik laat me al gauw iets terugzakken richting bar. Ik bestel een prijzige fles Club Mate (een drank die hier heel normaal is) en zet mijn telefoon op vliegtuigstand, zodat ik straks nog middelen heb om naar het hostel te komen. Ook noteer ik weer even het nummer van de taxicentrale – je weet maar nooit.
Na het echt geweldige, energieke, en wederom zing-alles-mee-geweldige concert laat ik me een beetje helpen door de dame van de garderobe. We vogelen samen uit welke tram ik moet hebben. Dat doen we dan maar, met kans op veel lopen vanaf de laatste halte. Inderdaad. Het lukt me zelfs om niet zwart te reizen, op mijn laatste eurocenten.
Ik moet inderdaad vanuit de wijk Littenweiler naar het hostel lopen, nu via een andere route als vanmiddag, maar het is redelijk verlicht, er lopen genoeg jongeren, en ik weet ook in het donker perfect waar het hostel ligt (ik ben er echt pas één keer geweest, een paar uur geleden, maar ik kom al zo lang in Freiburg, dat ik echt exact weet waar ik ben). Ik wandel erheen, hopsakee, meld me weer. Sander is verdeeld blij over mijn goede aankomst. Ik had hem gevraagd er even op te waken dat ik echt na 20 minuten zou SMS’en dat ik aangekomen was. Na 20 minuten, als mijn telefoon weer aan de lader ligt, krijg ik de SMS ‘hoeraa! 20 minuten… de katten zijn van mij!’ – Dankjewel, Sander. Gelukkig, daar wordt in ieder geval voor gezorgd. Ik doe zijn euforie gauw teniet met de melding dat ik nog leef, dank u.
Ik ga douchen en maak me klaar voor bed. Dan komt er een meisje binnen. Ze zegt spaarzaam hallo en verdwijnt in het badkamertje. Daar hoor ik plotseling langdurige braakgeluiden. Ik blijf een tijdje liggen, maar kom dan toch weer m’n bed uit. Ik trek een broek aan en informeer door de deur heen of alles okee gaat. Ja, het gaat goed. Nee, ze is niet dronken. Ze heeft slechte kip gegeten, en het spijt haar heel erg. Daarop volgende braakgeluiden en gesnik doen me ervoor kiezen om toch om een aparte kamer te vragen.
Die krijg ik, beneden bij de receptie. Het is wat gedoe, want kennelijk zijn er, in dit megalomane hostel, echt geen kamers meer vrij. Nou, eentje dan, een tweepersoonskamer met alleen lage bedden. Ja, die luxe kunnen ze natuurlijk niet zonder slag of stoot vergeven. Ik beloof de kamer heel schoon te houden. Het mannetje begeleidt me persoonlijk mee naar boven. Ik wil het meisje op mijn gedeelde kamer niet de confrontatie met hem aandoen, dus ik wuif hem weer naar beneden voordat ik de kamer weer in ga. Ze voelt zich al zo opgelaten.
Ik stel me even voor – zij heet Laura, en komt uit New York. Ik zeg haar dat ze zich niet opgelaten hoeft te voelen, dat ik gewoon even mijn spullen pak, en naar de kamer ernaast verkas. Ondanks dat verontschuldigt ze zich nog honderdmaal terwijl ze weer in het bed boven het mijne klimt. Ze ziet erg pips en ze zal nog wel een aantal keer naar de wc moeten vannacht. Ik raad haar aan om in mijn onderbed te gaan liggen, maar dat wil ze niet. Ze verzekert me dat ze hier met vrienden is, en dat ze samen een stage gaan volgen. Dat stelt me wat gerust, er wordt ook door anderen op haar gelet. Door uitdroging na overgeven kun je best van de kaart raken, en dan is het juist weer niet handig als je in je eentje op een afgesloten kamer ligt.
Ik betrek mijn eigen suite, maak het me comfortabel, en ga lekker slapen.
zondag
Ik sta op, ruim op, maak m’n kamer in orde, en ga ontbijten. Bij toeval, en maar goed ook, zie ik aan het eind van de ontbijttafels Laura zitten. Ik vraag of ik bij haar aan mag schuiven. Dat is in orde. We kletsen wat over waar ze woont, hoe en waar ze naar school gaat, en hoe bereisd ze wel niet is. Komend uit New York vliegt ze met regelmaat, op de frequent flyer miles van haar pa, naar Texas, waar ze studeert. ‘Treinen gaan er niet zo veel’ legt ze me uit ‘en het is gewoon te ver’. Alsof je in Amsterdam woont en in Spanje studeert, zeg maar. Wat een leven.
Ik probeer haar zo veel mogelijk op te beuren en zo min mogelijk over eten te praten. Ze hapt haar ontbijt weg terwijl ik twee dubbele porties eet, omdat ze in dit hostel allemaal leuke ingenieuze manieren hebben om je voedsel met zo min mogelijk afval op je bord te laten belanden. Marmelade in ijscupjes enzo, hartstikke tof. Ik snack wat weg.
Daarna zeggen we gedag en wandel ik naar station Littenweiler. Ik stap in het felle morgenzonnetje op de trein naar Freiburg centraal, ga vanaf daar naar Karlsruhe. Houd contact met Sandeep, die ik in Stuttgart zal treffen. En inderdaad, dat lukt. Sandeep en zijn vriendin Birgit staan me op te wachten. Birgit heeft een goed idee: we gaan in het stadspark naast het station zitten. Leuk. Er is een biergarten, en verderop wordt gedanst. Die Duitsers toch. We bestellen een flinke pitcher sap – rabarbersap, heerlijk – en zetten ons aan de tafels. Het is warm, gelukkig hebben we schaduw. De muziek klinkt, we kletsen bij, Sandeep maakt grapjes over mijn liefdesleven, nu hij er zelf warmpjes bij zit. Er komen diverse langharige ruigbaardige jongens voorbij, en met glinsterende ogen van pret wijst hij ze me allemaal aan. Ik kan er wel om lachen.
Na heerlijk drinken en eten zoeken we op hoe laat mijn trein gaat, en zetten we ons nog even in het park op een bankje tussen het groen om dat af te wachten. Dan wordt het echt tijd om te gaan. Ze brengen me naar de trein, ik zeg gedag, en hop, daar begint de laatste lange reis naar het noorden.
Ik weet nog een paar vernuftige overstaps te regelen, die me enigszins sneller in Enschede beloven te brengen. Dat lukt niet helemaal, en zo leer ik dan ook dat de trein vanuit Dortmund er echt twee keer zo lang over doet als de trein vanuit Münster. Die haal ik, voor de verandering, dan wel eens een keertje ruim. Ik heb zelfs nog tijd om op het station een crêpe met Nutella te eten! Eindelijk dan toch, en voor een schappelijk prijsje ook.
Na twee uur vermoeiend treinen met de boemel ben ik dan eindelijk, eindelijk weer thuis. De poezen draaien om me heen, het huis staat er nog bij zoals altijd. Morgen nog een dagje vrij. Aaaaahh. Ik krijg maar een half witbiertje op, dan sleurt de slaap me naar bed toe.
donderdag
De voorbereidingen van Still Hacking Anyway en Castlefest zijn zachtst gezegd weer uitgebreid te noemen. Aanvankelijk is het helemaal niet mijn idee om naar SHA te gaan. Ook Castlefest staat nog niet op mijn agenda, al had ik natuurlijk kunnen weten dat dat elk jaar rond 3 augustus is.
Op een goede dinsdagavond zitten we allemaal in de TkkrLab space. Er wordt gepraat over SHA. Of ik meega? Ik ben het niet van plan. De voorbereidingen van mijn bezoek aan Evanescence in Genève staan het hoogst op mijn planning. Ik zeg daarom nee.
De jongens blijven aandringen, maar waarschuwen me dat de reguliere kaartjes al lang uitverkocht zijn. ‘Ach’ denk ik ‘dat is nooit écht zo. Ik pols Attilla eens. Hij is organisatie, en vanaf de eerste minuut voorstander dat ik SHA bezoek. We praten eens over een ticket. Ik breng in, dat mijn reisje naar Zwitserland al genoeg kost. Hij weet daar financieel mooi een mouw aan te passen. Vijf minuten later heb ik een ticket. Victory.
Even daarna bevestig ik mijn deelname aan het evenement op Facebook. Het verschijnt op mijn tijdlijn, waarna een vriend reageert ‘Je gaat toch ook wel naar Castlefest, hè?’ Uh oh. Ik ga de data na. Ja, dat valt precies in hetzelfde weekend. Oh, hoe ga ik dat nu doen?
Mijn brein slaat weer aan het pruttelen, en binnen tien minuten heb ik mijn plan gesmeed. Ik koop een weekendpassepartout voor Castlefest en reserveer een ietwat prijzige AirBnB in het hart van Lisse. Ik ga gewoon naar allebei!
Dan wordt het tijd om me echt voor te bereiden. Natuurlijk ga ik gekostumeerd naar Castlefest. Ik beraad me een paar weken, dan maak ik de keus: het wordt Maria Von Trapp (Sound of Music) voor zaterdag, en Fuchsia (Sinfest) voor de zondag. In de avonden en weekenden die volgen scharrel ik mijn kleding en props bij elkaar. Ik vind een perfecte jurk bij Koopjeshuis Mago voor maar 6 euro. Klein probleem: hij is maat 36. Ik laat hem bij Chaplin verstellen voor een schappelijk bedrag. Het kostuum raakt compleet met een kindergitaartje, waar ik zelf een band aan maak met dank aan Remekers fournituren. Die marktkoopman begint tegenwoordig al te lachen als hij me ziet, zoveel gekke projecten heb ik. De hoed koop ik bij de C&A, strip ik van zijn originele versierselen, en verf ik in de juiste egale kleur. Ook smeer ik de rand in met Mod Podge, zodat die stijf blijft staan. Mijn eerste exemplaar, dat hier ook prima geschikt voor zou zijn geweest, is namelijk na enkele regenbuien in Zwitserland verworden tot een slappe flapperige strohoed. Omdat deze hoed aardig vermaakt moet worden, ben ik maar vanaf nul begonnen.
Zo, voor Maria von Trapp heb ik alles in de laatste week compleet. Fuchsia schiet echter nog helemaal niet op, en de eerlijkheid gebiedt me te zeggen dat ik er ook weinig aan doe. Het is gewoon te onoverzichtelijk en te veel. Een boek dat draagbaar moet zijn, een roze duivelsstaart, hoorntjes, een felroze omslagdoek… dat lukt me niet meer op tijd. Dus ergens in de laatste week besluit ik dat dit kostuum niet doorgaat en dat ik op zondag gewoon mijn eigen kloffie draag.
Op donderdagavond skip ik voor de tweede maal theatersport om in te pakken. Omdat mijn reguliere paklijst niet voorziet voor kampeeruitjes moet ik van alles verzinnen – en vooral niet vergeten. Gelukkig kan ik alles dat ik in de weken voorbereiding bedenk bijschrijven op mijn paklijst. Ik kan gewoon niet zonder.
Met frisse tegenzin ga ik slapen voor de vrijdag van vertrek…
vrijdag
De vrijdag begint rond een uur of zeven. Ik moet nog allerlei kleine dingetjes doen aan mijn gitaar, alsook nog de helft inpakken. Dat laatste is zo’n saaie routine geworden, dat ik het tegenwoordig als het even kan uitstel tot de dag van vertrek. Ik ken mezelf.
Tegen negen uur heb ik inzicht in de nog benodigde tijd, en app ik Yvo, die mij naar SHA zal rijden. Om tien uur meldt hij dat hij net wakker is. Inmiddels heeft nieuws ons bereikt dat men het doek van de partytent vergeten is – of wij iets mee willen nemen? Yvo wil zijn Turret (vijandelijke schietende robot uit het spel Portal) zonder pardon droog hebben staan, dus hij zet koers naar een winkel om een nieuwe partytent te kopen. Terwijl ik verder inpak en mezelf fatsoeneer denk ik ‘partytenten zijn áltijd een hekel punt aan het begin van een gezamenlijk kampeeruitje. Daar zou iemand eens iets op moeten verzinnen’. Zuchtend ga ik verder met mijn bezigheden.
Even na elven ben ik klaar. Yvo stuurt me een foto van een ingepakte aanhanger. Hij woont aan het einde van mijn straat, dus binnen een minuutje is hij bij me. We laden al mijn koffers bij in de bak en we rijden door naar Govert. Ook die woont in de buurt. Hij staat gelukkig al klaar als we onze combinatie netjes inparkeren voor zijn huis. We kunnen op weg!
Het ritje naar Zeewolde duurt iets langer dan normaal. Met onze aanhanger kunnen we namelijk maar maximaal 90 rijden. Dat merk je wel, als je ritjes naar Deventer of Utrecht onbewust gewend bent. Eindeloos lijkt de snelweg. Gelukkig hoef ik niet op te letten. Ik lees op de achterbank mijn Harry Potter fanfiction en luister met een half oor naar hoe Yvo en Govert briljante, vergezochte, en simpelweg geniale grapjes met elkaar maken. Af en toe kijk ik achterom naar de aahanger. Het is gek om al mijn waardevolle bezittingen in een aangekoppelde kar achter mijn eigen vervoermiddel te hebben. Ik kan het kwijtraken. Dit is een graadje onvoorzichtiger dan ik normaliter ben. Maar er staat me nog genoeg te wachten…
Op het terrein van SHA mogen we niet zonder meer naar ons kampement rijden. We moeten parkeren op een groot wuivend grasveld aan de overkant van de weg. We rollen de auto met aanhanger ergens in de achterste rij, we pakken onze belangrijkste tassen, en beginnen dan maar met lopen. De rest van de gevulde aanhanger laten we gewoon achter op het veld. Een volgende bezoeker parkeert zijn bus naast ons en zwaait vriendelijk. Is dit hoe het gaat? Laten we in vol vertrouwen onze waar onbeheerd achter? Ja, dat doen we.
We stiefelen tien minuten braaf door over een hobbelig zandpad. We passeren de entree, ontvangen ons polsbandje, en zoeken ons veldje op. Hehe, eerst even naar de wc. Als ik terugkom beramen we een plan om een golfkarretje te reserveren voor onze bagage. Echter, dat gaat moeilijk. De wachtrij is lang en ondanks connecties hier en daar komen we niet sneller aan de beurt.
Dan komt er een jongen met de naam Thomas voorbijscheuren. Zijn golfkar is leeg en hij gaat richting entree. Mogen we mee? ‘Spring d’r maar in, ik ga mijn telefoonkabel uit de auto halen!’ Hebben wij even geluk. Hij zoeft ons hobbelend en slingerend naar het parkeerveld. ‘Als je snel bent, kan ik jullie aanhanger wel mee terugnemen?’ Dat laten we ons geen twee keer vertellen. Ik sta er wat verbaasd bij te kijken. Jawel, een golfkarretje kan een complete aanhanger trekken! We koppelen aan, en met iets meer beleid dan op de heenweg scheuren we terug naar het kamp. Yvo mag voorin zitten met de Turret op schoot, Michiel, Martijn en ik houden ons vast achter in het bakje. Dit is prima vervoer, en zie eens hoe snel al onze bagage bij de tenten is! Hier hadden we minstens vier keer voor moeten lopen.
We zetten allemaal onze tenten op en maken het ons gemakkelijk. We missen de openingsspeech, maar dat maakt niet echt uit. Ik heb hoofdpijn en wil eigenlijk direct gaan slapen, maar het is pas vroeg in de avond.
Ik vermaak me de rest van de tijd met het rondlopen over het veld en het bekijken van andermans installaties, foodtrucks, en natuurlijk onze Pixelflut-installatie in de bar.
Laat op de avond loop ik met mijn tandenborsteltje heen en weer, pak me warm in, en ga slapen. Eens zien wat morgen brengt.
zaterdag
Ik word tegen een uur of negen wakker. Michiel en Martijn hebben beloofd me naar Almere te brengen en zullen over twee uurtjes klaarstaan.
Tot mijn genoegen zitten we allemaal rond een uur of tien voor onze tenten, heeft Marianne koffie, en Mariska bolletjes met hartig en zoet beleg. De aanloop naar de Turret is eindeloos. Iedereen vergaapt zich aan de witte, dodelijke robot. Hij kan ook meer en meer. Yvo zit er als een havik bij en vertelt in prachtig steenkolenengels aan iedereen hoe het ding ontwikkeld is. Onderwijl laat hij zien hoe de schalen in- en uitklappen en hoe de robot pijltjes schiet. ‘Kan hij ook praten?’ wordt ons vaak gevraagd. Nee, dat kan Turret nog niet. Maar we hopen op maandagavond, en dan zal ik niet te beroerd zijn om wat toepasselijke uitspraken in te spreken met een stemvervormer.
Ondertussen wordt het tijd om in te pakken. Ik moet creatief zijn met mijn tassen, en hier laten wat ik niet nodig heb. Mijn tent zetten we vast met een paar extra haringen en een scheerlijntje links en rechts. Als het nu niet belachelijk hard gaat waaien staat die tent er zondagavond gewoon nog. Iets na elven heb ik mijn bepakking compleet. Ik heb nauwelijks dubbele kleding mee. We lopen naar de auto, ik vergeet nog wat, en dan lopen we nogmaals naar de auto terwijl het inmiddels regent. Oei, mijn beschilderde tas geeft af. Mijn handen zitten vol met groene vlekken. Dat is niet erg handig. Inmiddels bericht mijn AirBnB me of ik er al aankom, want ze moeten zelf zo weg. Oei, dat lukt me niet. Ik stuur terug dat ik er nog wel 1,5 uur over doe. Dat had ik beter kunnen plannen.
Vanaf Almere pak ik zonder nadenken de Sprinter naar Schiphol. Dat is niet bepaald handig, merk ik al gauw. We boemelen traag op ons doel af. Op elk station blijven we tergend lang staan. Overstappen op een Intercity kan ook niet meer. Pech dan maar, ik hoef niet heel vroeg op Castlefest te zijn. Vanaf Schiphol wil ik de Q-Liner 361 pakken, maar die gaat pas weer over drie kwartier. Hulde aan internet overal: ik weet een snellere route te vinden die me via Sassenheim naar Lisse brengt.
Tegen twee uur ben ik eindelijk bij mijn AirBnB. De aanwijzingen zijn simpel, toch wat vreemd voor het keurige buurtje met gezinswoningen waarin ik me nu bevind: ‘pak de sleutel uit de linkerkant van de brievenbus – hij zit vastgeplakt met plakband’. Nou, en of. Ik peuter de sleutel los en zorg dat hij niet direct naar binnen valt. In huis ligt op tafel netjes een welkomstbriefje klaar en boven in mijn slaapkamer steekt mijn sleutel in het slot. Hèhe, wat een avontuur weer! Gelukkig was ik al half gekleed als Maria von Trapp, en wie verdenkt zo iemand er nou van dat ze inbreekt in iemands huis?
Ik stal mijn spullen uit in mijn slaapkamer en ik kleed me om naar Maria von Trapp. Gitaartje mee, tas mee, en lopen maar. Tegen half drie ben ik op het terrein van Castlefest. De ingang is verplaatst, en we moeten ver omlopen. Gelukkig word ik gelijk na binnenkomst beloond met een eerste ontmoeting: Jildou en haar Zweedse gasten. We zeggen hallo, bewonderen elkaars outfits, en dan ga ik naar de Folk stage op zoek naar Paul.
Even sta ik stil voor ik de dansende menigte. Onbewust dwaalt mijn blik af naar een persoon in een groene kiel, in het gras rechts van me. Hij kijkt niet op, houdt zijn blik strak op zijn telefoon. Ach… , wie mij kent, weet wel wie ik daar zie. Ik zeg maar niets, en loop door.
In het publiek voor de Folk stage kom ik eerst Lenny tegen. Leuk! Iets houdt me echter tegen heel uitbundig vrolijk tegen haar te doen, en ik volg mijn gevoel. Paul ziet ons en komt erbij staan. We groeten Lenny gedag en lopen getweeën verder.
Zo struinen we heel de dag de velden over. Er is veel bij te praten, en dat kan prima terwijl we van kraam naar kraam zwermen. Flarden verhaal wordena afgewisseld door anekdotes, gekke opmerkingen, veel gelach en natuurlijk veel knuffels. We kopen leuke kleine dingen, ik koop in een opwelling een leren hoedje, we eten lekkere vleesspiezen en highlandersteaks.
Tegen acht uur in de avond betrekt de lucht. ‘I have confidence in sunshine, I have confidence in rain, … I have confidence in rain, in rain in rain!’ zing ik uitgelaten. Paul snoert me de mond en beweert dat ik het slechte weer aanroep. Een zware donkere wolk kondigt inderdaad regen aan. Als de eerste drupjes vallen gaan Paul en ik schuilen in een grote boekentent. Binnen no time valt de regen met bakken uit de lucht. Paul leent mijn poncho en gaat de tent uit, zodat hij het aansteken van de Wickerman kan zien. Dat is voor hem een speciaal moment.
Ik blijf in de boekentent en geniet van drop en muffins die uitgedeeld worden. Als de Wickerman brandt schuif ik een tentje op en kan ik de vlammen boven de tenten uit zien komen. Toch brandt hij niet zo lang en uitbundig dit jaar. Dat het ook precies tegen acht uur begon met regenen! Volgens mij is dat een slecht voorteken voor het thema van dit jaar, ‘fertility’! Jammer voor alle Wickerman-fans die zo hoopten op meer van dat, dit jaar. Volgens mij gunde de natuur het ze niet!
Na de regen lopen Paul en ik weer rustig verder over het terrein. Het is sterk afgekoeld en ik ben blij dat ik een vestje bij me heb. We lopen nog wat rondjes, halen een fles dennenmede, en zetten ons in het gras. Een jaar aan persoonlijke groei en ervaringen passeert de revue. We breken een tweede fles dennenmede aan. Na twaalven worden we van het terrein af gebezemd. Tijd om richting Lisse te wandelen en lekker mijn bed in te gaan.
zondag
Ik word om half negen wakker, maar oef! Wat heeft die dennenmede erin gehakt. De hoofdpijn blijft uit, maar ik heb een suf gevoel in mijn hoofd, en een zogenaamd dood vogeltje in mijn mond. Ik ga maar eens douchen en dan naar beneden voor het ontbijt.
Jan-Pieter, de gastheer, heeft een uitgebreid ontbijtje voor me neergezet. Warme broodjes, koffie, vruchtensap. We praten er vrolijk op los. Zijn vrouw Gwen is er niet vanwege familieaangelegenheden, maar dat mag niet deren. Na een uurtje komen ook de andere gasten, een Fins stel, naar beneden. Zij ontbijten net na mij. Ik ga inpakken en maak me klaar voor nog een dagje rondlopen.
Met een extra rugtas en een papieren tasje met mijn gitaar verlaat ik het huis. Het is alweer lekker zonnig weer. Vandaag loop ik in gemakkelijke kleren. Ik wilde nog een korset aandoen, maar Paul moet me helpen bij het sluiten. En met dat korset kan ik erg moeilijk naar het toilet, plus ik ben nog steeds wat duf, dus… die blijft lekker in de tas. Er lopen al zoveel dames met korsetten (passend en niet passend) rond, dat hoef ik niet te doen.
Bij de ingang wacht ik op Paul. Hij moet zelf ook van tent wisselen, want zijn kampeermaatje is vervroegd van Castlefest weggegaan. Het duurt even, maar daar is hij. Hij moet eerst naar de parkeerplaats, daarna zal hij mijn tassen in zijn gedeelde tent leggen. Ik vind het best, het is niet zwaar, dus ik loop er wel even mee het terrein over. Bij de kraampjes kijk ik naar leuke dingetjes. Sommige spulletjes vind ik geweldig origineel, van andere denk ik ‘dat kan ik ook zelf maken’. Blij dat ik dat van mijn ouders heb meegekregen. Met naaimachine, soldeerbout en protoplast kom ik aan alles voor een prikje. Sorry standhouders, maar ik kijk jullie ideetjes af en maak het zelf. Ooit.
Bij leerbewerking trek ik de streep, trouwens. Dat heb ik in februari geprobeerd, een heel klein buideltje maar, maar dat werd wel handwerk. Ik zou het niet graag herhalen voor grotere projecten. Vandaar ook de aankoop van de mooie vagabond hat, die ik vandaag vol trots draag.
Paul appt me dat hij bij de Village stage wil gaan dansen. Zuchtend trek ik hem digitaal aan zijn oor. Hij zou toch mijn tassen in zijn tent leggen, wat is dat nou! Hij komt zijn afspraak gelukkig na, en met een kwartiertje ben ik van mijn ballast af. Waar die blijft is overigens onduidelijk. Ik vertrouw er gewoon op dat alles in iemands tent ligt, en dat die iemand niet besluit het uit haar tent te knikkeren, te verkopen, of kapot te maken. Best vreemde manier van vertrouwen, maar zo werkt het dit weekend wel.
We lopen verder, doen wat kraampjes aan, doen een balfolk workshopje, waarbij ik eindelijk wat leuke variaties in de Jig leer. We komen allerlei mensen tegen, genieten van wat eten, wat drinken, muziek, en elkaars gezelschap. Tegen zessen vind ik het wel genoeg geweest. Tijd om terug te gaan naar mijn andere vrienden, die net zo veel lol hebben op een ander grasveld in Zeewolde!
Ik neem afscheid van Paul en laat hem mijn tassen van de camping ophalen. Als hij weg is kom ik Joost tegen, avontuurlijke Joost met woest wapperend lang haar die net twee dagen mijn Instagram-follower is. ‘Hee Joost!’ toeter ik. Het blijkt hem echt te zijn, en hij en Paul blijken ook al ergens met elkaar gepraat te hebben. Altijd gezellig. Joost en ik lopen samen naar de parkeerplaats en praten wat met elkaar. Dan wordt het voor mij tijd om op de bus te stappen. Maar waar gaat die eigenlijk?
Ik loop een eind Lisse in, niet naar mijn AirBnB, maar naar het centrum. Inderdaad, ergens, helemaal aan de andere kant, komt de Q-Liner. Een meisje genaamd Jaimy zit al in de schaduw wachten. Na een half uur wachten en opkijken bij elk gemotoriseerd voertuig dat voorbijzoeft komt onze bus eraan. We raken aan de praat en kwebbelen tot Schiphol over onze dag op Castlefest, en mijn verdere bezoek aan SHA. Dan zeggen we gedag en gaan ons weegs.
Ik stap op de Intercity naar Almere en kom dit maal netjes op afgesproken tijd aan. Michiel staat me al op te wachten, jeej, wat een service! We zoeven terug naar SHA, terwijl de zon ondergaat over de poldervelden.
Mijn TkkrLabbers zijn blij om me terug te zien. Ik heb wel heel wat gemist. Ik doe nog een rondje over het veld en neem gelijk mijn tandenborstel mee, zodat ik ergens vast even kan tandenpoetsen. Ik nader de toiletblokken in het Scandinavische kampement. Midden op hun veld staat uiteraard een Finse ton-sauna. Precies een geval als ik had verwacht dat ze daar zouden plaatsen. Er lopen halfnaakte mannen in en uit alsof het de gewoonste zaak van de hele wereld is.
Een ranke, langharige jongen met schitterende lichtblauwe ogen vergezelt me bij de wasbak. Ik vraag hem of hij Fins is, omdat hij absoluut niet opkijkt van al die naaktloperij hier. Dat is hij niet; hij heet Brett, is Australisch, en bezoekt al jaren Europese hackerfestivals. Nu heeft hij zich gevestigd in Zuid-Holland en gaat daar een jaar lang werken bij een opleidingsinstituut waarvan ik de naam kwijtraak. We babbelen nog wat door, ik verdrink meerdere malen in zijn stralende blauwe ogen, en uiteindelijk loop ik weer terug naar mijn tent. Brett heeft beloofd mijn village morgen even op te zoeken. We zullen zien.
Ik pak me deze avond aardig in en ga relatief vroeg slapen.
maandag
Okee, toegegeven, dat was een woordgrapje.
Wakkerworden is vandaag niet het moeilijkste punt. Daarvoor moet ik wellicht even wat vertellen over slapen op SHA, of gewoon op ieder festival met zoveel licht en geluid.
’s Nachts gaan de leds en de electronische muziekjes aan, lopen mensen rond, en genieten ze van elkaars projecten. Hoe feller en luider, hoe beter. Ook al is er een regel dat het na twaalf uur stil moet zijn, van her en der op het veld hoor je nog monotone beats, geflankeerd door lichtorgels in alle kleuren van de regenboog. De experimenten met de vier vlammenwerpers bovenop de toren, vijftien meter van mijn tent, heb ik nog niet eens genoemd. Met hun kenmerkende ‘DOFF DOFF’-geluid bij elk shot, en de oranje vlammen die ze uitbraken, heb je het idee dat er een compleet nest draken het op je tentje voorzien heeft.
Slapen voor vier uur ’s nachts betekent je draai vinden in een zo donker mogelijke richting en vooral alles negeren dat buiten je tent voorbijkomt. Echt donker wordt het sowieso niet. Koud wel.
Als ik mijn ogen voor de eerste keer open hoor ik stemmen van Thijs en een onbekend persoon naast mijn tent. Ik lig half in foetushouding, want het behoorlijk koud, ook al heb ik een merinotrui, een fleecejack, een legging en een paar sokken aan in mijn slaapzak. ‘Hoe laat is het?’ vraag ik Thijs. ‘Vijf uur vijfenvijftig.’ ‘Oh.’ ‘Hoe was het op Castlefest?’ ‘Uhh… niet nu?’ Duf draai ik me om en probeer weer in slaap te komen voor die laatste paar uurtjes. Het is nu wel relatief lekker rustig op het veld, daar moet ik van profiteren.
Tegen negen uur word ik weer wakker, nu door de zon die langzaam op mijn tent begint te branden. Op zo’n moment weet je het met kamperen: je moet als de wiedeweerga uit je superwarme kleren, voordat je wegzweet. Ik rits mijn slaaptent open richting vestibule en laat het doorwaaien. De zon wordt snel branderig vervelend. Hop, alles achter op mijn bed, kleren aan, ontbijten en tandenpoetsen.
Ik ontbijt met een ziplockje vol verse pasta van de AH. In het zakje, en in de waterkoker, doe je water, tot het halverwege level staat. Dan zet je de waterkoker zo’n driemaal achter elkaar aan. Klaar is de pasta, geen gedoe. Niet voor dagelijks gebruik, ik zeg het je.
Sneaky begeef ik me naar de vrijwilligerstent, waar ik een bakje koffie inschenk. Als iemand klaagt, zeg ik wel dat mijn naam nog op het bord staat voor het moppen van de vrijwilligerskeuken op vrijdagavond. Niemand vraagt me wat, dus ik kan weer terug. Koffie, pasta, het ontbijt is compleet. Er zitten inmiddels al wat meer mensen rond de tent.
Na het ontbijt trek ik me terug in mijn slaaptent. Yvo prutst aan zijn Turret. Ik hoor vervelende geluiden in de trant van ‘aah’ ‘kapot’ en ‘nog meer kapot’. Als ik na een tijdje weer buiten kom, blijkt dat de Turret te lijden heeft gehad onder zijn Chinese onderdelen. Al gauw doet alleen het oog het nog, verder is hij vleugellam. Jammer. Ondanks dat komen er nog genoeg mensen kijken naar ons lief uitziende, maar dodelijke robotje.
Ik besluit voor vandaag eens te zien of ik een stukje kan programmeren aan de badge. Ik ben ten slotte toch developer, ik wil wat bijdragen. Alles is in Python, en er staat een hele codebase klaar, what could go wrong?
Eerst maar eens de ledjes op mijn badge solderen. Dat gaat me niet erg goed af. Thijs is inmiddels weer wakker en hersoldeert de ledjes zodat ze iets netter zitten. De trilmotor achterop lukt me wel goed. De ledjes gaan echter nog steeds niet aan, welk appje ik ook probeer. Thijs en ik lopen naar de Badge-bar, waar Bas en Frans zitten te solderen aan hun badges. Bas wil wel even kijken of alle ledjes goed aangestuurd worden. ‘De tweede is kaduuk’ constateert hij. We gaan even langs opperhoofd Jeroen en krijgen van hem een nieuw ledje. Terug bij de tent doet Thijs zijn best om het stukke ledje er voor mij af te krijgen (want ik ben beter met een desoldeerbout, dan met desoldeerlint) en dan kan ik de nieuwe erop zetten. En jawel! De nyanserv app toont mij dat alle (serieel geschakelde) ledjes nu werken! Blij dat ik ben.
Nu de ontwikkelomgeving. De zon staat intussen hoog aan de hemel. Ik wissel naar een dunner shirt dat mijn schouders beter bedekt en ik rits mijn broekspijpen af. Om mij heen smeren mijn nerds zich driftig in met dikke lagen zonnebrandcrème, maar tevergeefs. Na een paar uur ziet iedereen zo rood als een kreeft. Ergens tussen mijn kindertijd en nu ben ik daar toch resistent tegen geworden, want ik voel het wanneer ik verbrand, dek de kritieke stukken huid af, en vanaf dat moment word ik alleen maar keurig bruin als een baguette uit de oven.
Omdat ik graag een zandbak wil voor mijn programmeerwerk probeer ik de emulator te installeren. Dat lukt niet. Thijs probeert me te helpen maar komt er ook niet uit. Renze kan me waarschijnlijk beter helpen, maar als ik die mijn laptop afsta ben ik hem voor een uur kwijt en snap ik daarna nog niet wat er allemaal aan verbeterd is. Ik wil het zelf doen. Dus ga ik naar de Badge bar en probeer een SHA Angel neer te flaggen. Diverse jongens helpen me met de error die ik bij de installatie krijg. Niemand weet het. Dan gaat eentje wat rondvragen op IRC, en jawel, er komt een patch in een pull request. ‘Even wachten tot de merge’ zegt hij, maar ik maan hem in de pull request te kijken. Het is maar 1 regel in 1 file, dus… juistem. Er is gewoon iets uitgecomment dat tijdens de installatie niet heel noodzakelijk is. Ik wacht niet op de fix, maar voeg de regel zelf toe, en hops, alles installeert. Ik bedank de jongen en vraag me af wat ik nu kan. De emulator is niet zo goed als de badge zelf, bovendien heeft een andere jongen me net uitgelegd dat ik gewoon mijn app (eggs genaamd) in de hatchery kan zetten als onbruikbaar, dan wordt hij direct beschikbaar op mijn badge. Zo gezegd, zo gedaan.
Met de code direct live in de hatchery ontwikkel ik verder. Ik ga een Magic 8-Ball maken. Ik steel code uit andere projectjes en maak een mooie setup. Hij werkt nog niet, maar het begin is er. Ik ben al heel trots op mezelf als ik aan het einde van de middag een net appje heb staan, dat zijn eigen naam toont, en je weer terug laat gaan naar het hoofdmenu als je op Start drukt.
In de middag komt een journaliste van Trouw langs. Ze ziet onze Turret en is gelijk geïnteresseerd. Ze komt bij ons zitten en vraagt Yvo honderduit over de bouw van het ding. Daarna flagt ze haar fotograaf down en wil ze graag dat we allemaal op de foto gaan. Yvo wil niet, maar anderen van TkkrLab wel, dus we scharen ons rond het ding met laptops op schoot, en laten zien hoeveel plezier we hebben. De journalisten verlaten ons weer, en een camerateam dient zich aan. Wie wil er even een stukje rijden op de Klippan-bank op wieltjes? Niet iedere hacker wil in de media, maar ik wel. Ik hop snel op de bank en draai een eindje het pad op, terwijl Leroy stuurt. Ik kan niet achterhalen van welke zender de cameraman is, maar dat blijkt later dus de NOS te zijn. Jawel, aan het begin van de rapportage over SHA zie je mij op een rijdende bank voorbijkomen.
Die rijdende bank is trouwens niet het enige. Gesitueerd aan het hoofdpad zien wij van alles voorbijkomen. De trage, grappige bank, die heel de dag van links naar rechts voorbijsukkelt, wordt al gauw ingehaald door een rijdende fauteuil, en een snel rijdend keukenstoeltje. In de avond komt er nog een complete Kartent voorbij…
Ondertussen vertoont de badge allemaal kuren, maar dat is wel grappig. Ik besluit even te stoppen met ontwikkelen voor vandaag. We zitten allemaal opeengepropt in de schaduw onder de partytent waar de Turret in woont. Leroy komt links en rechts voorbij zoeven op de bank. De skottelbraai wordt aangeslingerd en we eten lekker gebraden vlees met salades. Nadien komt de taart op tafel die voor Leroy’s elfde verjaardag is gemaakt.
De avond valt nu snel, je merkt het direct wanneer de zon achter de bomen verdwenen is. De kou trekt op en het wordt onmiddellijk tijd voor twee extra laagjes wol. Ik warm weer op en zit nog wat bij de tent met een beker thee. Yvo miept over zijn Turret, en dat hij morgen naar huis toe wil. Hij voelt zich ook niet erg fit, dus ik geef hem gelijk. Punt is wel dat ik met hem mee terug rijd, dus ik moet ook inpakken morgen. Ik had net extra vrij gevraagd, dat blijkt nu voor niets. Ach ach.
Ondertussen regel ik met Attilla dat Paul morgen nog een dagje over het terrein mag komen lopen. Geheel kostenloos, zelfs zonder badge of wat. Hij komt er wel in, en anders moet ik maar even bellen. Okee…
Omdat dit voor ons de laatste avond is, wil ik niet vroeg naar bed. Gelukkig hoeft dat ook niet: opeens staat Brett met een vriend genaamd Arne voor onze tent. Ze blijven even naar de Turret kijken, dan pak ik een beker thee mee en vergezel ze over het terrein. Na een ruime ronde plus een mindboggling lezing over ingewikkelde monotone geluiden ga ik tandenpoetsen en terug naar mijn tent. Echter, daar kom ik Aschwin tegen. Hij wil ook nog niet slapen. Okee, dan gaan we nog even een rondje doen. We lopen helemaal langs de space uit Wuppertal en komen daar Michiel tegen, die bij een soort vuurplaats zit te kletsen. Je mag geen open vuur op SHA hebben, en terecht. Maar een hoop zand, of een bak water, met daarin een gasslang gepropt, geeft leuke, gecontroleerde vuureffecten, en dat mag dan weer wel. Hacken, hè?
We lopen met zijn allen verder naar de tent waar gisteren nog Arne en Brett in zaten. Ik tref ze er niet aan. Helaas. Ik doe nog een ronde langs de maintenten, speel nog een paar potjes tube tag mee met Renze, op het kruispunt. Kom buiten de bartent nog een nieuweling uit ons kamp tegen. Hij begint aardig, maar na amper vijf minuten luisteren hoe goed en geweldig hij is en hoeveel geluk hij heeft gehad in de wereld, taai ik af. Ik had mijn arrogantiespray niet bij me. Echter, hij wandelt mee naar de tent, dus ik kuch besmuikt dat ik nog moet tandenpoetsen, en schud hem af. Nog langer luisteren naar zijn egocentrische heldenverhalen zou me echt te veel worden.
Eindelijk mijn bed in. Nu hopelijk warmer dan gisteren. Ik heb een matje mylar oftewel emergency-blanket onder mijn luchtbed liggen, om de optrekkende kou te weren. Noem het gek, maar het werkt uitstekend. Ik houd het warm vannacht.
dinsdag
Vandaag gaan we inpakken. Wel is Paul nog onderweg naar mij toe. Dus ik pak vast een beetje in, help Yvo zijn tent afbreken, en ga dan Paul ophalen. Samen met Paul pak ik eerst verder in, want tegen 13:00 kan het gaan regenen. De tenten moeten droog mee. Het lukt om alles in te pakken. Wat al weg kan, leggen we in de aanhanger, met een zeil erover. Een losse tas en Pauls spullen kunnen onder de tafel in ons kamp.
We gaan naar de maintent, want ik moet nog munten opmaken. Dat is niet moeilijk met een alleseter als Paul aan je zij. Hij heeft voor mij op Castlefest aardig wat betaald, dus ik return de favor en we gaan wat snacktentjes af. Dan begint het langzaam te druppelen. Wachtend voor Pauls bakje eten doen we even een dansje, tot hilariteit van andere bezoekers.
Terug bij de tent wil men net naar de lezing over de badge toe. Okee, die wil ik ook wel even zien. Paul en ik zitten per ongeluk net in de verkeerde tent, maar we weten door de regen over te steken naar de juiste tent. Ondertussen appt Yvo dat hij na deze lezing zo snel mogelijk weg wil. Ik vind het goed.
De badge is echt een heldenverhaal an sich. Echt, de video daarvan moet de moeite waard zijn. We zitten de lezing helemaal uit tot aan het vragenrondje, en lopen dan terug naar het kampement. Het is weer een beetje droog, maar we zijn blij dat alles ingepakt is en klaarstaat. Yvo, Govert en ik zijn compleet. Ik neem afscheid van Paul en gedrieën lopen we naar de auto. Vroem, met 90 terug naar Enschede…
maandag
Vandaag heb ik een dagje vrij van mijn werk. Ik ga namelijk vanavond naar de band Apocalyptica, die optreedt in theater Carré in Amsterdam. Dit uitje boekte ik vanuit de trein naar Zwitserland, via een Instagram-advertentie, terwijl ik binnenrolde op station Mannheim. Het was een impulsaankoop. Daarna heb ik er nog een leuke AirBnB voor de nacht bijgeboekt.
Ik slaap een beetje uit, lees mijn e-mail, knuffel Meisje, die als een dolle walvis over mijn bed rolt. Ik geef de poezen een schone bak, en maak ontbijt voor mezelf klaar. Dan app ik AirBnB-hostess Els en ga ik inpakken. Oja, ik moet ook nog een treinkaartje vinden, niet vergeten.
Met een ingepakte baal plunje, en mijn jas al aan, speur ik het internet af. Dat doe ik tegenwoordig altijd zo, voor reisjes binnen Nederland die voorbij Utrecht gaan. Je zoekt een goedkope dagkaart op internet, die je direct online kunt aanschaffen. Vaak bespaar je daarmee de helft. Wie koopt er nog reguliere treinkaartjes, of reist verder dan dat op zijn saldo? Die is echt gek. Ik blaas twee treinkaartjes voor de prijs van één uit mijn printer, en vertrek.
Op het station drink ik een kopje koffie, en manoeuvreer mijn vouwfiets met me mee naar de intercity. Om 11:16 gaat de trein. Op Hengelo stapt een echtpaar in, dat graag vooruit wil reizen. Een man met de naam Frits, die eigenlijk aan de andere kant van het gangpad vooruit reist, geeft zijn plek aan hen op en komt tegenover me zitten.
Er ontspint zich een gesprek. Hij is voorbij middelbare leeftijd, heeft oudere dochters, en een jonge dochter van achttien. En die laatste dochter, daar is hij nu naar op weg. Ze woont in Amsterdam, en hij gaat haar nieuwe studentenkamer bekijken. Of hij even met mijn telefoon mag bellen? Hij heeft namelijk nu al een half uur vertraging, en hij wil haar niet laten wachten. Ik geef hem de telefoon, en als ze niet opneemt, stuur ik voor hem een SMSje erheen. De man schat mij initieel vijfentwintig. Dat hoor ik onderhand bijna elke dag. Ik bedank hem vriendelijk voor dat compliment.
We praten verder, over ouderschap, wat je kinderen gunt, toestaat, toestopt… en over financiële onafhankelijkheid. Rustig converserend met deze man besef ik nog maar eens hoe gezegend ik ben met nul euro studieschuld (pap, bedankt!) en een eigen koophuis. Geen behoefte aan de nieuwste apparatuur, merkartikelen en rages. Ik heb zeker wel dure dingen, maar die gaan gemiddeld vijftien jaar mee. Zie dat nog maar eens bij jongeren van tegenwoordig!
We keuvelen tot aan Amersfoort, dan stapt hij over. Ik moet nog blijven zitten tot aan Duivendrecht. Ik let af en toe op mijn vouwfietsje op het balkon: die blijft prima staan. Het echtpaar naast me waagt de kans om mij iets te vragen over e-mails op een iPhone. Ik antwoord blanco: ik heb geen iPhone, en geen sluitend idee waarom hun probleem (ik gok een feature) zich voordoet. ‘Ik vraag het mijn kleindochter wel’ oppert de man. Ze mompelen een bedankje en we reizen verder. Leeftijdsverschillen…
Op Duivendrecht stap ik over op de sprinter naar Amsterdam Amstel. Ik haal er net eentje van tien minuten eerder, en het is nog een rap boemeltje ook. Ik ben er voor ik het doorheb. Op goed geluk, en met wat Google Maps-planning in mijn hoofd geprent, stap ik buiten het station op mijn fietsje. Ik rijd richting de Amstelkade en volg die. Wat een feilloos gevoel voor richting heb ik toch. Ik meng me tussen het stadsverkeer en zoef over het fietspad aan de Weesperzijde. Kruis bochten, taxi’s, trambanen. Rijd driftig door wanneer de meute om mij heen dat doet, en ga abrupt op de rem als ik moeders met kroost achterop in de ankers zie gaan. Zo fiets je mee in Amsterdam. Eigenlijk niks anders dan in Enschede, gewoon wat drukker en heftiger.
Ik bereik het woonbootje in tien minuutjes. Ik herken het van de foto’s, en bovendien, het ligt schuin tegenover Carré. Kan niet missen. Ik bel aan en word ontvangen door Els: een aardige blonde dame met een lieve, hartelijke uitstraling. We slepen mijn vouwfietsje naar binnen en Els legt me uitgebreid uit hoe het voordeurslot werkt. Dan zeul ik met gevaar voor neerstorten mijn vouwfiets van het steile trappetje af, mijn kajuit in, en leg het ding tegen de kajuitwand onderin het achterschip. Zo, die hoef ik de rest van de dag niet meer te gebruiken.
Mijn kamertje is echt geweldig. Het is het verdiepte deel van het achterschip. Daardoor is het plafond twee keer zo hoog, ten minste, op de meeste plaatsen. Er zijn voldoende raampjes, en een patrijspoortje bij het tweepersoonsbed. Het bed, fris opgemaakt, bevindt zich wel ónder het achterdek, dus je moet je hoofd bepaald niet stoten als je wakkerwordt. Er is een wastafel, een koelkastje, een bureautje… eigenlijk alles dat je nodig hebt. Prachtig. Er is zelfs, bovenaan een trappetje omhoog, een deur naar het achterdek. Daar staat een bankje, met aan de rechterzijde heerlijk uitzicht over de Amstel.
Ik herpak mijn tassen en vind mijn handtas. Die ruim ik praktisch in, met een regenjas, water, en een vest. Dan ga ik van de boot af en wandel ik noordwaarts, over de Magere Brug, naar de grachtenring.
Het is zonnig, fris weer. Wolken drijven voorbij aan de helderblauwe lucht. Het is niet koud; er staat ook niet echt wind. Hier en daar vallen blaadjes van de bomen, want het is wel herfst. De bomen zijn rood en geel verkleurd en hun reflectie schittert me tegemoet in het water. De grachten, kalm en verlaten, met hun hoge smalle grachtenpandjes, zien er werkelijkwaar schitterend uit zo. Ik maak wat foto’s voor later op Instagram.
Eerst loop ik een heel eind de Utrechtsestraat af, richting het Rembrandtplein. Daar wordt het drukker. Ik zwerm met wat toeristen en stadslui mee om het plein, waar een frivole muzikant zijn liedjes laat horen. Een verschoten jas, een vale spijkerbroek, wild haar dat alle kanten op danst. Zijn gitaar, met snaren die aan het uiteind bij de knoppen alle kanten op pieken. De muzikant staat, als ik aan kom lopen, gewaagd bovenop een schuin standbeeld. Een vriend op een cajun zit tegenover hem en slaat een opzwepend ritme. De zanger annex gitarist springt van zijn voetstuk en danst het publiek rond, dat geamuseerd meeklapt. Ik geniet ervan in het zonnetje.
Dan sta ik op en loop ik weer zuidwaarts, richting het FOAM fotografiemuseum. Ik moet regelmatig op mijn telefoon de weg opzoeken, want al die kleine bruggetjes over de grachten lijken op elkaar. Ik ben continu afgeleid, want de middagzon schijnt zo mooi op het water. Ik steek een paar grachten over, loop rechtsaf, en zie in de verte de banieren van het FOAM.
Ik benader het FOAM van rechts, en vergis me eerst in de ingang. Voor mij is een trappetje naar een voordeur, waarboven één van de banieren hangt. Op het naastgelegen trappetje zitten twee werklui te lunchen. Bovenaan de trap bemerk ik dat dit niet de voordeur van het FOAM is. Ik draai me om en loop zo elegant mogelijk weer naar beneden. De werklui glimlachen. ‘Niks gezegd he!’ lach ik ze toe. ‘Nee, nee…’ ze hebben schik. Ik ga naar de ingang van het museum.
Uiteraard maak ik gebruik van mijn studentenkorting, want ik betaal toch een aardige duit voor mijn Campus Card – die moet ik langs allerlei andere wegen weer terugkrijgen! Met vier euro reductie in de pocket stap ik de grote zalen door. Mijn jas heb ik keurig in een kluisje gedropt, voor later. Al met al is het hier in Amsterdam veel gemoedelijker, dan ik het me herinner van vroeger, op schoolexcursies. Mijmerend loop ik langs fotowerk van verschillende fotografen uit diverse landen. Bij het werk van André Kertész sta ik wat langer stil. Wat een oog voor licht en kadering heeft die man gehad, zeg. De foto’s zijn niet heel buitengewoon, maar elk moment is zo mooi, elke stoffige lichtstraal zo juist gevat. En het feit dat de beste man dit allemaal schoot met zware, analoge camera’s. die hij meezeulde in het Oostblok, naar Parijs, door de oorlog, en naar Amerika. En overal komt zijn specifieke kijk op de wereld weer terug.
Ik herken mijn eigen stijl erg in zijn werk, en denk terug aan mijn tijd bij de AKI. Een jaar waarin grafisch ontwerp mij niet gegund werd, maar er voor fotografie nog wel een deurtje openstond. Alleen wilde ik dat niet. Nu ik het werk van Kertész zie, snap ik waarom dit soort werk nog best mijn signatuur had kunnen worden. Maar ik voel geen spijt. Het werk van Kertész is zo veel rijker, doordat het gemaakt is in een moeilijke tijd, met zoveel middelen die ik vandaag niet meer zou hoeven te gebruiken. Ons perspectief mag hetzelfde zijn, mijn foto’s zouden vergeleken bij de zijne waardeloos zijn, omdat ze vandaag de dag zou eenvoudig geschoten en afgedrukt kunnen worden. Nee. Dat was mijn toekomst niet geweest.
Ik doorloop alle zalen en ga naar het cafeetje om te lunchen. Na het bestellen van een espresso en een stukje taart zet ik me vlak bij de keuken op een bankje aan het raam. De kelner en de kok maken grapjes met elkaar. Ik luister er geamuseerd naar terwijl ik van mijn gebak hap en in mijn boekje schrijf. Dan richt de kelner zich schuin tot mij, in een poging de kok een beetje voor de gek te zetten. Ik ga mee in zijn grap en we komen aan de praat. De kelner is duidelijk uit Amsterdam, ‘nooit buite de Bijlmer gewees’ en de kok blijkt uit Haaksbergen te komen, maar zijn accent verraadt dat ook hij al jaren in ’s lands hoofdstad vertoeft. Ze vertellen mij wat leuke dingen over Amsterdam, bijvoorbeeld dat ik echt eens een dag moet besteden aan het bezoeken van de ‘hofjes’ – binnentuinen die zich tussen de huizen bevinden, waar alleenstaande vrouwen woonden en buiten kwamen, zolang als zij geen man hadden, of wanneer hun man langdurig op reis was. En huilden, wanneer hun man niet meer terugkwam van de zeevaart. De hofjes zijn er nog steeds, maar je moet ze weten te zitten, en ze gaan dagelijks om vijf uur dicht. De kok kent er veel. Ik vertel hem en de kelner wat een caffè sospeso is – een uitgestelde koffie. ‘Suspended’, als in, voor later – een koffie die je niet voor jezelf koopt, maar op de rekening laat zetten voor een bedelaar, die later die dag om een kopje koffie komt. In Italië is dat niet ongewoon.
Ik loop het museum uit en begeef me langs de grachten. Ik maak hier en daar foto’s van de mooie schittering op het water. Ik had nog langs het Kattenkabinet willen gaan, maar nog een museum trekt me echt leeg, dus ik zet koers richting de biologische winkel ‘Marqt’. Ik heb de winkel aan de Utrechtsestraat zo weer bereikt, en dompel me onder in alle biologische etenswaren. Hapjes die ze in Enschede niet hebben, kaasjes, bijzondere sapjes. Oké, laat ik nu hier niet helemaal losgaan. Ik pak een mandje en neem wat leuke dingetjes mee. Bij de kassa schrik ik uiteraard even van het bedrag, maar ja. Ik heb wel gelijk avondeten erbij in zitten, wat ik dan weer niet met haast bij een restaurantje hoef weg te happen. Het is ten slotte al tegen zessen, en als ik om half zeven pas ergens aanschuif én nog wil eten, ben ik vast niet voor achten klaar. Je moet een normale eetgelegenheid niet als fastfoodcorner gaan behandelen. Ik wandel terug naar het woonbootje en ga met een lekker warme trui en jas op het achterdek zitten. Mijn huisraad is gelukkig compleet met een vork, prima voor mijn avondeten.
Ik kijk naar rechts uit over het water en zie de zon ondergaan over de Achtergracht. Roeiers komen rustig voorbij in het spiegelgladde water, fietsers peddelen over de stenen boogbruggetjes aan de overkant. Trams rollen over de Sarphatistraat in de verte, en maken een gedempt kletterend geluid als ze midden van de brug over de Amstel gaan. Een jongen staat enige tijd aan mijn linkerhand op de kant, totdat hij me toch maar aanspreekt. Of ik gezien heb dat zijn fiets gestolen werd? Nee, ik keek naar rechts, en heb ook niets vreemds gezien. Hij kijkt sip. Hij had zijn goede fiets hier ook niet buiten moeten laten staan. ‘Het is Amsterdam, ik kom uit het oosten vriend, ik vind dit niet abnormaal’ zeg ik. Ik zeg nog dat ik het echt erg vind voor hem, maar dat doet hem weinig. Ja, tuurlijk. Hij belt even aan bij mijn hostess en vraagt haar ernaar. Nee, ook zij heeft niks gezien. Weg fiets. Dit is Amsterdam. Mijn hostess loopt later nog even naar haar auto en passeert mijn achterdek. ‘Lekker buiten, buurvrouw? Niet stiekem aan het werk, he?’ Nee nee… ik zit lekker in de avondschemering in mijn boekje te schrijven.
Om zeven uur gaat de zaal open, maar ik wil niet al te lang binnen hangen als ik ook hier op mijn bootje zitten kan. Ik ga me tijdig omkleden naar avondtenue. Je gaat wel naar Carré, ja! Keurig in jurk lanceer ik mij om half acht van de boot af. Ik kijk naar links. De voordeur van Carré. Ik kijk naar rechts. Enkele honderden meters verderop begint de wachtrij. Wát?!
Een beetje beduusd loop ik weer over het plankier de woonboot op. Ik pak mijn windstoppervest en mijn sjaal. Moet ik verdorie hier buiten in de rij aansluiten…! Terwijl ik met andere gasten sta te wachten valt het duister snel in. Lichtjes gaan aan langs de gracht, en heel Amsterdam is hier sfeervol verlicht. Ik app mijn hostess. ‘Kom weer naar binnen, meid, en ren d’r snel achteraan als het acht uur is!’ adviseert ze me. Ze is zelf ook wat verbaasd door de rij, omdat dat normaliter alleen gebeurt bij een belangrijke première. ‘Dan staan alle vedetten hier te showen in hun galajurken’ vertelt ze me achteraf nog.
Het zit mee, ik ben in tien minuten binnen. Het oponthoud blijkt te gaan om een tassencontrole. Want oh jee ja, als je metalvolk uitnodigt, dan kan daar zomaar een vervelende gek tussen zitten, is het niet? Nou, leer mij metalvolk kennen…
De keurig geklede piccolo’s wijzen ons naar onze stoelen. Elke keer hoor ik een goedkeurend geluid als ze zien dat ik op een van de beste ringen van het balkon zit. Ja, en of. Ik ga nog even naar het toilet, en dan schuif ik voorzichtig aan op rij vijf van het balkon, stoel tweeëntwintig. Er zit al iemand op stoel vierentwintig, direct links van mij.
Ik zet me naast de man, die zo te zien ook alleen is. Er ligt een prettige glimlach in zijn ogen. We stellen onszelf even kort voor. ‘Bert’ ‘Heidi’. En zo zitten we. Hij komt uit Apeldoorn, is van mijn leeftijd, en hier alleen omdat zijn vrienden niet mee konden. Ik vertel waar ik vandaan kom, en dat ik vanavond hier overnacht. We wisselen nog wat woorden, en dan begint de show. Het is werkelijk erg mooi. Ingetogen, serieus, meeslepend, en dan ineens bombastisch. De tonen zagen door de zaal, de Finse cellisten gaan helemaal los op hun instrument. Zitten is niet genoeg – nee, er wordt rondgelopen, gerold, en zelfs met strijkstokken naar elkaar getikt. De lichtshow doet de muziek veel goeds. Ik doe wel tussendoor mijn oordoppen even in, dan zijn de scherpe kantjes er een beetje vanaf. Zo is het beter genieten.
In de pauze bied ik Bert een drankje aan. We zijn toch allebei hier alleen, waarom dan eenzaam gaan zitten zijn? We begeven ons naar de bar boven de theaterzaal. De prachtige industriële sfeer van de bar trekt onze aandacht. Hij drinkt zijn cola, ik mijn rode wijn, en we praten nog wat. Het is een beetje gek om zo prompt elkaars gezelschap te zijn, maar ik heb het idee dat als één van ons beiden het vervelend vindt, we wel van elkaar weglopen. Dat gebeurt niet, en we lopen weer gezamenlijk terug naar onze plaats. Na de show, die nog doorgaat in een spetterend samenspel van drums, cello’s, en meezingers uit de zaal, biedt Bert mij een drankje aan. Dat doen we, maar wel in de bar beneden. We staan een tijdje, drinken en kletsen. Carré gaat sluiten. Of we onze jassen op willen halen? De garderobe waar ik mijn jas achterliet, is al gesloten. Mijn jas is naar beneden gebracht. Goed. Ik haal hem daar op, terwijl Bert me bij de uitgang opwacht. Zo lopen we langs de gracht. Volgens Bert is een kleine brasserie, die bij Carré hoort, nog open, maar nee. Of ik nog meega naar een ander cafeetje?
Nou. Mijn bootje ligt hier rechts van ons in de gracht te dobberen. Het is rond elf uur, ik had me verheugd op een nachtje lekker slapen en dan morgen fris naar huis. Wil ik nog wel mee naar een café? We lopen iets verder en zien op de hoek van de straat bar Lempicka, die nog open is. Achterin is nog plek. En zo praten we nog een uurtje of wat verder, terwijl ik wijn drink en hij cola. Ik ben bij lange na niet aangeschoten, dus dat gaat prima. Wel een beetje moe inmiddels – maar hey, het is gezellig! En Berts ogen twinkelen nog steeds leuk, dus wie ben ik om dan maar zo naar huis te gaan? Om half één is het echt tijd. We zeggen gedag en wisselen telefoonnummers uit. Ik wandel terug naar de woonboot, terwijl Bert zijn auto opzoekt voor een ritje terug naar Apeldoorn.
Terug op de boot bel ik orgelvriend Koen en praat bij. Prima moment ervoor, zo. Ik praat zachtjes zodat mijn hostess zicht niet aan me zal storen, maar ze slaapt toch geheel aan de andere kant van de boot. Tegen één uur ga ik maar eens slapen.
dinsdag
Tegen half acht word ik wakker in mijn kajuit. Ik ben thuis erg gewend aan wakkerworden met mijn wakeup-light, dus dit is wat vreemd voor me. Door het kleine patrijspoortje schuin naast mijn bed zie ik het water kabbelen.
Ik kom rustig uit bed, maak een rondje toilet en trek wat warms aan. Het is niet koud, maar het is wel najaar. En ik zit nog wel eventjes stil hier voor mijn ontbijt. Alles staat gelukkig in en rondom het koelkastje. Ik eet een kommetje muesli met jam om het te zoeten. Dan kijk ik op Youtube een filmpje hoe een caffè presso werkt. Ah, zo dus. Met waterkoker en de koffie-unit weet ik een prima bakje te zetten. Ik ben niet erg moeilijk over koffie, dat zeg ik wel.
Bert heeft me gisteravond nog geappt dat hij goed thuis aan is gekomen, en inmiddels is hij alweer met de auto onderweg naar elders. Ik neem wat berichtjes van mensen door, maak nog wat fotootjes van mijn schattige onderkomen, en pak dan mijn tassen in. Ik app Els, opdat ze weet dat ik in alle stilte wel aan het inpakken ben. Zij moet ook nog bijtijds weg vandaag.
Zo, om tien uur ben ik klaar met alles. Ik sleep mijn fietsje weer het trappetje op en klop bij Els aan haar woonkamerdeur. Ze is verheugd me weer te zien. We praten een tijdje met elkaar, over leven en over hoe zaken gebeuren – op hun tijd – of je het nu wil of niet. We wensen elkaar een goede dag. Ik fiets in het ochtendgloren de Weesperzijde weer af naar het Amstelstation. Hoewel ik het laatste stukje niet meer weet sta ik er plotseling toch opeens voor. Zo, op de trein naar huis.
De sprinter brengt me wederom naar Duivendrecht. Ik heb helemaal niet opgelet welke treinen op elkaar aansloten, omdat ik niet precies wist hoe lang ik er over zou fietsen van boot naar station. Nu heb ik een boemeltje dat nét de aansluiting op Duivendrecht mist, maar dat geeft me wel de gelegenheid daar even een verjaardagskaartje voor mijn oom te kopen.
Zo, op de trein naar Amersfoort. Daar moet ik nog één keer overstappen, en dan zit ik goed tot aan Enschede.
Op Apeldoorn appt Bert me. Of ik nog zin heb om te komen lunchen? Nou, dat lijkt me eigenlijk wel gezellig. Maar het is één uur, en ik moet om drie uur op mijn werk zijn! Ik voorzie dat dat gewoon niet gaat lukken. Ik beloof wel heel uitbundig te zwaaien, maar ik rijd wel door. Tegen twee uur ben ik in Enschede en kan ik na een rondje douchen en omkleden naar mijn werk. Dat waren twee leuke dagen!
dinsdag
Ik pak in, we eten taart, we zoeven naar Leipzig en vinden Renze’s hotelletje, dan de beurs, dan ons eigen hotel. Lekker douchen en een biertje drinken, oogjes toe en slapen.
Tweede Kerstdag breekt aan. Anders dan andere jaren vul ik de dagen niet met familiebezoekjes en lekker eten rond de kerstboom. Dit jaar staat voor het eerst Chaos Communication Congress op de planning. Ik ben meegevraagd door mijn vrienden van TkkrLab. Ik heb met geluk een plekje in een hotelkamer kunnen regelen, en ik heb de herinneringen aan leuke outdoor events als Haxogreen en Still Hacking Anyway. Dus daar gaan we!
In de ochtend werk ik mijn vaste inpaklijst door terwijl mijn reisrugzak op bed ligt. Inpakken valt me moeilijk, omdat constant in mijn achterhoofd speelt dat dit geen gewone reis is. Het belangrijkste is niet, om je eenvoudig te kunnen bewegen in een bergachtige omgeving met de zon op je voorhoofd. Het gaat om een soort van beurs, maar met ruimte voor cosplay, terwijl het buiten onder de tien graden is. Deze set variabelen maken het inpakken ingewikkeld. Ik zit vast, en pak dus maar eerst de dingen in, waarvan ik zeker weet dat ze van pas komen. Toiletgerei, ticket, electronica, slaapspullen. Kleding laat ik even achterwege, want daar twijfel ik te hard over.
Om half elf belt Sander aan. Hij krijgt van mij een kop koffie en de huissleutel, zodat hij op de poezen kan passen. Hij blijft een half uurtje, en we praten over werk. Dan stapt hij weer op en ga ik haastig verder met inpakken.
Bas, met wie ik de komende dagen de auto en de hotelkamer deel, laat weten er om twaalf uur te zijn. Ik werk alle taakjes af die op mijn lijstje staan. Maar wat doe ik nou met mijn kledingkeus?!
Renze belt en appt. Hij heeft nog een bakvorm met een halve appeltaart erin staan. Goed om te weten: Renze woont vlak naast me en gaat straks ook mee met de auto. Ik nodig Renze uit om de appeltaart bij mij te komen opeten terwijl ik verder inpak. Dan laat ik de telefoon weer voor wat hij is en ga ook daadwerkelijk inpakken.
Precies om twaalf uur heb ik alles in de rugzak zitten. En de kleding? Gewoon het lijstje aangehouden. Merinoshirts, warme wollen vestjes, rokjes en leggings. Voor het gemak doe ik vandaag mijn ‘reisbroek’ aan (een hippe flared spijkerbroek, maar wel met elastieken band), want je moet toch zeker wel één broek meenemen. Niet alles in de wereld is geschikt om bestormd te worden met rokjes aan.
Ik steek mijn hoofd naar buiten uit de keukendeur, en zie drie verdiepingen lager Renze en Bas bij de auto staan. Ik fluit ze toe en nodig ze even binnen uit. Met z’n drieën smikkelen we de appeltaart op. Het lijkt wel een kleine verjaardag. Goede appeltaart. Renze heeft er duidelijk een nieuwe hobby bij sinds hij op zichzelf woont. Ik bak nog snel wat champignon-schijfjes en stop ze in mijn superhandige opvouwbare vershoudbakje. We kunnen gaan!
Met dank aan Bas’ verouderde TomTom komen we via wat binnendoorwegen op de snelweg naar het oosten. Van nu af aan is het immer gerade aus. De Pet Shop Boys kunnen zingen wat ze willen.
We kletsen, kijken om ons heen naar het grauwe winterse landschap, de heuvels, de dalen. We vergapen ons aan de vele windmolens. Op een gegeven moment rijden we er zelfs compleet tussenin. De zon wil niet echt doorbreken vandaag. We suizen door het schemerlandschap, het licht achter ons latend. Ik herken stukken rond de Harz. Daar wordt het landschap ook bergachteriger, de dorpjes in de verte schilderachtiger. Dit moet ik onthouden voor treinreizen. Als de avond inzet slaat Bas af naar een pompstation. We houden een plaspauze en mopperen op het achterstallig onderhoud aan de toiletten in dit uitgestorven oord langs de snelweg. Dat mijn hokje niet eens dicht kon was vervelend, maar niet problematisch – er was toch niemand anders.
We stappen weer in en zoeven weg. Nu naderen we Leipzig. Renze deelt toastjes met salades uit zodat we niet helemaal verhongeren. Hij moet voor zessen bij zijn hotel inchecken, anders zit de deur dicht. We besluiten daarom om eerst hem weg te brengen, en dan onze tickets bij de Messe op te gaan halen. Omdat de laatste tram vanaf de Messe alweer vroeg vertrekt moeten we dan wel een beetje aanmaken.
Het hotel van Renze is een typisch familiehotelletje in een buitenwijk ten zuidoosten van het centrum. Ik moet terugdenken aan Lichtenfels en aan alle oorden waar ik op autovakanties doorheen ben gekacheld. We zetten onze auto op de parkeerplaats. Er is geen receptie open. Er hangt wel een telefoon. Renze wordt gesommeerd een sleutel uit een sleutelkastje te pakken en zichzelf binnen te laten. Dit voelt als een uitzending van een spannend spelprogramma. Ik vind het wel leuk, en slim gedaan van de eigenaren. Het is immers nog wel kerst, die mensen zitten ook graag thuis.
Als we Renze’s bagage hebben gedropt zoeven we over de snelweg terug naar Leipzig noord. Het is echt een half uur rijden tussen de twee locaties. Wat een gigantische stad is Leipzig!
We parkeren bij het hotel en checken onze eigen hotelkamer. Dit is een heel ander hotel. Een typische strakke lounge, generiek personeel in uniformen met gestrikte dasjes, bordjes in drie talen. Dit hotel is van een franchise, uit de catalogus besteld, en hier op deze kale winderige heidevlakte neergeplant. Naastgelegen zijn een vaal business center en een ander typisch zakenhotel. We checken in onder de naam ‘van Ziesser’n’ – wat de meisjes achter de balie maar moeilijk kunnen uitspreken. Gedrieën gaan we naar boven. Lange kraakheldere gangen, de airco op standje tien. In de lift een stem die elke verdieping opnoemt. Duidelijk een Oostenrijkse dame, weten Bas en ik aan haar accent te herkennen.
We wandelen door het donker naar de Messe. De wind is luw, maar hier op de vlakte tussen de gebouwen ben je overgeleverd aan de kou. Het is gelukkig echt maar vijf minuten lopen. Je ziet het enorme Messe-gebouw al in de verte liggen. Op de gevel zijn de letters C C en L aangevuld met een keurig van kleur wisselend streepje, dat er ‘C C C’ van maakt.
De ingang is ons wat onduidelijk. We zien een bekende bij een zijdeur staan, dus daar gaan we maar naar binnen. Door een heel gangenstelsel in het congrescentrum weten we de weg te vinden naar het grote open trappenhuis. Daar begint het echt op een ‘chaos congress’ te lijken. Diverse rare uitvindingen zijn opgesteld, tafeltjes staan al klaar, medewerkers beginnen hun draai te vinden met de spullen die ze dit weekend aan hun mede-hackers laten zien. We lopen verder naar de hoofdhal: het hart van de Messe Leipzig. Het is een tonvormige hal, helemaal van glas. Immens, als een enorm treinstation. Marmeren vloeren en trappen vallen in het niet bij de groothsheid van de ruimte. Het is nog wat koud, en leeg. Plukjes mensen dwalen af en aan rond de kassa’s.
We blijven ook in de buurt, want als de kassa’s opengaan kunnen we onze bandjes ophalen. Die tip van Bas zal ons morgenochtend veel tijd besparen. Net als we de hele hal zijn doorkruist zien we dat het rondom de kassa’s drukker wordt. We wandelen terug en sluiten aan in de massa. Na enig schuiven, popelen en mensen kijken staan we binnen een minuut of twee al vooraan. De doorstroom is nog niet heel logisch, maar we komen snel aan ons polsbandje. Let the congress begin!
We lopen nu alle hallen door en verkennen de boel. Bas heeft toegezegd Renze naar zijn hotel terug te rijden, dus we hebben nog wat tijd. De grootsheid van deze locatie, ik zeg het nog maar een keer, is echt niet in te schatten. Het is heel overzichtelijk, dat wel. Aan weerszijden van de enorme glazen hal liggen aan weerszijden twee congreszalen, beide op de eerste verdieping. Door de glazen hal gaan twee loopbruggen, waar je op komt middels enorme marmeren trappen. De mogelijkheden zijn legio, de loopafstand van zaal naar zaal: ongeveer tien minuten bij rust. Ik verzin dit niet.
De hal met de uitvindingen en de hackerspace begint al wat animo te krijgen. We wandelen naar een hoek waar een snackbar, beheerd door de Messe zelf, zijn luiken openheeft. De verkoopster heeft duidelijk een topdag, zo met al deze hongerige early birds. Met maar een fractie van haar hele aanbod weet ze iedereen van een kleffe hap te voorzien. Niet erg goedkoop ook, maar we hebben nu wel een gehaktbal achter de kiezen.
We lopen terug naar het hotel even langs de Kentucky Fried Chicken, die heel handig precies op de driesprong voor de drie hotels zit. De jongens willen wel wat kip-units, ik wil gewoon heel graag het kindermenu. Dat kost me het minste, en heeft de meeste dingen die ik lekker vind. Gelukkig zit er geen leeftijdsgrens op.
Na het eten ga ik terug naar de hotelkamer, Bas brengt Renze naar de zijne. Ik heb nu mooi de tijd om lekker te douchen, uit te pakken, en wat te lezen. Dus als Bas een uurtje later de kamer binnenkomt zit ik heerlijk rozig en duf op bed met mijn Harry Potter fanfiction in mijn handen. Nog steeds niet uit, dat boek? Nee, schade! Nog steeds niet!
Het is nog niet laat, dus Bas en ik gaan even een biertje drinken in de lounge. Ik neem een schwarzes Bier, een type dat ik ook in mijn kerstpakket had, thuis. Hij bevalt goed, maar nadien heb ik wel bijzonder veel zin om weer lekker te gaan slapen. Bas is nog aan tweede biertje bezig, dus ik vul aan met kraanwater. Daarna gaan we terug naar de kamer, en is het echt tijd om te slapen.
woensdag
De eerste ochtend van de beurs staan we nog keurig op tijd op. Aankleden, tandenpoetsen, ontbijten… dat ontbijt kost wel een tientje, dus Bas geeft al aan het de volgende dagen te willen overslaan. Ik weet dat nog zo net niet. Als het een goed alternatief heeft, prima.
Fast-forward!
We wandelen naar de beurs, bekijken de tentoonstellingshallen, we hangen bij de hackerspace. Ik eet pannekoeken met Nutella, die wel vreselijk duur zijn. Ik zie leuke talks over privacy, social media, hacking. Ik kom Leon tegen, Andreas Gnau – die ik 5 jaar niet gezien heb!! – en Gerben en Paul, die ik nog van vroeger ken van Netgamez. Wat heerlijk, al die mensen! Ik maak het niet al te laat, opdat ik de volgende ochtend weer fris naar de eerste lezingen toe kan.
Donderdag
Ik heb ontbeten met een Nutella-pannenkoek en een kop koffie. In totaal geef ik daar zo’n zeven euro aan uit. Poeh, dan had ik beter dat ontbijt in het hotel kunnen nemen, dan heb ik voor 10 euro echt wel meer. Overdag ga ik naar lezingen en zit ik bij de hackerspace. Ik ben druk bezig met het in elkaar fröbelen van het ‘IDLE…’ bordje dat ik op mijn hoofd wil dragen. Ik ga even langs de supermarkten, de textielsupers, alles dat op het terrein zit. Ik kan het niet laten om gewoon even lekker te neuzen in wat Duitse winkels aanbieden.
Vroeg in de avond kom ik in de hackerspace aan de praat met een gezellige Duitse man genaamd Patrick, die lijkt op iemand die ik ken. Hij en zijn vrienden zullen vanavond naar ‘Hacker-Jeopardy’ gaan, een aangepaste vorm van de spelshow Jeopardy. Die wordt elke CCC gegeven, en schijnt erg leuk te zijn. Goed, zeg ik, ik haak aan. Ik maak snel nieuwe vrienden, zo blijkt. Jeopardy is inderdaad een leuke, goed bezochte show. We zitten in het publiek met grote glazen Tschunk, de hackercocktail met Club Mate, rum, limoentjes, suiker en ijs. Het Duits is af en toe moeilijk te volgen, maar de spelshow is gewoon hilarisch, juist omdat hij ook voor de Duitssprekenden wel moeilijk is. Iedereen troeft elkaar af, maar loopt vroeg of laat al z’n punten mis. We hebben heel wat plezier.
Daarna loop ik met het groepje terug naar de tentoonstellingshallen. Het is tegen twaalven, we halen nieuwe Tschunks. Patrick en een vriend willen alle uitvindingen nog wel even bekijken. Dus lopen we de hele hal af. Over loopbruggen, door tunnels, we bouwen met reusachtige legoblokken, en tekenen een eindeloos papier vol met krabbels. We klikken knopjes aan en uit, spelen met een digitale zandtafel, prikken stekkertjes in een audiokast, we kijken naar psychedelische beelden op grote schermen. Het besef van tijd raak je volledig kwijt hier.
Als we de hele hal rond zijn, is het – ik verzin dit niet – half drie ’s nachts. Ik heb nog haast geen slaap, maar het wordt wel tijd om gedag te zeggen. Na een warme knuffel wandel ik op mijn hotel aan. Bas is er nog niet. Mmmh, lekker mijn bed in.
zaterdag
Deze vakantie boekte ik, als een kort weekje weg tussen twee jobs in. Lekker vier dagen naar een bungalowtje in the middle of nowhere, op vier uur treinen van Nederland.
Ik heb deze reis heel kort van tevoren geboekt, en dat betekent dat alle voorbereidingen ook geen weken kunnen duren. Ik heb om precies te zijn één zaterdag voor het hoognodige, en dan moet ik al gaan. Vrijdagavond nog met oud-collega’s op stap, zaterdagochtend ontbijten met Sander. En dan maar inpakken.
Na het ontbijtje in de stad kijk ik nog even uit naar een hoofdlamp. Die lijkt me inmiddels wel bijzonder handig – niet alleen voor deze, maar ook toekomstige reizen. Helemaal naar de Hema lopen vind ik te ver, en de Perry Sport – wat Sander oppert – lijkt me te duur. Ik wil gewoon een verschrikkelijk goedkoop lampje van de Action! Dus ga ik naar de Action. Na alle paden doorgestruind te zijn, plebs ontwijkend, constateer ik dat de Action geen product heeft, dat de naam hoofdlamp mag dragen. Ze hebben fietslampjes, werklampjes, handige druppelvormige lampjes: maar alles heeft geen elastieken band, en juist die heb ik niet thuisliggen. Bovendien heb ik geen tijd en zin meer om deze zaterdagmiddag nog achter de naaimachine te kruipen voor een provisorische redding. Dan maar niet.
’s Middags print ik mijn verplichte paklijst uit en ga braaf aan het inpakken. Ik heb alles in huis, tot de versnaperingen voor onderweg aan toe. Snel doe ik nog een wasje voor alle warme wollen truien en vestjes. Dat moet maar tot morgenochtend drogen en dan in de tas. Na het eten ga ik even theedrinken bij Yvo. Renze komt ook nog langs en zo staan we al gauw een half uur te kwebbelen. Ik moet gaan. Yvo geeft me zijn hoofdlamp mee. Wat aardig! Hopelijk ga ik hem dan ook echt nodig hebben.
Ik leg de laatste spullen klaar en duik lekker mijn bed in. Mijn poezen heb ik al dagen vantevoren geïnformeerd over mijn op handen zijnde vertrek, maar uiteraard snappen ze er geen snars van. Ach, het is maar voor vier dagen.
zondag
Zo, het is zondagochtend zes uur. Ik ben al wakker, want ik heb zin om straks met de trein op reis te gaan. Me verslapen is er gewoonweg niet bij. Ik blijf nog een beetje in bed lummelen en pak dan m’n laatste spullen in. Wat doe ik nou met mijn fotografiespullen? Ik wil graag mijn DSLR meenemen, maar weet dat hij veel plek in beslag neemt, en ik ter plekke toch voor de G11 kies omdat die handzamer is. Maar mijn statief? Als proef knoop ik hem op de zijkant van mijn backpack, zoals je met wandelstokken doet. Hij past prima en zit stevig vast. Die blijft. Nu het reflectiescherm. Waar ik het ga gebruiken weet ik niet, maar dat ik het ga missen als ik het niet meeneem, weet ik zeker. Nadat ik alle zeer onmisbare spullen in de tas heb gepropt, schuif ik het ronde scherm als een grote pannenkoek in het meshvak voorop de tas. Het past nauwelijks en rekt het vak op, maar toe maar.
Om kwart over acht ben ik zo goed als klaar. Tandenpoetsen, stekkers eruit trekken, laatste rondje door het huis… de poezen vinden het allemaal wel best. Onrustig drentel ik nog wat rond: ik ben te vroeg. Een stemmetje in mijn hoofd gniffelt vergenoegd: dit is je nieuwe leven, Heidi! Te vroeg zijn wordt gewoonte! Wen er maar aan!
Om tien voor negen wandel ik dan echt weg van huis. In de frisse ochtendzon volg ik de Kottendijk en de Deurningerstraat tot aan het Stadskantoor. Ik pin nog even twintig euro, want daar in het buitenland weet je het maar nooit. Zodra je ‘EC-Karte’ zegt beginnen sommige kassadames al te rillen, pinautomaten houden er abrupt mee op. Duitsland…
Om tien over negen sta ik dan op het station, in de kou. De Appie is gelukkig al open en ik bemachtig een dubbele espresso een een Lion. Zo, de eerste luxe-uitgaaf voor deze mini-vakantie zit erop. Ik zet me nog even aan de piano, maar die blijkt inmiddels onbespeelbaar. Meer dan de helft van de toetsen is geluidloos en gammel. Jammer. Gelukkig rolt daar al gauw het Duitse boemeltje binnen en kan ik lekker warm zitten. We vertrekken.
Onderweg kan ik gelukkig wat dingen doen die ik gepland had, zoals voor Pro Deo Instagrammetjes posten van onze laatste wedstrijd. Ik heb dan wel gepresenteerd, ook kon ik vanaf mijn zitplaats een paar rake actiefoto’s schieten. Die gaan nu het internet op om bewonderd te worden door onze wijd verbreide horde improv-volgers.
We rollen na een uurtje binnen op Münster. Met een kleine overstap moet ik door naar Hamm. In het verwarmde wachtlokaal liggen dronken mannen te slapen. Verfrommelde kranten en een versplinterde drankfles aan hun voeten. Iedereen staat eromheen, omdat het warm houden belangrijker is dan wegblijven van twee zo ongevaarlijke sukkels. Op dit uur zie ik sowieso al jongeren met trays bier de trein uit stommelen. Duitsland…
Mijn treintje rolt binnen. Wederom een boemeltje. Op Hamm heb ik een klein uur om een broodje te eten en nog een koffie te drinken. De Backstube is beschut, maar nog steeds ijzig koud. Ik doe een duur plasje voor een euro, vergeet mijn voucher voor vijftig cent korting op iets dat ik toch niet ga halen, en ga naar mijn perron. Daar is de eerste IC van vandaag. Eindelijk een trein die opschiet.
Ik ga in het zonnetje staan wachten bij het juiste compartiment, volgens het rijtuigenbord. Helaas, de trein rijdt achterstevoren binnen. Ik stap in bij wagon 10 en ik moet bij wagon 7 zijn. Sputterend loop ik de trein door. In wagon 7, direct na de deuren, tref ik mijn stoel aan. Maar het bankstel is bezet, door een meisje en haar moeder. Ik merk kort maar direct op, dat ik deze stoel echt gereserveerd heb – of ze zich willen verplaatsen? Het tweetal sputtert naar mij, want ze zaten riant onderuit met snacks en boeken. Ik wacht rustig op het balkon tot ze helemaal verkast zijn, dan ga ik zitten. Twee nuffige dames aan de overzijde van het pad maken opmerkingen over het al dan niet reserveren van een stoel op de zondagmiddag – terwijl de hele trein leeg is! Pech, ik heb gereserveerd, verzucht ik. Ik kan eindelijk verder in mijn boek, terwijl mijn telefoon oplaadt.
Deze trein stopt op Altenbeken, een station dat ik al jaren in mijn reisboekjes aanmerk als ‘erg mooi’. Hoewel het nu kaal en bewolkt is, is het nog steeds een prachtig landschap. Er liggen leuke AirBnB’s, maar daar ga ik nu niet heen. Na nog een half uur zijn we bij station Kassel-Wilhelmshöhe. Enig vooronderzoek op internet heeft me geleerd waarom het station niet simpelweg Kassel Hauptbahnhof heet: dat station bestaat, en dat is dit niet.
Kassel Wilhelmshöhe is het enige station in Duitsland, dat niet in het stadscentrum ligt, maar net ernaast. Het ligt zelf heel mooi op de route van noord naar zuid en vice versa. Hauptbahnhof is gewoon een kopstation dat daar net hemelsbreed een paar kilometer vanaf ligt, zoals Den Haag Centraal en Den Haag Hollands Spoor. Het station wordt ruim vantevoren aangekondigd. Nog zeker vijf volle minuten rijden we over eindeloze rangeerterreinen, tussen grauwe muren door, naar waar dan echt het station is, waar het mensen toevertrouwd wordt om uit de trein te stappen en zichzelf te redden.
Vanaf het perron loop ik een paar betonnen trappen op en sta op een kil parkeerdek. Waar is de tram nou? Ik besluit het dek maar over te steken, naar een betonnen gebouw met schuifdeuren – iets wat op een misplaatste vertrekhal lijkt. Binnen strekt zich voor mij een meterslang stelsel van rolbanen en lange betonnen trappen uit. Ik moet naar de overkant van de winderige hal, waar kioskjes zijn – en waar het ook zelfs een beetje zonniger lijkt.
Gelukkig, daar vertrekken trams, en uiteraard ook nummer vier, want dat heb ik uitgezocht. Ik koop nog even een doosje Schogetten bij een kioskje en praat met de verkoopster. Ik maak een opmerking over chocola uit Finland en ze vraagt of ik daar vandaan kom. Op mijn antwoord begint ze te mijmeren over Nederland. Ach, in Rotterdam, daar had ze een man. Maar het was zo ver, hè. Dat beaam ik. Ik zit nu al uren in de trein. En op verjaardagen kon ze niemand verstaan. Nee, zegt ze, die relatie hield geen stand. Ik snap het ergens wel. Ik wens haar een fijne dag en ik vertrek naar mijn tram.
Nee, eerst een kaartje kopen. Vijf euro zeventig voor een uurtje trammen naar Helsa. Het kaartjesautomaat slikt mijn twintigje niet. Mijn pinpas wil hij al helemaal niet hebben. Beteuterd probeer ik nog een ander automaat. Ook dat niet. De tram rolt binnen. Dan daar maar. Ook in de tram werken geen van beide betaalmiddelen. Ik besluit dit stuk maar zwart te reizen. Met mijn reusachtige tas naast me zet ik me op een bankje. In het centrum en in voorstadjes wordt het soms even wat drukker en zie ik mensen narrig naar mijn tas kijken, die wel één zitplaats in beslag neemt. Maar wat zou het.
We suizen door Kaufungen, langs de Papierfabrik, waar een complete wijk en station naar genoemd zijn, en langs de mij onbekende DRK-Klinik. Dat klinkt altijd wat eng, in het Duits – alsof je langs Den Dolder rijdt, maar dan nog in oude tijden. Waar schuimbekkende lieden je met grote holle ogen aanstaren vanuit het bos rondom de kliniek, waar losgeslagen dwangbuispatiënten zich in een vlaag van roekeloosheid tegen de tram aangooien, teneinde te ontsnappen aan de lugubere praktijken die zich hier bij dit sanatorium afspelen. Het is rustig, we rijden door.
Stipt om half vier bereiken we Helsa. Waar zou de auto staan, die me ophaalt?
Na wat heen- en weer-wandelen over de parkeerplaats rolt een auto die aan de beschrijving voldoet voor mijn neus langs. De bestuurster zwaait vrolijk. Ik leg mijn rugzak achterin en stap in. ‘Ik moest mijn kindje meenemen, en ze sliep nog’ lacht de vrouw, genaamd Sylvia, hartelijk. Op de achterbank zit inderdaad een vrolijke peuter in haar kinderstoeltje. Ze is nu wel wakker en kraait allerlei vrolijke dingen. Sylvia leert haar gauw mijn naam zeggen. We praten wat terwijl ze de auto terug het dorp uit stuurt, de smalle vallei in.
De verharde weg gaat al snel over in een bospad dat glad is van het opgevroren ijs. De auto weet zich er gelukkig wel raad mee. Rustig rollen we de heuvel op, langs een driesprong, verder naar boven. Na enkele kronkels tussen de steile hellingen door staan we stil bij een carport. Op de linkerflank van de vallei niets dan bomen, en een enkele houtschuur. Aan de rechterkant, in de zon gelegen, bevinden zich allemaal kleine bungalowtjes. Sylvia pakt haar dochter op de arm, trekt mijn tas uit de auto, en we lopen een steile natuurstenen trap op naar één van de huisjes.
Het is, ondanks de foto’s die ik heb gezien, toch anders dan ik had verwacht. Mijn roodhouten bungalowtje ligt direct naast het huis van de eigenaren, maar de ramen zijn zo geplaatst dat we bij elkaar niet naar binnen kijken. Sylvia gaat me voor in het huisje en laat me zien hoe de houtkachel werkt. De peuter staat erbij alsof het de normaalste zaak van de wereld is. Dan vertrekt het tweetal en ben ik alleen in mijn huisje. Joepie!
Ik weet dat ik veel mee heb, en dat het geen zin heeft om keurig ingepakt te blijven. In een mum van tijd is mijn tas geëxplodeerd tot er alleen nog wat noodartikelen in liggen, en liggen alle andere spullen op stapeltjes in het huis. Ik wil geen dingen zomaar ergens neerleggen, omdat er dan kans is dat ik ze niet meer mee terugneem. Maar vier dagen leven uit mijn rugzak is in dit geval ook helemaal onmogelijk.
Ik lummel, hang op de bank, kook mijn meegebrachte pasta met restje hummus en schijfjes champignons (kliekjesdag!). Tegen de schemering waag ik me nog naar buiten – met hoofdlamp, zonder spikes. Dat is een lastig tochtje dieper de vallei in: ook al zie ik door de hoofdlamp het gladde ijs op de weg, mijn voeten vinden geen grip. Morgen maar met de spikes op pad, goed dat ik die mee heb genomen!
Jonathan is inmiddels thuisgekomen en informeert via een berichtje of alles okee is. Ik bevestig dat. Hij komt nog even langslopen en ik vraag of ik morgen kan fietsen of mee kan rijden naar het dorp om wat proviand te halen. Hij wil me met plezier een fiets lenen – de auto ook wel (dat sla ik af, met het eerlijke antwoord dat ik al veel te lang niet gereden heb) – maar ik mag morgenvroeg ook met Sylvia meerijden? Dat vind ik een goed plan. 8:15 zal ze hun kindje naar de crèche tegenover de supermarkt brengen, dus ik zal klaarstaan. Hij vraagt me of ik dat écht wil. Ja! Dan maar een ochtendje vroeg opstaan hoor, dan heb ik daarna wel ontbijt! Eten is mijn enige grote zorg nu voor de komende dagen.
Ik hang nog wat in de woonkamer, surf wat op internet (prima verbinding – niet snel, maar wel steady) en lees boeken. Ik vergaap me aan de prachtige sterrenhemel die je vanaf de veranda kan zien.
Bij het slapengaan overkomt me nog iets grappigs. Ik lig in een slaapkamertje dat net genoeg is voor een smal tweepersoonsbed, met aan één zijde een kastenwand met spiegels. Ik verwacht een nacht in toenemende kou (de houtkachel zal uitgaan en alles zal afkoelen), dus trek ik mijn merino legging en kasjmieren trui aan. Maar wat blijkt: het dekbed heeft een wollen vulling! Zodra ik het licht uitdoe en me omdraai begint mijn dekbed opeens aan de onderkant op te lichten. In de spiegels zie ik het ook. Wat is dit? Een dekbed met led-lichtjes erin, dat reageert op beweging? Er liggen wel meer ledlichtjes in huis, maar dit…?
Dan daalt het besef op me neer. Het zijn vonkjes die ontstaan tussen mijn wollen pyjama en het bed! Wat apart! Ik kan er gelukkig wel rustig bij slapen, want van afgezien van het geknetter voel je er niets van.
maandag
Ik sta zoals beloofd vroeg op. Om zes of zeven uur staat Jonathan al sneeuw te ruimen tot aan mijn voordeur – en dat betekent ook onder mijn slaapkamerraam. Ik vind het prima. Om kwart voor acht ben ik wakker en aangekleed, brandt de houtkachel nog zachtjes, en ben ik klaar voor vertrek.
Ik wandel naar buiten – het heeft zachtjes gesneeuwd vannacht, hoe mooi is het! De poedersneeuw ligt overal, en stuift van de kale takken zodra er een zuchtje wind door de bomen waait. Ik verifieer even of Sylvia niet al beneden staat te wachten – nee – dan loop ik weer de trappetjes op en sta wat stil in de tuin, in de dwarrelende sneeuw. Ik kan het hele valleitje doorkijken, met overal houten tuinhuisjes en schuurtjes. Het is zo lief en rustgevend, vooral met die laagjes witte sneeuw overal. Terwijl ik zo – haast meditatief – de ochtendlucht sta in te ademen zie ik Sylvia met de kleine aan de hand het huis uit komen. ‘Heidi! Heidi!’ roept het dochtertje. Wat lief!
We stappen in de auto en rollen weer behoedzaam naar beneden. Sylvia wijst me aan dat alles hier in dit dorp praktisch bij elkaar zit. Ze parkeert bij de supermarkt en steekt met haar kindje de straat over naar de crèche. Zij zal ook even wat boodschappen doen en dan zien we elkaar bij de auto weer. Prima dit. Ik shop een mandje vol met lekkers voor de komende drie dagen, en dan staan we tegelijk weer buiten. Kletsend rijden we terug naar de huisjes. Sylvia werkt doordeweeks vanuit huis, als ze niet op op pad is voor haar werk. Ik hoop dat ik haar internetverbinding niet kill zeg.
Zo, tijd om de kachel weer op te stoken. De sneeuw dwarrelt lustig naar beneden, de lucht is grauw, maar lijkt open te trekken. Binnen in mijn bungalow is het heerlijk warm. Ik lees boeken, zing mee met alle nummers die ik op mijn nas thuis kan vinden (streaming gaat prima!), doe de afwas, slurp chocolademelk en koffie met slagroom. Zo nu en dan maak ik een foto van het uitzicht en kijk wat er op Instagram allemaal gebeurt. In Nederland is het ook koud, valt me op. Nouja, hier geen boodschap aan.
Tegen elven klaart het op, dus ga ik lekker wandelen. Ik neem dit keer de spikes wel mee en doe ze gelijk onderaan bij de carport om mijn schoenen. Zonder die dingen kwam ik hier echt geen meter weg. Ik loop nu het pad door de vallei af, naar het dorp. Bij de splitsing (die Gabelung) kies ik het pad rechts omhoog. Niet alleen is daar nu het meeste zon, ook leidt dat me denk ik boven het centrum langs, en dat geeft me mooi uitzicht. Na een aantal meters flink omhoog, met fijn uitzicht het dal in, bereik ik kering in het pad. Ik besluit rechtdoor te gaan. Er volgt een ruiterpad naar links. Dat wil ik nog niet nemen. Ik wandel nog een stuk verder. Helaas. Daar ligt een fikse boom dwars over het pad. Na enkele grappige foto’s van mij met de wegversperring keer ik maar om. Ik neem toch het ruiterpad naar beneden en beland zo in de buitenwijkjes van het dorp.
Daar stuit ik op de noordzijde van de Fröbelstrasse. Ha! Die moest ik nog hebben. Het is wat moeilijk om hier met het straatnaambordje op de foto te gaan, want er staat een auto voor geparkeerd, en het lijkt erop dat de eigenaresse net een paar meter verderop haar stoep staat schoon te maken. Het is onduidelijk dat ik mezelf met het bordje aan het fotograferen ben, en dus moet het wel zo lijken alsof ik op haar auto uit ben. Yeah. Plausibel.
Ik wandel de weg af naar beneden en kom precies bij de supermarkt uit. Ik heb alles al; ik hoef er niet nog eens heen. Ik loop naar rechts, de doorgaande weg verder af, tot ik een bordje met ‘Helsa – ortsmitte’ zie staan. Dat volg ik. Inderdaad kom ik in de dorpskern uit: een netwerk van kleine keienstraatjes met rijen scheve vakwerkhuisjes. Het is prachtig en lief. Je zou hier zo een film kunnen opnemen, als je de auto’s en de verkeersborden wegdenkt.
Ik ben nu benieuwd of ik ook het tweedehandswinkeltje vinden kan. Ik steek de straat over en zie het daadwerkelijk liggen. Leuk. Omdat zo’n eigenaresse toch waarschijnlijk zit te wachten op klandizie stap ik goed gemutst binnen. Inderdaad. Ze vindt het leuk dat er iemand is, en verontschuldigt zich voor de rommeltjes in haar winkel. Ik vind het prachtig. Wel moet ik vrijwel gelijk weer vertrekken, want het is half twee en zij moet haar kind van school halen. Dus gaat de winkel een uurtje dicht. Ik ga daar niet op wachten, dus ik maak een snel praatje met haar, bedank haar en ga weer op weg.
Bijna loop ik pardoes het dorp uit, naar het volgende dorp – maar ik weet nog net terug te keren. Terug naar het huisje dan maar. Ik behoef geen kaart – ik weet waar ik ben. Rustig loop ik weer door de woonwijkjes terug, en trek mijn spikes weer aan zodra ik de besneeuwde vallei bereik. Enkele meters het bos in kruist een vos vlug mijn pad. Wat mooi. Bij het huisje gekomen staat Sylvia de stenen trap sneeuwvrij te maken. Ik groet haar en wandel door naar mijn voordeur. Ha, daar is de kat weer.
Ik houd mijn warme kleren aan en maak het me gemakkelijk op de zitzak buiten. De kat komt bij me zitten. Het is nog niet heel aangenaam in de zon, dus ik ga maar weer naar binnen. De kat komt onder mijn raam zitten. Hij kan wel tegen de kou, en als ik hem even naar binnen doe, is hij erg ontdaan. Ik laat hem gelijk door de voordeur het huisje weer verlaten. Daarna blijft hij op de veranda zitten, zich wel bewust van mijn aanwezigheid.
Mijn lummeldag gaat weer verder. Ik post foto’s, lees, internet, maak mijn avondeten klaar, drink een biertje, chat met mensen. Regel wat voor Pro Deo. Het kan allemaal, maar er is zo veel tijd, en zo weinig dat hoeft. Heerlijk. En dan het uitzicht. Even naar buiten kijken en je weet weer, waarom wonen in de bergen (dit zijn heuvels, soit) zo machtig mooi is.
Volgens de weersaanduiding moet het ’s avonds nog helder worden, maar dat doet het niet. De maan laat zich vluchtig even zien, tussen dikke plukken wolken door. Ik ben verkleumd en wil niet wachten op die kortstondige momenten, dat ik even het dal kan fotograferen. Ook is er door al die bewolking geen ster aan de hemel te zien. Nee, ik pak mijn statief en camera op, en ga naar binnen. Lekker onder de wol.
dinsdag
De tweede dag mag ik lekker uitslapen. Dat klinkt als een zegen, maar in realiteit ben ik gewoon weer om acht uur wakker. Ik kom rustig uit bed, merk hoe koud het is in de woonkamer, en stook maar gelijk de houtkachel op.
Ontbijt maken, naar buiten kijken… het is prachtig mooi zonnig deze ochtend. Gisternacht heeft het, met al die bewolking, zelfs nog wat gesneeuwd. Op de tuintafel ligt een wollig dik pak, en overal in het dal zijn alle plukken en vlakken ook aangedikt. De schoorsteentjes van alle bungalows roken dat het een lieve lust is.
Volgens het weerbericht wordt het vanmiddag bewolkt, dus ga ik aan het eind van de ochtend wandelen. Weer ga ik het pad af, de vallei uit, maar ditmaal ga ik bij die Gabelung links. Ook hier voert de weg weer omhoog, maar dan linksom, boven een andere buitenwijk van het dorp langs. Ik zie de vossensporen van gisteren. Hoewel er nieuwe sneeuw is gevallen zijn ze nog goed te zien. Bovenaan in de bocht houd ik stil en fotografeer het dorp. Het is een prachtig plaatje, al zeg ik het zelf.
Ik loop een eind parallel aan de wijk, bovenlangs, tot er een afslag naar links komt. Dat lijkt me leuk: dan kom ik waarschijnlijk achter mijn huisje terecht. Ik volg het pad – dat eigenlijk gewoon een diep trekkerspoor is – het bos in. Al gauw stuit ik weer op vossen- en reeënsporen. Ze zijn nog erg vers. Ik zie geen diertjes, maar dat kan ook omdat mijn voetstappen best wel wat geluid maken en ik natuurlijk allang geroken en gezien ben.
Het duurt niet lang of ik tref de eerste omgevallen boom aan. Hoe groot ze hier ook zijn: ze liggen over het bospad als omgeknakte lucifershoutjes. Voorzichtig stap ik eroverheen. In de trekkersporen moet ik ook telkens opletten, of ik niet op een klein ijsplasje sta. Die zijn ondiep, maar kunnen breken als ik er te hard op stap, en dan sta ik tot aan mijn enkel in het ijswater. Niet de bedoeling, dus ik ben voorzichtig.
Even verderop vind ik de tweede, en de derde omgevallen boom. Om mij heen is het ook niet bepaald rustig. Links en rechts zuchten en kraken hoge naaldbomen, terwijl het vrijwel windstil is. Het besef daalt bij me dat ik misschien wat op mijn hoede moet zijn voor vallende stammen, en in het vervelendste geval wel recht op mijn hoofd.
Desalniettemin loop ik door. Onder het eerste geknakte gevaarte kan ik doorlopen. Hij ligt stabiel. De tweede horde neem ik door eroverheen te klimmen. Even strijken de takken met hun naalden in mijn gezicht, dan ben ik eroverheen. Mijn outdoorbroek houdt het goed in de sneeuw. Mijn schoenen blijven droog, mijn voeten warm. Het is nog steeds een heerlijke dag: zonnig, windstil. Alleen al die schuinhangende bomen om me heen, dat is toch wat.
Nu ik de lastige hordes gehad heb ga ik toch eens stilstaan om te kijken, wat de stand van zaken om mij heen is. En dat is niet best. Dicht bij mij, zowel als verderop, zijn hoge slanke naaldbomen in hun val blijven hangen op andere hoge naaldbomen. Overal hoor je licht gekraak om je heen. De bomen lijken net wel, dan weer net niet te vallen. De hoge boomkruinen ondersteunen elkaar maar net. Een harde windvlaag en de boom zal doorvallen naar de grond. Loop ik dan ook gevaar? Ik overdenk de kansen. Wat als de boom in zijn val een ander omduwt, op mij af? Hoor ik dat? Heb ik een idee waar hij terecht gaat komen? Ben ik snel genoeg weg, op deze hobbelige uitgesleten paden?
Ik sta zo een tijdje te kijken en te denken, en concludeer dat er in al die tijd nog geen boom omgedonderd is. Geen direct gevaar dus, en ik heb het hier ook wel weer zo’n beetje gezien. Kom, verder het pad af, en zien of ik bij de achterkant van mijn bungalow komen kan. Dat lukt. Eerst sta ik bij de buren in de achtertuin. Ik stuit op een kruiwagenspoor en een verdekt opgesteld houtopslagje. Ze zijn vast niet blij dat ik hier in hun achtertuin sta. Verder maar.
Bij het huis van mijn naaste buren ben ik inmiddels duidelijk zichtbaar op het pad achter de huisjes langs. Hun hond slaat aan, ik loop maar vlug door en ga niet raar naar binnen staan kijken. Ik bereik het tuinpoortje van mijn huisje. Er hangen wat waarschuwingsbordjes op maar ja – ik huur dit. Ik mag ze negeren. Dus loop ik rustig het tuinpaadje af, naar mijn voordeur. Zo, ik ben weer thuis. Vroeger dan gedacht, maar wel avontuurlijk.
Ook nu houd ik mijn warme jas nog even aan, en pak er een kuipstoeltje bij op de veranda. Boek erbij, kop dampende chocolademelk met slagroom: heerlijk. De kat, Onkel Sven, komt al snel aanlopen. Ik gun hem een plekje op de zitzak, en zo zitten we in het middagzonnetje. Ik kan mijn boek lezen met mijn handschoenen aan. Ik lig een goed uurtje te lezen en te soezen, tot er weer een frisse wind opsteekt en ik toch wel naar binnen wil.
Goed, dan daar verder met lezen, schilderen, zingen en wat doelloos internetten. Tegen het avonduur kook ik weer pasta. Het is, zoals alle andere avonden, zo van het ene op het andere moment donker. De schemer duurt hooguit een kwartiertje. Daarin heb ik wel een paar prachtige foto’s van het dal en de verlichte huisjes gemaakt.
Voor het avondeten bel ik nog even aan bij mijn huiseigenaren. Er brandt licht, maar er wordt niet opengedaan. Via Airbnb communiceer ik met Sylvia. Gek. Dan zie ik Jonathan met de kleine thuiskomen. Hij vraagt me later even terug te komen, als hij hun dochtertje op bed heeft gelegd. Prima. Ik maak avondeten, en met een uurtje loop ik nogmaals naar het huis. De voordeur vinden is wat lastig – het huis heeft vier deuren aan drie kanten, en een bel zit bij geen van alle. Als ik bij een deur aanklop hoor ik Jonathan roepen, en hij komt met z’n dochtertje naar de deur. Het meisje wil nog lang niet slapen. Wandelend door het huis bedank ik hem even voor het verblijf en laat ik weten, dat ik morgen zelf naar het station zal lopen. Ze zijn namelijk beide weg voor werk. Het is prima zo. Ik verlaat het huis weer via de achterdeur, die dicht bij mijn voordeur ligt.
Als de nacht is gevallen ga ik nogmaals met mijn statief naar buiten. Dik ingepakt zet ik me op een kussen op het balkon en maak foto’s met een lange sluitertijd. Orion staat recht in zicht aan de hemel. De maan zorgt voor hinderlijke ruis, maar die kan ik goed buiten beeld houden. Hoe zal dit in de zomer zijn? Ik wil hier zeker terugkomen. Na de laatste foto zit ik nog een tijdje naar de prachtige nachtlucht te staren. Dan vernikkel ik echt, en is de kachel in huis ook redelijk opgebrand tot as.
Ik gooi nieuwe blokken in de kachel, nog voor eventjes, en trek mijn Jacobinus Schwarzbier open. Ik zet me op de bank en lees nog een eind weg in Harry Potter and the Methods of Rationality. De haard gaat, na deze blokken, keurig op tijd uit, en ik ga naar bed.
woensdag
De laatste ochtend breekt aan. Het is rond acht uur als ik mijn bed maar eens uit kom. Vooruitzicht: ongeveer om 14:00 moet ik in Kassel mijn trein hebben. Dat lukt gemakkelijk.
Ik bak mijn laatste eitjes, maak koffie. Terwijl ik mijn ontbijt opeet zit ik nog even aan mijn computer en kijk naar buiten. Wat heerlijk is het hier, en wat ga ik dit stekje missen – nu al. Maar wat zal het mooi zijn als ik terugkom! Terwijl ik het laatste afwasje doe maak ik nog foto’s het heerlijke uitzicht op de vallei vanuit het keukenraam.
Langzaam haal ik mijn rugzak van het bed – check achter het bed – niets – en leg hem op de bank in de woonkamer. Er ontstaat eerst chaos rond de tas, te meer ook omdat ik het idee heb dat alles er toch niet gemakkelijk in terug zal gaan. Niets is minder waar.
Voor mijn reflectiescherm – ongebruikt, helaas – wil ik een betere plek vinden. Ik leg hem in mijn schoenenvak, tegen de onderkant van de tasbodem. Daar past hij precies. Mooi, nu zien hoe de rest niet meer uitkomt.
Gestaag pak ik door, onderwijl alle hoeken van het huis afgaand om te controleren of ik daar niets heb laten liggen. Adapters, tassen, badspullen – alles gaat erin. Als ik de buik van de tas dichtrits, hoef ik nog maar een paar dingen, en dan mijn toilettas. Gemakkelijk, zo.
Ik ben om tien voor elf klaar, trek mijn schoenen aan, en wil de deur uit lopen. Laatste check: lag er niet nog een tube tomatenpasta in de koelkast? Ik zwaai de deur open en vind er tot mijn schrik zelfs een hele pan koude pasta! Ojee, die moet nog op. Voordeel dan maar dat ik ook nog honger had. Ik pak een vork en eet behendig de koude pasta zo uit de pan. Het smaakt goed, en het vult!
Dan was ik de pan en de vork af en zet ook die weer terug in het kastje. Zo, nu geen verstekelingen meer op de halve tube tomatensaus (zeventig cent thuis, mogen ze houden) en het halve pak melk. Dat ik geen half pak melk mee ga sjouwen is uiteraard nicht im Frage.
Eindelijk wandel ik nu het huis uit. De kachel was een uur geleden al tot kooltjes opgebrand, een half mandje hout staat klaar. Dat redt zich wel.
Op het tuinpad klak ik nog met mijn tong, maar Onkel Sven komt niet tevoorschijn. Tot ziens dan maar weer, kat, we zien elkaar vast in de zomer wel weer.
Zodra ik beneden bij de weg ben, trek ik mijn spikes over mijn schoenen. Dat is best even wiebelen met een twaalf kilo aan backpack op je rug. Gelukkig heb ik de staanders van de carport.
Ik ga op weg. Er ligt fris gevallen sneeuw, het is licht zonnig, niet te koud. Ik draag ook mijn thermokleding, dus ik heb al dagen nergens last van. Goed geluimd loop ik naar die Gabelung en dan kies ik het middelste pad, dat naar beneden loopt. Mijn tas is geheel niet zwaar op mijn rug. Ik heb goede grip op de dik besneeuwde paadjes.
Dan kom ik bij het uiteinde van de Mozartstrasse. Daar is zo goed geruimd, dat mijn spikes direct krassen op het asfalt. Uit dan maar, anders slijten ze te hard. Ik loop verder via de Uhlandstrasse naar de Pestalozzistrasse, waar om onbekende redenen niet geruimd is. De spikes maar weer aan dan. Ik ga over op de Schulstrasse en loop zo naar beneden. Het zijn allemaal maar stukjes van vijf minuten elk.
Bij de Edeka sluit ik direct aan in de rij bij de kassa. Het is inmiddels twintig over elf. Ik vraag of ik geld mag wisselen. De kassadame knort en kijkt zuur. ‘Dat kan toch niet! Ik heb hier geen contant geld’ sputtert ze. Ohnee, dit is mijn enige kans. ‘Aber bitte!’ roep ik uit. Daarvoor gaat ze overstag. Ze loopt naar de kassa van het Postamt op de hoek van haar balie, en begint briefjes en munten voor me te zoeken. ‘Wat wil je?’ terwijl ze mij het benodigde kleingeld geeft leg ik haar in bewonderenswaardig Duits goed en snel uit dat ik op de heenweg zwart moest rijden, omdat alle automaten mijn Nederlandse briefjes en EC-Karte niet aannemen. Ik ben verbluft dat, onder stress, dat allemaal er piekfijn uit komt, als ware het een gsprek tussen twee locals.
Ik bedank de vrouw hartelijk, zij gaat weer aan haar werk, en ik ga richting Bahnhof. Of ja, waar ligt dat eigenlijk? Achter het dorp, dacht ik. In mijn strakke wandelplanning, die mij in de tram ziet zitten om tweeënveertig over elf, had ik niet meegenomen dat ik de exacte locatie van het stationnetje niet weet. Maar! Bij mijn wandeling eergisteren kwam ik langs dat paaltje waarop ‘Ortsmitte’ stond. En daarop stond volgens mij ook ‘Tramstation’.
Ik loop naar het paaltje en inderdaad, er is een richtingaanwijzer voor ‘Helsa Bahnhof’. Immer gerade Maus dan maar. Ik stap over de keitjes door het dorp. In het zonnetje vegen mensen hun stoepjes schoon en ze groeten me. Haastig loop ik door, richting het tweedehandswinkeltje. De dorpsstraat splitst zich. Links? Rechts? Te laat zie ik aan de linkerkant een wegmarkering op een paal staan. Ik ga rechts en steek de hoofdweg over.
Dan, aan de overkant, zie ik een bordje tussen twee huizen. ‘Wanderweg 16’ – die gaat naar het Tramstation. Ik glip tussen de huizen door, langs een oude houten watermolen, een steil bruggetje over – en dan sta ik opeens één huis verwijderd van de tram. Ik ben geweldig! Gesterkt door deze vondst loop ik harder door. Ik kan gemakkelijk om het gebouw heen, de straat over, en zo het perronnetje op. 7 minuten voordat de tram vertrekt zit ik erin. Hoe doe ik het toch telkens weer!
Terwijl mijn moeder en zus me driftig appen over mijn reis vertrekken we. Rustig glijden alle besneeuwde voorstadjes weer aan ons voorbij. Jongeren en ouderen stappen in, kwebbelen met elkaar, stappen uit. We bereiken het centrum. Hier moet ik even opletten.
Ik wil namelijk nog naar een specifieke locatie van de Universitätsbibliothek van Kassel. Wat? Heidi, dat ook nog? Ja. Het ligt op de route so why not? Ha, daar is de tramstop ‘Rathaus’. Nee, mis. Ik moet ‘Rathaus – Fünffenster’ hebben. Eentje verder dan. Ik ben toch al een hele vertoning, zo met een joekel van een backpack in deze tram.
Ik zie gelijk waar ik heen moet lopen. Kruispunt over, achter twee huizen… jawel. Daar ligt de Murhardsche Bibliothek – een oud, statig gebouw dat een boel boeken herbergt. Maar! Uiteraard, het staat in de steigers. Daar laat ik me niet door tegenhouden. Volgens de website is het open. Ik loop de trappen op en werk me fluisterzacht door de hoge deuren.
Binnen nog wat trappen op. Er is een ruim open foyer met aan weerszijden lockers. Ik probeer tevergeefs mijn tas erin te zetten. Niet alleen geeft dat een storend gekleng van jewelste, ook zal de bibliothecaresse daar niet heel blij mee zijn. Ik loop dus maar even over naar haar balie en zeg wat ik kom doen.
Gelukkig, ze is gelijk enthousiast. Mijn tas mag in een hoek achter de deur. Ze wijst me aan waar ik allemaal mag komen. Blij stiefel ik weg. Gelijk verzacht ik mijn pas, want de vloeren kraken verschrikkelijk, en mijn bergschoenen zijn nou eenmaal niet de meest elegante. Zal ik teruggaan voor mijn hutsloffen? Nah.
Zachtjes loop ik alle kamers door. Het zijn kamers – met prachtig omlijste hoge ramen, zware fluwelen gordijnen. Aan het plafond ornamenten, en rozetten rond elke lamp. Oh, als ze deze bibliotheek verbouwen, hoop ik dat ze het in stijl doen. Ik blijf met name een tijdje stilstaan in een studiekamer waar langs de wanden allemaal middeleeuwse boeken staan. Kleine, grote. Dingen die ik herken als bijbelboeken, sommige met Hebreeuwse tekens erop. Minutueus bestudeer ik de kaften van deze pareltjes. Ze lijken van wit leer of perkament. Alle boeken staan achter glas uiteraard.
Dan loop ik door, naar de wat gangbaardere ruimtes van de bieb. In een halfronde zaal zitten jongeren te studeren. Ik stoor ze maar niet, al had ik graag even aan die kant uit het raam gekeken. Dan loop ik andere zalen door, vind het trappenhuis, en kijk wat er een verdieping beneden is: niets. Die deur is alleen voor medewerkers. Ik ga dus maar naar boven. Ik raak een beetje verdwaald, maar andere bezoekers wijzen me de weg. Ik kom nog in een portaaltje met houten kaartenbakjes, en een grote zaal boven de ingang, waar helaas tapijt ligt, en ook niet alle kasten lijken te staan. De kasten zijn sowieso van het type rolbaar staal, dus het staat niet heel mooi in deze bibliotheek. Ik hoop echt dat ze het mooi renoveren.
Ondanks de grootte van de bibliotheek heb ik nu toch al alle ruimtes gezien, vrees ik. Ik keer terug naar de hal en maak nog een praatje met de medewerkster. Ze hebben leuke ansichtkaartjes met geschriften uit boeken, en twaalf kaartjes voor alle sterrenbeelden van de dierenriem. Het gekke is dat de Stier volledig bij april hoort, waar hij bij ons tegenwoordig half april, half mei beslaat. Ik moet nog eens opzoeken hoe dat verschoven is.
Zo, rugtas weer op de rug, en lopen maar weer. Het is tien over één. Nog twintig minuutjes met een tram en dan ben ik op Kassel Wilhelmshöhe.
Ik begeef me op straat tussen de buitelende scholieren en kwekkende studentes. Als een zwerm sprinten we het kruispunt over wanneer het licht groen wordt, en ik weet nog net tram vijf te halen, die ook naar bahnhof Wilhelmshöhe gaat.
Hij gaat wel eerst langs het Hauptbahnhof, wat dezelfde bouwstijl heeft, en wat het dus wat verwarrend maakt. We suizen met ons trammetje over het rangeerterrein van het ene station naar het andere. Het is verlaten – we worden gelukkig niet op de hielen gezeten door grote snelle IC’s.
Dan zijn we op mijn eindbestemming. Zo. Nog even wachten op mijn trein, waarbij ik wat presentjes koop. Temeer eigenlijk om in het warme winkeltje te kunnen staan met een reden. Ik vraag bij de reisinfo of ik ook via Dortmund terug mag reizen. De beambte zet een onduidelijke stempel met wat krabbels op mijn ticket en dan mag het kennelijk. Waarom ik dat wil? Minder overstaps…
Maar als ik eenmaal in de trein zit, tussen een gezellig ouder Duits drietal, dan zie ik dat reizen via Dortmund me een uur overstap geeft, plus een half uur latere aankomst. Ja, doei. Ik stap wel twee keer over.
Dat blijft niet leuk, maar je doet tenminste wat. En zo gebeurt het dat ik via Hamm en Münster mijn laatste kilometers per boemeltje afleg. Op Enschede stap ik op de bus naar Deppenbroek, en stap bij huis uit.
Op mijn route kom ik eerst nog bij het huis van buurman Renze, en die viert vandaag zijn verjaardag. Dus daar naar binnen maar, lekker Chinees eten en een fijne avond hebben met mijnTkkrLab-vrienden. Dan tegen negen uur eindelijk huiswaarts… en gelijk mijn bed in.
Het reisje zit er weer op!
donderdag
Het is donderdagochtend, half zes. Ik word vroeger wakker dan normaal, omdat ik weet dat ik nog aardig wat bagage moet inpakken. Mijn kat Meisje ligt niet naast me op bed, dus ik roep haar. Met een fijn getik van haar pootjes komt ze de slaapkamer in en springt naast me op bed.
Ik lees routineus mijn e-mail en favoriete websites, aai Meisje, en stap uit bed. De kattenbak moet schoon, de katjes moeten voer, ik moet ontbijt… en er moeten allerlei klusjes gedaan worden.
Het vervelendste, na alle vaste klusjes, is wel het legen van de groenbak. Dat komt omdat het de laatste weken voor Nederlandse begrippen erg heet is geweest. Het metalen groenbakje staat op het voorbalkon en is elke dag verschrikkelijk warm geworden – een perfecte broeiplek voor vliegen. Ik zal jullie de details besparen, maar het eruit tillen van de vuilniszak verdient echt een aparte studie in de fijne organismen.
Op slippers, in mijn oudste verfkleding, ga ik naar beneden en gooi ik het dubbel verpakte zakje weg. Meestal combineer ik het met de rest-afvalbak, maar daar heb ik nu echt helemaal geen zin in. Daarna spuit ik met de tuinslang het afvalbakje schoon, waarbij ik zelf ook aardig nat word. Zo. Die kan weer mee naar boven, lekker een paar dagen drogen in de zon.
De verpakkingenzak zet ik bij de voordeur, en dan kan het inpakwerk beginnen.
Zoals gewoonlijk heb ik een paklijst opgesteld, maar die voor dit keer ook uitgebreid met kampeer- en hackerspullen. Denk aan een tent en mijn nieuwe veldbed, maar ook kabels, een tang, ijzerdraad en ProtoPlast korrels. Als ik alles ingepakt heb komt het, exclusief tent en toebehoren, op twee plastic kratjes en een paar handen vol losse spullen uit. Dat doet mij de alarmbellen rinkelen dat ik veel te veel meeneem. Ik kan het namelijk niet allemaal zelf dragen. Maar hush: dit is een hackerkamp en we gaan met de auto, die regel mag ik nu laten varen.
Via WhatsApp hoor ik dat ik niet half elf, maar half tien word opgepikt. Oei. Ik moet mijn laptopje en een bestand daarop nog controleren. Ik vraag uitstel tot tien uur en pak haastig door. Shit – mijn laptopje heeft ongemerkt aangestaan vanaf dinsdag. Te laat om op te laden, ik moet vertrekken met 12% batterij. Het bestand is leesbaar, al is mijn werkveld piepklein. Tot overmaat van ramp heb ik onlangs mijn cloud-opslag verkeerde geconfigureerd en stampt die nu bij synchronisatie mijn hele hardeschijf tot de laatse MB vol. Oops… tijd om dingen naar een andere plek op mijn NAS over te hevelen heb ik niet. Dit moet ik op Haxogreen maar fixen. Als de auto met Michiel en Leroy voorrolt kan ik alles net naar beneden sjouwen. Ook uit de berging moeten wat grote zaken mee. Ik laat Michiel alles in de auto puzzelen terwijl ik zelf boven een rondje huis afsluiten doe. Ik aai de poezen beide nog één keer en beloof ze echt met een paar dagen terug te zijn. Opdat het maar niet te warm voor ze wordt.
Met de zak verpakkingsafval uit het raampje bungelend rollen we het park uit. Daar gooi ik de zak weg in de oranje container en kunnen we echt vertrekken. Op naar Haaksbergen om Martijn, onze laatste passagier, op te pikken.
Binnen een half uur zijn we echt onderweg. Met Michiel aan het stuur scheuren we Duitsland in, zuidwaarts. Het wordt langzaam warmer in de auto, die door technische aanpassingen niet meer over werkende airco bezit. Michiel en Leroy voorin hebben ruime zitplaatsen, maar worden gegeseld door de brandende zon. Martijn en ik achterin hebben krap twee derde van de achterbank tot onze beschikking. Gelukkig zijn we niet zo breed.
We jakkeren de Duitse snelwegen af. Tegen de middag gaan we autogas bijvullen. Dat kan niet bij elk tankstation, dus we moeten slim kiezen. Bijkomend voordeel van de schaarsheid van autogas is wel, dat niemand achter ons in de rij staat. We kunnen de auto na het tanken rustig nog even onder de schaduwgevende overkapping laten staan. Ik loop allang in het winkeltje, maar daar is het niet al te veel koeler dan buiten. Martijn wijst slim naar het dak, waar we een provisorisch vastgemaakte waterslang een straal water op de airco zien gutsen. Iets zegt ons dat dat ding niet optimaal werkt vandaag.
Gelukkig kunnen we even naar de wc en kan ik een espresso drinken. Hehe. Ik doe de hele dag al niet veel actiefs en reageer op de meeste gesprekken met een diepgaand ‘uhuh’ omdat met minimale hersenkracht de tijd sneller voorbij lijkt te gaan. Ik klap de laptop even open en doe iets aan mijn (vertaal)werk, maar in een ongemakkelijke houding zitten terwijl je wegsmelt op de achterbank is een enorm slecht plan. De laptop gaat weg, ik ga de komende dagen wel vertalen.
Suf en duf sjezen we door naar onze bestemming. Martijn rijdt vanaf de autostop. Tegen half vijf komen we in het mooie heuvelachtige Dudelange aan. Ik herken het van twee jaar geleden. We laten de volbepakte auto voorzichtig de berg op klimmen naar het scoutingterreintje. Eerst slaan we een paadje te vroeg af en staan voor de voetgangerstoegang. Die is overgroeid met gras en struikjes, dus we zijn zo slim om onze kaarten te herzien en de volgende weg omhoog te pakken.
We mogen met de auto niet meer helemaal het terrein op. Wel mogen we even kort op een hellinkje parkeren en uitladen. Dus doen we dat. Ik kies een plaats uit die goed gelegen is. We passen er net. Ik zal mijn tent tegen het hoger gelegen terras achter de tent van de jongens opzetten. Dan moet er nog een Duitser met zijn slaaptentje naast, en dan is het echt wel vol. We parkeren de auto op het hellinkje, zien hoe hij het met handrem én in de eerste versnelling niet houdt… en zetten hem ietsje lager. Zou toch vervelend zijn geweest als hij tijdens het uitpakken naar beneden was gerold!
Ik zet mijn tent op, de groene Eureka! waar ik al jaren erg content mee ben. Het is mijn kleine kasteeltje voor onderweg geworden. De jongens, vijf in totaal, slapen in de grote opblaasbare Karsten-tent van Michiel. Het is een joekel van een ding, maar dat heeft weer een voordeel: hij verschaft mij in de ochtend een klein tijdje schaduw, en is een goede buffer voor het licht, geluid en feestgedruis rond de maintent.
Dorst nekt me. Ik ben een kameeltje: ik heb het niet gauw warm, heb niet vaak dorst, maar deze dagen begin ik mijn limieten te voelen. Dus sjok ik naar de maintent, en kom erachter dat ik zonder contant geld alleen aan een fles koud water kom. Dan die maar. Tot plots Paul van een ander hackerspace achter me staat, en een lekkere Apfelschorle voor me wil betalen. Graag! De fles water was toch gratis dus die neem ik er ook mooi bij.
Tegen zevenen zijn we geïnstalleerd en gaan we op zoek naar avondeten. Daar is wat discussie over. Zelf koken werd de afgelopen keer niet gewaardeerd, is gezegd. Maar nu we toch onze eigen barbecue mee hebben, en er nog geen andere tent een goed eetvoorstel heeft gedaan, lonkt het toch om even zelf vlees en salade te halen (dit schijnt standaardvoedsel te zijn als je kampeert). Dus voor ik het weet zijn er twee van mijn ploeg terug met tassen vol eten en drinken, en gaan we barbecuën. Prima. Ik eet een hapje mee.
In de avond ben ik erg moe. De lange reis was uitputtend, juist omdat ik mezelf op standje onbenullig had gezet. Ik ben gaar, het is nog warm, ik wil m’n bed in. Maar nieuwsgierigheid naar alle hackers die ik een tijd niet gezien heb houdt me wakker. Ik krijg van Bas een Tschunk aangeboden en meng me in het feestgedruis rond de maintent. Ik spreek met leuke mensen in Duits, Engels en een beetje Frans.
Tegen half één ga ik toch echt slapen. Eens zien hoe mijn nieuwe veldbedje bevalt!
vrijdag
Ik hoor mijn wekkertjes één voor één afgaan. Ik heb heerlijk geslapen, ben uitgerust. Dus alleen de eerste om kwart voor zeven tik ik uit. Om acht uur gaat mijn ‘aankleden!’ wekkertje, om kwart over acht mijn ‘vertrek’ wekkertje. Oké, ik word echt wakker.
Rond half negen begint mijn tent al een aardig oventje te worden, dus ik glip in de eerste de beste combinatie van korte broek en t-shirt die ik vind. Mijn t-shirt met puntmuts is een geweldig ding, en ik ben blij hem te hebben meegenomen, maar tegen de zon is hij echt onpraktisch. Mijn schouders zullen in een mum van tijd verbranden, dus dat shirtje trek ik niet aan. Kijkend naar wat ik dan wél aan shirtjes heb is het wat zielig: mijn blauwe Haxogreen-shirt van twee jaar terug is ronduit zweterig van gisteren. Mijn nieuw verkregen zwarte Haxogreen-shirtje wil ik ook niet gelijk aan (lijkt alsof je niks mee hebt genomen). En dan blijft er over… ja niks. Twee merinowollen truien ‘voor als het ’s avonds koud wordt’ en een knalgele navelsweater (ja het bestaat) waar ik zelf ‘CYBER’ op heb gekalkt.
In de maintent, na het tandenpoetsen en opfrissen, vind ik de oplossing. Terwijl ik mijn ontbijt zit op te kauwen zie ik dat er een tafel vol ‘gratis free stuff’ is, met ook twee aardige t-shirtjes in de maat medium. Die gaan mee!
Ik haal een kopje koffie bij de HackSaar tent, maar kom een beetje bedrogen uit. Ze hebben een tweederangs Senseomachine bij zich… maargoed, de koffiepads zijn gratis! en nadat ik het bakje troebel water heb opgeslurpt, is Martijn wakker en zegt hij toe échte koffie te gaan zetten in zijn reusachtige mokacafé. Gelukkig.
Nippend aan die bak sterke koffie komt het besef tot me, dat kamperen bij dit buitengewoon hete weer eigenlijk een slechtere keus is dan thuiszitten bij dit weer. Ik bedoel: in Nederland is het nu dagenlang 30 graden. Maar daar bewoon ik een stenen huis, dat ik met wat slim luchten koel houd op 25 graden. Hier, in Luxemburg, is het even heet – maar zit ik in een nylon tent die 12 uur per dag midden in de zon staat. Geen isolatie, geen schaduw.
Berustend in mijn lot haal ik mijn laptopje op uit mijn groene oventje, pak stroomkabel en muis erbij, en ga in de maintent aan een tafel zitten. De maintent staat grotendeels in de schaduw en waait redelijk door. Ik kan het hier wel een paar uur uithouden. Bijkomend voordeel is dat je omringd wordt door alle andere Haxogreeners.
Nee, er gebeurt niet veel. Ik leen geld van Dave opdat ik meer drankjes dan alleen water kan halen. Tussen wc, laptop en bar kom je aan de praat met iedereen. Belgisch, Nederlands, Engels of Duits, iedereen heeft een verhaal, en met wat geluk ook leuke projecten om te laten zien.
Tegen het eind van de middag wordt de hitte me te veel. Ik zoek mijn witte badpak op en pak een blauw shirtje om mijn schouders bedekt te houden tegen de zon. Merk op dat ik er in deze combinatie uitzie als een smurf in een luier. Ik wandel daarom maar benedenlangs naar het zwembadje toe. Zo, ik zet me in het koele water. Er drijft een dobber met chloortabletten in, een pomp zorgt voor de minimale verversing van het water. Zo hangen we en praten we weer in allerlei talen door elkaar over onze afkomst. Het leuke is (vind ik) dat die gesprekken ook al gauw over linguïstiek gaan. Het badwater koelt echt heerlijk af, ik snap dat mensen met gemak een verschrikkelijk hete dag in een zwembad kunnen doorbrengen tot de schemer valt. Je kan er niks – niet met electronica, niet met papieren boeken, want je bent omgeven door water – maar het koelt wel zo af, dat het gerust smoorheet mag zijn.
Zodra het een tijdje lang betrokken is stap ik uit het water. Tot mijn verbazing heb ik het gelijk koud. Michiel ook. Ik ga douchen. Zodra de zon weer achter de wolken vandaankomt is het ook gelijk weer smerig warm.
Als de schemer valt wordt het gelukkig wat draaglijker op het terrein. Wat eten we vanavond? Een paar mensen willen pizza’s laten bezorgen vanuit het dorp. Een paar anderen, waaronder ik, willen daar wel even heen lopen. Goed, dan lopen we er met z’n allen heen. Het is echt maar een kilometer heuvelaf, dat is wel fijn. De eerste de beste pizzeria aan de straat schieten we in. Wat verlaten staan we binnen in het airco-koele stijlloze restaurantje.
Een meisje van de bediening merkt ons op en troont ons mee naar achteren, waar nog een heel ander restaurant blijkt te zitten. ‘En de prijzen zijn zojuist verdubbeld’ grinnik ik Michiel toe. We mogen buiten zitten onder een overkapping. Voor amusement wordt gezorgd door een enorm grote projectie-TV achter ons. De projectie-TV was de voorloper op de grote flatscreens en plasmaschermen. Deze bij onze tafel is ongeveer 49 inch. Hij geeft niet bijzonder veel licht, maar wel leuk geluid: er staat een non-stop hitzender met muziek uit de jaren ’90 op. Ik swing vergenoegd mee met alle oudjes zoals Snap, Dr. Alban, Vaya Con Dios, en Toto. Als de kastelein de gemiddelde leeftijd van ons zestal inschat, verandert de muziek langzaam naar de hits van deze tijd. Hè, jammer.
De kastelein – een oudere, knokige man met een enorme zwarte bril – merkt op dat ik de enige ben die Frans kan. Dat doet hem genoegen. Enthousiast legt hij aan mij de kaart uit, in verwachting dat ik het de rest wel uit zal leggen. Ik volg zijn snelle Frans redelijk goed, met een verduidelijking hier en daar. De jongens zitten me met klapperende oren aan te horen, terwijl we over specialiteiten als zalm, linguine alla vongole, en koteletten praten.
Als hij wegloopt kijken de jongens me aan. ‘Wat heb je nou voor ons besteld?’ ‘Heb je Leroy verkocht?’ grijnzend vertel ik ze de drie extra specialiteiten op de kaart, en overweeg zelf de pasta te bestellen. In een pizza heb ik niet zo veel trek. Zo gezegd zo gedaan. Als ik terugkom richt de kastelein het woord weer aan mij en neemt hij de bestelling op. Hij kan ook wel wat Engels, gelukkig. Ik neem de pasta.
Al gauw brengt hij voor mij een kommetje, en een keurig verpakt doekje om mijn handen mee schoon te maken. Ik twijfel. Ik kreeg toch pasta? Te zien aan het bestek – een vork en een lepel – is dat ook zo. Linguine eet je prima met dat gereedschap. Maar dat kommetje? Wat betekende vongole ook alweer? Ik wil me niet laten kennen en blijf braaf aan tafel zitten zonder te Googlen. Vooraf krijgen we een bordje met twee bolletjes visprakje, wat duidelijk heel, heel snel op moet voordat het over datum raakt. Goed hoor.
Als alles is opgediend, blijkt mijn gerecht helemaal niet zo gek, voor een restaurant dat faam maakt met visgerechten: alla vongole betekent met schelpen. Hèhè. Blij wip ik de schelpjes open en slurp de inhoud eruit (trivia: wie vond uit dat je dit kon eten en wat bezielde hem toen hij de eerste maal dit deed!?). Daarbij eet ik de lekkere pasta. Heerlijk. De mondbrand die ontstaat door twee tactisch verstopte pepertjes stil ik met mijn bier.
Na het eten, waarbij ik nog netjes de fooi aanvul, want de bediening was keurig – splitsen we ons op en gaat een deel van de groep even pinnen. Bijna haken we af bij de ING in het dorp, want de deuren zitten dicht. Gelukkig weet ik dat je dikwijls gewoon een knopje hebt om in een voorportaaltje bij de pinautomaat te kunnen. Zo ook hier. Anders hadden we nog bij de Sparkasse buiten kunnen pinnen – met als leuke detail dat de naam in het Luxemburgs ‘Spuerkeess’ is. Ik word best blij van Luxemburgs.
’s Avonds blijft het nog lang warm. We hangen voor de tenten, bij de Nederlandse enclave aan de overkant. Die hebben dan weer vrij uitzicht op onze buren: een delegatie van Warpzone. Nou moet gezegd worden dat Warpzone, onze buurtjes in Münster, een prima hackerspace met echte hackers is. Echter, het groepje dat hier op Haxogreen kampement houdt, heeft duidelijk wat aparte sociale voorkeuren. Ik keur niets af, maar heb – en met mij heel wat anderen – af en toe best wel met opgetrokken wenkbrauwen zitten kijken. De Warpzoners hebben een vierkante tent, die van de voorkant open is. Heel mooi, want ze hebben twee slush-apparaten opgesteld. Daarover misschien nog meer. Maar de rest van de tent is nagenoeg alleen bezet door een paar grote luxe luchtbedden, en op de achterwand worden doorlopend videofilmpjes van schattige otters geprojecteerd. Het is niet alleen daarom, dat de jongens al gauw ‘de otters’ worden genoemd. Hun gedrag krijgt al snel de term ‘otteren’. Kijk je op een willekeurig moment op de dag de tent in, dan kun je van het luchtbed 2, 3, soms wel 4 paar jongensbenen en -armen zien uitsteken. De combinatie van jongens is telkens wisselend, maar waar één of meer Warpzoners bij elkaar zijn, wordt er heftig geknuffeld en innig over elkaar heen gerold. Het is geen stoeien. Ja. En het is, als je er niet al te veel door verbaasd bent, best een aandoenlijke aanblik. Er wordt af afgeaaid, gelebberd, en met handen overal hier en daar gezeten. Kleding gaat niet uit, maar er is desondanks genoeg te zien. De otterboys trekken zich er duidelijk niks van aan, maar het begint wel een dingetje te worden. Voorbijgangers besteden er simpelweg maar zo weinig mogelijk aandacht aan – of ze nu een vaatje slushie tappen, driftig zitten te solderen (want ja, dat doen de boys ook daar), of in gesprek met elkaar zijn. Het is wat aparts, op een hackerkamp.
Die avond is ook de maansverduistering te zien. Je merkt het aan de groepjes Haxogreeners die, zo na tienen, samenscholen en allemaal richting het zuiden kijken – een enkeling met een betoeterde camera en statief. Er wordt gepraat, gewezen, en… gegaapt. Want de maan, zoals gezegd bloedrood, wordt verhuld door flarden wolken. Het is geen optimaal zicht. Ik laat mijn DSLR daarom in mijn tent, want ik heb alleen mijn 50mm lens bij me. Daarmee kun je de maan als een postzegeltje op een ansichtkaart krijgen, en met de bijkomende bewolking zie je gewoon praktisch niks. Dus ik ga niet lopen showen met mijn spullen, ik kijk gewoon liever. Omdat het gezelschap op het terrein me niet bevalt, loop ik om de camping heen naar een hoger gelegen punt boven aan de weg. Daar staan nog wat vrienden en onbekenden. Ee kijken hoe de wolken wegtrekken en de maan, waterig en perzikkleurig, langzaam weer zichtbaar wordt. Al met al is het een aardige aanblik. Ik merk op dat het zicht op oostelijk Dudelange vanaf hier wel erg mooi is. Daarom haal ik, als iedereen weg is, toch nog mijn camera en statief. Inmiddels heb ik wel een Tschunk achter de kiezen, dus heel recht fotografeer ik niet meer. Inderdaad, de maan is een zielig vlekje in mijn zoeker. Die laat ik links liggen. Ik fotografeer de lichtjes van de stad.
Even zit ik stil op het rotsblok, en staar lang naar de maan. Mag je op zo’n mooie avond wensen? Om iets, om …iemand? Ik schud mijn hoofd en loop terug naar mijn tent. Slapen maar.
zaterdag
Wederom een lekkere, warme nacht. Als mijn nachten in een tent altijd zo waren, hoefde ik nooit al die isoleermatjes en dekentjes mee te nemen. Dat is nu al jaren een ding, maar desondanks kampeer ik nog graag. De extra isolatieuitrusting die ik dit jaar heb meegenomen, is echter nog niet heel erg van pas gekomen. Het is simpelweg ’s nachts te warm. Na één nacht in mijn merinotrui heb ik zelfs in een t-shirtje geslapen. Dit mag in de krant, mensen.
Als tegen zevenen mijn wekkertjes gaan, hoor ik gespetter op de tent. Lichte regen. Wat is dat fijn! Ook al kan ik niet direct naar buiten kijken, het lijkt bewolkt. De regen houdt de tent ook koel. Tevreden draai ik me weer om en luister naar het geroffel op het doek. Als ik er nu uit moet, trek ik wel even mijn regenjasje aan… met die gedachte soes ik weer weg. Twee uur later word ik echt wakker. Alle sporen van de regen zijn alweer opgedroogd.
Ik wandel weer rustig richting de keurig schone frisse toiletten, maak me enigszins toonbaar, en ga in de rij staan voor het ontbijtje in de maintent. Vandaag staat er een jongen in enkel korte broek voor me. Omdat hij niet opschiet ga ik hem voorbij, en hij daarna mij weer. We raken aan de praat over talen en dialecten, en ik noem de serie ”Allo ‘Allo’. Ik kijk nogmaals naar de jongen. Nee. Hij is te jong, hij kent het niet.
Hij komt bij ons aan tafel zitten, Martijn biedt weer aan om koffie te maken, en zo bevinden we ons een paar minuten later op het midden van het veld, in de brandende zon. We zetten ons in stoeltjes, met onze nieuwe gast in ons midden, en wachten op het gepruttel van de koffiepot. De gast heet Hugo en ik praat een mix van Engels en Frans met hem. Hij blijkt ook te balfolken, en kent typisch al die bals in de Benelux waar ik gewoon nooit heen ga (en zal gaan). Na een goede bak koffie en leuke gesprekken sta ik op om wat anders te gaan doen. Hugo laat ik achter, in verwachting dat mijn groepsgenoten (het aantal is gemaximaliseerd naar 5) de conversatie met hem wel zullen voortzetten. Dat mislukt. Als ik terug ben uit mijn tent blijkt iedereen Nederlands te praten, en is Hugo maar weggelopen omdat hij er geen snars van verstond. Dat vind ik nou best wel jammer…
Daarom loop ik hem even achterna, en ga bij zijn tentje staan praten, een terras hoger. Mijn groepsgenoten kijken veelbetekenend naar me. Oh oh, dit gaat mee in onze Goede Hackers, Slechte Hackers-soap.
Ik ga een tijdje in de maintent zitten werken aan mijn vertaling, die eigenlijk veel en veel te groot is voor het bedrag dat hij oplevert. Maargoed, laat dat dan een les zijn. Ik zit naast onbekende hackers, naast wie je prima even je laptop (wel gelockt) achter kunt laten als je naar de wc gaat. Echt, zo werkt dat hier. Ik maak me geen moment druk.
Bas en ik willen nog wel samen gaan wandelen, maar het komt er telkens niet van. Ik zie een appje van hem te laat, en hij is al onderweg. Gelukkig start er niet lang daarna een half georganiseerde tour over het mijngebied, geleid door één van de organisators. In zijn beste Engels legt hij ons uit hoe hier de ijzermijnen werkten, en waar nog restanten van de ijzerwinning te zien zijn. In een aardige groep van zo’n 15 man wandelen we mee, achter de camping langs, het heuvelgebied in. Hier heb ik twee jaar geleden ook al met Bas gewandeld, toen een beetje op de bonnefooi. Maar juist doordat we toen zo zoekende waren, ken ik nu de verschillende paadjes en landmarks nog goed. Wil degene die mij ‘het navigatievermogen van een zeepaardje’ toedichtte, even zijn hand opsteken? 😉
We wandelen eerst een stuk onderlangs de afgraving in. Ik schiet wat foto’s, want ik heb mijn DSLR dit keer meegenomen. Ook heb ik een lange broek aan en mijn stevige bergschoenen – eigenlijk twee acessoires die ik puur mee heb genomen voor de wandelingen hier boven op de berg. Ze komen nu goed van pas, want we lopen stevig door over rotsige paden en banen ons een weg door het hoge gras vol distels. De wandelaars die mee zijn op hakjes, op teenslippers, en met blote benen, hoor je af en toe een gilletje slaken.
Aan het einde van de vallei besluit onze gids dat we hier steil omhoog kunnen. En steil is het! Terwijl hij nog wat uitlegt, gaan een paar fanatiekelingen hem vast voor. Het wordt echt klauteren naar boven, waarbij sommigen best hard naar beneden roetsjen omdat het kruimelige pad onder hen wegbrokkelt. Misschien is mijn inschatting van de klim door al die ongeoefende klimmers wat verkeerd, en ga ik aanvankelijk heel behoedzaam naar boven. Dat blijkt niet erg nodig; het pad is stabiel, de klimmers zijn gewoon ongetraind en hebben hun voeten op de verkeerde plaatsen neergezet. Ik zigzag wat om anderen heen en sta dan ook boven op de berg. Met camera en telefoon maak ik wat kiekjes en selfies van het prachtig uitgestrekte landschap hierboven. Je kunt het kampeerterrein niet zien liggen, maar Dudelange wel. In de verte links zien we windmolens – in Duitsland, wordt gezegd. In de verte links zien we de goudgele heuvel met strorollen, en hoog bovenop de rood-witte ‘RTL-mast’ waar we twee jaar geleden nog omheen hebben gewandeld. Fantastisch.
Nu is het vanaf hier vlak, en daar zijn veel mensen wel blij mee. We gaan op zoek naar de laatste achtergelaten mijnkar, zegt de gids. Die is bewust achtergelaten als herinnering aan een lange tijd van ijzerertswinning. Na een paar meter komen we al bij de eerste grote kegel ‘slack’, een restproduct, die halverwege de heuvel is gestort, en daar is blijven liggen. Iets zegt me dat we inderdaad hier op de heuvel lopen, waar ik met Bas lang geleden tegenaan keek. De zon staat goed, de heuvel heeft precies de juiste vorm… jawel. Daar staat de laatste wagon. Onze ploeg stuift eropaf en volwassenen en kinderen beklimmen het enorme ijzeren vehikel. Het is eigenlijk gewoon een joekel van een trommel, opgehangen in twee vorken, op een platte treinwagon. Aan één zijde zit een stookcabine, opdat de ijzererts tijdens het rijden op temperatuur (en dus vloeibaar) gehouden kon worden.
Na wat uitleg en diverse kiekjes lopen we verder. Ik weet dat we nu bij het kleine, later gemaakte spoorbruggetje gaan komen. De gids vertelt dat hier vroeger helemaal spoor lag, tot in het centrum van Dudelange. Op de plek waar nu de grote Match-supermarkt staat, stond toen de ijzerfabriek. Er lagen twee sporen naartoe, omdat er natuurlijk dagelijks een doorlopende af- en aanvoer was. Maar, dat alles is verleden tijd. De sporen zijn weggehaald, de routes waarover ze liepen, overgroeid. We volgen het pad door het bos tot aan het bruggetje. Weer stuiven mensen erop. Ik loop er voor de verrassing eens onderdoor, en daarmee blijk ik geluk te hebben. Als ik omhoog kijk zie ik mensen kermend wegsprinten, van de brug af. Reden: aan weerszijden zitten bijennesten, en diverse mensen worden in hun onderbenen gestoken. Phew, dans ontsprongen.
We lopen verder, en aangezien niemand (aahh) het verhaal in het dorp echt wil gaan bekijken, gaan we gezamenlijk terug naar de camping.
Een bijkomende reden daarvoor is, dat de sushiworkshop zal beginnen (in een uur, beste mensen, maar ik zeg maar niks). Ik kleed me nog even om naar iets warmers, en wanneer ik nog even naar de wc wil lopen word ik al driftig naar de tafel met sushi-pupillen gemaand. Ondanks de inschrijflimiet van 20 personen zitten we toch echt met bijna het dubbele aan de tafels. Workshopleidster Tatiana is zo te zien blij, maar ook wat overdonderd door de opkomst. Snel maakt ze twee potten vol rijst en we kunnen beginnen.
Aangezien ik de workshop twee jaar geleden ook al heb gevolgd, en de tactiek verbluffend snel bij me terugkomt, besluit ik dit jaar gewoon rustig wat groenten te snijden en verder gewoon lekker alles op te eten. Dat lukt goed! Ik produceer wat reepjes paprika en leg me daarna toe op het proeven van alle schijfjes maki. Dat lijkt ook wel het enige type sushi dat dit jaar gemaakt wordt. Ik trek er een pilsje bij open en de avond is compleet. Snaaiend van de bereide rolletjes, de surimisticks en reepjes zalm, komt mijn buik langzaam vol. Ik wacht niet meer op de tweede batch rijst, ik ga weer (met een nieuw biertje) bij de tent hangen.
Daar blijkt ons hackersgroepje gezellig bijeen te zitten, vergezeld door een gezellige Nederlandse hackster uit een andere ploeg. We blijken beiden lang geleden naar Megabit te zijn geweest, en dat schept een band! We praten heel wat af over de tijd van toen, de lanparties, de netwerkkwaliteit, de typische quirks van als vrouw tussen de honderden mannen zitten. Langzaam wordt het donker. De sushiworkshop is achter ons opgeruimd. Ik ga nu echt wat warmers aantrekken, want vanavond is het kouder dan voorheen. Dat merk je. Met een ongeziene merinolegging onder, en een lang merinovest over mijn kleren begeef ik me naar de bar voor mijn eerste Tschunk die avond. Maar oh! De bar is nog niet open!
Ik zet me daarom maar op de bank met een langharige Duitser met een vrolijke lach. Michiel komt aan de andere kant ernaast zitten. Na een tijdje lullen over werk en programmeren heb ik het wel weer gezien, het wordt donker en zeker tien mensen heb ik al bij de bar zien weglopen met een heerlijk glas Tschunk. Ik wil ook, en bovendien ben ik op zoek naar ander gezelschap. Het is tenslotte zaterdagavond en er zijn mannen in overvloed. Hoppa.
Met mijn kersvers vergaarde Tschunk loop ik een willekeurige Duitse tent in tussen die van ons en de otters. Dit is de tent met veruit de meest imposante muziekinstallatie. Door de dagen heen hebben mensen een eveneens zo imposante connectie opgezet, opdat er via een shared playlist mensen zelf muziek kunnen afspelen en toevoegen op deze zeer centraal gelegen speakers. Ik moet zeggen, ik heb niet veel slechts gehoord dit weekend. Een jongen genaamd Nicholas, met wie ik al eerder in het zwembad zat te praten over Wacken Open Air, draait nu zijn playlist. En jawel, ik herken Nightwish! Hij heeft wat leuke nummers, en als vanzelf gaan we meezingen. Doordat ik al wat alcohol op heb ben ik niet zo geneigd hem bijzonder veel te vragen over zijn achtergrond in zingen. Hij zingt in een koor, en dat is fijn om te horen. Samen zingen we wat nummers van Nightwish mee, midden op het veld. Ik krijg het compliment dat ik bij Nemo ‘die ene acapella noot gewoon loepzuiver inzette en aanhield’ – van zijn tentgenoot. Kijk, dat vind ik complimenten!
Als er weer te veel onbekende muziek op komt ga ik weer een tentje verder. Een tweede Tschunk wil ik eigenlijk niet, want ik hoef geen hangover. Dus pols ik Hugo even. Hij blijkt in de maintent te zitten, alwaar hij met twee vrienden driftig aan een badge voor een opkomend event programmeert. Okee. In een keer ben ik weer nuchter. Ik bedoel, gezellig bij hem zitten wil ik nu wel, maar hij doet duidelijk niet aan het feestje buiten mee. Dus zet ik de knop om, haal ik ook mijn laptop, en ga ik maar vertalingen zitten hakken.
Het wordt niet erg gezellig op die manier, en ik word met name alleen maar slaperiger. Dus zeg ik de boys goedenacht en zoek mijn tentje op. Morgen maar weer eens echt wat nuttigs doen, zoals naar de braderie in het dorp gaan, en mijn eenhoorn-hoorn en -staart aan mijn tent bevestigen…
zondag
Op zondagochtend slaap ik met genoegen een beetje uit. Het enige dat me van mijn veldbed krijgt, is de gedachte dat het ontbijt weldra vergeven zal zijn. Daarom werk ik me maar overeind en maak me klaar om naar buiten te gaan. Door het doek hoor ik de Duitsers links en rechts naast me praten. Ik sta namelijk ingebouwd tussen een shelter en een partytent, en in beide zitten delegaties van onze oosterburen al vroeg te kletsen. Ik vind het wel leuk.
Ik doe weer een rondje wasbak, pak ontbijt. Martijn en Leroy zijn nog niet uit de veren, dus ik haal koffie bij HackSaar. Ik word vriendelijk begroet terwijl ik naar de Senseo achterin de tent loop. Het apparaatje staat er troosteloos bij. Ik moet eerst alle bakjes leeggooien, daarna overstroomt mijn kopje ook nog eens. Ik ruim alles op en ga weer in de maintent zitten eten.
Dan is het tijd om mijn boeltje te pakken en richting dorp te gaan. Er is namelijk twee dagen lang braderie. Ik app de jongens dat ik beneden ben, en dat ze me moeten appen als er iets is. Het is tien minuten lopen naar het dorp, ik verwacht geen onrust. Uit voorzorg neem ik wel de rugtas van mijn veldbedje mee. Je zult maar net iets heel gaafs tegenkomen. Als het in de tas past, past het zeker nog wel ergens in de auto.
Zo loop ik het terrein af, het eerste onverharde pad links in. Al gauw bevind ik me in een tunnel van struiken. Links ontstijgt de achtertuin van het scoutinggebouw me. Rechts zie ik door het dichte struikgewas aangrenzende tuinen van de huizen verderop aan de straat. Al gauw bereik ik het einde van het overgroeide tunneltje en sta ik bovenaan een zijstraat van het dorp. Ik wandel naar het centrum, maak foto’s, let meer op de straatnamen en de omgeving dan ik deed, toen ik met de jongens liep. Ik voel me zowaar een beetje meer ‘Heidi de reiziger’ als op de reizen, waar ik helemaal alleen ben.
De braderie in het dorp is niet moeilijk te vinden. Het centrum is een stuk afgesloten met dranghekken. Ik beland er midden in. Daarom ga ik links, en volg het voetgangersgebied. Het is een markt; niet echt iets bijzonders. Het wemelt er van de kledingkraampjes met gebloemde jurken, harembroeken, oude-damesshirtjes en schoenen van namaakleer. Die hebben we thuis ook wel. Wat me wel bekoort zijn de standjes met hapjes, waar je netjes overal iets aangereikt krijgt. Ik eet het met smaak op.
Dan zie ik de Zeeman. Ja, Luxemburg heeft dus ook al de Zeeman! Wat een fantastische winkel is het toch, ik ga me er ook niet voor schamen. Met een aanbod dat net de pulp van de Action overstijgt vind ik toch altijd weer iets aparts daar, of het nou in Nederland of in het buitenland is. Nieuwsgierig stap ik naar binnen en loop meteen naar de huisraad. Inderdaad, ze hebben verrassende snuisterijen. Ik neus rond, pak hier en daar wat, vind zelfs wat voor Yvo; ik weet niet of hij het al heeft, maar het kost amper wat, dus het gaat mee. Voor de katten vind ik zowaar een juten matje, veertig centimeter in doorsnee, dat precies lijkt op mijn dure nieuwe tapijt. Het gaat mee. Ik sluit de shoppingspree af met de aankoop van een stijlvolle, spotgoedkope witte zonnehoed, en troon naar de kassa. De conversatie gaat gemakkelijk. Het Frans gaat me nog niet zo slecht af.
Met mijn tasje volgeladen wandel ik met hernieuwde blik de markt op. Zo. Ik heb mijn slag geslagen. Nu nog even neuzen hier en daar en ik ga weer terug naar het kampeerterrein.
Het blijkt, dat ik eigenlijk vrij aan het begin van de markt erin stapte, dus na de hele route terug is er niet zo veel nieuws meer. Ik zoek op mijn telefoon even een brievenbus op. Dat lijkt lastig, maar waar kun je die beter vinden dan bij het postkantoor? Terwijl ik dat opzoek, rollen er WhatsAppjes van vrienden in Nederland binnen. Er is iemand op zijn teentjes getrapt door een voorval van drie jaar geleden, en ik moet het emotionele brandje blussen. Ik zet me op een bankje op het plein voor het Hôtel de Ville, alwaar ik bijna gelijk door een man weer opgejaagd word. ‘Mademoiselle! De bus gaat niet hier! Dit is niet de busstop! De bus gaat niet hier!’ ‘Nee oké’, stel ik de man gerust, ‘ik wil gewoon op een bankje zitten, geen nood’. De man druipt af, blij dat hij de mensheid weer voor groot onheil behoed heeft. Ik pak mijn toestel er weer bij en ga even rustig in gesprek met de gepikeerde vriend. ‘Ik word nooit serieus genomen’ flapt hij er uiteindelijk uit. Hèhè. Zeg dat dan gewoon. Enfin, ik heb geen zin om daar nu hier op in te gaan. Ik doe mijn telefoon weer weg en wandel de twee straten naar het postkantoor. Daar post ik de ansichtkaart aan mijn oma. Zo. En route, terug naar het kampeerterrein.
Terug bij de tent is er een hoop veranderd. Her en der zijn slaaptentjes zijn ingepakt. De maintent staat er wat bedremmeld bij met al zijn flappen omhoog. Mensen lopen driftig heen en weer. Ah ja, het is de laatste dag…
Ik begeef me naar de maintent voor een fles drinken. Daar zit Hugo met twee vrienden. Hij kijkt blij op als hij me ziet. Dat kan ik niet weerstaan, dus na het kopen van een flesje drinken zet ik me naast hem op de bank. Hij is nog steeds druk bezig met het aanzwengelen van prototypes van zijn badge. Ze zien er allemaal nog niet uit zoals ze eruit móeten zien – een witte wolfskop met als ogen twee cijferdisplays. ‘Daarmee kun je straks zien hoeveel mensen er om je heen zijn’ legt hij me enthousiast uit. ‘Oh’. Kun je dat niet gewoon zien dan, denk ik. Dus ik formuleer het als een grapje. ‘Dus als je in een tent naast het doek staat, en de teller geeft vijftig aan, dan… weet je dus dat er naast je buiten die tent heel veel mensen op een kluitje staan?’ Hij kijkt me even aan. ‘Euh, ja.’ Beats me, maar ik zie er het nut nog niet van in.
Een vriend van Hugo wandelt rond met één van de badges aan een powerbank. Hij hangt hem een eindje weg op om te zien of de badges elkaar nog binnen bereik detecteren. Dat lijkt te lukken. Hugo komt USB-poorten tekort om al zijn prototype badges mee van stroom te voorzien, dus kijkt hij mij tot mijn genoegen eens lief aan. Of ik alsjeblieft mijn laptop wil pakken…? Ik kan op die blik geen nee zeggen, dus haal ik mijn laptop uit mijn slaaptent op. Ik installeer me bij de rest en voorzie Hugo van twee extra stroombronnen. Ik kan zelf geen plekje in het stekkerblok krijgen, dus wil ik mijn laptop niet te lang aan houden. Ik moet hem in de auto terug nog gebruiken voor die verschrikkelijke vertaling, en liefst niet weer met twaalf procent batterij.
Dan verzint Hugo wat slims. Althans, dat denkt hij. Hij prikt alle badges in serie op een breadboard, en voorziet dat van stroom. Ik geef hem draadjes aan en prik lustig mee. Als we twee bordjes met elk drie badges hebben liggen ontdekken we een probleem: niet alleen zitten de pootjes muurvast in de gaatjes, ook krijgen de achterste twee badges niet genoeg stroom om goed te reageren. Zuchtend frunnikt Hugo dan maar weer alle badges los uit de bordjes, zonder de pootjes kapot te maken.
Wordt vervolgd…
donderdag
De afgelopen weken ben ik erg druk geweest – met werk, bestuur van theatersport, afspraken hier en daar… ik mag er wel weer eens tussenuit. En nee, in een jaar als dit – met wat wisseling van werk, is er geen ruimte voor lange zonovergoten vakanties in exquise oorden. Ik ga dit jaar lekker ‘dicht bij huis’ weg. Helsa in het voorjaar, Luxemburg in de zomer, en … Helsa in het najaar. Maar ditmaal ga ik niet alleen!
Ja, dit nieuws doet Adventura wel wat op zijn grondvesten trillen, niet? Maar niets is minder waar. Ik heb een fervent solo-reiziger gevonden, die geïntrigeerd was om wel eens met mij een weekendje weg te gaan. Dus hebben we plannen gemaakt, een datum geprikt, en vertrekken we deze ochtend naar het idyllische huisje nabij Kassel. De gegadigde: mijn buurman Yvo. Met amper 500 meter tussen onze appartementen pakken wij deze ochtend apart van elkaar in.
vrijdag
Yvo heeft me geappt, dat hij voor twaalven kan vertrekken. Dat stelt me natuurlijk iets teleur, want ik ben een vroege vogel die op een reis naar de Alpen al met genoegen om zes uur al in de trein zit. Maar, Yvo heeft een bepaalde gereserveerdheid, waar ik mij door de jaren dat we elkaar kennen, in heb aangepast. Een zekere rust ook. Ik zet de klok op elf uur en pak gemoedelijk in. Natuurlijk heb ik ook voor een kort tripje als dit een paklijst. Die volg ik op de voet, alles afstrepend wat ik op het bed klaarleg. Wat het bed weer verlaat krijgt een uitroeptekentje.
Ik ruim het huis op, voer de katten, app wat met Yvo. Krijg van theatersportvereniging Pro Deo allemaal vragen die ik links en rechts delegeer. Om kwart voor elf ben ik helemaal klaar. ‘Ik was om 9 uur al klaar’ appt Yvo me terug. Goed! Dat weet ik dus voor de volgende keer.
Mijn bagage bestaat vandaag uit 3 tassen: mijn vaste trekkingrugzak, een rugzak met spelletjes en eten, en een tas met mijn veldbed. Of ik dat laatste ga gebruiken weet ik niet; dat hangt af van hoe gemakkelijk het bed in de woonkamer dagelijks in- en uit te klappen is. Yvo slaapt in de slaapkamer.
Yvo rolt de auto voor (makkelijk, hij stond dichter bij mijn huis, dan bij het zijne) en we leggen de tassen achterin. Voor dit tripje heeft Yvo de auto van zijn vader te leen gekregen. Een robuuste Mercedes stationwagon, die lekker geruisloos over de Duitse snelwegen kan zoeven.
De trip verloopt spoedig. We kletsen wat af en bereiken weldra Dortmund. Wat me opvalt is dat de route ernaartoe niet veel verschilt van die van de trein. Er is geen brede snelweg; er is een typische Duitse autobaan met op- en afritten en een gedeelde derde baan in het midden. Van tijd tot tijd moet iedereen op zijn helft invoegen, omdat dan de tegenliggers vanaf daar een dubbele baan hebben. Al met al zorgt dat dat je een beetje behoudend blijft rijden.
Vanaf Dortmund hebben we wél een echte snelweg, om zo maar te zeggen. Met echte Staus, natuurlijk. Kilometerslange wegopbrekingen, soms met ernstig smalle betonnen sluizen waar je maar doorheen jakkert. Bijna geplet worden door gezellig links rijdende vrachtwagens is de orde van de dag. Gelukkig laat Yvo zich niet gek maken en rollen we lekker door.
Als we Kassel naderen, tegen tweeën, overkomt ons opeens een klein ongemak: de motorkap springt open. Een heel klein stukje maar, maar met 120 kilometer per uur willen we natuurlijk niet dat het ding opeens verticaal in ons gezicht klapt. Dus we sturen de auto braaf naar de vluchtstrook en Yvo wringt zich uit de auto – daarbij een laderkabeltje meepakkend, waarin hij verstrikt raakt, en een ongemakkelijk dansje moet doen terwijl de vrachtwagens langs hem heen scheren en ik de laderkabel binnenhaal. Gelukkig kan hij eenvoudig de motorkap dichtdrukken en kunnen we weer verder. Wel wordt er even een notitie naar zijn vader gestuurd.
Enkele tientallen kilometers verder, op een rondweg om Kassel, begint het te regenen. We praten wat, en voordat ik het doorheb stuurt Yvo de auto abrupt weer naar de vluchtstrook. Hij wijst op de enkele ruitenwisser, die midden op de ruit stilstaat. Regen gutst al gauw overal en vertroebelt ons zicht. We staan stil. Weer stapt Yvo uit de auto; ditmaal weet ik net op tijd het laderkabeltje weg te pakken. Yvo beweegt de ruitenwisser: dat gaat. Hij probeert het nog eens vanuit de auto: dat werkt niet. We staan stil.
Terwijl de regen over de ruiten stroomt, appt Yvo zijn vader. Wist hij al dat de ruitenwisser stuk was? ‘Ja’ luidt het antwoord van de thuisbasis. ‘Achterin ligt ook al een nieuwe ruitenwissermotor.’ Ik weet niet of ik blij of triest moet zijn met dit nieuws. Op de achterbank ligt inderdaad een simpel rood-wit doosje dat mij nog niet eerder opgevallen was. Daar staan we dan.
Yvo start de motor weer en rolt de auto rustig aan naar de volgende afrit, die gelukkig net voor ons in het verschiet ligt. Naarstig kijkend door de vertroebelde voorruit nemen we twee afslagen naar links en staan we op een parkeerplaatsje in een buitenwijk, op ongeveer een half uur van Helsa. Het internetbereik is hier ronduit matig. We bellen de ANWB. Ze kunnen op deze vrijdagmiddag een wagen sturen, maar die moet vanuit Nederland komen: over drie uur kan hij bij ons zijn. Met onze bestemming zo dichtbij vinden we dat een stom idee. Ik zoek met moeite naar een garagebedrijf en vind er één, maar aarzel om hem aan Yvo te melden. Maar; het is net tien minuten droog, dus lijkt het hem de beste keus. We rijden naar het adres, twee straten verder. Het blijkt het postadres van een online bandenservice te zijn. Pech…
Inmiddels is het weer gaan regenen. Zonder enig zicht door de voorruit rollen we het wijkje uit, voorzichtig een doorgaande weg over, op het parkeerterrein van een drankenhandel. Yvo kijkt me aan. Hij is er klaar mee. Het is onverantwoord om zo nog maar één meter verder te rijden. Ik heb dat zelf nog niet ervaren, dus ik heb moeite hem direct te geloven. We stappen uit – het is zowaar weer heel even droog – en op aanraden van Yvo’s TomTom lopen we naar een garagebedrijfje twee straten verderop. Uiteraard belemmert een ongelukkige wegopbreking ons een snelle doorsteek naar dat straatje. Maar we komen er.
Achter de balie van de kale, lege showroom met witte plavuizen zit een bourgondische Heinzl. Hij kijkt me aan en leunt achterover in zijn verschoten bureaustoel. In het Duits leg ik hem uit wat we hier doen en dat onze ruitenwisser kapot is. Heinzl wijst op de open deur rechts van hem. ‘Iedereen is naar huis, het is vrijdagmiddag’ verzucht hij. Ik kijk in de richting van zijn gebaar en zie zeker één monteur met een vies overall staan. ‘We hebben het onderdeel bij ons’ zeg ik stellig ‘en we kunnen het zelf, maar we hebben gereedschap en een droge werkplaats nodig. Bitte?’ Heinzl zucht en gaat rechtop zitten. ‘Feierabend’ zegt hij kort. Om de hoek zit een ADAC, de Duitse wegenwacht. Die zijn tot acht uur open en zullen het voor ons oplossen.
Zuchtend verlaten we de garage. We gaan eerst de auto halen, want de ADAC is wel een eind verderop. Het is inmiddels weer begonnen met regenen. Slim rollen we de auto van parkeerterrein naar parkeerterrein, zo drukke straten en verkeerslichten vermijdend. Maar dan moeten we toch echt de weg op. We voegen in naar links en rijden mee met het verkeer. De regen stroomt over de voorruit en alles wat ze zien zijn vage, troebele grauwe vlekken. Elke andere minuut steekt Yvo zijn arm uit het raam, beweegt de ruitenwisser op en neer, en tuurt dan door het schoongeveegde hoekje de weg op. Je hoofd uit het raam steken gaat niet – daarvoor regent het te hard. Plotseling bumpsen we aan de rechterkant over de stoepband. Oké, nu vind ik het ook officieel onverantwoord. Laten we die ADAC snel bereiken.
Dat doen we. Het is een zo mogelijk nog kleinere garage. We zetten de auto in een vrij hoekje en ik loop op de monteurs af, die met zijn drieën onder een auto op de brug staan. Eén van hen, een enorme beul met een vierkante kaak, stapt naar buiten toe op ons af. Hij zegt niks, hij gromt alleen wat. Ik steek van wal en leg weer uit wat we hier doen en wat er kapot is. Zijn blik flitst naar de Mercedes. ‘Schade’ zegt hij, ‘wij kunnen het onderdeel bestellen, dan is het er maandag. Wij mogen geen onderdelen inbouwen die u zelf meebrengt.’ Ik knipper met mijn ogen. Wat is dit! Ik snap hem wel – maar dit is de omgekeerde wereld! Ik bal mijn vuist achter mijn rug en snuif om tot een kalm antwoord te komen. ‘Hebt u een alternatief voor ons?’ glimlach ik. ‘Wij mogen geen spullen van derden inbouwen.’ Hij draait van me af en loopt weg. ‘Zo krijg ik problemen met mijn baas. Ga nu weg.’ dan voegt hij er zacht aan toe ‘…tweemaal links, deze straat uit. Daar vindt u garage Elan. Die doet het wel.’
Verbolgen kijk ik naar het gele bordje van de ADAC. Met zo’n behandeling kom je als ANWB’er niet op de voorkant van de Kampioen, meneer. Ik hoef echter ook geen dreun van deze knul, dus stappen we maar weer in en gaan we op weg. Yvo weet de ’tweemaal links’ wonderwel snel te vinden. Het regent weer zachtjes, nog altijd moet hij om de zoveel meter met zijn arm de ruitenwisser bewegen. Zo ook als we een volgende hoofdweg naderen en er een politiebusje recht voor ons optrekt. Ze rijden gelukkig door.
Garage Elan is zo gevonden. We rollen de ruime parkeerplaats van het tankstation op en parkeren onze auto achteraan tussen de andere wagens. Een goedlachse, drukke Turkse man komt ons tegemoet. Weer doe ik mijn verhaal. Hij glimlacht. ‘Eén uur – dan help ik jullie. Hierachter is een Kaufhaus – ga maar winkelen. In één uur help ik jullie.’ Ik brief het door aan Yvo. ‘Goed’ zegt die. Het aanbod om te gaan winkelen slaan we af. We installeren ons in de auto op de voorstoelen en pakken elk een boek. Zo lezen we het uur weg. De garage-eigenaar komt geregeld langsdrentelen. Hij praat met vrienden, rookt sigaretten, regelt de werkuren van het meisje van het tankstation, rookt nog wat sigaretten, prutst aan een auto, en keuvelt met zijn werknemers. Ik loop even heen en weer naar het tankstation en sla wat chocolade in. Als je dan toch moet wachten…
Ik SMS met Jonathan, de eigenaar van de Airbnb. Die vraagt of hij ons kan komen ophalen. Yvo schudt nee. We hebben veel losse baggage (maar Jonathan een grote SUV!) en hij wil liever bij de auto blijven. Ik ook, eigenlijk.
Na een klein uur komt de monteur op onze auto af. Hij gebaart Yvo de auto met zijn neus de garage in te rollen. Het gaat nu toch echt plaatsvinden! De man is blij dat we onze eigen vervangende motor meegebracht hebben. Als ik rondkijk in de smerige, overvolle werkplaats zie ik inderdaad her en der soortgelijke doosjes liggen. Voor de rest is de werkplaats typisch, en ook wat nostalgisch; afgezien van de enorme chaos ruikt het er als in de metaalwerkplaats waar mijn vader vroeger lesgaf. Een geur van olie, warm metaal, stof, op de achtergrond een blikkerige radio. Gereedschapskasten overal, schoonmaakpapier op rol, werktrolleys. Ik sta er rustig bij en tolk voor Yvo, terwijl de garagehouder schroefje voor schroefje de kappen van de motorkap af haalt. Ondertussen rookt hij sigaretjes, wuift hij klanten weg, plant hij nieuwe klanten in, en betaalt hij de tankstationmedewerkster uit. Vast een typische vrijdagmiddag voor hem.
Terwijl ik wat met hem praat over Duitsland, Turkije, en god weet ik wat, heeft hij opeens de motor te pakken. Hij haalt hem er voorzichtig uit en doet een nadere inspectie. ‘Ahaaa…’ zegt hij met een glimlach. Hij pakt een tang en draait een grote moer voorop het blad aan. Plaatst de motor terug. Gebaart Yvo dat hij de auto mag starten. Yvo zet de ruitenwisser aan en jawel, die slaat weer als een molenwiek over de ruit. We zuchten eens diep. ‘Ik maak ‘m weer dicht, rij ‘m er zo maar uit’ lacht de monteur hartelijk.
Als alles weer op z’n plek zit is het mijn beurt om naar voren te stappen. ‘Vertel, wat mag het ons kosten?’ ‘Vijftig euro’ lacht de man. Ja, daar zou ik ook om lachen. Met al zijn kunst- en vliegwerk tussendoor heeft hij net een kwartiertje onder de motorkap gekeken. Dat is snel verdiend. Maar Yvo en ik zijn beiden wel klaar met dit avontuur. Yvo betaalt, ik vraag een kwitantie, en zwaaiend rijden we weg. Kan de vakantie nu eindelijk beginnen?
We stellen de TomTom weer in en zetten vaart naar Helsa. Inderdaad, we zijn er zo. Oooh, die drie uur dat we hebben rondgereden in deze voorstadjes… het is inmiddels ook weer droog. Daar hadden we ook op kunnen wachten natuurlijk, maar dan had Yvo dit weekend nog eigenhandig de ruitenwisser moeten fiksen. En daar is vakantie niet voor.
We zetten de auto onderaan de weg onder de carport (ik vergeet even dat het gezin twee auto’s heeft) en klimmen omhoog. Jonathan staat al met hun dochtertje in de voortuin en duwt haar op de schommel. We worden hartelijk onthaald. Het huisje is al warmgestookt, het bankbed is opgemaakt (onpraktisch, want we willen eerst nog een paar uurtjes zitten). Het bureautje is verdwenen en heeft plaatsgemaakt voor de tafel uit de keuken. Ik vind het heerlijk om weer terug te zijn. We maken de kachel verder aan en pakken rustig uit. Tijd voor avondeten.
Yvo biedt spontaan aan te koken, iets waar ik nu helemaal geen sjoege meer aan heb. Prima. Er zijn nog steeds niet bijster veel lampen in de woonkamer (behalve de oogverblindende plafonnière…), dus ik scharrel wat uit de slaapkamer op en zet die op de eettafel. Als we met z’n tweeën willen eten, of bordspelletjes spelen, hebben we toch wat degelijk licht nodig. Na het eten drinken we chocomel en thee. Yvo game’t op zijn Nintendo DS, ik schrijf in mijn boekje en internet wat. De zon gaat onder in het dal, het wordt langzaam schemerig.
We lopen in het donker nog even naar beneden, naar de auto. Ik trap bijna op een prachtige vuursalamander – gelukkig dat Yvo net even bijlicht. Naast wat praktische spullen haal ik ook Yvo’s kampeerstoeltje naar boven, opdat we meer comfortabele zitplaatsen hebben. Voor een beetje personal space wil je niet continu als sardientjes in blik naast elkaar op de bank zitten, en de witte caféstoelen bij de tafel zijn wel mooi, maar niet erg goed voor de rug. Boven bij het huisje lopen we over de veranda en zetten ons er even neer. Het is vanavond helder, dat zal het de komende avonden niet zijn. Daarom heeft Yvo zijn telescoop ook niet meegenomen. Ach, we kijken zo met het blote oog, en dat is ook al erg mooi. We benoemen wat sterrenbeelden, kijken naar de gloed in het dal, waarschijnlijk afkomstig van de lichten van Kassel. Dan gaan we naar binnen, maken beiden ons bed gereed, en gaan slapen.
zaterdag
Deze ochtend word ik vroeg wakker, om zes uur al. Van geschreeuw uit het dal. Eerst dringt het geluid moeizaam tot me door. Is er nou iemand aan het schreeuwen? Heeft iemand de bus gemist? Is er een gek uit de DRK-kliniek losgelaten? Nee, het is een haan, die beneden in het dal kraait. Hoe beter ik het geluid identificeer, hoe meer ik ook echt hoor dat het een haan is. Maar ik heb nooit beseft dat die zo klinken. Wat een streber, zeg.
Van zeven tot negen slaap ik weer verder. De haan houdt vanaf dat uur zijn kop. Om negen uur ruim ik het bed op en stook de haard warm. Yvo komt uit zijn slaapkamer en we doen samen de afwas. Dan bak ik mijn eitjes, terwijl Yvo ook ontbijt maakt.
Tegen half elf zitten we aan de koffie. We pakken wat kleins aan eten en drinken in onze tassen en beginnen aan een korte wandeling. Eerst bovenlangs, de achtertuin uit. Ik herken het paadje nog goed, al is het nu weelderig overgroeid met volle groene struiken. De grond is niet langer besneeuwd, maar overwoekerd met vaalgroen droog gras. Al gauw komen we bij de eerste dwarse boomstam, die er tot mijn verbazing nog ligt. Hier is dus heel de zomer geen zaag bij geweest. Het is even wrikken voordat ik over de stam heen ben. Yvo stapt er met zijn lange benen gewoon overheen. Dat is een gelukje, want voor de res is hij minder outdoorsy gekleed dan ik. Ik hoop vooral dat hij geen natte schoenen krijgt. We zijn namelijk nog even niet op de gewone weg.
We lopen nog een stuk door het woud en komen her en der omgeknakte bomen tegen, die ik ook allemaal nog herken. Ik heb er destijds heel wat foto’s van gemaakt. Eigenlijk dacht ik dat ze in de weken daarna wel rap zouden omvallen, of weggehaald zouden worden. Dat is dus niet gebeurd. We wringen ons een weg tussen de stammen door en komen op het pad dat het dal omzoomt. Daar gaan we rechts. Nog even een slinger het dal in, dan bij de Gabelung weer naar links, en we lopen heuvelafwaarts naar het dorp. Voor mij nog allemaal appeltje-eitje, al ben ik wel wat beteuterd dat het uitzicht naar Helsa toe nu helemaal overgroeid is. In de winter kon je er een prachtige foto maken, nu zie je alleen maar bladeren.
Ik loop met Yvo de route die ik destijds ook wandelde. Bovenlangs het dorp, de bocht naar beneden, tot we bovenaan bij de Fröbelstrasse zijn. Het moet ook niet al te moeilijk worden hè? We lopen de straat af, en ik kijk op naar de enorme witte seniorenappartementen die inmiddels hier verrezen zijn. Wat jammer voor de mensen die er achter op de heuvel wonen. Heel hun uitzicht weg.
Onderaan de weg staan we gelijk bij de Edeka. We halen biertjes, en eten voor zondag. Dan raken we in discussie over paneermeel. We hebben gehakt mee, dus Yvo wil wel gehaktballen. Maar daar moet paneermeel doorheen. Waar vind je dat in zo’n buurtsuper? Na alle rekken te zijn afgestruind vinden we een joekel van een pak onderin een schap. Aangezien mijn kleine looprugzakje al vol zal zitten met flesjes vind ik het geen jofel idee om dat hele pak mee te nemen. Bovendien hebben we maar een scheutje nodig. Yvo bedenkt dat hij ook wel brood in de oven kan bakken, en dat verkruimelen. Mij ook best. Uiteindelijk besluiten we gewoon geen gehaktballen te maken. Ook opgelost.
We rekenen de rest af. Ojee, daar is de kassadame weer – ik ben haar nog niet vergeten. De laatste keer dat ik tegenover haar stond, had ik vijf euro nogwat in contanten nodig, om met de tram mee te kunnen. Dat lukte toen maar net. Ik steek haar mijn pinpas toe en mompel iets van ‘card’. Gelijk denkt ze dat het een creditcard is. ‘Nee nee, EC Karte’ zeg ik er haastig bij. Met een frons steekt ze me het pinautomaatje toe en is werkelijk wat verbaasd als de transactie ook echt lukt. Betalen in Duitse buurtsupers… altijd spannend.
We snacken onze verse lunch op en Yvo is helemaal blij met zijn pretzel. (hij is even later ook helemaal niet blij als zijn pretzel op is…). We lopen het dorp weer uit, heuveltje op. Dat is wel erg steil, dat kun je niet ontkennen. Ik loop wat langzamer dan normaal zodat het voor beiden leuk blijft. Dan bereiken we bovenaan weer de ingang naar het smalle valeitje. We worden weer overschaduwd door hoge boomkruinen.
Naaldbomen zijn maar gekke dingen. Een enorme lange dunne stam, met hier en daar dorre scherpe takken, tot aan de top. Daar, in de top, een parmantig kerstboompje dat heel hard zijn best doet om net boven de andere kruintjes uit genoeg zonlicht te vangen. En dat waait dan maar zo’n beetje heen en weer.
Ik heb nog wel zin in meer wandelingen vandaag, maar eerst even uitrusten. Yvo maakt courgettesoep. Daarbij ontbreekt het hem aan aardig wat keukengerei en -ruimte, wat hij me geregeld laat horen. Ach ja. Als ik hier alleen ben mis ik niks, eigenlijk. Het is in zo’n vakantiehuisje altijd behelpen, en dit vakantiehuisje is duidelijk een aflegplek van alle oude spullen van de eigenaren. Je kunt geen volwaardige keuken verwachten als iemand er niet dagelijks woont. Ik nestel me op de bank en even later eten we soep.
Via een postservice stuur ik een kaartje naar mijn oma, met een kersverse foto van mij op de veranda erop. Daarna schrijf ik alle belevenissen bij in mijn boekje. Onkel Sven, de kat, komt langs. Hij staart zoals eerder weer op een triomfantelijke manier door de terrasdeur naar binnen. Ik haal hem even aan. Als ik naar de lucht kijk, zie ik dat het langzaam betrekt. Dat was alle zon voor dit weekend…
Tijd voor een spelletje. Yvo en ik blijken beide Carcassonne te hebben ingepakt. Ik heb ook Cards Against Humanity mee, maar dat vindt Yvo niet zo’n leuk spel. Dus dat blijft in de tas. We pakken Jaipur, nemen de regels weer even door, en gaan van start. Ik verlies eerst, maar word dan beter. We gaan feller spelen en jatten kaarten van de markt voordat de ander er z’n handel mee kan drijven. De stemming zit er weer goed in!
Na het spelletje trekken we een biertje open en gaan Finding Nemo kijken. Die staat, met heel wat andere (Duitse) films, hier in de kast. Gelukkig heeft de film gewoon Engels geluid. Heerlijk melige film is dat. Naderhand maken we elk ons bed op en gaan slapen.
zondag
Deze ochtend word ik weer lekker laat wakker, ondanks de wederom schreeuwende haan. Ik heb het rolgordijn aan de zuidkant dichtgedaan en het raam ook, dat scheelt al een hoop. Yvo komt ook zijn slaapkamer uitstommelen, en zo wandelen we de ochtend rond in pyjama. Ik maak weer ontbijt, en snaai wat van Yvo’s brood mee (hij heeft namelijk Nutella!).
Ik ga op de bank zitten lezen, Yvo zit naast me te gamen. Buiten is het grauw, windstil, maar wel echt herfstig. Heel af en toe piept de zon door, maar het wordt steeds minder. Terwijl we zo op de bank zitten hebben we ook wel heel nuttige, en uiterst vermakelijke discussies. Mijn liefde voor chocola is een terugkerend item, al moet ik zeggen dat Yvo onverwacht erg fan is van pretzels. Het smelten van chocola kun je prima vervloeibariseren noemen, maar weer niet liquideren. We hebben geregeld een miscommunicatie, en daar hebben we dan weer een discussie over. Heerlijk om zo te kunnen redeneren en analyseren – en als je een tijdje niets hoort, is de ander weer in game of boek verzonken.
Ik vind het tijd om me aan te kleden. Ik wil namelijk nog een stuk wandelen, ondanks het minder prettige weer. Yvo ziet dat niet zitten (slim) en blijft lekker in huis. Na gewik en geweeg over wat ik meeneem pak ik mijn DSLR wel in. Wandelrugzakje, emergency stroopwafel, water, regenjas. Dat water is eigenlijk direct al overbodig, want dat valt al zachtjes als een fijne nevel uit de hemel. Gelukkig loop ik voornamelijk onder de bomen.
Ik ga op pad. Onderaan de tuin kom ik Jonathan tegen. Hij staat bovenop het spiksplinternieuwe stroomhokje en schept aarde en houtsnippers terug op hun plaats. Hij vraagt me naar mijn mening over wat zaken in het huisje, dus ik geef wat tips en ideeën. Op zich wordt mijn Duits niet beter van iemand toeschreeuwen op een heuveltje in de regen, maar zeg nou zelf: Duits is daar wel weer de ideale taal voor. Jonathan geeft me nog complimenten op mijn leren hoedje. Na ons over en weer-geroep af te hebben gerond loop ik verder.
Eerst bij de gabelung rechtuit, de heuvel op zoals gisteren. Rechtsom met de bocht mee dit keer, niet rechtdoor naar het dorp. Ik maak een grote ronde, die ook een stuk het naastgelegen Ibachtal in gaat. Zo loop ik een half uurtje, drie kwartier. De natte nevel verandert langzaam in een miezerige regenbui. Ik merk het nog niet zo, omdat ik door de bossen loop. Maar mijn camera heeft er al last van, dus die gaat achter in de rugzak. Ik bewaar hem namelijk in een net niet passende filmcameratas, en er kan regen naar binnen sijpelen. Dat zou zonde zijn.
Aan het einde van het Ibachtal hoop ik echt op een scherpe bocht naar rechts, zodat ik bovenlangs terug kan lopen. Gelukkig, die is er. Het is verbazend hoe snel je stijgt in zo’n bocht in het pad. Na een paar honderd meter sta ik boven op de heuvel en kijk neer op het stuk pad waar ik net liep, vlak langs een verlaten huisje. Dat ligt nu echt meters en meters onder me. Hoe fantastisch groot is de natuur, en hoe klein voel je je als mens. Dat maakt dat ik me altijd nog het meest thuisvoel hier, en in de bergen nog veel meer.
Ik stap door, de motregen verandert langzaam in een hoosbui. Ik schuil onder een boom (dat helpt niet) en pak mijn regenjas uit. Stop mijn camera nog wat dieper weg en drapeer mijn buff-sjaal eroverheen. Zo, hopelijk vangt dat allemaal niet te veel regen. Mijn windstopperjack is tot dusver droog gebleven; ik kan me uitsschudden als een eend, en al het water valt van me af. Maar hoe langer ik loop, hoe minder waar dat wordt. Dus ik trek de rode regenjas maar aan.
Er komt een splitsing in het pad. Ga ik links of rechts? Beide wegen lijken goed. Ik heb gelukkig tegenwoordig gewoon data onderweg, dus ik pak Google Maps erbij. Mijn telefoon vindt de regen ook niet leuk: de nattigheid op het scherm zorgen ervoor dat zowel mijn vingers als druppels herkend worden als aanraking. Met moeite kan ik de kaartfunctie ertoe krijgen mijn locatie op te zoeken. Elke aanraking zorgt ervoor dat mijn telefoon als een malle schermen en apps laat zien. Ik stop de telefoon maar weer terug in mijn broekzak en hoop dat hij geen blijvende schade hieraan overhoudt.
Ik moet rechts. Later leer ik, dat links een weg is die als een slakkenhuis omhoog kronkelt, naar de top van de heuvel. Dat is leuk, maar niet voor nu. Ik vervolg mijn route om de heuvel heen en kom weer in het Lautenbachtal. Met wat goede wil denk ik zelfs de heuvelkam aan mijn linkerkant te kunnen herkennen. Wishful thinking, houd ik het op. Terwijl het om me heen giet van jewelste blijf ik relatief droog en warm. Het wandelt echt heerlijk zo, al moet ik me om de paar meter een beetje uitschudden.
Dan bereik ik weer een samenloop van wegen in het pad. Ik herkende ze als mijn startpunt boven het dorp. Fijn! Het werd onderhand wel eens tijd om weer huiswaarts te keren, niet zozeer voor mijzelf, maar meer voor de inhoud van mijn rugzakje. Ik loop het pad af richting het huisje. Dit pad is nog vrij nieuw, onverhard, en aangedrukt met geel kleizand. De bovenlaag van dat kleizand stroomt nu in twee smalle streepjes regenwater met mij mee het pad af. Het lijken wel riviertjes van koffiemelk!
Bij het huisje tref ik Yvo aan op de veranda. Hij is nog altijd in pyjama. De regen klettert echt mooi op het dak. Ik kom er een tijdje bij zitten. Onkel Sven heeft zich in een raamkozijntje gedrukt en zit daar te pitten, terwijl hij ons een beetje in de gaten houdt. Yvo bekent dat hij buiten zit, omdat hij binnen iets te fanatiek met de kachel aan de gang was. Inderdaad, binnen is het nog steeds zeer aangenaam warm. Maar dat deert niet. Ik wilde toch net douchen, dus dan heb ik het zeer zeker niet koud.
We spelen nog een spelletje Carcassonne, gevolgd door Jaipur. Voor het avondeten maak ik twee borden vol vlees, erwtjes en aardappelpuree. De avond gaat voorbij met nog meer bordspelletjes. We hadden ons voorgenomen ook nog Finding Dory te kijken, maar het wordt al laat. Morgen willen we bijtijds vertrekken. Dus we nestelen ons op de bank, ik drink mijn Schwarzbier.
Yvo game’t, en ik slinger wat internetpagina’s voor Pro Deo’s lustrum het web op. Tijd om te gaan slapen.
maandag
Om vijf uur ’s ochtends word ik wakker omdat ik naar het toilet moet. Geen probleem, ik zet niet eens mijn bril op. Ik ga zitten op het toilet en zie voor me in de douchebak een enorme spin. Daar heb ik geen bril voor nodig! Wat een joekel! Dit zijn de spinnen die ik heus thuis wel in mijn berging heb, maar gelukkig zelden in levende lijve aantref. Ook deze jongen is kennelijk per ongeluk in de badkamer beland.
Terwijl ik nog in roes van slaap naar hem zit te staren doet hij verwoede pogingen om uit de douchebak op te krabbelen, in mijn richting. Dat lukt hem niet, maar ik vind het sowieso wel welletjes. Ik ben klaar hier. Snel verlaat ik de badkamer en ga weer in mijn bed liggen. Helder nadenken over deze nieuwe huisgenoot doe ik later op de ochtend wel.
Inderdaad, op een christelijke tijd later die ochtend zit de spin nog steeds in de douchebak. Ik maak voorzichtig een foto. We weten nu wel dat hij er niet uit kan klimmen, maar hij is wel razendsnel. Ook al is mijn angst voor spinnen de laatste paar jaar drastisch afgenomen, oppakken en buiten zetten is niet echt een idee waar ik wild van word. Yvo heeft er ook niet zoveel behoefte aan, dus we laten de spin mooi zitten.
We pakken in, stoken de haard nog een beetje warm, ruimen het huisje op. Tegen tienen brengen we alle spullen weer naar de auto en laten het huisje achter. Ik sms Jonathan dat we vertrokken zijn, en meld hem daar natuurlijk even bij dat er een Riesengrosse Spider in de Duschwanne zit. Dat doe je toch voor elkaar.
Ondertussen is Yvo wat ongerust over de ruitenwisser. Ja, terug naar het begin van deze reis. We zijn keurig bij droog weer vertrokken, maar als het nou gaat regenen hebben we misschien weer een probleem. Die kans acht ik overigens niet zo groot; de moer was het probleem; die was in de loop der maanden of jaren losgetrild, die is nu weer stevig vastgezet. We gaan echt prima thuiskomen, daar hebben we immers ook nog de hele dag voor. Yvo maakt zich er wat meer druk om, dus hij probeert gelijk de ruitenwisser even uit wanneer we wegrijden. Het ding hapert eenmaal en doet het dan prima. Toch zet Yvo hem maar gauw weer uit. We kijken elkaar aan. ‘Hij haperde hè.’ ‘Ja.’ En zo gaan we op pad.
Tegen elven hebben we eventjes een paar spatjes regen, waarop ik grap over het aanzetten van de ruitenwisser. Dat hoeft gelukkig niet. Tegen tweeën zijn we thuis. Rijdend op de Westerval nabij Enschede komt er zowaar weer wat regen uit de lucht vallen. Nu zet Yvo vol enthousiasme de ruitenwisser aan. Die doet het als een zonnetje. Nou, hiephoi, we zijn weer thuis!
woensdag
Met Michel naar Helsa
dinsdag
Tien dagen naar Ohrid.
donderdag
maandag
Voor de vierde keer naar Helsa!
vrijdag
donderdag
Het is sinds de begindagen van juni ineens lekker weer in Nederland. Daarom staat mijn eenpersoonstentje op mijn balkon en slaap ik zo nu en dan buiten. Het is niet zo comfortabel als binnen, maar ik kan wel mooi mijn kampeeruitruisting perfectioneren.
Ik ben namelijk nogal een koukleum. De daltemperatuur ligt zo rond vijf uur ’s nachts en dan word ik wakker, met verschrikkelijk humeur en een nukkige dag ten gevolg. Menig reispartner heeft hiervan getuige moeten zijn. Met de jaren heb ik ook steeds meer zooi meegesleept om dan maar een warme overnachting te waarborgen. Nu wil ik dat terugdringen. Warm en compact op reis moet toch samengaan?
Dus heb ik mijn veldbedje geïsoleerd van onderen waardoor er een warme luchtlaag onder blijft staan, en heb ik er een badstof hoes omheen geschoven zodat ik lekker kan liggen zonder van links naar rechts te glijden. De hoes moet nog op maat gemaakt worden, het matje bevestigd, maar daar is nog tijd voor. In plaats van een volumineuze Lippi Selk’Bag slaapzak draag ik nu een hip ultralicht gewatteerd jasje, tweedehands maar precies pas. Een merinolegging, die eigenlijk overbodig is. Geen sokken meer! En verder lig ik gewoon in een normale dekenslaapzak. Hoezee!
Omdat het leven niet altijd zo loopt als je het verwacht, en mijn reizen met Michel vanaf nu vriendschappelijke uitjes zullen zijn – ga ik weer eens met vriend JC uit kamperen. Dat deden we zo’n acht jaar geleden ook, dat moet vast nog wel lukken. En ik ben even weg, afleiding is goed.
vrijdag
Vrijdagochtend wordt de paklijst uitgeprint en alles bijeengescharreld en afgestreept. Het is routine. Als laatste geef ik buurvrouw Ellen het gezag over mijn katten en naai ik vlug het veldbedhoesje in elkaar. Dan draag ik alles naar beneden en haal zonder veel nadenken klapstoel, tafel en tent uit de berging. Ik laat mijn doos met zes eieren onhandig over de vloer van de berging kletteren. Snel opgeruimd, snel weer door.
Om half zes staat Jeroen op de stoep met zijn Jeep Renegade. Tijd om te gaan! Eerst op naar de tweede coronatest in Gronau.
Safe planners als we zijn, hebben Jeroen en ik eerst donderdag al een heuse Duitse coronatest ondergaan aan de rand van Gronau. Netjes planden we een Termin in via de Chaynz app, het middel om in Duitsland snel en gemakkelijk coronaproof te worden bevonden. Met die negatieve uitslag waren we beide klaar om naar Vlotho te reizen – de eigenlijke bestemming van dit weekendje weg. Maar op de camping in Vlotho waren de toiletten nog niet open, maandag pas. En we zijn goede kampeerders, maar samen op zo’n emmer-met-deksel in de tent… nah. Liever dan een camping met gewoon sanitair.
Die heb ik op donderdagavond gevonden, een uurtje over de grens in Haselünne. En toegegeven, het ziet er uit als een heel leuke kleine camping. Geen heuvels en geen brede rivier zoals in Vlotho, maar zeker mooi gelegen in het bos, lekker stil – mits je niet op de velden met groepsreizen staat. Ik vraag speciaal na of het nu rustig is – aldus bevestigd – en daar gaan we dan heen.
Maar eerst nogmaals door de coronatest. Want deze camping vraagt beslist om een test die maximaal 24 uur oud is – niet 48 uur. Nouja, iedere locatie heeft zo z’n quirks, zeg maar. Jeroen haalt me dit maal iets te laat op, maar we weten inmiddels dat de coronatest echt een fluitje van een cent is (minder nog: hij is gratis). Dus we kachelen in het forenzenverkeer naar Gronau en draaien de stoffige parkeerplaats op bij een onopvallend tentje. Een verveelde studente hijst zich in een plakkerige wegwerpponcho en komt naar buiten voor de test.
Terwijl wij ons melden met de QR-code die buiten de tent op het paaltje hangt, haalt zij de wattenstaafjes. We worden wederom vriendelijk in onze neus gepoerd. Jeroen vindt het zo kriebelig dat hij moet niezen, ik vind het wel best. Mijn neusje kan veel hebben. We rijden voor de zekerheid al door richting Haselünne en krijgen dan beide de negatieve uitslag bevestigd. Mooi!
maandag
De toedracht van deze reis is voor eens niet de wonderschone bestemming. Het is ook niet het willen reizen an sich. Mijn reislust is acuut opgewekt door de première van de film Mad Heidi.
Mad Heidi, met oorspronkelijke naam ‘Heidiland’, is te typeren als een grindhousefilm – bloed en andere sappen spetteren lustig rond terwijl zowel comedy als gevechten niet van de lucht zijn. Denk aan een genre van Monthy Python and the Holy Grail tot aan Tarantino’s blockbusters. En dat on a budget, in Zwitserland, met een boze Heidi. Go!
In 2017 werd de film aangekondigd met een spetterende trailer. De actrice Jessy Moravec, mijn ‘sister from another mister’ vertolkte de hoofdrol. Ik vond de gelijkenis in naam en uiterlijk fenomenaal en begon gelijk het kostuum na te maken.
Maar het jaar ging voorbij, de film miste de financiën tot realisatie, COVID-19 brak uit, de actrice stapte op. De film raakte ook bij mij in de vergetelheid. Wel kwam er merchandise, een crowdfunding campaign, aandelen, … en toen kwam er een film. En die film kreeg een première.
Op 7 september in Brussel, op het Brussels International Fantastic Film Festival (BIFFF). Tijd om dat kostuum af te maken en erheen te gaan!
Na 3 weken streng doorwerken aan de jurk en alle toebehoren ligt hij (bijna) klaar. Het treinticket is geboekt, een nacht in een Airbnb geregeld, en een aansluitende overnachting bij studievriendin Annelore, die op een half uurtje van Brussel woont. Ze zal zelfs meegaan naar de film. Ik ben er klaar voor.
dinsdag
Op de bewuste dinsdagochtend naai ik de laatste details aan mijn kostuum en pak mijn tas in. Bij het verlaten van het huis ontvang ik nog een lastige brief waardoor ik acuut wat telefoontjes moet plegen, maar de instanties verzekeren mij dat het geregeld gaat worden en ik lekker naar Brussel moet gaan. Dus dat doe ik.
De eerste kilometer loop ik door het park onder de bomen. Het is nog altijd heerlijk warm. Anders geen probleem, maar ik heb het nu wel wat warmer door de hoge Dr. Martens-laarzen die ik onder mijn lange broek draag. Die laarzen zijn onderdeel van het kostuum en ze passen niet in mijn reistas. Ik stap door naar de bushalte en kies ervoor om niet via Enschede Centraal, maar gelijk via Hengelo te gaan.
Aan het Hengelose hoofdstation zit tegenwoordig mijn nieuwe kantoor, dus kan ik daar nog mooi even een espresso drinken en mijn laatste Facebookberichten lezen. Binnen tien minuten zit ik in de bus.
Ik word binnengelaten in ons kantoor. Lekker koel hier. Eerst snel een kopje espresso. Ook check ik op mijn desktop nog even mijn Facebookberichten, want dat werkt op mobiel niet zonder die vermaledijde app te installeren.
Ik krijg Annelores telefoonnummer, handig.
Dan probeer ik mijn eerste ticket te activeren. Dat wil niet. Ik vermoed gelijk wat er mis is. Ik reis in Nederland, met een Interrail. En je eigen land telt niet mee. Máár dit is een Be-Ne-Luxticket! Tja… ook dan telt de ‘Ne’ dus niet mee als je er zelf woont. Ik ben flabbergasted. Boos.
‘Komt wel goed’ zegt Michel terwijl we samen een espresso halen. Ja. Ik reis het wel op saldo. Maar zo zuur. Nu ga ik zeker niet over Schiphol, maar recht op Breda af via Zutphen. Wat zuur.
Ik zwaai iedereen uit en vertrek naar de trein.
Afgezien van de kosten gaat alles voorspoedig. Ik pak de boemel naar Zutphen, stap over op de Intercity naar Roosendaal, en stap uit op Breda.
Snel check ik uit, zoals dat moet. Ik heb de regelgeving hierover 2x op screenshot van verschillende NS-gelieerde bronnen, maar Interrail rept er niks over. Ik hop in de wachtende trein tegenover.
Ik moet mijn ticket activeren, mag dat nu wel? Ik zet me alvast in de eerste klasse. De conducteur meldt zich al, hij lijkt goed geluimd. Het kaartje activeren lukt niet, dus ik speel maar gelijk open kaart.
‘Ik heb een probleem.’ Ik laat het hem zien. Hij ziet aan mijn OV-chipkaart waar ik vandaan kom. ‘Dan moet je nog even een kaartje kopen’ doelende op een kaartje van Breda naar Noorderkempen. ‘Je moet hem iets later kiezen, dan doet ie het wel.’
Ik laat me bewust hierdoor verwarren en hij loopt even verder. Als hij terugkomt zeg ik trots ‘het is gelukt!’ en toon hem het reisticket van Noorderkempen naar Brussel Centraal. Hij kijkt natuurlijk bedenkelijk. ‘Ik bedoelde eigenlijk…’ dan laat ik hem de twee screenshots zien waarin gezegd wordt uit te checken op ‘overstapstations’ Breda e.a. . Hij wil het nu zelf ook weten en loopt weer weg. ‘Blijf maar zitten.’ Zegt hij nog. Mooi. Ik reis dit eindje illegaal, maar wel met toestemming. En hoe moet het anders?
In tien minuten zijn we op Noorderkempen en ik zie daar geen uitcheckpoortjes. Laat staan dat de trein er lang genoeg wacht om dat te doen. Dus, zo moet het.
Ik verkas naar het raam, opdat ik mijn telefoon aan de stroom kan hangen. De conducteur komt terug en spreekt eerst de verkeerde dame aan. Dan komt hij naar mij en bevestigt dat Interrail ook iets over overstapstations rept. Hij vindt het maar vreemd, maar ach we zijn nu toch België al in. En hij vindt het zielig dat ik de hele reis door Nederland zelf betaald heb.
Kan ik nog lachen? Ja, nog net. Ik ga ten slotte naar Mad Heidi! Maar dat vertel ik hem niet.
We boemelen de grens over en komen door Antwerpen en Mechelen.
Mijn herinneringen aan België zijn wisselend. In mijn middelbareschooltijd ben ik er twee keer een week geweest. De eerste week waren we een groep schapen, in de kille regen rondgeleid met bussen, braaf bij elkaar. Het was vermoeiend maar oké.
De tweede week ging naar het gastgezin van een drukke populaire scholiere. Dagen waren koud, lang en intens, en ze vraten energie. Meerdere malen bleef ik in thuis van groepsactiviteiten, zat in mijn logeerkamer, las boeken of nam een douche.
In de zomervakanties heb ik met mijn ouders en zus in een huisje verbleven of gingen we kamperen, wat leuker was. Ook dát was België.
In mijn studiejaren bezocht ik tweemaal het Huis van de Toekomst in Vilvoorde. Dat was maar een dagje, strak georganiseerd, met enthousiaste studiegenoten en inspirerende uitvindingen. Nog meer leuk België.
En nu vandaag rijd ik hier de grens over. Je merkt het al gelijk aan de huisjes: geen één is er hetzelfde. Hoge en lage dakgoten slingeren zich door het landschap. Steentjes, shingles, pleisterwerk, variërende raampjes. Elke Belg lijkt zich te willen distantiëren van zijn buur. De wegen: hobbelig en kronkelig. Is dit het, dat België zo distinct maakt, zo herkenbaar, zo anders dan Nederland?
Is er ook mooi België? Of moet je dat binnenshuis zoeken, in de bieren en de kazen en het guitige taalgebruik?
Terwijl we op Brussel-Nord af suizen, vraag ik de twee conducteurs of zij weten waar ik de S3 naar Dendermonde vind. Dat weten ze niet. Ik zie op Google Maps dat mijn Airbnb eigenlijk zelfs dichter bij Brussel-Nord ligt. Busafstand zelfs. Maar ik stap niet uit, het is vast logischer vanaf Centraal.
We bereiken Brussel Centraal, waar ik ondergronds uitstap. Ik neem de trap naar boven en kom in een lage, zacht verlichte beige marmeren hal. Niet verkeerd, op zich, al wil ik nu wel weten waar ik heen moet. Mijn volgende trip is, volgens de Interrail app, een ‘S3’ naar Bockstael. Duitsland kennende zijn ‘S’ en ‘U’ banen (die laatste hebben ze hier niet, maar toch) geen echte treinen, maar respectievelijk boven- en ondergrondse metro’s. Daarom heb ik me net in de laatste paar minuutjes nuttig gemaakt en een metroticket voor Brussel gekocht van € 2,50. Nu die vermaledijde metro nog vinden.
Ik koop eerst een warm kaasbroodje en loop het station aan de oostzijde uit. Vraag een meisje waar ik die S3 kan vinden, want binnen staat het niet op bordjes. Ze weet het niet, ze is niet van hier. Maar ze raadt me aan de hoofdingang te pakken en dan moet er propere bewegwijzering zijn. Ik volg dat advies op.
Met een omtrekkende beweging kom ik bij de hoofdingang aan, op een groot rond marmeren plein, geflankeerd door luxe hotels. Ik ga weer naar binnen en sta opnieuw in de marmeren hal. Geen bordjes. Geeneens een vertrekbord. Ik ben terug bij af.
Ik loop het kantoortje met reisadvies in en zie aan de rij dat het wel meer mensen onduidelijk is hoe dit grote station nu precies werkt. De rij is me te lang, ik loop weer weg. Dit moet toch niet moeilijk zijn? Ik kijk nogmaals. S3. Onder mij lopen meerdere treinsporen. Misschien ligt de metro dieper? Ik informeer bij een broodjeszaak in het Frans naar de metro. Twee meisjes wijzen me richting een bepaalde uitgang die ik het beste versta als ‘Backhand’ of ‘Bekant (IKEA)’ en aldaar aangekomen totaal niet op de bordjes zie staan. Maar ik zie wel typische logo’s met een brede minimalistische ‘M’ erop. Zou dat de metro duiden? Ik loop de gang maar in.
Na een paar honderd meter verdwijnen zowel de M’s als elke andere vorm van aanwijzingen. Ik moet linksaf slaan. Ha, een kioskje met twee beambten! En roltrappen en metrolijnen! Maar geen S3. Ik vraag het de beambtes. ‘Ik moet met de S3, ik heb al een kaartje. Welke metro is het?’ ‘Dat is een trein.’ ‘Wat voor trein?’ ‘Nou gewoon een trein, op het station. Het station is ginder.’ ‘Daar kom ik vandaan, gaat de S3 op een speciale plaats?’ ‘Nee, gewoon op het spoor.’ ‘Spoor 3 dan?’ ‘Dat weten we niet, gewoon op het spoor. Ga daar maar heen.’
Beteuterd dat ik dus niet daar moet zijn, en dat ik een overbodig kaartje heb, loop ik terug. Wat een eind was dat eigenlijk ook. Ik duik de lagere regionen van de marmeren hal weer in en zoek langs de muren. Daar, een vertrektijdenbord! Het enige in de hele hal. Ik zie een zekere S3 naar Dendermonde aangekondigd. Ik huppel naar platform 1 en schaar me bij de wachtende reizigers. Het is warm en drukkend hier beneden. De trein zal, jammer genoeg, dus eerst stoppen op Brussel-Nord. Daar had ik dus ook gelijk kunnen uitstappen, drie kwartier geleden…
Bockstael, hier moet ik eruit. Volgens de Airbnb-beschrijving moet ik uitgang 1 hebben, die komt het dichtst bij de Leopoldstraat uit. Helaas staat er in het station geen enkele uitgang aangegeven en loop ik maar gewoon ter plekke naar straatniveau. Ik bevind me midden op een gezellig drukke kruising. Google Maps wijst me de weg.
Ik volg enkele straten en merk dat ik eigenlijk parallel aan het spoor loop. Dan kruis ik een brug. Ja, hé, daar zit ook een uitgang van het spoor waar ik net op uitstapte. Goed, weten we dat. Ik sla linksaf mijn straat in en word op de stoep omvergereden door een jongetje op een crossfiets. Zég! Ik ben wel Nederlander hoor. En je rijdt mij niet zomaar omver, wij Nederlanders zijn koning van de stoep! Maar niet hier dus, waar stoep en fietspad gecombineerd zijn. Zouden Belgen veel fietsen?
Eindelijk herken ik de huizen en sta ik voor het juiste nummer. Mijn deurcode werkt. Fijn. Ik ga naar boven en tref mijn kamer met sleutel in de deur aan. Het huis is een steile pijpenla, met bij binnenkomst eerst rechts een deur voor de huiseigenaren. Op de eerste verdieping bevinden zich Kamer 1 (van mij) en Kamer 2. Dan, nog een smalle trap naar boven, vind ik de keuken, wc, en badkamer, en daar achter Kamer 3. Op de vliering boven de keuken vind ik Kamer 4 (ja, die is nogal ongemakkelijk gelegen, daarom huur ik die ook niet).
Ik pak uit in mijn riante kamer met hoog plafond, tweepersoonsbed en heus dakterras. In de avondschemering word ik gelijk kennis met de herdershond van de eigenaren (1 verdieping onder mij op hun terras) en de onophoudelijke passagiers- en vrachttreinen die recht achter het huis voorbijdenderen. Gelukkig ligt er een diepe tuin tussen.
Het is even voor acht en ik heb pech: de supermarkten sluiten allemaal binnen vijf minuten. ‘Uit eten dan!’ oppert Michel. Eigenlijk heb ik daar geen zin in, maar ik heb geen andere keus. Ik zie op de hoek een leuk etablissement genaamd ‘Brasserie Royal’ en besluit daar te gaan eten. Dat stelt niet teleur.
Ik vraag de garçon of ik wat kan eten en zet me vervolgens buiten aan een soort ‘stamtafel’ neer. Nee, dat mag niet, daar wordt geen eten geserveerd. Oké. In Macedonië heb ik dat ook al eens geflikt en inderdaad, dat was zowel grappig als wat ongemakkelijk. Dus doe ik het hier niet. Of ik om de hoek wil gaan zitten?
Ik sta onmiddellijk oog in oog met een joekel van een kathedraal. Da’s niet mis! Ik zet me met de rug naar de andere gasten zodat ik de kathedraal vol in zicht heb. Ja, hoehoe, daar dóe je het toch voor? Fantastisch, zo’n decor. Alcoholvrij biertje erbij. Ik bestel cannelloni met ricotta en spinazie. Daarna een schotel met inktvisringen (maarliefst vier, en verder veel sla en patat). Maar: alles is smakelijk en netjes opgediend.
Achter mij zit een viertal Noordafrikaanse mannen rond een tafel. Het lijkt alsof ze met veel beklag hun dag doorspreken. Hoewel ik ze amper versta lijken ze goudeerlijk tegen elkaar, overtuigd van hun kijk op de wereld, en teleurgesteld in alles wat dat brengt. Ze zijn redelijk vermakelijk om naar te luisteren. Achter mij zet zich nog een oude man met een gleufhoed en een ruitjesblouse, die mij aandachtig aankijkt. Ben ik zo’n vertoning dan? Misschien is hij wel schrijver en kom ik in zijn volgende boek. Of is hij filmrecensent en vraagt hij zich af of ik dé Mad Heidi ben!
Voor mij zetten zich twee Marokkaanse boys met warme kleding zoals lange mouwen en bodywarmers. Ze drinken braaf glazen thee en mopperen op het leven. Ach, ze zullen het wel nodig hebben.
Het begint wel te regenen, maar echt erg is het niet. We zitten onder een brede luifel, eigenlijk zijn die druppels best wel prettig.
Als ik klaar ben ga ik naar binnen en reken af, kleine fooi.
Het is al donker. Ik loop om de kathedraal heen en bekijk hem eens goed. Wat een detail zit er in. Wie bedacht nou een kathedraal? Zonder digitale tools nog wel! Wie bepaalde hoeveel budget er was voor een galerij meer of minder? Wie rekende alle poortjes, beuken en bogen door? De verlichting maakt het ook werkelijk prachtig af.
Na wat sightseeing loop ik rustig de paar honderd meter terug naar mijn kamer.
Goed dan, het station mag dan Bockstael heten, deze wijk heet Laeken. Thuisgekomen van het etentje én het rondje om de kathedraal, ga ik eens lekker in de warme avond in de deuropening van het dakterras zitten.
Hé, het drupt. Het drupt harder. Ik maak de linkerdeur ook open en schuif mijn stoel naar binnen. Zo, ik zit droog. Het druppen houdt ook zo weer op.
Ik bedenk me, dat ik geen ontbijt heb. Hmm. Ik kan nog even naar de avondwinkel lopen. Dan maar iets van yoghurt… ik vertrek uit mijn kamer en steek de straat over. Er komt elke keer wel een man in djellaba voorbijwandelen, en elke groet me keurig ‘bonne soiree’. Dat doe ik dus ook terug.
Voor de avondwinkel hebben zich inmiddels vier mannen op stoeltjes geschaard. Ik groet ze en wandel het piepkleine helverlichte winkeltje binnen. De eigenaar komt loom achter me aan en gaat braaf achter de toonbank op zijn telefoon kijken.
Ik koop eieren, champignons, en een flesje AA. Als er morgen geen koffie is heb ik tenminste iets van pep.
Ik reken af en keer huiswaarts. Zo, terug op het dakterras. De regen lijkt te hebben gewacht. Het barst los met onweer en al.
Tevreden drink ik een halfje AA en zit ik in de deuropening. Schrijf, app.
Dan ga ik tandenpoetsen. Opeens blijk ik wel buren te hebben. Oh, daar hoor je mooi weinig van. Ik zeg hallo tegen een roodharig meisje en boven tegen een bebaarde jongen.
Op de vliering boven de keuken brandt licht. Ook die ruimte kun je huren, maar daar heb ik bewust niet voor gekozen.
Ik keer terug naar mijn eigen rustige vertrek. Laat de metershoge terrasdeur open terwijl er nog een bui overtrekt.
Tijd om te gaan slapen.
woensdag
Tegen acht uur word ik wakker. Ik heb als een blok geslapen, heerlijk. Dit was een prima kamer. Tijd om op te staan.
Ik ga eens naar boven voor het toilet en inspecteer dan de keuken. Haal mijn bril en mijn ontbijtje op.
De kookplaat moet aan. Dat is niet heel intuïtief, maar aan gaat-ie. Pan erop. Temperatuur verhogen. ‘PIIEEP’. Foutcode E00. En uit. Leuk, dat.
Ik probeer het nog een keer of vier en pak dan het boekje erbij. Volg alle stappen in het Nederlands. ‘PIEEEP’. E00, en uit. Ik sla de tabel met foutcodes erop na. Die begint bij E01, wat een stroomstoring is. E00 staat in geen enkele taal in het boekje. Zo komen we dus niet verder.
Ik schrijf een berichtje aan host Leo en probeer ondertussen op andere creatieve manieren te komen om twee eitjes te bakken. Volgens Google kán dat wel in de magnetron, maar wel voorzichtig. Jawel. Bord insmeren met olie, eieren erop, en gaan met die banaan. Ik moet zeggen, de magnetron spuugt na een tijdje (en wat twijfelachtige knallen) wel iets uit dat op twee gebakken eieren lijkt. Ik pak het bord voorzichtig met een handdoek uit de micró en steek een vork erin.
Gétver… het voelt aan als leer. Het smaakt naar ei. Ik moet toch wat binnenkrijgen. De gastheer reageert niet zo snel. Tja, dooreten dan maar. Dit is mijn enige ontbijt, tenzij ik buiten de deur wat zoek. En dat kost allemaal maar tijd en geld.
Degelijke koffie is er ook niet. Er staat een koffiemachientje, maar er zijn geen koffiecups. Er staat een vergeten pak losse koffie in het onderkastje, maar er is geen ding voor… ja, oké, een thee-ei. Dus, we hadden toch al slecht ontbijt, hier komt oploskoffie. Ik kook een kop water en plons een thee-ei vol gemalen koffie erin. Ik laat het vijf minuten trekken en drink het dan op. Tweede maal gétver…
Goed. Klein afwasje. Terug naar boven, inpakken, en eens zien wat ik vandaag ga doen.
Mijn eerste plan is om naar de ‘Serre Royal’ te gaan. Dat zijn de koninklijke serres en ze liggen echt op steenworp afstand tegenover dit appartement. Ik zoek de openingstijden op. Ze zijn dicht. Om precies te zijn, zijn ze maar één week per jaar geopend voor publiek, en dat is niet deze week. Nou, dat is jammer.
Gare Maritime, waar ik ook heen wil, gaat pas open om 11 uur. Dus besluit ik dat ik in tussentijd maar beter naar het Huis van de Toekomst kan gaan in Vilvoorde. Daarvoor moet ik met de bus en die vertrekt aan een straat voorbij Brasserie Royal. Omdat de koffie zo ontzettend tegenviel ga ik eerst daar een espresso halen.
Ik loop weer naar het café, groet de zelfde twee jongens met bodywarmers van gisteravond – hoewel veranderd van tafeltje zitten ze er gewoon vandaag weer…
Ik groet dezelfde garçon achter de toog en bestel een espresso. ‘Sit down relax I’ll bring it’ glimlacht hij. ‘Oh I just want to drink it at the bar quickly’ zeg ik. Dat is niet echt zijn plan, want hij is de koffiemachine nog aan het schoonmaken. Maar hij weet snel een espresso te produceren en ik ben blij.
We raken in gesprek. Ik vertel dat ik hier voor een filmfestival ben en laat hem de foto’s in mijn artikel zien. Hij is onder de indruk, maar hij houdt helemaal niet van grindhouse films. Ik ook niet, zeg ik gemoedelijk. De barman komt uit Macedonië. ‘Aaah I have friends there!’ roep ik uit. ‘I have been to Ohrid!’ Oh ja lacht hij, Ohrid kent iedereen natuurlijk. Hij komt uit een andere plaats en woont al een aantal jaar hier in België. Ik vraag hem of hij veel talen spreekt en hij somt een heel rijtje op. Daarna vertelt hij over goede raki, de raki die eigenlijk iedereen zou moeten drinken. Ik zeg dat ik Mastika heb gedronken aldaar, en vraag of hij er niet goed aan doet om die goede raki dan voor zijn bar te importeren. Jazeker, dat doet hij!
Dan moet ik echt verder om mijn bus te halen. Hopelijk is het een korte straat erheen. Ik groet de barman met ‘dobro jutro!’ en hij corrigeert me met een ander woord, dat ‘bye’ betekent. Ik denk dat hij ‘zdravo’ zei, wat ik wel ken, maar dat haal ik er dan niet uit. Ik zwaai en ren de straat over.
Shit, ik moet nog een heel lange straat tot aan de bushalte. En de bus gaat over twee minuten. Nee, ditmaal heb ik het kaartje nog niet gekocht. Ik schijn in de bus te kunnen pinnen. Ik haast me door de lange straat naar een grote kruising. Tweehonderd meter vantevoren zie ik de bus kruisen. Die heb ik gemist. Maar hé, dit is een stad, hij komt vast over tien minuten weer. En dat is ook zo.
Terwijl ik sta te wachten check ik de openingstijden van het Huis van de Toekomst. Ook informeer ik mijn gastheer dat ik misschien niet om twaalf, maar om één uur terug ben. De gastheer heeft inmiddels wel navraag gedaan over de kookplaat, waarvan ik hem snel een foto stuur. Of mijn wens tot een uur langer blijven granted is, zien we straks wel.
Ik zie op de site van het Huis van de Toekomst tot mijn teleurstelling dat het vandaag niet voor individuen geopend is. Groepen mogen er wel op reservering in. Ja koekkoek! Gelukkig maar dat ik nog niet in de bus erheen zit, wat een domper.
Nouja, het Gare Maritime is op 22 minuten lopen vanaf hier, en net tien minuten open. Dan dáár maar heen…
De weg naar Gare Maritime loopt volledig langs de havens. Het zijn dezelfde soort havens als we hier in Enschede hebben. Grote terreinen met loodsen, afgesloten door hoge hekken. Palletwagentjes rijden rond. Ik volg de weg aan de linkerkant, en dat is over het fietspad. Dat wordt me ook wel duidelijk door alle keren dat een fietser me bijna schept. Ik moet eigenlijk naar de overkant, waar zo’n zelfde stoep is, maar die meer voor voetgangers bestemd lijkt.
Echter: hoe kom ik de brede drukke weg met aan weerszijden geparkeerde auto’s over? Ik probeer het op een paar plaatsen, maar het is onbegonnen werk. Er wordt rustig 60 gereden en de stroom houdt van beide kanten maar niet op.
Aan de overkant passeer ik bovendien allerlei grote gebouwen waar mensen van niet-Belgische afkomst zich ophouden. Ze dolen wat rond of hangen op de trappen van hulpgebouwen zoals het Rode Kruis en het immigratiekantoor. Liever loop ik daar niet tussendoor, want als me iets overkomt schiet niemand me te hulp – toch? Ik bespeur wat xenofobie bij mezelf.
Na een hele tijd vind ik een redelijke oversteekplaats en schiet de weg over. Ik loop nu dichter langs de rondhangende mensen. Het is wel leuk ook. Er wordt een man geschoren terwijl hij op een kratje afwacht. Echt vrolijk kijken de mensen niet. Ik loop maar stevig door.
Eindelijk, eindelijk, na die 22 minuten lopen, zie ik in een zijstraat het gebouw dat ik zoek. Het valt niet op tussen de andere kolossale gebouwen. Het toeval wil dat er net een enorme vrachtwagen uit rijdt en ik daarom naar binnen spiek en het gebouw herken. Dus, aangezien de deur toch open staat, wandel ik naar binnen.
Niemand houdt me tegen. Niemand kijkt ook op. Er staan IKEA-kasten schots en scheef naast het laadstation, net gebracht zeker. Er zit een jongen verveeld op zijn telefoon te kijken. In een glazen hok – een popup office – zitten twee yuppen achter hun Macbooks heel belangrijk werk te doen. Er is een mooi gedecoreerd ‘Post Office’ waar mensen in de weer zijn. Ik wandel verder de hoofdruimte in.
Het is een oud station, waarvan in het midden de rails zijn geasfalteerd. De zijkanten van het station zijn geheel bekleed met mooi houtwerk. Ja echt, het is imposant. Ruimtelijk en fris, groots en toch gezellig. Maar wat is het nou?
Ik loop van voor tot achter door het gebouw heen. Een popupwinkeltje, een 3D-printing-store, een NFT-shop of zoiets. In het midden worden beurswanden opgezet. Mannen en vrouwen lopen zachtjes pratend rond, wijzen dingen aan. Een oude vrouw zit op een bankje, alsof ze op de trein wacht die nooit meer komen zal. Zonlicht schijnt door de bovenramen naar binnen en maakt stofspikkels zichtbaar in de lucht.
Achteraan zie ik een soort food court. Ha, eten! Daar kan ik mooi lunchen dan. Ik wandel er rustig naar toe. Er is geen kip die naar me omkijkt, en toch. Er is iets vreemds aan deze ruimte. Het lijkt alsof je je in een time-glitch bevindt. Alsof meerdere clusters mensen elk iets aan het doen zijn in dit gebouw – werken, plannen, wachten, vergaderen – maar dat niemand in dezelfde tijd verkeert. Ook ik niet. Ik merk iedereen op, en niemand merkt mij op. Het voelt gewoon heel surrealistisch, maar zelf ben ik volkomen helder (een beetje hongerig, wel).
Ik nader de voedselkraampjes en zie dat ze nog aan het opbouwen zijn. Iedereen miert maar een beetje rondom zijn kraampje. Voedselbakken gaan nog over de toonbank. De ovens worden aangezet. Broodjes worden uit koelkasten getrokken. Niemand is nog klaar. Maar halló, het is toch dik na elf uur? Elf uur open, wil niemand nu wat eten dan? Ik zie mensen aan de balies, maar het blijkt nog meer personeel te zijn. Verveeld slaan ze wat met een poetsdoekje of knopen ze hun sloof voor. Het is toch écht, écht al veertig minuten na openingstijd?
Helaas, dus, ik kan hier geen lunch halen. Maar ik heb bij me. Ik vis mijn vijgenbrood uit mijn tas en neem een paar happen. Oei… het vijgenbrood is oud geworden. Ik heb het ook niet altijd in de koelkast bewaard, denk ik. Het is een beetje gaan gisten zelfs, het ruikt en smaakt naar alcohol. Elke hap smaakt sterk. Dat kan niet goed zijn. Hoewel ik er gisteren ook al wat van heb gehad wil ik nu niet verder eten. Hier in dit stille tijdloze landschap, straks ga ik er nog van hallucineren.
Dus ik stop de koek terug in mijn tas en kijk op mijn telefoon hoe ik nu terug naar mijn kamer moet.
Dat kan door het gebouw via de achterkant te verlaten en dan met een ruime boog terug naar Bockstael te lopen. Joe.
Buiten aangekomen is Google Maps het ook even kwijt. Overal staan bouwhekken. Overal ligt zand. Dat gaat in mijn sandaaltjes zitten en dat is niet prettig voor mogelijk nog komende blaren. Ik wandel maar wat in de juiste richting totdat ik een moeder met kind op hun fietsen door de bouwhekken zie schieten. Eh, hallo? Bouwterrein? Ik volg ze en sta opeens buiten het Gare Maritime-gebeuren, in een heel groot industrieel stadspark. Okee…
Volgens Google Maps moet ik gewoon het pad door het park volgen. Doe ik. Het is nog lekker warm en zonnig en ik kan nog net een stukje op deze sandaaltjes voor ik blaren loop. Dus ik wandel, en ik wandel… ik kom onder diverse oude spoorbruggen door en besef, dat het pad waar ik op loop ooit ook zelf een spoorrails was. Toch best leuk.
Na een tijdje moet ik rechts zigzaggend omhoog en kom ik weer op straatniveau. Wat wel vervelend is, is dat België geen opruimplicht heeft. Overal ligt hondenpoep. Je moet echt goed opletten, vooral als je wat aan de randen van het trottoir gaat lopen. Gelukkig stap ik nergens in.
Ik sta bovenaan eigenlijk gelijk aan de Leopoldstraat en weet mijn kamer te vinden. Gelukkig, de deurcode werkt nog en mijn kamer is ook nog onbetreden. Om 13:05 leg ik de sleutel op het bureau en verlaat de kamer.
Ik wandel terug naar station Bockstael en pak dit keer wel de juiste trap om af te dalen naar het perron. Nouja, juiste… de afstand blijft hetzelfde, want nu moet je het hele stuk gewoon over het perron lopen. Maargoed.
Na een tijdje wachten arriveert de trein naar Dendermonde, die mij meeneemt naar Denderleeuw!
Annelore appt me over mijn aankomsttijd. Haar hond Butch is vannacht ziek geworden en ze moeten er mee naar de dierenarts. Ze vraagt me om mijn aankomst voor, of na het dierenartsbezoek te plannen. Het lukt ervoor.
Met enige vertraging rol ik station Denderleeuw binnen. Annelore staat al te wachten. Jéétje, we hebben elkaar 13 jaar niet gezien! En toch zijn we allebei nog geen spat veranderd, heb ik het idee. We rijden met de auto door diverse dorpjes verder naar Denderhoutem, dat zelf geen treinstation heeft. Annelore legt ondertussen uitgebreid uit hoe het leven er hier aantoe gaat.
We stoppen bij een hofje met vrij moderne huizen en parkeren voor de deur. Er is veel domotica, vertelt Annelore, terwijl ze de voordeur met haar telefoon opent. Ik vind het wel mooi. Gelijk springen er twee enthousiaste honden op me af. Iker, een zwart type jachthond met leuke flaporen en een spitse snuit. En Butch, meer een model lijkende op een golden retriever. Je hoort het al, ik ben niet zo’n hondenkenner, maar ik vind ze wel lief. Beide honden zijn al oud en hebben kwalen. Butch heeft vannacht overgegeven en daarom blijven Annelore en Jorn liever beneden slapen, plus Jorns moeder komt vanavond zodat ze morgen onder werktijd op de honden kan passen. Ik vraag me af of Annelore het niet hartstikke druk heeft. ‘Nee, nee’ wuift ze weg ‘ik heb juist vanavond een verzetje, leuk naar de film, even ertussenuit.’ Ik ben dan wel van de beloofde logeerkamer naar de studeerkamer verhuisd, maar dat is niet erg; Lore’s schoonmoeder hoort in een bed te slapen.
We installeren ons even met een glas water en een paar koekjes buiten. Het is dreigend weer, maar nog wel lekker warm. Even bijkletsen tot Annelore met Jorn en Butch naar de dierenarts gaat.
Dan laten ze me achter met Iker. Na wat geblaf gaat hij rustig liggen tukken. Ik ga boven even douchen, dat had ik nog niet gedaan vandaag.
Bij terugkomst gaan Annelore en ik nog een ronde om het dorp lopen. Voorheen deed ze dat met beide honden, maar die zijn te oud om mee te gaan. Het wandelen heeft ze echter volgehouden. Terwijl Annelore dingen aanwijst in het dorp stappen we stevig door over allerlei paden. Ik heb geen idee, ik volg haar maar. Soms lopen we zo ineens buiten over de stoppelvelden, dan weer nemen we een nauw steegje tussen twee huizen door. Ik vind het allemaal wel mooi.
We komen weer thuis aan, waar Jorn al ruim bezig is met vlees, rode kool en aardappels klaarmaken. Heerlijk. We zetten ons nog even buiten met een glas water (en M&M’s, waar ik zo voor etenstijd niet te veel van moet hebben) en daarna kunnen we aan tafel. Het eten smaakt goed, en het is sowieso fijn om ook vanavond weer goed te eten.
Na het eten gaat Jorn zijn moeder van het station halen. Annelore voert de honden hun medicatie. Zo langzaamaan wordt het tijd om me te gaan omkleden. Zodra haar schoonmoeder arriveert vertrekken we naar boven.
We hebben welgeteld een uur om ons om te kleden. Nou, in vijftien minuutjes heb ik mijn jurk aan. Lore helpt met dichtritsen. Het zou wat zijn als ik net nu de rits zou breken, dus dat moet met wat beleid.
Lore weet nog niet wat ze dragen wil, maar met een tuinbroek past ze helemaal in het plaatje van alle figuranten die ik gezien heb. Dus dat is ook geregeld.
Dan de vlechten. Eerst maakt Lore een mooie knot op mijn rechter achterhoofd. Maar mijn haar is veel te glad en te dun en de knot ziet eruit als een soort suikertaartje. Doen we niet. Aan de andere kant maakt ze een strakke vlecht die over mijn schouder komt te hangen. Yeay! Doe daar maar twee van. Het is echt leuk.
Mijn kostuum zit, past, ik doe nog wat extra make-up op. Heel even zitten we nog in de woonkamer, waar Jorn en zijn moeder bespreken waar dat hele Mad Heidi-verhaal nou om draait. Oké, tijd om te gaan…
Gelukkig heeft Annelore een prima idee van waar het is (dát had ik dus nog niet uitgezocht) en dus stappen we in de auto en we zoeven erheen. De snelweg op, de ringweg rond Brussel, die tot Lore’s genoegen echt lékker rustig is zo bij nacht (wat? Ik vind het aardig druk!). We naderen Brussel en gaan richting het Atomium. Daar zullen de beurshallen (oftewel ‘paleizen’, spreek uit palè-zen) zijn en in Paleis 10 draait de film. You say it!
Naarmate we dichter langs het Atomium rijden probeer ik uit het raam foto’s te maken. ‘Geen moeite!’ zegt Annelore en parkeert de auto er echt vlak onder. Ik ben flabbergasted. Wat cool! Het is nog steeds droog en warm, dus we lopen even wat richting het Atomium voor een paar foto’s. Daarna terug naar de ‘paleizen’ – stuk voor stuk heel verschillende imposante gebouwen op een enorm beursterrein. Het overkomt me.
We lopen de trappen van Paleis 10 op. Vrijwel gelijk loopt er iemand door de zuilengallerij op ons af. Ik herken hem. ‘Heidiii you’re here, how cool!’ roept hij uit, en geeft me een joviale omhelzing. ‘Gotta get something from the car, be right back’ roept hij ons na terwijl hij zijn weg vervolgt. Wij gaan naar binnen. ‘Wel leuk zeg, dat je gelijk herkend wordt zo!’ zegt Lore blij. ‘Ja, dat was de regisseur’ glimlach ik.
Ennnn! Dat is hoe het begint…
We staan na binnenkomst gelijk in een grote zacht verlichte hal met een glanzende plavuizenvloer. In het midden zijn bistrotafeltjes en -stoeltjes, waaraan fans wat zitten te drinken. Langs de wanden zijn de muntverkoop, de bar, de VIP-ruimte, de ingang naar de zalen, een fotobooth, een paviljoentje voor de Q&A sessions. Op de bovengallerij rondom is een expositie van I.R. Giger-achtige kunst.
Oké, eerst maar eens muntjes en wat te drinken. Gelijk word ik aangesproken door het personeel. Trots laat ik zien dat ik écht Heidi heet. Iedereen achter de balies is onder de indruk. We gaan door naar de bar en halen frisdrank. Ik moet nog even terug voor een extra statiegeld-munt, en ook dat geeft oponthoud omdat ik benaderd word. Allemaal leuk, hé!
Terwijl we onze drankjes krijgen zegt Lore ‘uhm, ze kijken naar je vanuit de VIP area’. En dat klopt. Diverse cast en crew kijken bewonderend over het hekje naar mijn outfit. Ik glunder.
Lore en ik besluiten maar gewoon een rondje langs de expositie te gaan doen. Dat is ook mooi. Er zijn allerlei surrealistische beelden en buitenaardse creaturen om te bewonderen. Dan kijken we naar beneden. ‘De cast en crew staan in de fotobooth’ merkt Lore blij op. ‘ Ja, nou, uh, daar durf ik niet zomaar tussen te gaan staan hoor…’ ‘maar we kunnen er toch voorbij lopen. Kijk de zaal is daar, we móeten er langs…’ haar ogen glimmen. Oké! Fijn om Lore bij me te hebben, gewoon rustig… maar als het erop aankomt zó’n heldin!
We gaan naar beneden maar worden onderweg door de zaal weer opgehouden door allerlei fans. Foto’s, foto’s, foto’s. Er is zelfs één fan die mij van mijn Instagram herkent! Hallo hé! Hijzelf is figurant in de film geweest.
Tegen de tijd dat we de fotobooth bereiken is de cast en crew van Mad Heidi al weg. Ah, pech. Die zien we vast nog wel vanavond. Een groep Ghost Busters-figuranten wil met me op de foto. Hey joh, tof! Een soldaat van Mad Heidi sluit zich er ook nog bij aan. Lore maakt overal foto’s van, wat een lol.
Midden in de zaal staat echter actrice Alice Lucy nog. Heel onopvallend in een zwarte catsuit, soms pratend met mensen. Ik loop op haar toe, ze draait zich om. We kijken elkaar allebei even verbaasd aan, met als gevolg dat ik echt even geen woord uit kan brengen. Ik zie in haar blik dat ze het cute vindt dat ik gewoon met de stomheid geslagen ben. Dan barsten we los in gepraat.
We lopen naar de fotobooth en worden vrijwel direct gevolgd door een zwerm fans en journalisten. flits, flits, flits doen de camera’s. Ik heb geen idee hoeveel foto’s er genomen worden. We doen stoere poses en praten tussendoor met elkaar. Een slimme fan wil ook nog met ons allebei op de foto.
Dan lopen Lore en ik verder naar de zaal. Een behoorlijke menigte begint zich voor de zaaldeuren te vormen. Lore probeert vooraan te blijven opdat we een goed plekje zullen hebben. Ik vergeet dat en word ook meermaals gevraagd om nog op de foto te gaan. Dus we dwarrelen wat af naar de staart van de groep. Ik maak foto’s van de meute. Een groot deel blijkt zelf figurant te zijn geweest. Eén boer is zelfs in mosterdgele wollen trui en tuinbroek en heeft een grote houten dorsvlegel bij zich.
Het loopt tegen half elf, maar kennelijk moeten er voor de ingang van de zaal eerst nog een behoorlijk aantal foto’s met de crew worden gemaakt. Dan opeens gaan de zaaldeuren open en mogen we op vertoon van ons ticket naar binnen. Ik heb onze kaartjes keurig geprint meegenomen dus we kunnen zo door. Lore en ik zoeken een plaatsje vooraan, maar wel op zo’n plek dat we geen nekpijn gaan krijgen.
Zodra we zitten spot ik de cast & crew rechts vlak voor het podium. Ik wandel er even naartoe. Een journalist maakt met mijn telefoon foto’s van ons. Een journaliste begint mij te interviewen. ‘So you are the eeh… actress, right?’ ‘No that’s her, behind me’ en ik wijs op Alice. De journaliste verontschuldigt zich en stapt gelijk op de totaal onopvallende Alice af om het gesprek voort te zetten. Was leuk!
Ik ga weer naar mijn plaats terug en we wachten op het begin van de film. Eerst moet de cast en crew – na introductie van de spreekstalmeester – het podium op, en gaan ze zowaar zelfs het ‘Heidi thema’ zingen. De hele zaal zingt mee, dat belooft wat.
De film begint. Iedereen joelt uitbundig. Ik begin steeds meer te geloven dat het gewoon 50/50 figuranten en filmfanaten is. Het joelen gaat de hele film lekker door. Bij bloedspatters wordt er flink geschreeuwd. Als de bad guys in beeld komen wordt er gegromd en getierd. Als de good girl en guys in beeld zijn, wordt er instemmend gejoeld. Als mevrouw Rottweiler (oorspronkelijk Rottenmeier) aan het woord komt, wordt er geblaft. En zodra Mad Heidi van zich af begint te slaan, gaat de zaal helemaal los in aanmoedigend geschreeuw. Lore en ik lachen wat af, ondanks de herhaaldelijke ‘ketchup-scènes’.
Na de film lopen we terug naar de grote hal. Er worden blokjes kaas uitgedeeld, die ik schuchter aanneem (spoiler: in de film weigert Heidi kaas). Dus elk blokje eet ik opzichtig achter mijn hand op, wat ook weer de aandacht van mensen trekt. Dan passeer ik twee figurant-soldaten en een kampbewaakster met een knuppel. De soldaten en ik zien er wel een lolletje in en ze grijpen mij bij mijn lurven. Hevig theatraal spartelend laat ik me meevoeren naar de hal. Ik trek de raarste bekken. Lore loopt eerst achter ons, maar omzeilt de groep en loopt dan voor ons uit. Daarvan dus die memorabele foto’s…
Na nog wat steelse blokjes kaas laten de soldaten mij gaan en begint de Q&A-sessie. Lore en ik lopen nog een rondje door de zaal, voor niets eigenlijk – het voelt als tijd om naar huis te gaan. Toch nog even bij de Q&A-sessie luisteren en een inhoudelijke vraag stellen. Joe, signing off. Het is echt bedtijd.
Buiten motregent het, maar gelukkig de auto stond niet ver weg. Ik reken het parkeerkaartje af en we cruisen weer naar het gezellig kleinschalige Denderhoutem.
In de studeerkamer ligt een matras en een dekentje voor me klaar. Ik poets gauw mijn tanden en plof neer, op naar dromenland…
donderdag
Weer een heerlijke nacht als een blok geslapen. Wat kan ik dat toch goed. Er is echter wel een fanatieke haan in de tuin hier ergens achter, die zijn aanwezigheid moet laten horen. In je slaap heb je geen besef van tijd, maar volgens mij heeft dat beest sinds vier uur onafgebroken lopen kraaien. Maargoed, zo heb ik ze wel vaker meegemaakt.
Tegen acht uur word ik echt wakker. Ik app Annelore met de vraag waar zij uiteindelijk geslapen heeft, gezien de gezondheid van de honden. Gelukkig boven. Haar man is vroeg gaan werken en haar schoonmoeder is zo te horen ook al op. Enfin, dan kan ik wel even inpakken en komen ontbijten.
Ik ruim mijn matras af en pak mijn rugzak in. Ik raak nog ergens mijn drie etuitjes kwijt – lenzen, make-up en zonnebril – en zoek me er een ongeluk naar. Ik blijk ze bovenop in het mesh-vak te hebben geparkeerd, waar ik ze totaal niet zoeken zou.
Beneden zitten Lore en schoonmoeder al aan de bar. Ik schaar me erbij en we eten pistoletjes met beleg. Annelore’s schoonmoeder praat zachtjes, omdat ze iets aan haar stem heeft. Ze mag ook niet veel praten. Ik doe mijn uiterste best maar soms versta ik haar zachte Vlaams gewoon niet en moet ze het herhalen! Oh, oh oh. Annelore voert haar honden weer de medicatie en vraagt me hoe laat ik op de trein wil.
Iets na tienen gaat er een trein, kan dat? Ja, dat lukt. Ik poets mijn tanden, haal mijn tas van boven en we springen in de auto. Lore hoeft zelf pas ’s middags te werken.
Bij het station word ik weer geconfronteerd met het geweldig onduidelijke Belgische reissysteem. Op het papieren vertrektijdenbord staat de trein naar Brussel aangekondigd op spoor 6. ‘Oh das wel ver’ weet Annelore en trekt een sprintje. Da’s ook wel waar, dus ik ren mee. Staan we boven op spoor 6, zien we één spoor verder dat de trein aangekondigd is op spoor 3. Echt? Ja echt. Okay, hup de trap weer af, een terug de trap weer op. Nou, op zich nog geen trein, we zijn nog op tijd. Als we er staan blijkt hij ook nog op spoor 4 te komen en niet op 3. Da’s gelukkig op hetzelfde perron. We maken nog snel een selfie waarop we wel ‘heel kleine oogjes hebben’ aldus Annelore, en dan stap ik in de aankomende trein.
Hoe ik het presteer om nauwelijks 10 minuten later de volgende foto te maken met mínder kleine oogjes, weet ik niet. Misschien keek ik wel gewoon tegen de zon in?
We hobbelen voort richting Brussel. Ditmaal vraag ik wat het juiste vertrekspoor voor de trein naar Verviers is en loop er ook direct goed heen. Hoplakee, Go West!
De reden dat ik vandaag nog zo’n toer door België ga maken is simpelweg rancune. Eigenlijk had ik gewoon hup noordwaarts richting huis willen gaan en tegen vieren thuis willen zijn. Nu ik weet dat ik in België tot aan de Nederlandse (ofwel Duitse!) grens gratis reis, wil ik daar nog even volop gebruik van maken.
Mijn wens was eigenlijk zelfs om naar Luxemburg te gaan. Clervaux en Troisvierges klonken als interessante namen (misschien omdat Epica een song ‘Trois Vierges’ heeft, maar wat zegt dat over zo’n stad?). De Interrail app rekent me allerlei routes voor, maar ik moet ook weer terug. Ik kan praktisch gezien ongeveer een half uurtje in Luxemburg vertoeven en dan moet ik alweer op de trein terug. Kortom: dat is niet genieten en dat is het niet waard.
Wat is dan wel genieten? Eh… even wat drinken van het water van Spa? Deal.
Vanaf Brussel trein ik dus rustig via Verviers naar Spa. We stoppen nog in Leuven, stads, en daarna wordt het landschap steeds romantischer. Glooiende heuvels worden lage beboste bergen, de windmolens maken plaats voor kleine watervalletjes. Dit moet dan de noordflank van de Ardennen zijn. Niet te veel op mijn telefoon staren, buiten is het mooi en zonnig!
Tsjoek-tsjoek!
Tsjoek-tsjoek!
We komen aan op Verviers. Ik heb nog driftig in de Interrail-app zitten herberekenen of Luxemburg niet tóch nog een optie was. Zo ben ik. En als je eenmaal Luik voorbij bent en je ziet hoe dichtbij dat derde land lijkt, dan wil je er voor de volledigheid gewoon éven heen. Toch?
Nee, ik ga het niet doen. De bestemming is Spa.
Op Verviers heb ik overstaptijd, dus ik loop even naar de stationsrestauratie. Buiten is het een beetje grauw en bewolkt. Een normale doordeweeksedag, je ziet het. Belgen sloffen rond het station, schooljeugd kijkt verveeld naar me op.
Er is geen eetgelegenheid open of wat, dus ik houd het maar op de vending machine. Die spuugt voor mij twee – heel toepasselijk – Luikse wafels uit. Ik stap in de eerste klasse van het kleine treintje naar Spa, dat al klaarstaat op het achterste spoor. Mijn kant kijkt uit op een rotswand, maar ik vermoed nog wel mooier uitzicht op de route!
De conductrice checkt mijn kaartje en daar gaan we. Op naar de wondere wateren van Spa!
Dit gaat bij uitstek één van ‘Heidi’s Hachelijke Ondernemingen’ van deze reis worden, wees gewaarschuwd.
We komen aan in het slaperige Spa. Op een klein stationnetje (tralalala) stap ik uit. Het is bewolkt, maar warm. Ik raadpleeg Google Maps voor de route naar de thermen. Hoe ingewikkeld moet dit zijn voor Engelssprekenden. De spa in Spa! Is niet het hele dorp de spa dan? Nee, die ligt vast… juistem. Op een berg. Niet te hoog, hoop ik.
Ik loop noordwestwaarts het station uit naar de hoofdstraat. Rechts hoor ik aanhoudend kindergekwetter. Vast speelkwartier, maar hoe luid! Het hele dorp kan meegenieten van het gejoel en gegiechel. Ik zie de kinders ook niet. Maar hé, zo dicht bij het spoor, daar zal wel een groot dicht hek omheen staan.
Ik heb me net in de trein even ingelezen op de toegangsregels van de thermen. Er is een zwembad, een sauna voor gekleed volk en een sauna voor naturisten. Er is ook een lunchroom (optie) en een restaurant (mogelijk optie). Ik heb min of meer al bepaald dat een glaasje Spa-water drinken niet voldoet. Nu ik hier ben wil ik er ook in ronddobberen. De regel hiervoor is strikt: alleen in badpak. Laat ik dat nou net niet ingepakt hebben. Je kunt ze ter plekke wel kopen, voor maarliefst € 25,-. Ik heb al drie badpakken, dus dat vind ik een beetje gortig. Is er geen shortcut naar de naturistensauna? Zal ik er toch alleen gaan lunchen?
Aan de stationsstraat valt me een autootje op met op de achterbank een tas van de Action. Ze hebben hier vast een Action! Dáár ga ik heen en koop een badpak van een tientje! Verguld met dit idee begin ik mijn weg. Hé, daar rechts is een Zeeman. Die hebben vast wel badpakken! Verheugd loop ik er binnen met mijn bepakking, zo door naar achteren. Ze hebben wel pyjama’s en lingerie, maar geen zwemkleding. Ik overweeg nog of een combinatie van slip en sportbh door kan gaan voor badkleding, maar durf het niet aan. Onverrichter zake marcheer ik de winkel weer uit. Door naar de Action.
’22 minuten lopen, in een zijstraat’ weet Google Maps me te vertellen. Moet te doen zijn. Ik weet precies waarvoor ik kom dus ik hoef maar vijf minuten binnen te zijn, en de terugweg is korter want de thermen liggen halverwege. Ik stap stevig door.
Onderweg stop ik even bij een fonteintje en steek mijn handen onder het water. Zó! Ik heb water uit Spa aangeraakt!
Even verderop twijfel ik toch over de omweg. Ik bel de thermen. Doorkiesnummer drie voor Nederlands, wat fijn. Een Vlaamse staat me te woord terwijl ik me ophoud in een echoënde inrit onder een oud gebouw. ‘U kunt alleen komen lunchen, ja dat kan, zonder te baden.’ ‘Voor het baden móet u badkleding hebben, ja.’ Hm. Ik bedank haar en loop dan maar verder. Ik ben nu toch al halverwege.
Het gaat nog een stukje heuvelop en dan moet ik linksaf. Dit is wel duidelijk het centrum uit, deze weg kronkelt zelfs rond om de berg waartegen het stadje gebouwd is. Schuin omhoog gaat het. Parallel links zie ik een weg die lager rond de berg loopt. Links beneden mij de Carrefour-supermarkt. De ingang ligt aan de andere straat, maar er is vanaf hier ook een strook asfalt naar de parkeerplaats. Zal ik hier oversteken en daar verder lopen? Nee, Google Maps zegt dat de voorkant aan deze straat ligt, straks sta ik onderaan een berg met bovenop de Action. Ik wandel door. Ik kijk op het dak van de Carrefour, bosjes, één, twee woonhuizen… ‘U meent dit niet’ zeg ik regelmatig hardop. De Action zou hier links moeten zijn, waar is het? Na nog ettelijke tuinen en huizen zie ik links onder me, achter een muurtje, opeens het platte dak van de Action. De ingang ligt dus tóch aan de andere kant!
Het hoogteverschil is nu zo groot dat ik echt een meter of drie moet afdalen naar de parkeerplaats. Gelukkig hebben meer mensen dat gedaan, door een poortje in de muur, over een braakliggend stukje grond met een geitenpaadje. Wat een geluk dat ik stevige schoenen aanheb en een ergonomische trekkingrugzak. Ik hups behendig de laatste anderhalve meter van het landje af op de parkeerplaats, en loop doodgemoederd richting de Action.
De Action in Spa ziet er precies uit als eentje die ik in Hengelo ken. Ik wandel met spoed door de paden. Sportkleding, badartikelen, … geen badpakken. Gewoon geen badpakken. Nouja, die zijn ook een hel om te ruilen. Ik trek mijn conclusies en loop gewoon de winkel maar weer uit. Zie de Bristol. De Bristol! Gelijk de Bristol in.
Op een donderdagmiddag is de Bristol nagenoeg uitgestorven. Een jong meisje komt verveeld van achteren doet met een wat onbestemde blik alsof ze kleding op haakjes rechthangt. Ik loop direct op een rekje met damesbadpakken af. Het eerste badpak is beige met oranje-witte margrietjes. Hallo! Ik wilde een badpak, maar niet dit! Dit schijnt vast door. Dan zie ik zwarte badpakken hangen. Ik kijk naar de prijs. 25 euro… onwillekeurig knars ik met mijn tanden. Ik, Heidi, ben een loei-eind omgelopen, een heuvel op, een hellinkje af, een Action door, om een badpak te vinden dat precies zoveel kost als bij de thermen!? Oh, waarom leer ik toch nooit van mijn geweldige koppigheid?
Een beetje teleurgesteld scan ik de winkel af naar andere rekjes met andere badpakken. En ik heb geluk! In een middenpad staat een rekje met sportbadpakken. Ik pluk een mooie maat 42 ertussenuit en die blijkt ‘maar’ 17,50 te kosten! Victorie! Ik vind het model (sportief) de kleur (zwart) en de prijs (minder dan in de thermen) oké en de tijd dringt onderhand, dus ik reken af. Ik poekel in het Frans wat beleefdheden en vervolg mijn weg. Nu hoef ik alleen nog maar naar de thermen.
Toch. Toch??
Ik loop nu langs de ‘juiste’ kant de weg weer omlaag. Het is nog steeds lekker warm en zonnig, eigenlijk best wel mooi zo’n wandelingetje. Google Maps vertelt me dat ik ‘de binnenbocht’ kan pakken, gelijk hier ergens rechts de straat in en dan met een bochtje de weg volgen… en dan zal ik de thermen bereiken. Nou, doen we.
Ik volg een eindje de straat en kijk dan naar rechts. ‘Rue du Jeu de Paume’ zegt het bordje. Ja, dat is juist. Hier moet ik in. En steil omhoog! Enige hesistatie, maar ik ga door. Dit is de snelste weg volgens Google, en ik wil nu wel eens badderen. Ik stiefel met flinke tred omhoog, raak buiten adem, stiefel verder, het zweet breekt me uit, stiefel weer verder. Maak een scherpe bocht naar links en stiefel weer hardnekkig verder, steil de berg op. Dit is maar even, houd ik mezelf voor. Maar dat is het natuurlijk nooit, ik heb meer van dit soort weggetjes gelopen. Dit is nooit ‘even’.
Achter me komt een wit autootje de bult op rijden. Een vrouw parkeert in de bocht – waarschijnlijk omdat haar wagentje het verder gewoon niet trekt – en loopt langs me heen naar een huis. Waarschijnlijk zie ik er met mijn trekkingkleren en rugzak zo normaal uit dat ze gewoon denkt dat ik een lange wandeling aan het maken ben.
Ik loop almaar verder – het doel is nu welzeker, ik heb het badpak, ik gá naar de spa, daar is geen twijfel meer aan! maar nu ga ik toch echt het bos in. De geasfalteerde weg eindigt, het laatste huis laat ik achter me, en ik wandel gewoon domweg het bos in. Weer linksaf, dat gaat wel goed. Maar deze mooie bosroute, die eerst niet onderdoet voor de buitenwijken van Helsa, en later zelfs doet denken aan de Dorenther Klippen, had ik toch niet bepaald verwacht. Maar houd moed, de thermen zijn vast om de hoek. Het is immers nog maar vijf minuten lopen, zegt Google Maps. Het móet wel dichtbij zijn!
Ik zweet me onderhand te apelazerus. De jas gaat uit en onder in de tas. Op een gabelung kom ik een mannetje met een wandelrugzak tegen. ‘Bonjour’ ‘Bonjour, je viens a les thermes’, lach ik. ‘Là, a gauche’ wijst hij, en loopt in een langzamer tempo achter me aan dezelfde heuvel op. Al snel raakt hij verder achterop. Ik moet weer ergens linksaf slaan, maar Google is niet duidelijk over de locatie van dit bospad. Parallel lopen twee verharde wegen naar de huizen hier op de heuvel, en als ik de verkeerde pak daal ik te veel af. Dan zit ik te laag en moet ik (door iemands tuin) weer omhoog. Een paar keer twijfel ik wat, maar dan sta ik opeens op een verharde rotonde. Op één hoek staat een groot imposant bord. De thermen!
Ik ben er, tien over half twee. Zwetend als een malle, maar blij, stap ik binnen. ‘Bonjour’ begin ik weer, maar merk al snel dat ik deze kwestie niet red in het Frans. We gaan over op Engels. De dame wijst me waar ik moet zijn. Ik vraag om een korting, omdat ik weet dat ik echt maar één uurtje blijf. ‘Gotta catch the train back to the Netherlands’. ‘One hour…’ mompelt ze terwijl ze in de computer zoekt. ‘Eight euros, then’. Ik ben echt superblij met deze uurs-prijs (dat kan dus blijkbaar!) en vertrek naar de omkleedhokjes.
Ojee, mijn tas! De kluisjes zijn veel te klein. Ik mag mijn tas achter de balie leggen. Snel pak ik de meest belangrijke spullen eruit en haast me weer richting badhokjes.
Vanaf daar is het allemaal ‘a breeze’. Mijn badpak past netjes, ik kan mijn spullen iets verderop kwijt, en dan ga ik met mijn handdoekje het zwembad in. Stralend als een koningin betreed ik de baden. Heerlijk warm, mooi gebouwd, in een groot koepelvormige ruimte met overal glas. Door de bomen heen heb je uitzicht over het hele stadje. Ik zwem loom rondjes en hang hier en daar op bubbelbankjes. Hier en daar moet je een hoekje of bubbelbadje delen met een verliefd paartje, maar toe maar.
Ik zwem naar buiten en ook daar is het heerlijk. Warm water, sproeiers, bubbelbankjes en een stroomversnelling. Echt lekker. Ik blijf overal een beetje hangen en let ondertussen op de tijd. Ik moet om 14:40 weer het bad uit zijn. Nou, dan heb ik alles ook wel gezien ook. Oh nee! De sauna’s!
Snel loop ik nog even naar boven. Snel en sauna combineert natuurlijk niet, dat is wel jammer. Dus zit ik 2 minuten in de Finse sauna, die ook uitkijkt over de stad, en het kabelbaantje naar beneden toe. Ik zeg je: je kunt hier nog veel langer verbrengen, eten op het terrasje boven de kabelbaanstation enzo. Maar dat hoeft nu allemaal niet. Ik duik nog even 2 minuten de hammam binnen, wat een stiltezone is, maar daar wordt absoluut geen rekening mee gehouden. Ik loop een donkere mistige ruimte in en overal klinkt Frans gebabbel. Ik zet me dus maar heel even op een hoekje op de bank, maar ga ook snel weer naar buiten. Aan de stemmen te horen lijkt het alsof er wel vijftig man om me heen zitten.
Ik ga weer naar beneden en richting de badhokjes. Je moet even door een voetenbad heen met aan weerszijden ‘barres’ en ik kan het niet laten om even een korte imitatie van Lucille Ball’s ‘I Love Lucy – The Ballet Class’ te mompelen. Zoek maar op, hilariteit uit de zwart-wittijd. Dan druppel ik het omkleedhokje in en doe mijn business. Het badpak knijp ik zo goed mogelijk uit en wikkel het in de handdoek. Hij moet maar zo mee in de tas.
Ik krijg bij de ingang mijn tas terug, stop alles er redelijk netjes in, en begin mijn wandeling terug naar het station.
Inmiddels heeft het geregend en is het bospad wat nat. Ik moet over een boel boomwortels die allemaal glad zijn. Even voorzichtig nu, ik ben goed in uitglijden zo. Ik eet nog een laatste stuk van mijn Luikse wafel en daal dan af naar de straat. Hé, fijn, een Spar. Ik doe even cheape inkopen – wat plakjes vleeswaren, een rond doosje Maredsous-kaasjes, en een banaan. Ik vervolg mijn weg naar het stationnetje en ga het daar op een bankje oppeuzelen.
Ik blijk naast het heertje te zitten dat ik eerder vanmiddag in het bos tegenkwam! We voeren een simpel gesprekje in het Frans. Hij komt uit de buurt en hij wandelt graag. Wat aardig toch. Ik houd het ook maar kort. De thermen waren mooi.
Een scholiere zet zich tussen ons in wanneer de hemelsluizen opengaan en het opeens stortregent. Ik geniet ervan. Het wordt ook niet echt kouder en de zon is zo weer terug. Dan arriveert onze trein. We hebben nog steeds dezelfde conductrice, die mij ook weer herkent. Ik hoef mijn ticket niet te laten zien.
Nou, dit was dan het zuidelijkste punt… op naar Nederland!
Terug naar huis… het lijkt nog zo ver, maar volgens de Interrail app gaat het lukken!
Seinstoring, staking…
Wederom moet ik bij de grensovergang een kaartje tot aan het grensstation kopen. In dit geval is dat Visé en ik koop dus netjes via de NS-website een ticket van Visé naar Maastricht. Achteraf gezien was Visé – Eijsden ook in orde geweest, maar dat wist ik daar nog niet. Zoveel glitches in deze reis, meestal ben ik beter voorbereid.
Onderweg fluistert er opeens een nieuwsbericht door de coupés. ‘The Queen has passed away’. Ik neem het in me op, Google. Het is echt net bekend. De Britse nieuwswebsite ligt plat. Ik lees er elders een beetje over en ga dan weer verder in mijn boek. Het gebeurt, de wereld gaat door.
Ergens bij ’s Hertogenbosch of Nijmegen komt er opeens een stroom aan passagiers de coupé binnen. Vier meisjes ploffen neer op de vierzits naast me. Ik denk net dit Gooise gekwebbel direct te moeten aanhoren als er zich ook nog drie dames hierbij voegen. Eigenlijk ongevraagd komen ze in mijn vierzit zitten. Dat past, maar dan moet mijn trekkingrugzak ergens heen. Ik doe wat het simpelst is: ik ga een plaats naar achter zitten. Zonder omhaal vervolgen de dames hun klaaggesprek, er kan ook geen bedankje vanaf.
Ik zit inmiddels wel rustig een bank verder weg van deze dubbele kakofonie. De meiden kwebbelen over alles waar jonge studentes het maar over kunnen hebben. De pikorde is compleet; je hoort gelijk wie het hoogste woord heeft, wie bijvalt, wie erbij wil horen. Dan de dames recht voor me. Kennelijk zijn ze rotten in het vak, dames van het eerste uur, in een baan die waarschijnlijk iets met content management te doen had. In hun ‘heydays’ vonden zij uit hoe het allemaal moest, documenteerden het, en toen gebeurde er iets… en nu zijn al hun banen overgenomen door goedkope jonge contentmanagers (niet toevallig de meisjes links, die zijn heuse rechtenstudentes, die kirrend naar links swipen op elke jongeman die een minder imposante opleiding heeft). Kortom, de voormalige content-manager-dames zijn verbolgen over hun aftreden. Ik merk ook op dat het een soort reünie is, dit uitje. Op een volgend station ergens gaan ze met veel gezwaai uit elkaar en beloven elkaar dit gauw weer eens te doen. Ja, het zal wel lekker zijn, zo klagen. Ik begrijp niks van vrouwen, jong of oud.
Op Zutphen hop ik uit de trein. Hier neem ik de boemel naar Hengelo, en dan… …dan zal ik stilstaan op Delden. De trein rijdt niet verder. Een seinstoring verderop, wordt ons verteld. Ik app en bel Michel, of die toevallig nu in Delden is? Hij heeft natuurlijk zijn videopresentatie, ik wil hem niet storen. Ik moet wat doen. Dus hop ik weer terug de intercity in die me naar Deventer brengt.
Op Deventer hoor ik dat een terugkerende trein naar Roosendaal niet zal rijden, vanwege de morgen beginnende stakingen. Heb ik in die drie dagen treinreizen die dans mooi ontsprongen…
Afijn, zo stap ik op Deventer over in de intercity naar Enschede. Welke optie ik ook neem, ik ben altijd om 22.14 thuis.
In de laatste trein kom ik naast een wat nors kijkende vrouw te zitten. Ze is ouder dan ze op het eerste gezicht lijkt. Ik – moet je nagaan, nog altijd met de twee vlechten van gisteren – parkeer mijn tas, trek mijn groene veldfles eruit. Pak ook het gekochte flesje aloë vera-water erbij. Giet de inhoud (water) van het veldflesje bij de aloë vera. Drink het met smaak op. Onderwijl lees ik mijn e-book ‘My Home in the Alps’. De vrouw gaat geloof ik van nors steeds verbaasder kijken, hehe. Nou, homeward!
vrijdag
Ik heb nog vakantiedagen op te maken. Daarom gun ik mezelf een weekje, vlak voor kerst, naar Hamburg. Liever was ik ook gelijk naar de CCC aldaar gegaan, maar die gaat vanwege Corona-beperkingen niet door. Dus ga ik gewoon bij mijn nichtjes Sarah en Hanna op bezoek, naar de kerstmarkt, en natuurlijk naar de Finse zeemanskerk – voor Finse hapjes!
Het inpakken wordt een leuke bedoening. Ik ga namelijk dit keer met de Flixbus. De Flixbus is een langeafstandsbus. Ik mag een handzaam rugzakje mee de cabine in, en een grote sporttas of koffer mee onder in de bus. Er moeten op de heenreis wat potjes pindakaas en pakjes stroopwafels mee, dus hoe zal ik alles inpakken?
zaterdag
Michel en ik staan rond negen uur op. Hij zet koffie en dekt de ontbijttafel. Daar lag gisteravond nog een heel grid aan reisspullen op, maar nu zit alles ingepakt en heb ik de tafel ‘vrijgegeven’ voor ontbijt. Het is me gelukt om één rugtasje, wederom het 6-euro rugtasje van de Wibra, wat een ding toch – vol te pakken met kleren, toilettas en meta-spul (opladers, sloffen, badpak). Dan het dikke koeltasje van Epartment vol met stroopwafels, pindakaas, Goudse kaas, en chocoladeletters. Én, voor baby Julen, het boekje ‘Nijntje vliegt’. Wordt nog een knappe uitdaging om dat voor te lezen, maar Julen heeft zijn eerste vliegreis al gehad, dus het zal zeker toepasselijk zijn in de latere jaren.
Om tien voor half elf stappen we in de auto. We zoeven eerst langs de manege, waar een chocoladeletter voor mij klaarligt. ‘Ha Heidi, de chocoladeletters liggen in het kantoor, kun je gelijk even…’ ‘nee! Ik ben onderweg naar m’n reisbus!’ Ik snaai snel mijn chocoladeletter mee, noteer mezelf als afwezig voor de les van maandagavond, en vlieg de manege weer uit. Naar het busstation!
Michel parkeert de auto ten noorden van het station en trekt een kaartje. We lopen onder het Randstadgebouw door naar de haltes. Het is zo koud. Ik ben gelukkig warm gekleed en houd Michel warm. ‘Zullen we in de auto gaan zitten, of ergens een koffie drinken?’ Ik vind dat laatste een prima idee, mits we maar uitzicht hebben op de Flixbushalte.
Bij het koffiebarretje aan het station halen we een espresso en hebben, als de Makro-vrachtwagen is weggerold, vrij uitzicht over de vertrekplaatsen. Ik ontwaar al wat andere reizigers met groene labels. Net als ik mijn espresso op heb, rolt de bus binnen. Ik snel naar buiten. Michel volgt me op de voet. Ik geef hem nog snel wat kussen en knuffels en dan mag ik de bus in. Mijn koeltasje met eten mag mee en hoeft niet onderin. De chauffeur doet geheel niet moeilijk over de maten van mijn bepakking. Fijn. Het koeltasje gaat in het bovenvak, mijn rugtas voor mijn voeten. Ik kies een plaats naast een meisje met rode krullen. Zij gaat naar een kerstmarkt in Münster.
Onze buschauffeur stelt zich voor als Busfahrer Klaus. Nou, wie het instructiefilmpje van Staplerfahrer Klaus heeft gezien… goed. Te vinden op Youtube, niet voor de zwakke maag. We rollen langs de normale wegen Enschede uit en bereiken rond kwart over twaalf Münster. Het stadsverkeer stokt een beetje, we moeten natuurlijk helemaal in het centrum zijn, dicht bij het station. Anders dan met een trein is dat gewoon wat lastiger. Hier geen groen of rood sein, maar minstens tien verkeerslichten die net allemaal op rood springen. De bus wurmt zich overal tussendoor.
Wachten in Münster
We houden halt op een winderig pleintje met meerdere bussen. Ergens vierhonderd meter verderop ligt het treinstation. Ik heb niet veel zin daar heen te lopen. Mijn aansluitende bus komt pas over een uur, dus ik steek de straat over naar een paar kleine shops. De dönertent en kiosk met TL-verlichting sla ik maar over. Koffiehuisje Benami lijkt me perfect. Het is als de Bagels en Beans. Ik settel aan een tafeltje en bestel een lekker ontbijtje met een cappuccino. Nu een uurtje wachten…
Om 13:00 komt er een groep binnen die mijn stoeltjes aan hun tafel schuiven wil. Dat vind ik goed, als zij even op mijn tassen passen terwijl ik een pipi doe. Snel geregeld. Daarna pak ik in, reken ik af, en steek netjes via de zebra de straat weer over naar de standplaats. Er staan al twee Duitse meisjes, Silke en Meike. Ze hebben geshopt in Münster en hebben het nu al koud. Gedrieën stappen we rondjes over de bushalte, in hoop de bus aan te zien komen. Niks.
Een kwartier gaat voorbij. Een half uur. Tegen tien voor twee kijk ik weer op mijn horloge. Er staat geen wind, maar langzaam verkleumen we toch. Ik beweeg mijn vingers en mijn tenen en ben maar blij dat ik die warme groene jas aan heb gedaan. Ik pak mijn boek erbij en wandel naar een beschutter plekje. Na een paar bladzijden lezen zie ik dat Silke en Meike weglopen. Hebben ze een ander plan? Nee, ze steken netjes bij de zebra de straat over en gaan bij Benami binnen zitten. In de Flixbus-app zie je helemaal niks. ‘Op tijd’ vermeldt de businformatie. Nou, het is tien over twee, de bus is helemaal niet ‘op tijd’! Komt hij überhaupt nog wel? Hoe gaat dat bij Flixbus?
Ik denk inmiddels na of Flixbus in dat geval wel iets voor toekomstige reizen is. Ik houd ervan goed geïnformeerd te worden en ik houd ervan dat vervoer op tijd is. Met treinen betaal je wel wat meer, maar dan krijg je ook meer om op te vertrouwen. Aankondigingen bijvoorbeeld, en een vervangende trein, als het echt – heel – lang -duurt. We zitten nu al op bijna een uur, en ik weet niks.
Ik verkas naar de rand van het busterreintje opdat ik beter op straat kan kijken. Maar geen bus is geen bus, hoe ver je ook kan zien. Dus steek ik met tegenzin over en ga ook maar weer binnen staan bij Benami. Ik bestel een espresso to go en houd mijn ogen stijf op de deur gericht.
Na nog een kwartier wachten zie ik ein-de-lijk de Flixbus op het kruispunt verschijnen. ‘Daar issie!’ roep ik in het Duits achterom, en Meike en Silke kijken op. ‘De bus naar Kiel!’ om zeker te weten dat we het hier niet over de verkeerde hebben. Ik heb mijn espresso gelukkig al op en kan zo met tassen en al de straat over rennen. Dat doe ik en dat vindt het verkeer niet bepaald jofel. Pech. Als je eenmaal rent moet je niet stoppen. ‘Endlich’ glimlach ik naar de buschauffeur. ‘Ja’ zegt hij. Ik zie Silke en Meike niet achter me, dus ik informeer de buschauffeur dat er nog ‘zwei Mädel’ komen. ‘Ja’ zegt hij. ‘Die waren eerder ook al mee’. Hij begroet ze hartelijk, zet rustig aan al hun waren in de bus, en we kachelen op ons dooie gemakje Münster uit. Ik kan je wel vertellen dat met deze instelling ik wel begrijp waarom de bus hier al een uur vertraging heeft…
Gelukkig gaan we vlug de snelweg op en gaat het verder met 100 kilometer per uur. Er zitten in totaal maar tien mensen in de bus. Niemand naast me, dus al mijn spullen staan gewoon bij me. De saaie kille velden zoeven langs ons. We halen vrachtwagens in, er wordt naar ons getoeterd, en we worden ingehaald door echte Deutsche Raser , dikke Audi’s en BMW’s die met hun motorgeluid wel laten horen dat ze hier de koning van de weg zijn. We genieten ondertussen van allerhande popmuziek.
Bij Vechta kondigt de buschauffeur een stop aan, waarbij we allemaal echt maar vijf minuten de bus uit mogen. Niet langer! En oh ja, er is daar niks. Geen bus, geen trein, geen taxi. Dat wist ik al, en ik wil de bus ook niet uit. We stoppen op een grote Rastplatz langs de snelweg waar inderdaad niets is, behalve een tankstation en een shop. Daar staan we net wat te ver vanaf, dus ik ga ook geen moeite doen om daar een zoveelste koffie of iets lekkers te halen. Ik heb nog Corny-repen, water, en het toilet in de bus is ook prima. Al gauw wandelt de nieuwe Busfahrer binnen: een dikke oude man met woest blond haar. Hij begroet ons niet en stuurt de bus gauw weer de snelweg op. Terwijl de schemer invalt jakkeren we weer noordwaarts.
Het OV-ticket
Inmiddels vind ik het tijd om mijn OV-ticket voor Hamburg te gaan boeken. Ik heb een beetje spijt dat ik dat niet eerder heb gedaan, fijn comfortabel vanuit huis, met al mijn betaalmogelijkheden at hand. Maar het zij zo. Moet zo gepiept zijn.
Ik had de Hamburg-app al, maar daarin kan ik de weekkaart niet terugvinden. Kennelijk moet ik de HVV-app hebben, ofwel de HVV-alles-in-één app, ofwel de HVV-switch app. Ik probeer beide. Ze installeren, niet. Ik pak de laptop erbij en doe nog een poging. De Android Playstore belooft de apps te installeren, maar ook dat is na een kwartier nog niet gebeurd. Ik swap maar naar 4G en tethering. Ik probeer het ticket te kopen via een account op de HVV-website. Betaalsystemen falen. 404’s Vliegen me om de oren. Wat een jammerlijke herhaling van mijn pogingen met de Kassel-card in het verleden! Wat zijn Duitsers toch enorm stupide met hun pogingen tot online verkeer. Verbaast me niks dat één van onze klanten nog steeds doorjakkert met zijn verroeste Magento 1-shop: ze hebben hier gewoon niet zoveel kaas gegeten van webshops en koppelingen met payment providers…
Ik meld Sarah en Hanna dat het me maar niet lukt om een weekkaart te kopen. Sarah probeert het vanaf haar Handy ook, vertelt ze later, maar een ticket voor een ander kopen lag toch wat ingewikkeld.
Ik switch weer naar 4G, kan eindelijk de HVV-apps op mijn telefoon installeren, en bestel dan vanaf de website het ticket. Na drie pogingen zie ik dat je vlák voor de creditcardbetaling nog snel moet inloggen. Ik train mijn vingervlugheid, ga nog eens door de checkout, en weet net op tijd Google mijn wachtwoord te laten invullen. Go! Het ticket is gekocht!
Het verschijnt ook in mijn app, met een mooie QR-code en wat andere tierelantijnen. Ik kan er denk ik prima mee door alle metropoortjes.
We bereiken Hamburg, rollen de stad in, en raken weer vast in het stadsverkeer. Deze stad is groot, met brede ringwegen, vierbaans-verkeer, hoge verlichte gebouwen en veel straatverlichting. We kruisen over sporen heen en ik denk het Centraal Station te zien. Daar moet ik straks op de U-Bahn stappen. Ik probeer me de weg terug al te herinneren. Dan draait de bus het Busbahnhof in en parkeert in een vak. Mooi. Ik maak nog een selfie en wandel door langs wat döner-tentjes.
Koerdische Köfte
Het tweede dönerhuisje ziet er uit alsof het met liefde door een man gerund wordt. Hij heeft veel meer in zijn vitrines liggen dan döner alleen en verkoopt het geduldig aan zijn klanten. Een man voor me krijgt een bord rijst met köfte, en geloof ik nog wat meer. ‘Doe mij hetzelfde’ zeg ik joviaal, want het lijkt erop dat dit echt door hem gemaakt is. Dus ik krijg voor een whopping € 10,40 (foei, en dat voor een bord eten, bedenk ik me te laat) een bord dampend hete köfte. Toegegeven, het is bijzonder smakelijk. Goed gekruid, lekker van smaak, zelfs de rijst, helemaal top. Maar dat bedrag? Ik zie de man voor me met een kommetje yoghurt en een flesje frisdrank zitten, hoorde dat er niet bij? Het boeit me ook niet want frisdrank en yoghurt hoef ik toch niet. Ik wil gewoon niet te veel betalen. Maar het smáákt. Ik vraag de kok waar hij vandaan komt. ‘Koerdistan’ zegt hij trots. Da’s goed, denk ik, daar komt Tania ook vandaan en die maakt haar eten ook met liefde.
Ondertussen appt Sarah dat haar man Nudel-Auflauf zal maken. Oops! Ik zeg dat ik al wat gegeten heb, maar er kan straks vast nog wel wat bij. Ik wandel richting Hauptbahnhof. Het is niet zo ver, en ook niet koud. Wel opletten op zwervers en dronkelappen hier. Je kunt merken dat dit een grote stad is. Ik vind de ingang naar de U-Bahn U2 richting Niendorf Nord snel en er komt ook gelijk een metro. Hupsakee, paar haltes mee, en ik sta weer bovengronds. Sarah komt me snel afhalen, haar man brengt de kleine naar bed.
Het avondeten staat al op tafel en er kan nog best wel wat bij in mijn maag. Na het eten ruimen we af en kletsen we wat. Baby Julen wil niet echt slapen, dus af en toe wordt er naar de slaapkamer gewandeld om hem weer even in slaap te sussen. Het is, zo vertelt Sarah, een huilbaby. Ze hebben al veel gedaan en hulp gezocht, en ze zijn nu vooral moe. Moe van alle oplossingen, moe van het waken en slapen met de baby. Toch, Julen is een leuke lachebek, en ja de eerste maanden zijn zwaar. Ze doen hun best, maken veel te veel excuses, ik red me wel. Ik hoop gewoon dat ik goed kan slapen vannacht. Nadat Marcos Julen weer op bed heeft gelegd, praat ik nog wat bij met Sarah. Daarna gaan we slapen.
zondag
Deze ochtend begint om zeven uur met vreemde dromen. Ik hoor gejammer in de verte en mijn dromen sluiten daarbij aan: in de ene droom is mijn ene kat behangen met decoratieve lapjes, bij wijze van experiment. Ik vind het vreselijk zielig voor haar. In een andere droom overkomt me ook iets waarvan ik me echt heel triest voel. Telkens word ik tussendoor wakker en hoor ik het gejammer aan het eind van de gang. Ik weet inmiddels dat het Julen is, die niet meer slapen wil. Maar ik wil wel slapen, dus dan draai ik me met die wetenschap weer om. Mijn dromen trekken zich daar werkelijk niets van aan. Om half tien word ik wakker en neem me voor om morgen de oordopjes klaar te leggen.
Zodra ik mijn kamer uit kom en in de woonkamer spiek, zie ik daar al keurig vier bordjes klaarstaan en lekkere ontbijtspullen. Sarah is al druk in de keuken. Marcos is Julen aan het vermaken. Vandaag komt huisvriend Markus hier brunchen en hij zal een zelfgebakken brood meebrengen.
Ik draal wat rond in het huis, typ wat op mijn telefoon, totdat Sarah voorstelt om nog even met Julen een rondje te gaan wandelen. In het geval dat Markus’ brood niet lekker is, hebben we ten minste wat achter de hand. Ik pak me in en zo gaan we te voet, met Julen bij Sarah in de draagzak. We lopen een heel eind door de woonwijk, door parken, langs mooie huizen. Veel bomen, sportvelden, en parkjes met kinderspeeltoestellen. Tussen de bomen veel typische Duitse appartementenblokken. Ik weet niet wat het is, leg ik Sarah uit, maar je kunt het zien; deze gebouwen zijn zo typisch Duits. Zijn het de vierkante ramen, de afstand daartussen, of de centrale portieken? Sarah weet het ook niet. Ze vindt wel dat je in Nederland zo handig naar binnen kunt kijken, door de grote ramen in de woonkamers, waarachter je dan mensen ziet TV-kijken of eten. Duitsers bouwen alles zo dicht, je ziet alleen maar of er een lamp aan is.
We slaan de hoek om en komen weer in de winkelstraat uit. Sarah weet een warme bakker waar het toevallig net rustig is. Ik zie zo gauw geen Schnittbrötchen, waar Michel zo van houdt, dus dat laat ik even. Sarah koopt een zak vol broodjes en wat zoetere varianten. Met een volle tas wandelen we terug naar huis.
Markus is iets verlaat. Ik staar op mijn telefoon, uit het raam, en zie een groengrijze wagen behendig afslaan op de rotonde. Dat moet Markus zijn. Zeker weten doe ik het niet, maar twee minuten later gaat de bel. We gaan aan tafel met Julen bij ons in de wipstoel. Hij giert van pret als we gekke gezichten naar hem trekken. Maar, er moet ook gegeten worden. Het zelfgebakken brood is lekker. Ik knabbel nog wat andere broodjes weg en drink bruiswater. Dan gaat Sarah van tafel om Julen voeding te geven in de andere kamer. We zien haar niet terug, ze is vast daar in slaap gesukkeld. Ook goed. De twee jongens praten door over politiek en meer, en ik volg het niet zo erg. Links en rechts weet ik nog wel, maar zodra ze er allemaal slang voor gebruiken wordt het lastig. Ik sta stilletjes op van tafel en ga douchen in de badkamer. Zoiets hoef je niet aan te kondigen, zeker niet aan twee mannen.
Na een frisse douche ruim ik nog wat van tafel af. Meer hoeft niet, vindt Marcos; misschien wil Sarah zo nog wat als ze terugkomt. Ik vind het oké en ga naar mijn eigen kamer. Even wat aan m’n laptop zitten en dingen plannen.
Sarah komt inderdaad terug en blijft nog een tijdje in de woonkamer met Markus en Marcos kletsen. Nadat Markus weer vertrokken is meldt ze, dat Hanna vandaag nog wel even wandelen wil. We zullen haar in het park treffen. Ik lanterfant nog wat rond in het huis en dan gaan we aan de wandel. Julen gaat mee in de wandelwagen. Helemaal ingepakt met twee mutsjes op, grote pretogen wanneer hij ons aankijkt.
We lopen ongeveer weer dezelfde ronde als vanochtend. Halverwege op een pad zie ik opeens een bekend silhouet. Hanna! ‘Warte mal warte mal!’ roept ze terwijl ze haar mondmasker achter haar oren haakt. Dan stuiven we op elkaar af en doen een omhelzings-rondedansje. Gekke nichtjes dat we zijn 🙂 Ik geef haar de los verpakte stroopwafel, die ze gelijk oppeuzelt.
We lopen een paar blokken verder en maken een leuke selfie van ons vier. Hanna loopt mee tot aan Sarah’s huis. Ik heb nog eten voor haar, en haar tas is gelukkig groot genoeg om het mee te nemen. Trots geef ik het pakje stroopwafels en de pindakaas aan haar. Dan gaan we even de keuken in opdat de zusjes het blok kaas kunnen verdelen. Het is namelijk zó groot, dat het vast niet op tijd op komt als Hanna het helemaal meeneemt! Dus wordt met veel gegiechel het mes erin gezet opdat ieder een helft krijgt.
Later deze week zal ik naar Hanna’s huis verkassen en zullen we ook Harald nog opzoeken. Maar vooralsnog wil ze even bijkomen van haar vakantie op Sicilië en het griepje dat ze daarna kreeg. Ze wil ook haar vriend even niet zien. Vriend? Roep ik uit. Ja, ze heeft al ongeveer tien jaar een vriend. Wist ik niet. Heeft ze goed verborgen gehouden! En met reden, zegt ze; zo werkt hun relatie. Niet te klef.
Terug thuis aangekomen is het nog niet echt etenstijd. Dus ik verschans me weer in mijn kamer en typ er nog lustig wat op los. Marcos, Sarah en Julen liggen te slapen. Dat hebben ze ook wel even verdiend. Volgens mij slapen ze echt heel weinig deze weken. Toch blijven ze er nuchter onder en hebben zelfs mij te gast. Stilletjes zit ik in mijn slaapkamer. Ik sneak even naar de keuken en vind in de koelkast wat ik verwachtte: de bak met overgebleven wortel- en paprikareepjes. Ik sluip terug naar de slaapkamer en knabbel alles op.
Tegen half zes hoor ik geluiden uit de slaapkamer. Het drietal is weer wakker, Julen nog wel het meest. Die baby lijkt echt eindeloze energie te hebben. Met een beetje gymnastiek wordt Julen op Sarah’s rug in de draagzak gezet. Zo kan ze met hem door het huis lopen, en dat vindt Julen eigenlijk wel erg leuk. Hij raakt nu niet zo snel verveeld. We pakken de vaatwasser uit en ruimen de keuken op. Dan beslissen we wat we gaan eten. Het was al bedacht om wat te laten bezorgen, dus we kiezen Indiaas. Ik heb wonderwel Sarah’s rekeningnummer nog in mijn app staan, dus ik ben zo netjes en betaal het gelijk terug. Dan nog wachten op de bezorger…
Het arriveert redelijk snel en we kunnen ontwaren wat van wie is. Ik heb een mango/rijstcombinatie met tofu in plaats van kip. Moet ook eens kunnen. Maar hoe knapperig gebakken de tofu ook is, ik vind het maar smakeloos spul. Volgende keer maar weer kip dan. Na het eten ruim ik weer af terwijl Sarah en Marcos Julen de voeding geven en naar bed brengen.
Ik trek mijn jas weer aan en meld Sarah dat ik nog een rondje met de tram ga maken richting Landungsbrücken. Dat is helemaal aan de Elbekade. Het lijkt me leuk om die bij avond te zien. Ik weet mijn weg te vinden richting de juiste U-Bahnstops en binnen twintig minuten ruik ik de zilte geur van de Elbe in mijn neus. Ik maak foto’s van de Elbe en de skyline met de honderden lichtjes. Na wat wandelen door de kou bekruipt me het gevoel dat ik toch een pipi moet. Tsja, zo op zondagavond is er geen winkel met toilet open. Een openbaar toilet hier op de kade vind ik ook geen aantrekkelijk idee. Dus ik ga de reis weer in omgekeerde richting maken, opdat ik op tijd thuis ben.
Ik vind de metro’s eenvoudig en leg mijn reis af alsof ik hier een ware local ben. Voor ik het weet sta ik weer in Sarah’s straat en steek ik mijn sleutel in het slot. Sarah en Marcos blijken nog samen TV te zitten kijken, dus ik ga er heel even bij zitten en zeg ze dan goedenacht. Marcos gaat al slapen, Sarah neemt nog even wat tijd voor zichzelf op de bank. Ik gun het haar van harte.
Ik heb wat onrustig geslapen, wat er was wederom babygehuil. Ditmaal niet op christelijke tijden en niet van Julen. De buurvrouw, zo weet Sarah, heeft een dochter met een baby. Ook die baby huilt nu en dan, en zodoende weten we dat hij regelmatig logeert bij oma. Hij ligt precies aan de andere kant van mijn logeerkamermuur. In de nacht huilt hij enkele keren, en hij wordt niet direct door zijn moeder gesust.
Ik weet dat dit een techniek is die ik zelf aanmoedig, maar voor mij is dit nu niet zo’n pretje. Ik hoop dus maar vurig dat de jengelaar gauw weer intukt. Halverwege de nacht begint het gesnik en gesnotter opnieuw, dus ik trek mijn klaargelegde oordopjes uit hun hoesje en pit verder. Het helpt aardig goed.
In de ochtend hoor ik ook Julen wakkerworden, maar die is vrij gauw weer stil. Stereogeluid is nog niet gelukt. Wat een werk heb je er toch aan.
Dan tik ik onhandig het hoesje van mijn oordopjes van de vensterbank af. Shit, waar liggen ze? Ik wil het rolgordijn ietsje optrekken, maar in plaats daarvan gaat alleen maar verder en verder naar de grond. Shit, wat is dit? Het rolgordijn flapt op mijn spullen en is bovenaan totaal van de rol af. Eraan trekken heeft geen zin meer, hij veert niet op. Ik stap uit bed en ga pardoes op het oplaadsnoer van mijn telefoon staan, die ik daarmee grof uit de telefoon ruk. Shit, dat is niet goed! Ik klim maar met één voet op bed en begin het rolgordijn op te rollen in de enige richting die wil. Wat dit me oplevert weet ik niet, maar er komt nu ten minste weer licht de kamer in. Morgen zoek ik met Sarah en Marcos wel uit of dit fixen of vervangen betekent. Nu ik licht heb kan ik de oordopjes zoeken. Ze liggen verder weg dan ik dacht. Dan het oplaadsnoer weer de telefoon in… die laadt gelukkig ook nog op. Ik rol terug mijn bed in en houd het even voor gezien.
Zodra ik om half negen wakkerword, Google ik wat naar oplossingen voor dit rolgordijn. Ikea adverteert echter zo goed met hun dozijn aan rolgordijnen, dat je alleen maar links naar Ikea zelf krijgt. gelukkig vind ik één linkje waarop simpel staat: rol het gordijn helemaal tegendraads op tot het bovenaan op de rol zit. Dat activeert het treksysteem weer. Zonder enige hoop klim ik maar weer op het bed en doe dat, en verhip! Opeens zoeft het gordijn weer naar boven en beneden alsof het nooit anders gedaan heeft.
Een beetje verbaasd over mijn fix gun ik mezelf nog maar een extra half uur in bed.
maandag
Als ik opsta is het fluisterstil in huis. Ik neem aan dat Sarah en Julen slapen, en dat Marcos naar zijn werk is. Wat hij daarover had gezegd begreep ik niet helemaal, maar het kwam neer op een soort eigen gepland ouderschapsverlof omdat hij Sarah niet in alles alleen wilde laten. You go guy!
Er staan nog ontbijtspullen op tafel. Voor de eerste keer valt me op dat er een vers bosje tulpen staat. Wat lief, Hollandse tulpen! Vast omdat ik kwam, want zo lang staan ze er nog niet. In de schemer maak ik yoghurt met muesli en maak ik crackers met hummus. Op de ontbijttafel vind ik nog twee schijven brood en boter. Dat gaat er ook wel in, ik moet straks een heel eind door de stad.
Na het ontbijt ruim ik de tafel geheel af en zet zo veel mogelijk stilletjes in de vaatwasser. Dan hoeft Sarah dat niet straks te doen. Bij het aankleden sta ik een tijdje uit het raam van mijn kamer te turen. Aan de overzijde gaat een man zijn huis binnen met een fiets aan de hand. Ernaast staat een mannetje voor de ruit van de ‘cadeauwinkel’ wat natuurlijk gewoon een growshop met extra’s van AliExpress is. Verderop komt opeens fietser achter het appartementenblok vandaan met een ingesnoerde kerstboom onder zijn arm. Kerst! Vlak voor me, door het parkje, komt een stoet stuiterende en rennende kleuters voorbij, gevolgd door hun kdv-leidsters. Die trekken twee rode bolderkarren waarin de wat luiere kleuters en peuters zich bevinden. Zo veel kleine kinderen op straat hier gedurende de dag, ook allemaal met felle wollen mutsjes, wantjes met een koord door de mouwen, en regenlaarsjes. Ik zeg je, typisch Duitse kinderen. Alleen dat superveilige hardcase schooltasje met fluoriserende strepen ontbreekt. Die hadden ze vanochtend toen ze naar hun kdv gingen natuurlijk allemaal wél op. Dit is Duitsland ten voeten uit.
Ik kleed me verder aan met een warme merinowollen onderbroek onder mijn reisbroek. Een t-shirt, een trui, en een vest, allemaal merino. Jas aan, hoed op, nog éven een pipi. Ik kan niet vaak genoeg gaan, ik vind dat onderweg zo vervelend.
Zodra ik de deur uit wil, hoor ik Julen jammeren. Ik verwacht dat Sarah wakker is, dus ik roep nog zachtjes ‘Tschüss!’ en trek de deur achter me dicht. Op naar de Bijoux Brigitte. Sinds die winkel niet meer in Enschede zit is het op reis een klein Mekka voor me geworden. Er zit een limiet aan de hoeveelheid bijzondere oorbellen die een mens kan hebben, maar toch ga ik er vandaag even kijken.
Ik kom eerst langs de Tschibo, die ik verwar met de Butler. Okay, lemme explain. De Butler heb ik gisteravond gezien, toen ik uit de metro kwam en éven bij de Bijoux Brigitte ging kijken. Dit lijkt een soort Xenos, maar dan iets meer high class en op dit moment puur op kerst gericht. Daar wil ik sowieso vandaag even kijken. Per ongeluk loop ik de naastgelegen Tschibo in en ik snap er geen kont van. Achter in de winkel is een koffiebalie. Links achterin hangt dameslingerie en liggen er cozy huispakken. Linksvoorin zie ik truien, mutsen, en pyjama’s. Rechts alleen maar schappen vol met trendy electronische gadgets. In het midden een displaytafel met een keur aan koffie in cadeauverpakking. Waar ben ik beland?!
Schoorvoetend bestel ik dan maar een espresso to go (ik had immers nog geen koffie gehad), die wonderwel best wel lekker smaakt en ook niet bijster veel kost. Terwijl ik ervan nip kijk ik vol verbazing het kleine winkeltje rond. Er loopt ook voldoende volk binnen, alsof dit gewoon de supermarkt is. Ik ben totaal begeistert waarom een koffiemerk een zo brede collectie aan hippe goodies in een winkel verkoopt, maar in Duitsland is dit kennelijk de gewoonste zaak van de wereld.
Ik loop naar buiten en maak een u-bocht zo de Butler in. Ah, een overdadige kerstmeuk-winkel. Geurkaarsen, breekbare spullen, aardewerk, veel rendieren… need I go on? Ik slenter wat door de schappen en besef pijnlijk dat ik nu toch echt aan het winkelen ben. Ik! Verschrikkelijk. En je weet het, winkelen kost vaak geld. Dit ben ik niet. Ik vergaap me aan alle stofjes, vormpjes, kleurtjes en patroontjes, en koop uiteindelijk een pakje servetten met alpenprint. Veel te duur, maar weet je, ze liggen vast nog honderd jaar in mijn huis en zo lang ga ik er ook van genieten. Na de kassa (waar een mijnheer mij onbedoeld klemzet tussen een kaartenmolen) vind ik nog een hele muur met uitzonderlijke kerst’ballen’. Van rainbow unicorn floaties tot hamburgers (pun intended) en van laptops tot Mick Jagger, van alles is een glazen kerstbal te vinden. Verder niet mijn ding en onmogelijk mee naar huis te nemen, dus ik weet me gered door het kassameisje dat de kaartenmolen wegrolt en maak mijn weg naar buiten.
Nu eindelijk de Bijoux Brigitte in. Hoezeer ik ook vind dat ik écht al genoeg oorbellen heb, en dat je ze beter tweedehands, of via Marktplaats kunt overnemen, …ik vind weer een paar uitzonderlijke. Als er een sector op een gekke manier getroffen is door inflatie dan zijn het de Schmuckwaren wel. De prijzen voor oorbellen zijn werkelijk waar verdubbeld. Maar ik betaal het. Dit is mijn souvenir, niemand gaat me hierin tegenhouden. Met een tasje vol gaafs loop ik de winkel uit.
Hè, het regent. Waar wilde ik nog heen? De Edeka, om de provisiekast hier wat te spekken. Ik loop er bijna aan voorbij, en als ik binnen sta, merk ik dat de ingang wel op een heel rare plek zit. Maargoed, ik vind mijn weg wel. Ik vind een aantal specifieke Duitse én Zuidtiroolse etenswaren. Met name de Vipiteno Sterzing honingyoghurt. Die is hemels ! Ik kan het niet laten, ik pak een mandje, en laad vier potjes in. Ik ben gek op dat spul. Geen andere yoghurt smaakt hetzelfde.
Voor Michel vind ik ook wat typische etenswaren. Ze kunnen op mijn terugreis mee in de koeltas, die is toch al bijna leeg. Met een rugtasje vol keer ik eerst weer terug naar Sarah’s huis.
Daar tref ik zowel Sarah als Marcos aan, die net Julen aan het inpakken zijn. Ze gaan gedrieën naar de tandarts. Sarah heeft een controle en Julen mag voor het eerst zijn vier tandjes laten zien. Ik zwaai ze uit en zet dan mijn laptop op tafel. Zo, even lunchen en het blog bijwerken. Vanmiddag maar weer de deur uit.
Ik pak de U2 in de richting van Schlump en ga vanaf daar wandelen. Het motregent, dat is wel jammer, maar met mijn dubbele broek en mijn drie lagen merino onder de jas heb ik het echt heerlijk warm. Hoedje op, lekker doorstiefelen. Mijn jas is nat maar hij raakt niet doorweekt. Mijn hoedje belet dat er regen in mijn ogen spat. Oh heerlijk loop ik de straten van Hamburg door, alsof ik er al jaren kom.
Ik bereik de drukke Grindelallee en buig af naar links. Dan steek ik de straat over en loop ik tussen grote appartementenblokken van gele steen. De appartementen hebben louter Franse balkons, wat een armoe moet dat zijn. Sommige bewoners presteren het om zelfs op dat ene richeltje nog een santenkraam aan planten, decoratie, en zelfs kinderfietsjes te zetten.
Ik loop een stuk door tussen de blokken en check in de drupregen mijn telefoon. Het Bezirksamt Eimsbüttel moet hier ergens kantoor houden. Ik loop onder een lange luifel door en werp door het glas een blik naar binnen. HEE! DE PATERNOSTER! Ik zoek snel een deur in de wand en loop opgewekt naar binnen. In de schemerige hal staat alleen een formica tafeltje met een man op een stoel erachter. Hij kijkt verbaasd en wil weten wat ik kom doen. Ik leg hem uit over de lift en hij begrijpt het gelijk. ‘Je hebt geluk’ zegt hij zelfs ‘we hebben er twee hier, maar die aan de andere kant van het gebouw is tijdelijk stuk. Er zijn maar drie werkende paternosterliften in heel Duitsland.’ ‘Eh’ zeg ik ‘er zijn er meer hoor, ik heb een heel lijstje!’ maar daar gaat hij niet op in. Ik bemerk zijn trots dus ik laat het zo. ‘En’ vult hij blij aan ‘deze kun je niet alleen bekijken, je kunt er ook een ritje in maken!’ Hier word ik weer dolenthousiast van. Snel stiefel ik door naar de lift, die tijdens ons gesprek al ettelijke rondjes heeft gemaakt.
Eerst fotografeer ik hem, dan stap ik in. Ik mag tot de elfde verdieping, heeft de man gezegd; daarna moet ik uitstappen en is er nog een klein trapje naar boven. Gewoon naar boven komen is al een leuke bezigheid. Ik stap op diverse verdiepingen even uit de lift, ga weer mee naar beneden, stap weer uit, ga weer omhoog. Ik maak foto’s en filmpjes. Op maar één verdieping kom ik iemand tegen. Ook hij benadrukt me hoe bijzonder deze lift is. En dat hij er alleen nog is, omdat dit gebouw onder monumentenbescherming staat en er niets aan veranderen mag.
Hoewel deze paternoster niet heel mooi is om te zien – eigenlijk gewoon een stroom glanzende blikjes – is dit het eerste exemplaar van een lift, waar ik nooit dacht echt in te zullen staan. Ik ben als een kind zo blij. Nadat ik de twaalfde verdieping heb bereikt (via de trap) reis ik weer in etappes terug naar beneden. Bij de laatste verdieping lees ik de waarschuwing dat de lift hier eindigt ‘en dat verder meeliften ongevaarlijk is’ maar toch durf ik het niet aan om me door de kelder weer omhoog te laten vervoeren. Je wordt niet geplet, en je eindigt ook niet op zijn kop, maar het is gewoon niet de bedoeling. Dus stap ik netjes op de begane grond weer uit. Ik groet de man achter zijn tafeltje nogmaals. Ik ben zo blij, dat hij er ook van moet lachen. Ja, dat zo’n ervaring iemands dag helemaal goed kan maken!
Glunderend wandel ik naar buiten, de grauwe regen in.
Ik ga nog even langs de Lidl en loop dan noordwaarts richting Hoheluftbrücke. Daar stap ik op de U3 naar Schlump en vanaf daar op de U2 naar huis. Alles vlotjes. Tijd voor avondeten!
Als ik thuiskom zijn Sarah, Marcos en Julen er. Ik kleed me om opdat ik het binnen niet zo warm heb. Sarah doet de was. De twee slipjes die ik vanochtend in de wasbak heb gespoeld, kunnen nog wel een rondje mee met haar was. Zijn ze mooi echt schoon, en heb ik voor de rest van de week genoeg.
We moeten nog even langs de groentewinkel voor onze pompoensoep, meldt Sarah. Dat is leuk, want de eigenaar van de groentewinkel is stapelgek op Julen. Dus hij wordt in de wagen geladen en we steken de straat over. Nee, het is niet moeilijk, in deze buurt is alles dichtbij. Ik merk wel hoe koud het eigenlijk is nu ik niet mijn warme merinolaagjes aan heb. In een mum van tijd staan we binnen in de winkel. Nadat de eigenaar met de aanwezige klanten klaar is buigt hij zich enthousiast over de wandelwagen. Met ‘stapelgek’ is geen woord te veel gezegd. Deze man leeft voor kinderen. Hij maakt Julen aan het lachen met allerlei groente, knuffelt hem, betrekt hem in alles. Ze hebben echt schik met elkaar.
Ondertussen geeft hij Sarah een tas rode bieten en pepers, en zoekt zij wat dingen uit. Uiteraard moet er een grote kurbis mee voor onze soep. We blijven nog lang praten met de winkelier, maar we moeten nog door. Sarah heeft een ’to good to go’ voucher bij de cheesecakewinkel twee straten verderop. Die moeten we verzilveren voordat de winkel sluit. Dus we rollen de wandelwagen naar het hippe koffiehuisje en halen onze deal op. Onderweg maak ik wat foto’s en praten we over van alles.
Thuis maken we soep. Sarah en ik choppen wat groente, Marcos slacht de pompoen, en we gooien alles in de pan. Daarna houdt Sarah zich met Julen bezig, Marcos zet de staafmixer in de pan zodra de soep een beetje gaar wordt, en ik lees wat bij op mijn telefoon. Mooi teamwork. Dan moet Julen wel gevoerd worden en naar bed, dus ik ga nog even naar mijn kamer. Maar de soep is klaar en mijn maag rammelt. Ik hoop meer en meer dat we zo aan tafel kunnen. Dan komt Marcos de slaapkamer uit. ‘Sarah kommt gleich, wir können essen’. Dan zet Julen het weer op een snikken en wordt het plan anders. Sarah komt met mij eten en Marcos sust Julen weer in slaap. Marcos sluit zich later weer aan en eet nog twee bordjes pompoensoep. Daarna hebben we onze overheerlijke cheesecake. We praten nog wat over hobby’s en kijken video’s, als Julen opeens van zich laat horen. En hij stopt ook niet. Beide jonge ouders trekken zich maar terug in de slaapkamer. Ik ruim een beetje af.
Na ettelijke pogingen Julen weer in slaap te krijgen besluiten ze er maar bij te gaan liggen. ‘Zal ik de was nog even ophangen?’ vraag ik Marcos. ‘De was…’ hij wil eigenlijk nee zeggen, maar neemt het aanbod aan. Fijn, dan kan ik nog wat doen! Zachtjes pak ik wasmand en wasrek uit de Wintergarten en haal de machine leeg. De was ruikt heerlijk fris en is een plezier om op het rek te hangen. Bij de laatste dingetjes komt Sarah terug en is zichtbaar blij. Zelf was ze de was vergeten en wilde het laten liggen tot morgen, wat eigenlijk niet kan. Als ik klaar ben ruimen we het laatste eten en drinken van tafel en zeggen goedenacht.
dinsdag
Ik word weer tegen tienen wakker, nadat ik in de ochtend Julen af en aan heb gehoord. Ik slaap er inmiddels wel doorheen, maar voor Sarah en Marcos is het niet prettig.
Vandaag ga ik in de ochtend een beetje lanterfanten, en in de middag naar de Finse Zeemanskerk. Die is namelijk pas vanaf twee uur geopend.
Ik ontbijt heel stilletjes in het ochtendlicht van de woonkamer. De was, op het rek achter me, is bijna droog. Ik zal hem zo wel opvouwen. Na een kopje oude koffie en een kom yoghurt met muesli klaar ik dat klusje. Nog niet alles kan van het wasrek, maar het is een start.
Zodra ik me klaarmaak om te vertrekken komt Marcos thuis. Hij heeft zijn wielrenfiets ter reparatie weggebracht, begrijp ik. Sarah wordt ook wakker en komt met Julen op de arm de slaapkamer uit. Ze heeft heel kleine oogjes. ‘Drie pogingen, een half uur slaap’ verzucht ze. Marcos schudt ook zijn hoofd. Hoe lang gaat dit nog zo door? Ze zien er allebei uitgeblust uit. Ik laat ze maar alleen.
Ik maak een wandeling richting de winkels, noordwaarts met de klok mee. Het stratenplan hier is niet zo moeilijk en zo zie je nog wat nieuws. Ik zeg je: vooral typisch Duitse appartementengebouwen en parkjes met kinderspeelplaatsjes. Ik verwacht ook gewoon niet anders meer hier. Al gauw bereik ik de winkelstraat weer en ga richting cheesecake-shop. Toen we gisteren cheesecake hadden, had Sarah namelijk geen stuk. De vegan opties waren op, en in alle anderen zit melkvet, iets waar ze al jaren allergisch voor is. Dus heb ik beloofd dat, op 6 december, ‘Sinterklaas’ een stukje voor haar gaat meebrengen.
Maar, voordat ik de taartjeswinkel bereik, kom ik langs de 2nd hand shop. Daar kwamen we gisteravond ook langs. ‘Ze verkopen hier per kilo’ wist Sarah me te vertellen. De kleren die je uitzoekt worden gewogen, en afhankelijk van of het de eerste of de tweede week is (te zien aan een groen of rood verkeerslicht in de zaak) is je prijs laag, of nog lager. ‘Maar’ zegt Sarah ‘het is niet echt waar voor je geld. Best wel duur nog eigenlijk’. Ik maak al auw het rekensommetje dat je dan geen goedkope zooi van zware materialen moet kopen, maar hé, dat ga ik vandaag zelf ervaren.
Op goed geluk stap ik de winkel binnen. Rechts kinderkleding, links van alles voor mannen en vrouwen. Ik struin door de rekken. Eigenlijk heb ik niets nodig, maar wie weet vind ik een bijzondere jurk of trui.
En die trui vind ik. Halverwege een rek hangt een nette witte wollen trui met rode en blauwe bretonse strepen. De iconische trui van Lena Furberg’s ‘Molly’. De trui die ik al jaren aan het zoeken dan wel namaken ben (alle pogingen dusver vastgelopen). Het is maat S, maar hij lijkt behoorlijk ruim. Hij is van wol en kasjmier en is echt keurig, geen pluisje of wat. Verguld neem ik hem mee terwijl ik nog wat andere kleding probeer. In het pashokje doe ik hem aan en hij zit perfect, ondanks de kleine maat. Ik maak snel een foto en ga dan naar de kassa. De schade? Zes euro twintig. Nu ben ik helemaal blij.
Wat het is met deze winkel, trouwens, is dat je genoeg onzin kunt kopen waar je je hier helemaal blauw aan betaalt. Dat moet je gewoon niet doen. Zware spijkerbroeken, lange jurken, jassen: gewoon niet doen. Flinterdunne bloesjes van synthetisch spul zijn ook dom, maar die moet je sowieso nooit kopen. Een winkel als deze is handig voor linnen, viscose, en dungebreide wol, van heel dure merken. Het weegt geen drol en je hebt heel goede kwaliteit. Dat is waarom ik in de winkel ook voornamelijk elk kledingstuk aan de linkerzijkant optilde en gelijk in het waslabel keek.
Hup, door naar de cheesecakeshop. Het is er werkelijk uitgestorven, en ik begrijp in een mum van tijd waarom. De twee cheesecakes die ik voor Marcos en Sarah koop (de vegan cake van Sarah is maar de helft van een normale punt) kosten maarliefst vier euro per stuk. Dit is geen dagelijkse hobby, mensen. Ik heb het beloofd dus haal ik twee punten. Ik kijk nog wat bij de andere winkels en haal bij de Edeka nog wat honingyoghurt, kaas voor Michel, en voor mezelf een bekertje artisjokharten en dadelrolletjes in spek. Ook dat tikt aan, de Edeka hier op de hoek is niet goedkoop.
Ik wandel terug naar huis en tref Sarah op de bank. Julen slaapt eindelijk weer. Ik zet de cheesecake in de koelkast en zet me op de bank om te lunchen. We praten heel wat bij. Als Julen weer wakker is krijgt hij eten en maakt Sarah zich klaar om een rondje langs wat winkels met hem te doen. De vrouw van de groentenboer wilde hem graag zien en is er alleen vanochtend. Ik laat even verstek gaan, ik ga sowieso een andere kant op.
Het is inmiddels na twee uur, dus ik pak me goed in en stap op de U-Bahn richting het centrum. Al gauw zoef ik voorbij Schlump, stap over en bereik Landungsbrücke. Dat is voor de zeemanskerk echt het dichtste bij. Ik loop de Ditmar Koel-Strasse in en verwonder me over al het Portugese, Italiaanse en Spaanse in deze buurt. Als ik de nauwe straatjes omhoog kijk, is het net als het straatje waar ik in Porto verbleef! Links van me zie ik Kuhberg en Venusberg, een rustige groene buurt waar Sarah vroeger woonde. Het is zeker tien jaar geleden, en nu niet zonnig, maar schemerig en koud, maar ik vergeet locaties niet zomaar. Mijn gevoel zegt dat ik zo bij de zeemanskerk ben en dat klopt: ik sta er recht voor.
Vrolijke wit-blauwe vlaggetjes wapperen op het pleintje voor de kerk. Ik maak selfies, maar het is te schemerig. Een vrouw zegt me gedag en gaat me voor naar binnen. Mijn hoofd switcht om naar Fins. Moi, kylla, menetko… het is echt een wirwar, na dagen Duits te hebben gesproken, en al zeker twaalf jaar geen volzinnen Fins. Dus vraag ik maar in het Duits waar de shop ook al weer is en word naar beneden gewezen. Oja, in de kelder. Nou, I’m in for a treat. Pardoes kom ik zo in de sauna uit. Niet echt hoor, de damp slaat me nog niet om de oren. Maar ik hoor mensen opgewekt Fins praten en er hangen gaandeweg allemaal bordjes over handdoeken en hygiëne. Dit is niet de shop. Vertwijfeld meld ik me boven weer. ‘Oh is de deur dichtgevallen’ zegt de vrouw, en doet een onopvallende deur rechts open. Gelijk zie ik het weer. Een kale kelder in TL-verlichting. ‘Kom boven maar afrekenen zo’ zegt ze en laat me alleen.
Het is hier warm en verstoken van frisse lucht. Ik weet weer waarom ik me hier vorig keer onwel begon te voelen (de eerste keer was de shop nog niet hier maar boven, in een hoekje naast de ingang). Na een tijdje rondstruinen tussen de peperdure Fazer-reepjes en andere versnaperingen kies ik beteuterd maar wat betaalbare dingen van enige sentimentele waarde uit. Een doos met frambozen-yoghurt-chocoladereepjes is er niet. Ik ben niet heel verrast, want dat is precies het smaakje Fazer wat alleen in Finland zelf wordt verkocht. In tien jaar tijd is daar niks aan veranderd; ik zal er voor naar Finland moeten.
Achter mij komen drie Franse jongens binnen. Daar ben ik dan wél verbaasd over. Hoe hebben die deze shop gevonden en wat denken ze hier te gaan vinden? Ze kwetteren in Frans tegen elkaar, vinden inderdaad eigenlijk niks, en vragen mij in het Duits waar ze af moeten rekenen. Flabbergasted antwoord ik half in Duits, half in Frans. Zij gaan weer naar boven. Ik leg nog wat kleine dingen in mijn mandje en volg ze maar. Boven bestellen ze verse koffiebroodjes (ze hebben geen flauw idee wat alles is) en gaan in het cafeetje zitten lunchen (wat een gekke plek, nogmaals, van alle honderden locaties in Hamburg, waarom lunchen ze hier?). Ik reken mijn waren af en vraag of de winkel nog jas-reflectoren heeft. ‘Helaas, die hebben we al tijden niet meer’ is het antwoord. Wat jammer! Ik wilde zo graag mijn feloranje ster van AliExpress inruilen voor een nette ronde badge met het logo van deze kerk. Dat gaat dus niet door.
Ik dump al mijn snoepjes in mijn handtas en verlaat de shop met nog wat keurige Finse afscheids-groeten. Dat stelt de dame wel op prijs. Terug de straat in, door het park, naar het noorden.
Het wordt van schemerig nu donker om me heen. Het park ten noorden van Kuhberg is mooi, al ligt het midden tussen de hoge kantoorgebouwen. Ik steek er dwars doorheen en volg de straat over het water. Wat een uitzicht hier. Ik maak foto’s van de zonsondergang over de stad.
Even puzzelen waar ik moet zijn. Twee kruispunten rechtdoor, en dan linksaf. Ik loop een lange straat met enorme kantoorflats en parkeerdecks in. Boven mij suist geregeld de S-Bahn over een verhoogde rails. Ik ben nooit in een Amerikaanse stad geweest, maar dit is wat ik me er van voorstel. De zonsondergang maakt het mooi en onrealistisch. Ik voel me insignificant, maar niet alleen. Ik ben onderweg.
Zoals ik verwacht vind ik aan het eind van de straat rechts het Függerhaus. Helaas staan er allemaal steigers omheen, en binnenin. Het artikel wat ik erover las was kennelijk de aankondiging tot een grootscheepse verbouwing. Geen kans dat ik er nu zo even naar binnen loop.
Vanaf de trappen van de tegenovergelegen S-Bahnstop kan ik naar binnen kijken op de eerste verdieping. Er staan bouwlampen aan, maar er is geen mens te bekennen. Het is ook al tegen vijf uur, de werkdag zal wel voorbij zijn. Ik zie een man de toegangspoort in gaan, langs de bouwhekken. Dus schiet ik het stationnetje uit en ga hem achterna. ‘Hallo, bent u hier bekend?’ vraag ik hoopvol. ‘Nee, ook niet’ lacht hij. Verdorie. Hij verdwijnt weer in de straat. Ik loop langs het bouwhek en kom op een binnenplaatsje van een universiteit uit. Een student fietst net weg en laat mij er alleen achter. Ik kijk loodrecht omhoog naar de hemel. Wat een mooi apart uitzicht hier! Alleen het overvliegende vliegtuig ontbreekt. Het beton onder mijn voeten is schoon en droog, dus ik ga plat op mijn rug liggen en maak foto’s van het kruisje lucht dat zich boven mij bevind.t Hier zou een betere camera dan mijn telefoon stukken mooiere plaatjes schieten, maar die heb ik nu niet. Die had ik ook echt nergens meer kwijtgekund, dus het zij zo.
Ik krabbel weer overeind (au, ik word oud!) en loop terug naar de straat. Net als ik naar het station wil terugkeren, komt een oude man in werkkleding naar buiten stappen. ‘Meneer!’ zeg ik verheugd. ‘Werkt u hier?’ ‘Ja….’ Snel vraag ik hem in keurig Duits of het mogelijk is om de lift te zien. Hij zegt dat het kan, als ik overdag terugkom. Ik hoef zelfs geen helm op, knipoogt hij. Als ik maar goed oplet. Nou, dat onthoud ik. Ik bedank hem en pak de S-Bahn verder noordwaarts.
Hier komt nog een stukje over de oude Elbetunnel.
Na twee haltes S-Bahn bevind ik me in een prachtige winkelstraat. Het is inmiddels donker en alle feestelijke straatverlichting is aan. Tegenover me zie ik stalletjes van een kerstmarkt. Er zijn er meerdere hier door Hamburg, en het lijkt me wel mooi om er nu eentje te bezoeken. Ik zie een stalletje met crêpe Nutella en daar heb ik zin in, dus die koop ik. De prijs is net op de CCC, niets nieuws: 4 euro voor een pannenkoek met beleg, waar je twee hele potten pasta voor terug kunt kopen.
Smekkend van mijn zoete pannenkoek slenter ik tussen de houten stalletjes door. Hoewel ik nog wel uitkijk naar een bruin wollen hoedje zie ik hier niks van mijn gading. De andere snuisterijen zijn ook niet zo mijn ding. Ik zie een kraam met houten geurnoten, zelfs kokos, maar ik zie er weinig heil in om zo’n noot mee naar huis te slepen. Als hij hier al zijn geur ligt te verliezen, is dat er thuis wel helemaal af. En wat heb je dan? Driehonderd kilometer gesleept met een simpele houten kraal. Doen we niet.
Ik bereik het einde van de markt en ga op zoek naar de REWE supermarkt. Die moet ergens midden in een gebouw zitten. Dat blijkt midden onder in de kelder van de Europapassage te zijn, een enorm winkelcentrum met meerdere verdiepingen. Ik struin de supermarkt door op zoek naar Borotalco-deodorantjes. Die heb je eigenlijk het meest in Italië, maar het zou leuk zijn als ik er hier weer wat bij kan kopen. In Nederland zijn ze een tijd gepromoot maar het sloeg bij ons geloof ik niet aan.
De supermarkt blijkt helemaal niet zo uitgebreid uitgerust te zijn in die artikelen, dus ik koop – met tegenzin – een flesje limoen-gemberwater en wat chocolade voor het thuisfront. Als ik nou gewoon mijn waterfles meegenomen had, had ik nu niks hoeven kopen. Maargoed, zoals ik al tegen Marcos zei gisteren ‘serendipity – het vinden van dingen waar je eigenlijk niet naar op zoek was’. Zo vind ik op het prikbord van de supermarkt een advertentie van iemand, die graag nieuwe talen wil leren door ze met een ander te spreken. Het aanbod is Duits, Spaans en Chinees (Mandarijn), dus ik noteer ‘m even voor een tegenaanbod in Nederlands. Later.
Ik ga nog even op zoek naar een DM drogisterij, wederom met de Google Maps-app. Echt handig, ik raak nergens meer verloren. Helaas, het is drie minuten voor acht, en de dichtsbijzijnde DM aan het marktplein gaat zo sluiten. Ik wandel er nog snel heen, maar de rolluiken gaan al dicht. Gelukkig is er buiten een bruisende kerstmarkt, met zelfs een verteller, die over Rudolf het Rendier verhaalt. Ik zet mensen op de foto (op verzoek), fotografeer mezelf temidden van alle lichtjes, en lees wat appjes.
‘Ik ben zo thuis en wil heel graag eten, waar ben je?’ appt Hanna out of the blue. Eh? Ik app maar terug dat ik nog in de stad ben, en zoek driftig op hoe ik ofwel eerst naar haar, of via Sarah naar haar kan komen. Mijn telefoon is ook op twintig procent, ai ai. Ze wil toch heel graag nu gelijk eten en dus ga ik wel eerst langs Sarah’s huis en kom dan met mijn tassen naar haar.
Ik check hoe ik het beste in hun richting kan komen. Dat is via halte Jungfernstieg, die dicht bij Rathaus ligt. Dus loop ik Rathaus voorbij en volg Google Maps richting… ja, het duister. Ik steek bruggen over, loop langs wateren, kantoorgebouwen. Nog meer brede straten, nog meer kantoorgebouwen. Ik ben ondertussen een goede twintig minuten onderweg en vraag me af waar Jungfernstieg dan liggen moet. Ik ben er vroeger al een keer geweest, en het voelt niet alsof het hier is!
Op mijn laatste procent batterij check ik met Google Maps. Haha, gefopt! Ik loop al twintig minuten in exact de verkeerde richting! De pointer van Maps vliegt over mijn telefoonscherm tot midden in Speicherstadt en dan zet mijn telefoon zichzelf uit. Het scherm blijft zwart, ik sta bij volle maan in de verkeerde wijk van Hamburg.
Lekker dan, bries ik. Google Maps, you did it again. Dit is niet de eerste keer dat ik lange tijd aan het lijntje word gehouden, en dan opeens straal in de verkeerde richting blijk te zijn gegaan. Nee, je kunt het niet wijten aan de GPS in mijn telefoon. Twintig minuten in de verkeerde richting en gewoon continu de pointer in de verkeerde richting updaten, dat is gewoon wrong. Ik keer me resoluut om en loop door het duister precies dezelfde weg weer terug. Ik moet letterlijk aan Rathaus voorbij en dan zal ik Jungfernstieg zo vinden. Als ik eindelijk bij mijn beginpunt, de kerstmarkt, terug ben, ben ik er klaar mee. Ik kon ook niet op bussen stappen, want bij inkomst moet je je app met je vervoersbewijs tonen; en dat kan niet wat mijn telefoon ligt op apegapen.
Terwijl ik de ondergrondse bij Rathaus in ren, besef ik dat ik nu ook geen ticket kan tonen als ik onderweg naar Sarah ben. Dit is dus zwartrijden en dat is precies wat ik nu ga doen. Ik bezin me vast op goede uitvluchten, of mogelijkheden om toch aan te tonen dat ik een valide ticket heb. Maar hey, hoe vaak ben ik de afgelopen dagen nou gecontroleerd? Dit moet goed gaan.
Toch kijk ik op mijn hele route langs Landungsbrücken, Schlump, en verder noordwaarts, wel een paar keer om, of ik controleurs zie instappen. Niks. De mensen die ik er enigszins van verdenk controleurs in burger te zijn (zijn die er?) hebben waarschijnlijk zelf geen kaartje.
Ik kom bij mijn stop en wandel naar Sarah’s huis. Ik zie dat ze nog TV zitten te kijken en zet me even bij in de woonkamer, terwijl ik kort uitleg hoe ik verdwaald ben, en ik tegelijk mijn telefoon oplaad. Sarah appt Hanna dat ik er zo aankom. Ze heeft nog een groene peper met roomkaas voor me, en wat rijst. Het eten was te pittig voor haar. Dankbaar zet ik het spul in de oven, pak mijn reistassen in, en peuzel het eten naast haar op de bank op. Na nog een goed nichtjes-gesprek maak ik aanstalten om te vertrekken en gaan zij naar bed.
In een kwartiertje ben ik bij Hanna (Maps geeft aan: lopen is korter) met de U-Bahn. Even zoeken waar het ook alweer was, netjes aanbellen en mezelf niet zomaar binnenlaten. Hanna was moe, maar heeft door mijn komst hernieuwde energie. Ik leg mijn tassen in de woonkamer, maak het bed op (daarover later meer) en zet me met haar aan de keukentafel voor een glaasje thee.
We zijn allebei kletsgrage AD(H)D’ers, dus waar een begin is, is geen eind. Twee keer geef ik aan dat ik echt wil gaan slapen, maar we raken telkens weer aan de praat. Dan sluit ik mijn kamerdeur en hervind de rust die in Sarah’s huis zo vanzelfsprekend was.
Mijn bed is overigens een groot woord. Ik verblijf in de kleine woonkamer van een propjevol typisch Altbau-huis. Ruwhouten vloeren, witte muren, waar weinig van te zien is want elke kamer staat mudjevol kasten, plankjes, stapels dozen, stoelen, manden, nog meer kastjes, trapjes, tafeltjes, snuisterijen en vooral heel veel planten, overal, in elk hoekje, op elk richeltje. Pannenkoekplantjes, monstera’s, hangplanten, vetplantjes. Dit is Hanna ten voeten uit. Ik vind het wel gezellig, maar ook overweldigend. Voor de grap stuur ik Michel wat foto’s toe van hoe mijn huis níet moet worden 😉 .
Oja, het bed. Het is een drieslag-matras, drie blokken aan elkaar, die je uitvouwt en er dan een veel te groot hoeslaken omheen wrapt. Het dekbed zit al in zijn hoes, het kussen – met veel te groot kussensloop – krijg ik toegeworpen. Ik trek nog een dikke sprei over mijn dekbed heen en vind op de bank een stekkerblok dat ik net ver genoeg naar me toe kan halen om mijn telefoon bij me te hebben. Slapen dan maar…
woensdag
Ik slaap op woensdagochtend lang uit. Het is vakantie, dat mag. Door de dunne gordijntjes is het al vroeg licht in de kamer en ik overweeg mijn slaapmasker (een zwarte haarband) op te doen. Toch maar niet, daarvoor moet ik uit bed. Heel de nacht heb ik niet echt kunnen draaien. Het matras is smal, en als ik op mijn zij lig, ligt mijn heup op de grond. Dat moet volgende nacht beter. Tegen tien uur hoor ik Hanna naar haar werk vertrekken. Ik sta op in een leeg huis.
Eerst maar eens koffie en ontbijt. Gelukkig heeft Hanna ongeveer dezelfde pistonmachine als ik. In enkele tellen heb ik uit alle hoeken van de keuken de benodigde spullen gehaald en staat het ontbijt voor me op tafel. Boven hoor ik wat gestommel van de buren. In de tuin schijnt flauw zonlicht. Heerlijk, geen bewolkte dag vandaag.
Na het ontbijt ga ik douchen en zet ik me op de bank in mijn kamer. Eerst een paar uurtjes typen aan mijn weblog, want dat kwam er gisteravond helemaal niet meer van. Ik moest na het gekwetter eerst nog een uur tot mezelf komen. Ik merkte het, omdat ik doelloos op Instagram videootjes aan het scrollen was, terwijl ik allang meermaals gegaapt had. Energie is verraderlijk, en het wordt met de jaren schaarser.
Even na één uur zet ik koers richting Schlump. Hanna tipte me dat je voor Schlump geen straat hoeft over te steken, en voor Christuskirche wel. Bovendien arriveren er op Schlump meer metro’s in verschillende richtingen. Hanna heeft me gisteravond ook nog een stukje historie over de uitbreiding van Schlump verteld, nadat er een nachtelijke lege trein onderlangs haar achtertuin kwam rollen. Over ongebruikte sporen en het tactisch verdelen van de treinen voor het opvangen van de spits elke morgen. Super interessant, later eens kijken of daar wat over op internet staat.
Maar nu eerst naar een Drogerie hier in de buurt. Bij Hoheluftbrücke moet er één zijn, een grote DM. Dus laat ik me vanaf Schlump daarheen kachelen en kom achter Hanna’s huis langs. Duidelijk is dat we de rails bovenlangs nemen, niet onderlangs. Ik kan hem wel zien liggen. Ben nu echt benieuwd. We zijn zo bij de halte en van daar weet ik het wel te vinden. Ik loop langs de brede Hoheluftchaussee en vind de DM aan de rechterkant.
Het is een enorme drogisterij, fantastisch, maar ze hebben er geen Borotalco. Pech. Ze hebben er wel andere kleine leuke deodorantjes, en halyuronzuur-maskers, een stofje waar ik net vorige maand naar gezocht heb. Tegen rimpels, voor het geval ik die ooit krijg. Omdat ik het totaal niet nodig heb, maar wel leuk vind, neem ik ook twee maskers mee. Dan nog wat nieuwe tubetjes reistandpasta, voor geen geld. Even afrekenen, met Duitse smalltalk, en we staan weer buiten. Ik gooi een vrolijke trompetspeler nog wat geld toe, en ga dan weer naar Hoheluftbrücke. Ik heb nog twintig minuten om naar Sarah te komen, dat lukt me prima.
Ik rijd ongeveer dezelfde route terug, en dan door noordwaarts. Stap bij Emilienstraße uit en wandel vanaf daar heerlijk door een bomenlaan in het waterige zonnetje. Al gauw ben ik bij Sarah’s huis. Ze weet dat ik eraan kom en staat al aan het keukenraam, opdat ik niet op de bel druk. Ook oom Harald wachten we op die manier op. Hij arriveert een paar minuten na mij. Sarah heeft chocoladecake en frisdrank voor ons. Harald is erg blij me te zien en wil gelijk honderduit in het Nederlands praten. Hij weet bijzonder veel woorden voor iemand die dagelijks alleen nog maar Duits praat. In zijn Duitse gesprek herhaalt hij elk woord dat hij in het Nederlands weet, ook even zo, voor mij. Ik vind het maar mooi.
Ik vertel dat ik morgen met een rondvaartboot mee wil, twee uur door de havens heen. Het kost 33 euro, net zo veel als mijn trip naar Hamburg. ‘Je kan ook met de HVV busboten gaan hè’ tipt Harald. De busboten! Daar had ik nog niet aan gedacht. Dan krijg ik geen uitleg bij alles, maar het kost me niets! Wat een goed idee, dat ga ik vanavond uitzoeken.
Na een uur is Harald’s parkeertijd voorbij en begint hij wat te aarzelen. Hij eet nog een mandarijn op en maakt dan toch echt aanstalten om te gaan. Snel geef ik hem nog zijn chocoladeletter en stroopwafels. Nadat Harald weer naar huis is gereden praten Sarah en ik nog wat na over haar en mijn werk. Marcos komt de slaapkamer uit. Hij heeft drie uren met Julen op bed gelegen, opdat de baby bleef slapen. Wegleggen was er niet bij, hij moest vastgehouden worden. Word je ook moe van, denk ik.
Terwijl Sarah Julen te drinken geeft en hem verschoont praat ik met Marcos over hoe moe en droevig hij zich voelt. Ik kan hem alleen maar een verbaal schouderklopje geven voor zoveel geduld als hij en Sarah opbrengen. Ook maak ik wat grapjes tussendoor.
Sarah vraagt hoe ik geslapen heb, en als ze hoort dat dat niet jofel was, biedt ze aan dat ik nog wel een nachtje bij hen kan komen slapen. Ik wil dat wel, maar ze heeft net het bed afgehaald en alles gewassen. Voor één nachtje slapen moet dat dan allemaal weer opnieuw en dat vind ik eigenlijk niet kunnen.
We maken ons klaar om weer naar buiten te gaan, want Sarah heeft nog wat op te halen van To Good To Go, en wat kinderspullen via eBay, in de buurt. Gevieren rollen en lopen we de wijk weer in. Ik neem afscheid bij het metrostation. ‘We zien elkaar nog wel hè?’ vraagt Sarah. Ik denk het wel. Nu eerst naar… ja, pff, naar huis.
Ik stap op de U-Bahn naar Schlump en wandel naar Hanna’s huis. Even wat tijd voor mezelf. Hanna is nog op haar werk. Als ze thuiskomt, zullen we samen met Yannick wat koken. Ik ben benieuwd, ik heb Yannick nog niet ontmoet. Wie is toch die vriend die Hanna al tien jaar verborgen houdt?
Eerst zit ik een paar uur op de bank en schrijf mijn blog bij. Zodra Hanna thuiskomt verhuis ik naar de keuken en help haar groente snijden. Yannick, een boom van een jongen, meldt zich. Hij lijkt ook moe van de dag en zet zich aan de keukentafel. Terwijl Hanna al onze gesneden groente in ovenschalen opwarmt, houdt hij zich bezig met het kruiden van het eten in de pan. Hij zegt niet veel, maar lijkt me wel een gezellig persoon. Hij kan goed koken, zegt Hanna, maar zij is zelf ook eigenwijs. Dat geeft een leuke dynamiek.
Bij het eten trekken we een droge witte wijn open. Schalen wortels, aardappelpartjes, en zelfs spruitjes gaan er doorheen. We praten – het meeste in het Duits – over werk, financiën, huizen huren of kopen. Harald, Sarah en Hanna huren allemaal een appartement of huis via hun ‘Genossenschaft’. Zij zijn als familie al jaren lid van een lokaal woongenootschap, zoals een gilde vroeger. Ze hoeven er niets voor te doen, alleen een regelmatige financiële bijdrage, heb ik begrepen. Het genootschap heeft door heel Hamburg heen vastgoed, dat ze voor lange termijn verhuren aan hun leden. Zo wonen de familieleden al jaren in huizen van hun genootschap, en kunnen ze verhuizen naar andere woningen als dat beter past.
Je hebt daarmee altijd keuze in huizen hebt in een steeds drukker en duurder wordende stad. Maar, je doet geen investering in vastgoed dat je op latere leeftijd kunt verkopen, om je oude dag wat te spekken. Dat vinden zowel Sarah als Hanna een gemis. Na jaren in hun nette huurwoningen willen ze wel wat kopen, maar ja, in Hamburg is alles al net zo duur als bij ons in de grote steden.
Na het eten doen Hanna en ik een afwasje. Hanna moet morgen voor werktijd bij de IKEA zijn en gaat bij Yannick slapen, omdat hij daar vlak bij woont. Yannick woonde in een uitgestorven wijk, waar overdag geen kip op straat liep. Maar om leegstand tegen te gaan heeft de stad een IKEA haar intrek laten nemen in een groot centraal pand. Inmiddels is de buurt weer geliefd, maar daarmee zijn de huren ook aan het stijgen en daar is Yannick niet blij mee. In ieder geval is Hanna er nu bij gebaat. Ze pakt wat spullen in en ik mag vanavond in haar bed slapen. Fijn, want ik brak mijn rug behoorlijk, op dat matje op de grond.
Opeens ben ik weer alleen in huis. Ik zit nog wat op de de bank met warme thee en kaarsjes aan, en ga dan richting bed. Het is niet anders dan een AirBnb, toch voel ik me vanavond een beetje eenzaam.
donderdag
Ik heb vannacht goed geslapen in Hanna’s bed. Het is nog steeds stil als ik in de ochtend een ronde door het huis doe. Terwijl ik wakkerwerd hoorde ik achter het huis de U-Bahns naar Schlump gereden worden. Het begint een familiair en geruststellend geluid te worden. Gelukkig is er weer genoeg daglicht, dat geeft toch een minder eenzaam gevoel. Ik kan goed alleen zijn, maar in het huis van je nichtje terwijl ze er zelf niet is, dat blijft toch een beetje gek.
Ik zet het slaapkamerraam op kiepstand en kijk naar de rijp op de heggen voor het huis. Dan ga ik naar de keuken en maak koffie. In de koelkast vind ik wat hartig beleg en op de plank wat brood. Zo, met een simpel ontbijtje kan ik de dag wel beginnen.
Terwijl ik mijn koffie nip, beginnen er dunne vlokjes in de achtertuin te vallen. Wat? Sneeuw! Begeistert zit ik er een tijdje naar te staren. Maak filmpjes. Heel de achtertuin wordt wit. Na een tweede kop koffie wordt het tijd om te gaan. Voor de zekerheid neem ik dikke bruine wanten met teddyvacht mee uit Hanna’s voorraad. Die komen met deze vrieskou vast van pas.
Buiten blijkt het niet zo erg koud. Ik loop de straten af naar Schlump en laat me naar Landungsbrücken vervoeren. Daar is de sneeuw eigenlijk helemaal weg: het is gewoon grauw, bewolkt, en eigenlijk wel aangenaam van temperatuur.
Ik wilde met een betaalde havenrondvaart meegaan, maar zie daar vanaf. Er is met deze grauwe lucht toch weinig moois te zien in de haven, en ik spaar er dik dertig euro mee uit (evenveel als mijn Flixbus-retourticket!). Zo’n begeleide rondvaart doe ik in de zomer wel eens.
Ik struin langs de kades, helemaal richting de oude Elbetunnel. Waar zijn nou die normale veerboten? Ik keer om en, een beetje schoorvoetend, spreek ik een havenmedewerker aan. ‘Brücke 1’ lacht hij gemoedelijk. ‘Huh?’ Ik loop met de stomheid geslagen gewoon naar de eerste loopbrug die naar de lager gelegen kades gaat. Zie een veerboot met het juiste vaartnummer: 62 naar Finkenwerder. Dit is het gewoon. Het is een mooie warmgele boot met overal beschildering van de Leeuwenkoning. Die opdruk is niet zo vreemd, want aan de overzijde van de Elbe liggen tegenwoordig twee theaters, waarin continu de Leeuwenkoning en Frozen worden vertoond. Zoals Nederland Soldaat van Oranje heeft, heeft Hamburg dit. Double feature.
Langs de kade staat een dame te roepen. Denk ik dat ze omroept dat mijn boot zo vertrekt: neehoor. Ze werkt voor een toeristenrederij en hengelt op deze suffe ochtend toeristen naar haar schip. Terwijl ik nog een stukje langs de kade loop, op zoek naar een broodje en koffie, zie ik meer van die roepers. Ik besteed er geen aandacht aan, ik ga mooi met de veerboot mee waar ik al voor betaald heb! Zonder versnaperingen keer ik terug naar de boot, ga aan boord, en we dobberen weg.
Al gauw zetten we straffe koers naar het westen. We halen een rode BILD-veerboot in die een andere route vaart. In de verte zien we joekels van schepen in de rivier liggen. Ik sta een tijdje aan dek, maar het is bitter koud en de wind slaat in mijn gezicht. Ik heb mijn hoedje vastgeklikt aan mijn sjaal met het kettinkje. Ik film wat een maak foto’s, maar dan wordt het echt te bar om buiten te blijven. Hup, lekker naar binnen. Ik zet me aan een raampje en tuur door de regendruppels op de ruiten naar de enorme vrachthavens. Containerschepen worden traag volgeladen vanuit nog immensere hijskranen. Je kunt het je vanaf hier in het bootje gewoon niet voorstellen, hoe groot die kolossen zijn.
Als we de havens op de zuidoever voorbij zijn verandert het landschap. Er komen een aantal kleinere landtongen met rotskust, landhuizen, bomen. We meren hier en daar even aan. Dan een landtong met een klein vuurtorentje erop. We varen er linksom omheen tot we bij de kade erachter zijn: Finkenwerder. Dit lijkt me wel een plek om even te stoppen, dus ik ga van boord. Volgens de dienstregeling gaat er elk kwartier een boot, dus ik moet hier ook weer weg kunnen komen!
Ik beklim het land over een grote brede natte houten brug. Slippery when wet… nou ik bereik de heuvel bovenaan. Het is bijna Deens hier, zoals ik het kende rond Bornhack twee jaar geleden. Boven zijn twee uitspanningen, waarvan de verste nog dicht lijkt. Ik stap maar eens binnen in een kleine stenen keet met de naam ‘Dampfer Imbiss’ en trakteer mezelf op een espresso en een broodje gebakken vis. ‘Het duurt eventjes hoor’ waarschuwt de dame achter de balie me. Ja wel duh, ik heb geduld? Met mij sjokken er nog wat oude mannetjes met schipperstruien en warme mutsen binnen. Waar ze vandaan komen en wat ze hier zoeken weet ik niet, maar het lijken wel vaste klanten.
Ik eet mijn visbroodje, bezoek even het toilet in de kelder, en reken af. Dan weer naar buiten, tegen de wind in. Ik loop de kade weer af en ben nog net op tijd voor een prachtig stukje zeemanskunst. Een zwarte veerboot met bestickering van Fritz Cola komt binnenvaren. Zijn boeg wijst oostwaarts. Vlak voor de aanlegsteiger draait hij, met volle vaart, alsof hij slippend de bocht doorgaat. Nadat de neus 180 graden gedraaid is en hij westwaarts ligt, zet hij de motor om en klotst hij behoedzaam zijwaarts tegen de steiger aan. Ingeparkeerd! Ik heb het helemaal gefilmd en stuur het gelijk door aan Jelle. Driften met een lijnveerboot, joehoe!
Ik wil aan boord gaan, maar mijn aandacht wordt afgeleid door de rode veerboot die net een steigertje verder ligt. Waar gaat die heen? Niet twijfelen, ik hop aan boord. Kom vast wel weer terug. Dus laat ik me meevoeren naar de halte ‘Teufelsbrücke’ en zie zo nog een stuk van het Elbestrand. Mooi, maar bij goed weer vast mooier! Dus gelijk daar weer terug naar Finkenwerder.
Met dezelfde gave draai verlaten we daar de haven ook weer. Ik blijf op de boot zitten tot we weer bij Landungsbrücken zijn. Vanaf hier wil ik de nummer 73 naar de Ernst August Schleusse nemen. Die komt toevallig net aan, dus ik hop erop. Inmiddels is binnen zitten het enige dat ik wil, brrr druilerig weer! Als ik ver naar achter ga zitten heb ik zelfs een warm kacheltje naast mijn linkerbeen, heerlijk.
We tuffen nu zuidoostwaarts de haven uit. Eerst passeren we de theaters, dan de Argentinienbrücke. Dan varen we tussen hoge betonnen aanlegsteigers waar bedrijven en loodsen hun plekje hebben. Uiteindelijk de bocht om, en dan gelijk naar een lieflijk gelegen sluisje met een eigen aanlegsteiger. Er loopt een weg, een brug, en achter die brug is nog wel wat. Maar er van uitgaande dat deze veerpont niet zo frequent vaart, blijf ik maar mooi zitten. Het regent en het is koud buiten, ik heb het hier aangenaam. Nieuwsgierig rondwandelen op een buitenweg doe ik een andere keer wel.
We bereiken na een zelfde rustig vaartje terug Landungsbrücken weer. Zo, het is tegen twee uur. Waar zal ik nu eens heengaan?
Flüggerhaus. Daar wil ik nog even mijn geluk beproeven op het zien van de ingemetselde paternosterlift. Dus ik koop een chocolademuffin en zowaar een pastel de nata, eet de eerstgenoemde alvast op, en zet me in de U-Bahn richting Rödingsmarkt. Ik weet nu dat ik daar gewoon kan uitstappen, geen eindeloos gewandel meer.
Ik loop wederom het steegje onder het Flüggerhaus in. Ik hoor bouwgeluiden, maar zie niemand binnen… totdat er opeens arbeiders voor mijn neus staan. ‘Hallo’ waag ik het. Ik zeg in simpel Duits waar ik voor kom. ‘Ik versta je jammergenoeg niet’ zegt de eerste arbeider met handgebaren. Hij is Kroatisch, leer ik. Tja, mijn Kroatisch is heel roestig. Ik laat hem snel een filmpje van de andere paternosterlift zien. Hij kijkt verbaasd. Ik gebaar dat dat binnen in het gebouw ook zit. ‘Nee’ meent hij ‘niet in dit studentengebouw hier achter?’ ‘Nee’ houd ik vol, in jullie gebouw! Nog niet gezien, schudt hij, en ook zijn kompanen zeggen een lift van zo’n soort nog niet gezien te hebben. Tsja. Ze houden spijtig hun handen op en gaan dan een blokje om voor hun rookpauze.
Dat geeft mij de gelegenheid om de deur open te trekken die zij net achter zich dicht deden. Hij zit niet op slot. Nieuwsgierig stap ik de lege ruimte binnen. Tegen de eerste steunpaal, vijf meter van de deur, hangt een gelamineerd vel papier met een plattegrond. Ik speur er snel op, maak een foto – bewogen – en besluit dan maar te blijven staan. Als de Kroaten terugkomen zeg ik wel sorry. Even merk ik wel het ‘pas op, asbest’ bordje op, maar eh, vast niet zo erg. Ik speur de plattegrond af en kom tot de beste conclusie dat de paternoster zich recht voor me bevindt. Dat is echt de meest logische plek, vlak bij de deur, in een centrale koof. Maar, op deze verdieping is die inderdaad dichtgemetseld. Verdorie.
Van de plattegrond word ik niets wijzer. Verder lopen dieper het gebouw in lijkt me ook geen verstandig idee. Ongevraagd een bouwplaats binnengaan is één, dan moedwillig de ruimtes door gaan lopen, dat is gewoon stompzinnig. Als de bouwvakkers me hier ergens vinden heb ik wat uit te leggen. Eigenlijk ben ik dan meer bang dat zij op hun flikker krijgen voor het niet dichtdoen van de deur. Dus ik maak nog wat foto’s van de koof waar vermoedelijk de lift achter zit, en ga weer naar buiten. Ik heb het geprobeerd!
Via halte Rödingsmarkt ga ik verder naar… ja naar Rathaus. Ik wil nog even over de kerstmarkt lopen. Dat doe ik en ik koop een paar prijzige, maar erg nuttige gebreide ‘klapwanten’ – vingerloze handschoenen met een opklapbaar want-stukje dat je over je vingers kunt schuiven. Ideaal voor op de fiets bij het straffere weer deze winter.
Ik ga nog even door naar het winkelcentrum, maak een rondje door de supermarkt, en ga door naar het restaurantje dat ik had uitgekozen. Het heet Erdapfel en daarvoor moet ik bij Mönckebergstraße eruit. Nog een stukje lopen, maar eerst… een H&M Home winkel! Wow! Begeistert loop ik er even binnen, maar besef gelijk dat het niks voor mij is. Snel naar buiten. Dan zie ik een BonPrix winkel…? Wat?! Ik moet daar even naar binnen. Waarom bestaat er een filiaal van een enorme postorderketen? Nieuwsgierig kijk ik naar wat er in de paar rekjes hangt. Een verkoopster staat er een beetje doelloos bij. Om mijn bezoek niet voor niets te laten zijn, zoek ik zoveel mogelijk kleren uit die ik mogelijk eens zou willen kopen, en voel aan de stofjes. Mocht ik nou nog eens wat willen bestellen, dan weet ik nu vast wat de kwaliteit is. Nouja, eigenlijk doet het weinig. Ik ga maar weer op weg naar mijn eigenlijke bestemming: het restaurantje.
Ik wandel de straten door en kom op een pleintje omringd door prachtige huizen. Denk de Beurs van Berlage, Amsterdamse School, en dat dan overal rondom je. Het is ook vroeg in de avond dus alle gebouwen zijn luxe verlicht. Ik maak zo goed als het kan wat foto’s en ga dan op zoek naar Erdapfel. Dat blijkt in het gebouw Sprinkenhof te zitten, waar nota bene een prachtige paternoster zit! Ik vind de hoofddeur naar de appartementen en bezin me op het lukraak aanbellen. Maar ik vind het te brutaal. Ik ga eerst eten.
Dat gaat uitstekend bij Erdapfel. Ik krijg een ovenschaaltje met daarin een joekel van een halve aardappel, aangevuld met verse aardappelpuree. Erbovenop de topping van mijn keuze, namelijk iets Grieks of Turks. Sterk gekruid, knoflook, lekkere zure room, kappertjes, wat vegavlees. Ik smul me helemaal rond, echt, je zit er in no time vol van. Ik laat een partje staan en vraag of ik het mee kan nemen. Jahoor! Terwijl ik even het toilet bezoek wordt mijn hapje ingepakt. Mijn spullen heb ik gewoon op de bank laten liggen. Het is echt een gemoedelijke hippe tent waar je je echt gelijk veilig en vertrouwd voelt.
Ik trek een extra rugzakje uit mijn tas en verdeel mijn spullen over de hand- en de rugtas. Ik bedank en groet en ga weer op mijn weg terug naar Mönckebergstrasse. Hmm.. nog even treuzel ik bij de ingang van Sprinkenhof, maar er komt niemand die naar binnen of naar buiten moet. Jammer! Dan maar door.
Ik pak de metro terug naar Rathaus en ga nog even een trui passen in de New Yorker. Nee, hij zit me echt niet, ik ben net een enorme bol kokos. Wat Michel niet erg zou vinden, denk ik… maar dit gaat echt te ver. Wat ook te ver gaat, is de kruidige etenslucht die uit mijn rugtasje komt. Ik wil het bakje eigenlijk meenemen naar huis, maar wat ga ik er daar mee doen? Hanna heeft al gegeten, en ik krijg dit vanavond niet meer op. Morgen op weg naar huis meenemen is met deze (lekkere) doordringende lucht ook geen snugger plan. Buiten de winkel sta ik een tijdje naar een kerkkoor te luisteren. De kerstgedachte in hun liederen brengt me op een plan zodra ik de metrotunnel inloop. Ik loop terug.
Boven staat een nette zwerver met een fiets, en op die fiets een gazillion aan tassen, een slaapzakfoedraal, nog meer tassen. Hij blikt me meewarig aan. ‘Hebt u honger?’ vraag ik. De man twijfelt of dit een strikvraag is, maar zegt dan glimlachend ‘Ja altijd!’ ‘Okay’ zeg ik en houd hem het open bakje met de geurige aardappel voor. Hij kijkt verguld en bedankt me. Zo, heeft hij eten voor later!
Ik zoef met de metro terug naar Schlump en tref Hanna thuis aan. Ze ligt op de bank in het woonkamertje en zegt daar te blijven. Ze zal zo bij het TV-kijken toch wel in slaap vallen, dan is haar bed voor mij. Tsja, ik vind het een gul aanbod, maar afslaan wil ik het ook niet. Mijn rug is te blij met een goed bed in plaats van een dun matrasje op de vloer.
Hanna voegt er zelfs aan toe dat ze dit per sé zo wil, omdat ze na een nachtje ‘kamperen’ zo veel meer geniet van in een lekker echt bed slapen. Wat een grappige schat is het toch, mijn nichtje! Okay, ik ga overstag. Ik sleep al mijn tassen naar haar slaapkamer en na wat herpakken heb ik alleen het rugzakje en de koeltas over. Klaar voor morgen.
vrijdag
’s Ochtends staan Hanna en ik ongeveer tegelijk op en maken koffie en ontbijt. Hoe gemakkelijk is het samenwonen met je nichtje eigenlijk, terwijl je elkaar anders nooit ziet. Hanna hoort van steeds meer kanten dat iedereen griep heeft. Ook haar collega’s liggen in de lappenmand. Ze doet een coronatestje, dat uitwijst dat zij in ieder geval geen corona heeft. Dat scheelt ook voor mij, zegt ze nuchter, want anders zou ik striktgenomen nog een week bij haar in huis in quarantaine moeten blijven. Proest, wat? Natuurlijk ga ik naar huis! Hanna besluit vandaag niet naar haar werk te gaan, want ze voelt zich best wel ziek.
Ze drukt me op het hart om in de Flixbus vooral een mondkapje te dragen. ‘Eén op de drie Duitsers heeft griep, Heidi! In een bus vol reizigers zijn dat er veel! Je moet niet ziek worden!’ Nee nee, wimpel ik het af. Ik kom wel thuis.
Om vijf over tien pak ik mijn boeltje op, geef Hanna een knuffel, en vertrek richting Schlump. Daar neem ik de metro zuidwaarts, direct naar Hauptbahnhof. De dag begint met een waterig zonnetje. Op het station ben ik bijna gelijk waar ik zijn moet. Ik begeef me in het drukke forenzenverkeer dat individueel allemaal doodgemoederd lijkt te weten waar het heen gaat.
De Flixbus staat al klaar voor me. Ik toon mijn ticket, mijn ID-kaart, en mag weer met beide tasjes aan boord. Het is zelfs dezelfde blonde buschauffeur van de rit hierheen. Ik ga op mijn plaats zitten, krijg niemand echt naast me. Nu zitten er in totaal misschien twintig mensen in de bus.
Al gauw suizen we Hamburg uit en gaan we de snelweg op. Nu, eindeloze uren zuidwaarts…
Bij Bremen en bij Vechta gaan we er weer even af. Bij Vechta is een chauffeurswissel en ongeveer een half uurtje rust. Dus stop ik mijn tassen een beetje dicht, neem het hoognodige mee, en begeef me snel naar de kiosk bij de Raststätte. Ik haal een dubbele espresso en kom weer aan boord. Zo, die had ik nodig!
Tegen drie uur zijn we in Münster. Ik ga maar gelijk bij Benami binnen zitten en bestel een lekkere bagel. Daarbij een … warm glas Aperöl? Wat is dat, vraag ik de serveerster. ‘Uhh, ja warme sinaasappellikeur… kan ook zonder likeur… of niet…oh nee! Het is altijd met alcohol.’ ‘Ik hoef toch niet te rijden’ lach ik terug.
Zo zit ik een twintig minuten, maar de tijd gaat dit maal wel sneller. De bus hierheen was al te laat, en voor vertrek wil ik natuurlijk weer tijdig klaarstaan. Ik laat de Aperöl omgieten in een papieren beker en ga langzaam naar buiten. Mijn handen warmend aan de beker is het nog wel te doen. Als ik een tijdje op het buspleintje sta komt er een vijftal studenten aanlopen. Vier jongens, éen meisje, duidelijk licht beschonken. Twee moeten plassen, allen hebben het koud. Ze mopperen op de vertrektijd van de bus. Ik maak me niet druk en sta er nog wel eventjes. Tien minuten te laat, twintig… *bliep* zegt mijn telefoon. ‘Hij is vertraagd!’ roept ook een van de jongens, die zonet achter een bus tegen een boompje is gaan pissen. Ik neem de aankondiging voor waar aan en graaf me nog wat dieper in in mijn kraag.
Eindelijk, na 30 minuten, rolt de Flixbus om de hoek! We gaan weer aan boord en ik laat me het laatste uurtje naar Enschede tuffen. Onderweg heb ik mooi de tijd om mijn sinterklaasgedicht te schrijven en Michel te verwittigen dat ik eraan kom. De schat komt me nog ophalen van het station ook. Wat een luxe trip naar …huis!
vrijdag
Deze reis begint met heel andere plannen. Michel zal in april een lang weekend met de band op de hei zitten, dus wil ik ook even weg. Maar zodra ik dat idee opper, zegt hij ‘ik wil eigenlijk wel naar Lanzarote’. Daar is hij vaker geweest om te mountainbiken met bandgenoot Bas. Ik zeg dat het voor mij ver buiten budget is en ga verder zoeken naar een huisje dichterbij.
Dat wordt Genua… Bolzano… Heidelberg… Helsa… naarmate de kilometers droppen, daalt ook de verwachte temperatuur. Dichterbij is wel beter betaalbaar, maar eigenlijk gewoon niet leuk. Met twaalf graden in een stad rondwandelen heb ik in december ook al gedaan, nietwaar?
Ik overweeg Helsa en meld dat op een goede dag in januari aan Michel. Uit het niets laat hij me in zijn browser een huisje op Lanzarote zien. ‘Dit is wel mooi toch? Ik denk dat ik dit ga boeken. Ik ga dit boeken! En ik nodig jou uit.’ Flabbergasted annuleer ik mijn toezegging aan Jonathan in Helsa, en concludeer dat ik nu aan boord ben van een reisje naar de zon…
Vantevoren regel ik een kattenoppas, voor het eerst via Pawshake. Dat ziet er allemaal goed uit. De paklijst komt op tafel, warme en koude kleren wisselen elkaar af. Wat moet er nou mee voor 22 graden en ’s avonds fris weer?
De week vantevoren wordt Michel ziek en blijft thuis van werk. Ik voel me fris en fruitig en kom Michel twee keer avondeten brengen. Maar, ik ben op zaterdag nog naar een Balfolkavond geweest en en word op de donderdag voor vertrek ook ziek. Ik voel me zo gammel dat ik mijn fiets bij Michel achterlaat en hij me naar huis brengt. Vervelend, maar geen reden om niet te gaan! Vrijdag werk ik vanuit huis met griep. Mooi nog even de gelegenheid om in te pakken en bij te slapen, dat wel.
zaterdag
Zaterdagochtend vijf uur gaat de wekker. Ik heb slecht geslapen, koorts gehad, bizar gedroomd. Maar ik ben wakker en ik ga zo op reis! Dat geeft me altijd wat energie. Ik voer de katten, pak de laatste dingetjes in, en verlaat om 6:40 het huis. De Alfa Romeo met Michel, Bas, en Juliana rolt voor.
Terwijl we zo in ’the darkest before the dawn’ over de achterbak gebogen staan, bemerkt Michel dat hij zijn toilettas vergeten is. Overweging, tja, dan maar terug. Er is nog tijd. Dus zoeven we even langs de Dennenbosweg en schieten daarna de snelweg op naar Düsseldorf.
Bij Parkplatz Elwen doe ik onderweg nog even een pipi, daarna zoeven we door naar Düsseldorf. De navigatie leidt ons keurig naar Parkhaus 5. Het is koud en winderig op straat en er valt nevelige motregen. We bibberen naar de overkant, een betonnen trap op, en daar komt de Skytrain. Met ons parkeerticket mogen we gratis mee naar Terminal B.
Binnen gaat Michel naar de balie en checkt zijn paarsgroene sporttas in. Hij zit knap vol en ik vraag me af of hij heelhuids over gaat komen. Er zijn amper passagiers bij de desk en we zijn dan ook zo onderweg richting douane.
Daar is het al drukker. We worden een rijtje in gesluisd. Ik leg al mijn spullen gedwee in de bakken en doe een dansje door de scanner. Mijn schoenen moeten uit en ook in een bak. Aan het eind wordt mijn tas eruit geplukt. Ik heb mijn vloeistoffen niet in een ziplockje. ‘Je komt vast uit Nederland, hè?’ ‘Ja’ ‘Ja daar is dat niet meer nodig. Maar als je een euro hebt…of twee… dan kun je … ergens een ziplockje kopen’. Het is allemaal zo vaag, maar ik wil dat het opgelost is.
Dan verschijnt achter me uit het niets een Duitse vrouw met een extra ziplockje. Ik dank haar hartelijk. Snel alle flesjes in het zakje, wat niet dichtgaat. De beveiligers vinden het wel best. Heh… ? Nou, door dan maar.
We wandelen door de slingerende tax-free-shopping route en vinden prompt de gate. Nog even naar de wc… die kennelijk in verbouwing is… hmm. Al gauw mogen we boarden en zitten we in onze jet naar het Spaanse eiland.
Tijdens de vlucht heb ik heel de tijd mijn tas voor me gehouden. Dat heeft mijn beenruimte nogal beperkt. Vier uur vliegen in dezelfde houding geeft je nogal een houten kont. Ook kwam ik erachter dat, om onduidelijke redenen, mijn e-books niet naar mijn reader zijn gezet. Het enige dat ik vind is het boek ‘My Home in the Alps’ – een wat oubollig boek over alpiene heldendaden in de vorige eeuw, een boek dat ik maar blijf lezen omdat het nooit uit raakt, en het altijd wel op mijn reader staat als er écht niks meer te lezen valt.
Ik probeer zo veel mogelijk te slapen. Af en toe hoest ik een beetje. Michel naast me slaapt ook. De zon schijnt door het cabineraampje en verwarmt de linkerkant van mijn gezicht. Met gesloten ogen overdenk ik of UV-stralen, boven de wolken, door een vliegtuigruitje, schadelijker voor je zijn. Na enige tijd zijn we over Frankrijk en Spanje heen en suizen we over de Oceaan. Nou, nu is het vast niet ver meer.
Niets blijkt minder waar. Het helpt ook niet dat alle catering aan boord tergend traag is omdat dit zo’n lange vlucht is. De stewardessen kondigen hun ronde eerst aan, wachten dan een half uur, en gaan dan op hun dooie gemakje met hun kar door het gangpad. Betalen kan alleen met contanten. Hebben we niet. Dus ik laat mijn waterzak volgieten met gratis water, want dat kuchje…
Eindelijk kondigt de captain de landing aan. Die duurt nog goed veertig minuten. Tot op het laatst hebben we eindeloze blauwe zee onder ons. Dan maken we een mooi u-bochtje naar rechts en landen we hobbelend op de tarmac van Arrecife airport.
Op dit punt ben ik nog redelijk helder van geest. De tas moet van de band gehaald worden. Dat laten we Bas en Jul doen. Michel en ik gaan in de rij voor de autohuur staan. Daar staan echter al heel wat andere mensen. De rij schiet ook bepaald niet op. ‘Dit gaat een uur duren’ verzucht hij. Ik loop Bas en Jul tegemoet en wacht met ze op de tas die van de band komt.
Michel heeft een beter plan. We gaan met een taxi naar Costa Teguise en huren daar een auto. Aldus kiezen we een stilstaande taxi uit, die ons voor een nette 20 euro naar ons vakantieoord zoeft en in het centrum afzet. De stadsbussen waren niet beter geweest.
Het centrum blijkt afgezet vanwege de carnaval. Dat merken we al snel. We sjokken met onze bagage en iets te warme kleren de hoofdstraat in. Bas en Michel wijzen me van alles aan dat ik moet zien. Ik ben echter mijn helderheid behoorlijk kwijt. Hoofdpijn bonkt tegen mijn slapen en ik heb het erg warm.
We zetten ons bij La Bocacita aan een tafeltje. We zijn omringd door feestende carnavalsgangers. Kleurige pruiken, vrouwen en mannen in vreemde uitdossingen, rondrennende kinderen. Iedereen viert feest. Behalve ik, nouja, in mijn hoofd wel.
We bestellen drankjes en zitten zo even uit te blazen van de reis. Er wordt bekeken of er nog autoverhuurcentrales open zijn, en of we al boodschappen moeten halen. Ik ben er niet echt bij. Het is zó warm, ik ben zó moe. Ik spot op Maps dat we maar een kilometer van ons huisje af zitten. We kunnen er nog niet in, maar al gauw krijgen we de deurcode toegestuurd. ‘Ik ga erheen lopen’ zeg ik woozy. Vindt Michel geen goed idee. Bas en Jul rekenen af en Michel en ik lopen vast richting huisje.
Het is inderdaad een stoffige rotsachtige route die gelijk de onbebouwde buitenwijken van Costa Teguise in gaat. Met de zon op je hoofd en een zware rugzak op de rug is dat geen pretje, zeker niet in je eentje. Ik hoest inmiddels hard en mijn buik rommelt ook vreemd. Gaar stappen we voort.
We staan bij de tuinpoort van het huisje, en zoals altijd zoeken we het sleutelkastje. Michel kijkt overal maar vindt niks.
Ik ben inmiddels zo uitgeteld en ziekig dat ik me op de stoep laat zakken en met mijn hoofd op mijn rugzak ga liggen suffen. Michel controleert of dit echt de juiste straat is.
Dan sta ik op, open de tuinpoort met de klink van binnenuit, en wandel naar de voordeur. Daar hangt het sleutelkastje zoals beschreven. We hadden gewoon nog niet bedacht dat het tuinpoortje gewoon open zou zijn…
We laten onszelf binnen, gevolgd door Bas en Jul die ook gearriveerd zijn. Na een snelle wc-stop kiezen we de linker slaapkamer. Bij nader inzien blijkt die ruimer dan de rechter. Michel laat het erbij, gekozen is gekozen. Ik ga er maar in mee, ik ben te suf om Bas en Jul nu nog deze kamer te geven. Ik leg mijn rugzak tegen de muur en plof op bed. Slapen wil ik, slapen. Slapen in koelte. Ik hoor de party om me heen uitpakken en dingen regelen en dan ben ik weg.
Ik ben nog heel even wakker als de party me informeert over hun avondeten die avond. Nee, ik ga echt niet mee, ik leef nog niet. Tot twee keer toe word ik plotseling wakker in kletsnat bezwete beddenlakens, die ik dan maar verschoon met spullen uit de linnenkast. Koortsachtige dromen houden mijn uitgeputte hoofd bezig. Maar ik slaap, dat is goed. Ik merk het amper als de party tegen half elf terugkomt uit het restaurant.
zondag
Wat een feest, vandaag voel ik me goed! Michel noemt het een opleving. Ik weiger dat te geloven. We slepen de eettafel naar buiten, naast het huisje, en ontbijten met zijn viertjes.
Juliana heeft een autoverhuur gevonden die op zondag tot 13:00 open moet zijn. Hij zit in het centrum van Costa Teguise. We moeten sowieso ook Michel en Bas’ gehuurde fietsen ophalen, dus tijd om te voet koers te zetten naar het dorp. Juliana blijft op de casa passen.
Het is opvallend warm. Michel en Bas lopen vooruit en ik schiet wat foto’s. Ik heb nu meer oog voor het landschap dan gistermiddag.
Na een kwartiertje zijn we op de kruising met de autoverhuur. Het is niet druk en ze hebben zowaar twee auto’s beschikbaar voor ons. Ik Google snel. De ene is een brave sedan, de andere is een Ford EcoSport SUV. Dat klinkt als de betere wagen. Hij is nog honderd euro goedkoper ook. Vast omdat die niet zo gauw kapot gaat in dit landschap.
Michel rekent af en is bij deze de designated driver. Dat is niet erg, hij drinkt toch geen alcohol.
We steken de straat over naar dé parkeerplaats van Costa Teguise, waar onze bolide staat. Inderdaad, daar staat hij, felrood en ready to go. Maar wij nog niet.
We wandelen naar fietsverhuur Vulcan Bikes, in de volgende straat. Michel noemt zijn reservering en de stoere dame achter de toog wijst ze meteen twee al klaarstaande fietsen. Goed geregeld. Er moeten nog wat dingetjes afgesteld worden, trappers verwisseld, en dan zijn hun fietsen klaar voor het racewerk.
Ik steek mijn hand op. ‘Ik wil graag ook een fiets huren. Maar wel een simpele.’ De jongens raden me toch aan wel iets van een mountainbike te nemen, en die krijg ik dan ook. Een eenvoudige metallic blauwe mountainbike, met zeker tien versnellingen. Even wennen weer. Na mijn verblijf in Finland had ik ook een mountainbike, dus ik moet even mijn geheugen opfrissen en dan sjees ik met de jongens mee. We stuiven over de gravelpaden terug naar huis.
Wat een heerlijke dag, zo in het zonnetje! Ik ben er weer bovenop! Toch?
Het is zulk lekker weer, ik moet deze kans aangrijpen om flink zon te pakken en op te knappen. Ik trek mijn bikinitop aan en zet me op een ligbed in ons betegelde tuintje.
Het is lenteachtig… hoewel het na het middaguur toch wel erg heet wordt. Ik sleep mijn ligbed naar een schaduwrijk randje van de tuin en bedek mijn benen met mijn sjaal. Gek, het brandt toch wel redelijk na… zo heet is het toch niet?
Juliana komt met de jongens terug van het dorp. Ze hebben de auto opgehaald en boodschappen gedaan. Gelukkig, er is thee, honing, en heel grote mandarijnen. Hoestdrank is Michel nog vergeten, maar de winkels en apotheken zijn hier tot laat in de avond open, dus dat komt vanavond wel.
Hè, ik voel me toch warm… ik kijk in de badkamerspiegel en zie dat ik fiks verbrand ben. Oeps!
We trekken een flesje witte wijn open en zitten in het namiddagzonnetje totdat de wind opsteekt. Ik voel me wat woozy, dus ik ga even op bed liggen. De party maakt zich klaar om ergens in het dorp uit eten te gaan.
Ik overweeg mee te gaan. Ja. Nee. Ja toch. Nee. Ik voel me te ziekjes. Of moet ik er gewoon uit? Ik draal een beetje tussen slaap- en woonkamer en verander meermaals van plan.
Oh, fuck it! Roep ik uiteindelijk, en grijp mijn jas. ‘Ik ga gewoon mee!’ Ik zit nog niet in de auto of ik voel me al zo beroerd, dat ik eigenlijk nu al terug mijn bed in wil. Dat heb ik even daarvoor ook nog voorspeld, maar ja… ik wilde toch mee.
We zetten de auto op de parkeerplaats en wandelen langs een paar restaurants. Overal is het nog druk, mensen praten en hebben vertier. Alles gonst rond mijn hoofd. We vinden een restaurantje waar we naar beloofd maar vijf minuten hoeven te wachten. Ik lach om Michels aparte manier van krijgen wat hij wil. Op een vreemde manier heeft het personeel ontzag voor ons en krijgen we ook echt binnen vijf minuten een tafel, terwijl er gewoon mensen buiten staan te wachten.
Ondertussen hoest ik me behoorlijk te pletter – het is gewoon niet in te houden. Ik meld desgevraagd dat ik me niet oké voel. Maar ja, ik ben nou eenmaal mee. Zal ik teruglopen? Michel weigert dat. Dan gaat hij me wel brengen. Dat vind ik weer een ondoenlijk plan, zo de tafel verlaten. Het is maar eén kilometer en ik weet de weg, wat zou het? De sfeer aan tafel wordt stiller en stiller. ‘Morgen…?’ probeer ik het gesprek op gang te brengen terwijl ik met mijn armen gebaar om mensen aan het praten te krijgen. De party kijkt me verwilderd aan. ‘Wat – willen – jullie – morgen – doen?’ proest ik, resulterend in een volgende hoestbui. Langzaam komt het gesprek op gang. Het blijkt dat niemand een idee heeft en ook niemand nu wat wil bespreken. Well, dat was jammer.
Dit komt echt niet goed zo, ik voel me beroerd en wil nu weg. Maar net als ik op wil staan komt de ober aan onze tafel. Wat willen we eten? Ik bestel een carpaccio en laat de anderen voor- en hoofdgerecht bestellen. Kan het allemaal tegelijk op tafel? Dat schijnt te kunnen. Toch komt mijn gerecht eerder en zit ik een goede tien minuten ontzettend ongemakkelijk naar mijn bord te staren. De ober merkt het op en informeert of mijn tafelgenoten hun eten tegelijk wilden. ‘Jaha!’ hij spoedt naar de keuken en onze gerechten worden met veel haast eerst bereid.
Ondertussen begin ik vast aan mijn carpaccio te peuzelen. Veel honger heb ik niet, maar het staat toch voor mijn neus. Ik ben halverwege als de rest hun gerecht heeft. Ik probeer het gesprek nog een beetje op gang te houden, maar er is echt een ijskoude ongemakkelijke sfeer over tafel neergedaald. ‘Wil je wat van mijn vlees?’ vraagt Michel. ‘Nee’ bedank ik. Even later vraagt hij of ik dan wat van zijn groenten wil. ‘Nee, en stop me eten aan te bieden! Ik heb geen honger, anders had ik wel meer besteld toch!’ kift ik. Gelijk is de sfeer aan tafel echt tot het nulpunt gedaald en ik zie dat ik dat ook niet meer goed ga maken zo. Okay, tijd om te gaan dan. Ik eet mijn laatste hap carpaccio, drink nog een slok water, en sta op. ‘Dit wordt niet meer gezellig zo, ik wandel naar huis jongens.’
Ik hoop hiermee de rest van de avond niet te verpesten, maar Michel staat ook op en weigert me alleen te laten vertrekken. ‘Dit is belachelijk’ zeg ik nog, maar hij staat erop. Met tegenzin verlaten we het restaurant en hij rolt me met de auto naar huis, om daarna terug te keren naar Bas en Juliana.
Ik plof in bed, boos, verdrietig, maar vooral: ziek. Ik voel nu pas dat ik behoorlijk koorts heb en dat van rustig slapen ook weinig komt. Vrienden stellen me via de app gerust. ‘Ga maar slapen, morgen is een nieuwe dag. Deze kun je niet meer redden.’
En zo slaap ik in… tot de party tegen half elf terug is. Ik ben nog even wakker en dan slaap ik weer verder. Wat een helse avond.
maandag
Vandaag ben ik minder goed te pas bij het ontbijt, maar ook minder overmoedig.
Tegen 13:00 lig ik rusteloos naar het plafond te staren. Als ik weer wat wil gaan doen, kan ik het beste zelf op mijn eigen tempo de start maken. Er is nu niemand thuis, dus niemand om me voor te haasten.
Ik keil mezelf uit bed, de hoofdpijn bonkt en mijn hoofd tintelt, het gevoel van ontstoken neus- en keel laat me niet los. Maar ik ben overeind. En nu ga ik de wereld tegemoet. Ik ben helder genoeg om te fietsen, dus laat ik mijn mountainbike pakken en eens richting dorp gaan.
In zo’n half-delirische staat van zijn is het nog knap lastig om alle voorbereidingen logisch uit te voeren. Ik pak mijn tas in, kleed me aan, hoest veel, knijp mijn ogen toe om de hoofdpijn te vermijden, en ga weer door. Uiteindelijk beland ik buiten. Wat een heerlijke zon, wat een warmte! Met veel precisie sluit ik het huisje af en laat de sleutels achter in het kluisje, zodat mijn reisgenoten ook weer naar binnen kunnen als ze terugkomen.
Rustig fiets ik naar het dorp. Ik weet niet precies wat de snelste weg is, maar het stratenplan is hier zo eenvoudig, je komt er uiteindelijk toch wel. Ik geniet van het zonnetje en de frisse wind. Ik geniet van weer buiten zijn en weer iets ondernemen. Ho, wel even op de langsrollende auto’s letten.
Ik ga eerst naar de supermarkt. Ik heb helaas nood aan zonnebrandcrème, after sun, en ook gorgelen met mondwater wil ik proberen. Dus neus ik door de schappen tot ik de beste value for money flacons van elk goedje heb. Ik pak er nog twee dikke mandarijnen bij en wandel naar de kassa. Voor mij hoor ik hoe men in het Spaans vraagt, of je een tasje wil. Dus, zodra ik op mijn beurt die vraag gesteld krijg, kan ik direct beleefd ‘no, gracias’ antwoorden. Zo, Heidi de reiziger komt weer een beetje bij me boven.
Ik ga buiten voor de supermarkt op de rand van een plantenbak zitten en nuttig mijn mandarijnen. Voor de aankopen had ik een rugtasje meegenomen, dus die zitten me niet in de weg. Ik liep zowaar met sokken in mijn sandalen, omdat ik dacht dat het koud zou zijn, (en ik me geen klap aantrek van modegevoel als ik me niet jofel voel). Maar niets is minder waar: het is zo heerlijk lekker warm dat ze wel uit kunnen. Ik prop de sokken bij in mijn tas en pak de fiets richting strand.
Eerst stop ik nog even bij een typische Chinese prullaria-winkel. Michel heeft hier gisteren een aardige zonnebril gekocht (want ook die lag nog thuis, waarom zou je die nodig hebben op een zonnig eiland?). Ik groet de twee Chinese meisjes die zich voornamelijk bezig houden met nietsdoen en struin wat door de shop. Tja, precies wat je verwacht eigenlijk. All this glitter, no gold. Ze hebben wel enige koelkastmagneten, niet al te cheesy, dus voor het geval ik ze nergens anders meer tegen ga komen neem ik nu een mooi beschilderde hagedis met ‘Lanzarote’ erop mee. Ik wil eigenlijk nog iets van een doek om mijn verbrande hals te bedekken, maar ze verkopen alleen tenenkrommende boerenzakdoeken. Ik heb al twee sjaals mee, dus daar moet ik eerst maar wat mee.
Verder naar het strand!
Het is voor mijn gevoel (voor zover ik helder denk) wat tegenstrijdig waar het strand ligt. Google Maps wijst me aan het einde van de straat naar links, en beweert ook dat er de hele tijd aan mijn linkerhand al strand ligt, achter de gebouwtjes.
Het zal wel, het voelt meer alsof het rechts ligt, maar ik zal Google Maps maar weer vertrouwen. Die heeft me ten slotte in het verleden nog maar twee keer compleet de verkeerde kant op gestuurd.
Inderdaad, aan het einde van de dwarsstraat kom ik (na nog talloze Chinese prullaria-winkels, supermarktjes en farmacieën te zijn gepasseerd) op een grote parkeerplaats met bombastische hotels, en: strand. Ik hoor de zee heerlijk bruisend aanrollen en tegen de rotsen stukslaan.
Volgens mij mag je hier overal met de fiets komen, dus ik neem hem lekker mee. Hij kan mooi bij een andere fiets boven aan de kade staan. Ik wandel naar beneden en trek mijn sandalen uit. Há! Ik sta met mijn voeten in de… eh, hoe heet het hier eigenlijk?
Ik trek mijn telefoon tevoorschijn en raadpleeg Google Maps weer. Ik sta, tot mijn teleurstelling, net als vorig jaar in Porto, in de Atlantische Oceaan! Een beetje beteuterd accepteer ik dat al mijn vreugde om hierheen te gaan nu is doodgeslagen met de gedachte dat ik al eens met mijn voeten in deze oceaan heb gestaan. Nouja, nu is het wel meer midden in de oceaan dan toen.
Ik plons een beetje rond, laat de golven over mijn benen spoelen, zie andere mensen rond mij het water in gaan. Ja, ik heb nu geen badkleding of handdoek bij me, ik doe even niet mee.
Terwijl ik op een rotsje van de golven zit te genieten, komt er een jolige man met twee koelboxen langsstruinen. ‘É signorita, ice cream?’ Dat laat ik me geen twee keer zeggen! Mijn eerste ijsje van dit jaar! Het kost ook bijna niks, deze nep-Cornetto. Ik laat het me goed smaken.
Ik meld the party wel dat ik aan zee ben. Mijlpaal van deze dag. Ik heb wat van het eiland gezien!
We beginnen de avond met op het terras zitten en staren hoe de zon langzaam ondergaat over de huisjes in de verte. Juliana heeft bedacht dat ze, met de weinige ingrediënten die ze hier heeft, sangria gaat maken. Nou, ik ben wel benieuwd. Ik ben een hele dag goed te pas geweest, dus doe mij ook maar een glaasje. Ze maakt een mix van rode wijn, water, sap…? en wat verschillend fruit in een wijnglas.
Ik nip er aan en de smaak is niet heel vervelend. Maar na drie slokken zegt mijn maag falikant ‘nee’. Ik kan geen slok meer nemen, wat verschrikkelijk! Ik word draaierig en voel me acuut beroerd. Achteraf bedenk ik me dat het nemen van de hoestdrank, fluimucil én deze alcohol wel eens een slechte combinatie zou kunnen zijn. Maar ik ben op dat moment te ziek om dat te realiseren. Ik zeg iedereen gedag en rol me op in bed. Ik zet geen stap meer buiten de deur vanavond.
Na een aantal uren voel ik me weer in orde, al is mijn beddengoed weer eenmaal klaar om in de was opgefrist te worden. Het is midden op de avond. De party is uit eten gegaan en zal rond half elf terugkomen. Ik moet wel wat slapen nu, want als Michel terugkomt zitten we elkaar zeg maar… nogal in de weg qua slaapgeluiden. Dus moet ik nu mijn rust pakken. Ik leg mijn hoofd weer op het kussen en bedenk me heel rustig dat ik moet slapen.
Twee uur later lig ik met razende gedachten nog steeds zo wakker. Echt van houding veranderen kan niet, want alleen op deze kant hoest ik niet. Dus lig ik uren met mijn ogen dicht te wachten tot ik in slaap val. Mijn hersenen maken er een compleet visueel circus van. Ik zie blokjes die aaneenschuiven, knikkers die vallen, treintjes, Tetris, schaapjes zelfs… alles komt voorbij. Alles is een gedachte. Geen enkele gedachte is slaap. Ik doe ontspanningsoefeningen door al mijn ledematen in gedachten te benoemen en me af te vragen of ze in een gespannen houding liggen. Niks. Ik denk aan fractals en probeer ze te volgen terwijl ze voor mijn gesloten ogen oneindig inwaarts spiralen. Niks. Ik denk aan wolken, rivieren, wind en water. Niks sust of stilt mijn razende brein. Het speelt met me en ik heb het niet door.
Tegen half elf draait de sleutel om in het slot. De party komt thuis. Ik werk me uit bed, hijs me in een shirt en legging, en zet me bij ze op de bank. We drinken kopjes thee met honing en ik vraag tussen mijn geblaf door hoe hun avond was. Ze vertellen over de sfeer en het eten. Hoofdpijn bonkt tegen mijn slapen. Ik ben blij dat ze er weer zijn.
Als ik ze kort vertel hoe ik geslapen heb, realiseer ik me pas dat ik koorts moet hebben gehad. Nou, hopen dat die niet terugkomt. We gaan ons bed weer in en ik spreek met Michel af dat we elkaar aantikken als we elkaar ongemerkt wakker houden. Dat werkt redelijk goed, geloof ik. Hoe haal je de morgen…
dinsdag
We ontbijten weer ietsje later dan gisteren. Ach, er hoeft ook niks. Ik voel me nog steeds niet jofel, maar ik kan de dag weer aan. Kijk eens wat een leuke stoere plakken kaas ze hier dan hebben. In de achtergrond de moka caffè op het tuinmuurtje. Ideale plek als hij nog heet is aan de bodem.
Bas en Juliana hebben toegezegd dat ze vandaag niet met de auto weg hoeven, en dat het ze leuk lijkt als Michel en ik een dagje samen hebben. Dat vind ik lief, en ook wel een leuk idee. Ik wil wel wat van het eiland zien. Hopelijk houdt mijn hoest zich een beetje in.
Michel stelt voor om naar Playa Quemada te rijden. Hij weet daar een leuk restaurantje aan zee. Zo zoeven we even later door het zonnige, kale landschap. Voorbij aan Arrecife, Tías. Opeens ergens links, zigzaggend de heuvels af. Ik zie de zee en maak foto’s.
Langs de kust zijn overal kleine plukjes huizen, die samen een dorp vormen. Er is zoveel onbewoond land over dat de dorpen ook nog lang niet aan elkaar gegroeid zijn. Vanaf een kustdorp is één weg naar de hoofdroute over het eiland. Vast om het simpel te houden.
Michel weet precies waar hij wil zijn. We zetten de auto achter een onbeduidend wit gebouwtje en zetten ons in de zon op het terras aan het water. Heerlijk, even lunchen. Ik moet wel vaak hoesten, maargoed we zitten buiten. Ik ben liever hier met wat ongemak dan dat ik nog een dag doelloos op bed lig.
Na het eten wandelen we nog even een stukje langs zee. Het is schitterend, warm, met een klein briesje. Ik voel me niet optimaal, maar ik voel me gelukkig.
Michel weet nog een mooie locatie: Caleta de Famara. Een kust aan de noordzijde van het eiland. We cruisen met de SUV schuin door alle woeste landen heen, soms een dorpje passerend. Er is hier weinig. Je ziet wel dat mensen hard hun best doen om ook maar iets van vegetatie te laten groeien.
Buiten de witte blokkerige dorpjes zijn op akkers halve maantjes van stenen gemaakt. Michel had me hier al een keer over verteld. De donkere aarde is tot aan de horizon (waar vaak een vulkanische heuvel begint) volgelegd met kleine stenen hoefijzertjes, waarbinnen één enkel struikje groeit. Of het hoefijzertje nou juist de wind buiten, of het water binnen moet houden, dat snap ik niet helemaal. Het ziet er wel bijzonder uit, zoals zoveel op dit eiland.
We bereiken de kust. ‘Kijk’ zegt Michel tussen twee hoestbuien van mij door. ‘Dit is typisch zo’n wild-west-stadje. Ik snap het, het lijkt op Tenda, waar Jeroen en ik ooit doodvermoeid binnenzwalkten. Op een hippe auto na leek het daar net zo. Je verwacht eigenlijk elk moment een paar eenzame tonen op een mondharmonica.
Michel wijst een restaurant aan. Ik zie het als kans om even een pipi te doen, want bij de lunch heb ik aardig wat gedronken om mijn keel niet te laten uitdrogen. Ik mag bij het restaurant even gaan en bemerk dat ze een vriezer vol ijsjes hebben. Dus eten Michel en ik samen een ijsje aan de kust. Wel peperduur, maar ik geloof van Michel ook dat het een goed restaurant was. Misschien kunnen we er nog een keer gaan eten deze week.
We gaan weer aan het rotsstrand staan en turen uit over de brekende golven. Ik houd normaal niet bijzonder veel van de zee, maar hier is hij echt prachtig. Zo ongeremd, zo natuurlijk. Het water speelt met het land. In de verte liggen twee kleinere vulkanische eilandjes: La Graciosa en Isla de Montaña Clara.
We zetten weer koers terug op huis aan.
Vlak voor deze kustplaats kwamen we voorbij een grappige x-vormige kruising in de weg. Een punt, waar twee bijna parallel lopende wegen elkaar raken, en waar met een soort van x-vormige rotonde mogelijkheid is om af te slaan naar de parallelle weg.
Tot onze verbazing geeft de navigatie aan dat we inderdaad schuin door het kruisje mogen rijden om via Teguise naar huis te gaan. Michel neemt het aanbod blij aan, maar bemerkt dan dat we rechtstreeks op een onverharde weg zijn beland. Houd je vast! Gelukkig hebben we een SUV onder onze kont!
Het gaat een eind bergopwaarts waarbij we de heuvel volgen. Onder ons liggen velden en daaronder de hoofdweg waar we net op de heenweg over reden. Wat avontuurlijk dit! Hoe hoger we komen, hoe rotsachtiger het pad ook. Michel zegt dat hij dit soort paden ook met de fiets wel kiest. Alleen de ribbels, die door sommige auto’s gemaakt worden, zijn verschrikkelijk om overheen te fietsen. Daar hebben we met onze dikke autowielen gelukkig geen last van.
Als ze denken echt in de middle of nowhere te zijn beland, staan we opeens aan de rand van Teguise.
Terwijl we door de straten rijden, herken ik de ‘oude stad’ Teguise. Ik vraag Michel of hij wil parkeren op het marktplein.
Het is half bewolkt, er is nauwelijks iemand. We lopen een beetje rond (en ik maak weer dankbaar gebruik van een keurig schoon openbaar toilet). Heel toeristisch is het hier niet, terwijl dit toch echt het middelpunt van het dorp is.
Ik neem de sfeer van de huisjes een beetje in me op. Alles wit, glad gepleisterd, vierkant, met platte daken. De kozijnen altijd in het typische groen of zwart. Elke tuin ommuurd, geen huis meer dan twee verdiepingen hoog. Geen uitbundige gevelreclame, niet meer dan sobere wegbewijzering. Geen wonder dat dit ‘de oude stad’ wordt genoemd. Het is alsof je bijna honderd jaar teruggaat in de tijd, op de auto’s na.
De tuinmuren zijn wel opmerkelijk om te zien. Niet alleen de vorm; straten zijn schots en scheef, veelal direct om tuinmuren heen aangelegd. De wijze van bouwen is ook bijzonder. Er zijn tuinmuren als dalmatiërs: wit pleister afgewisseld met dikke zwarte rotsen.
We rollen het dorp weer uit en wagen ons weer de heuvels in, nu over een normale asfaltweg. Op naar Costa Teguise.
We komen weer thuis aan, waar Bas en Juliana ook al zijn.
Ik waag me nog aan een restje witte wijn dat ik aanleng met water, maar al gauw houd ik het voor gezien. Weer ga ik vanavond niet mee, ik ga mijn bed weer in.
Ik besluit vanavond wakker te blijven en wat in mijn reisdagboekje te schrijven. Ik nestel me op de bank met een schemerlamp erbij en drink kopjes thee met honing.
Zo gaat de avond kalmpjes voorbij.
Voordat ik het weet is het alweer kwart over tien en hoor ik de party thuiskomen.
Slapen gaat vannacht wat anders. Michel stelt voor dat we elkaar niet bij elk geluidje een por geven, om zo elk toch wat langer achter elkaar te kunnen slapen. Ik vind het wel jammer, want ik vond de afspraak wel goed zoals hij stond.
Ik probeer in slaap te vallen, maar dat lukt niet. Al gauw hoor ik geluid uit het bed naast me en kan ik me alleen nog daarop focussen. Dat wordt geen slaap zo.
Ik pak mijn boeltje op en ik verhuis naar de woonkamer. Ik schuif de gordijnen strak dicht, want de maan staat helder aan de hemel. Ik leg de wifi-extender plat op zijn smoel, want er zitten erg felle ledjes op die de halve kamer verlichten. Dan ga ik op de bank liggen en slaap daar heerlijk verder.
woensdag
We ontbijten weer op het terras. Het waait vandaag een beetje meer dan gisteren. We moeten een beetje uitkienen dat verpakkingen niet onder onze neus wegwaaien.
Vandaag gaan we met zijn vieren naar National Park Timanfaya, oftewel: de vulkaan.
De jongens weten nog wel waar het ongeveer was, dus we tikken het in op de navigatie en rijden erheen. Bijna goed. We komen bij een parkeerplaats waarvandaan te wandelen is, maar we willen nog ietsje verder.
Het landschap is hier bijna buitenaards. Links en rechts van ons zien we alleen maar donkere, heftig omgewoelde aarde. Het is alsof je piepklein bent en dwars door de akker van een reus rijdt – wel over een asfaltweg dan. Nergens groeit een struik of boom. Het land weerkaatst ook minder zonlicht, zo lijkt het. De bewolking is hier wat troostelozer en het lijkt alsof we op een andere planeet zitten, alsof tijd en ruimte stil zijn gezet.
We komen voorbij een slagboom, kopen een ticket, en belanden in de rij voor een parkeerplaats hoger op de berg. Braaf laat ik me mee naar boven voeren.
Bovenaan is een bijzonder schuine parkeerplaats. Alle auto’s staan zo schots en scheef op de helling geparkeerd, het is bijna knap dat geen een aan het rollen gaat. Parkeerwachten dirigeren ons driftig naar een vrije plaats. Tussendoor rijden touringcars zonder veel moeite af en aan de steile parkeerplaats over.
We gaan naar het restaurant. Even snel een pipi, in een keurig uitgerust toiletgebouw dat bij het restaurant hoort. Het valt me op dat het hier werkelijk niet vaak of hard zal regenen. Je loopt grotendeels buitenlangs overal naar toe, sommige ruimten hebben geheel geen dak. Het hele gebouw bestaat uit grote rotspoorten en ronde pleintjes. Het doet me denken aan de wereld van The Flintstones.
We gaan met een touringcar mee. Michel en ik zetten ons achterin op een bankje achter een zoenend stelletje. Of hun stoelen wel even normaal rechtop kunnen? Ja, dat kan. Zo, kan ik ook zitten. Onze bus rolt behendig, potsierlijk als hij is, met een laag toerental over de schuine heuveltjes tussen de vulkanen. Ik ben verbaasd dat een touringcar dit kan, en dat de motor niet overkookt terwijl we zo, als ware het een geasfalteerde achtbaan, onbereikbare delen van het vulkaanlandschap te zien krijgen.
Hier en daar staat de bus even stil. Er wordt uitleg gegeven in het Spaans, Engels en Duits. Het is wel apart, maar ik weet niet echt wat ik nou voor bijzonders moet ontdekken. Het is gewoon heel onherbergzaam en vooral kaal en onaards. Voor we het weten zijn we alweer terug bij de parkeerplaats. Bas en Juliana mompelen dat de trip de vorige keer een stuk langer duurde, en ze meer vulkanen liet zien. Ik weet het niet, ik had ook best nog wel en stukje verder het landschap in willen rijden. Maar ik zat me ook een ongeluk te hoesten, dus ik ben wel blij dat ik weer in de buitenlucht sta.
Nu krijgen we nog even een demonstratie te zien van de hitte van de aarde. Eerst gooit een man wat droog hooi in een holte vlak onder het oppervlak. Het hooi vat gelijk vlam en verkoolt voor onze ogen. Dan loopt zijn collega naar een paar buizen die vlak voor het restaurant uit de grond steken. Hij giet er eerst een scheutje water in. ‘Floooof’ horen we als het water er met een sisser weer uit spuit, ongeveer een meter de lucht in. Dan wacht hij even, en giet met een kwak de rest van de inhoud van zijn emmer in een andere buis. Hij doet een stap terug en ‘POF!’ als een woeste geiser knalt stoom en water met een schot de lucht in. Het publiek schrikt en lacht dan, een peuter zet het van schrik op een krijsen.
We gaan even aan de rand van de parkeerplaats staan en daar maken Michel en Juliana leuke foto’s van ons: dansend op de vulkaan. Dat moet toch wel even, ook al ken ik het liedje eigenlijk niet. In mijn hoofd klinkt het als Bløf’s ‘Dansen aan zee’ (lees voor zee ‘op de vulkaan’). Maar dat deert niet, het is grappig.
We gaan wat eten in het restaurant. Pas hier binnen merk ik hoe oud het gebouw is. De architectuur is zowaar uit de sixties, space-age gevoel, met enkelglas ruiten in ijzeren sponningen. Een smalle rij ruiten geheel rondom, in een koof onder het dak. Maar veel tijd heb ik niet om daar naar te kijken, want ik moet natuurlijk veel hoesten. Het personeel heeft ook geen tijd voor kleinigheden; waarschijnlijk zijn wij net het staartje van lunch rush hour, en moeten we snel van alles voorzien worden.
Bestellingen worden half begrepen, broodjes worden ongevraagd op onze borden gekwakt, onze hele bestelling wordt op een godsonmogelijke manier op onze grote ronde tafel geparkeerd. Maar dan, als we alles hebben, keert de rust terug. Bedienend personeel laat onze tafel met rust, en afgezien van mijn hoest en de rondrennende kinderen, is alles sereen. Ik eet kipkroketjes, de party deelt een vrij dure hele kip, die hier op het vulkanisch vuur buiten op een enorme barbecue bereid is. Ach, ook wel eens leuk om gegeten te hebben toch?
Na het eten sneaken Juliana en ik even het souvenirwinkeltje in. Juliana weet niks te kopen, ik neem twee mooie stilistisch vormgegeven magneetplaatjes mee. Eéntje van het onherbergzame landschap, ‘planet lanzarote’, en eentje met net zo’n woestijn tot aan de horizon, en één enkele fietser. Die vind ik mooi voor op Michels magneetbordje in de keuken, die past bij hem.
We lopen weer naar de auto en rollen de lange weg af, dit onaardse park uit.
‘We moeten éigenlijk nog even naar de grotten’ merkt Juliana op. ‘Heidi, houd je het nog vol?’ ‘Jahoor’ zeg ik gemoedelijk. Zolang jullie je niet doodergeren aan mijn onverwachte hoestbuien, laat ik me wel overal mee heen slepen. Zo op de voorstoel van de auto is dat absoluut niet moeilijk.
We rijden naar ‘de grotten’ oftewel Los Hervideros. Het is een rotsachtig stuk kust dat veel toeristen trekt. Waarom dit nou zo speciaal is ten opzichte van andere rotskusten, ik weet het niet. Dit is een eiland, volgens mij heb je om de paar kilometer een stuk als dit?
We treffen bij de bewuste rotskust een hele sliert auto’s en campers aan. Het verbaast me dat hier campers staan; hoe komen die hier? Later zoek ik het op en leer, dat je vanaf Huelva in Spanje in 24 uur met je camper de overtocht kan maken. Wel prijzig, maar dan heb je wel je eigen huisje op wielen mee.
We rijden naar het einde van de weg, waar toevallig een wegafzetting is én de parkeerplaats is afgezet. Ik vermoed dat het iets met hoge golfslag op stormachtige te maken heeft. Alle bezoekers parkeren nu maar gewoon langs de kant van de weg. Er is ook geen politie of wat om er op toe te zien.
We klauteren een beetje de rotsen over en laten ons imponeren door de sinkholes die zich hier in de rotsen bevinden. Elke paar minuten ruist er een fenomenale golf de grotten onder ons in, vult de hele sinkhole, en slaat met veel bruis en spetters stuk op de rotsen. Je kunt het aan zien komen doordat de golf, als muur van water, de hele poort naar open zee afsluit van het licht. Terwijl het water laag staat, wordt het plotseling donker in de grot. Het volgende moment spat er een explosie van blauw naar wit schuimend water onder je uiteen. Mooi, om even van te genieten.
We klauteren verder en kijken wat uit vanaf bijzondere doorkijkjes. We zien Juliana hier en daar wandelen en zoeken Bas. Die blijkt een onbekend meisje tegen te zijn gekomen, dat hem met nadruk vroeg of hij haar even hier op de foto wilde zetten. Er was geen ander capabel persoon in de buurt, dus zegde hij toe. En zo treffen we Bas, die ergens in een uithoek een poserende millennial blij maakt met een paar kiekjes voor haar Instagram. We kunnen er wel om lachen.
‘We gaan ook nog even naar El Golfo, dat is hier om de hoek!’ weet mijn party. Okay, ik ben van de partij, de energie voor vandaag is nog niet op.
We rijden maar gewoon rechtuit, voorbij alle campers, hippies en surfers. Ook hier bij El Golfo is de weg weer afgesloten. Tsja, dan zetten de we de auto maar gewoon ergens langs de kant. Gelijk volgen andere auto’s ons voorbeeld, en ziedaar, we zijn een parkeerplaats gestart.
We lopen, zo hoor ik, vanaf de non-toeristische kant naar iets dat ‘El Golfo’ heet. Ik zie sowieso een mooie, grillige rotspunt, dus ik vind het wel leuk. Dan slaan we rechtsaf om de punt heen en zien een prachtige kust, met azuurblauw water, en een enkele rots. We lopen verder naar rechts een pad af. Mensen dartelen in de ondergaande zon. Het is al met al nog steeds best leeg hier. Er zijn hier in totaal denk ik maar tien toeristen. Een beetje verdwaald wandelen we allemaal rond.
De zee slaat op de rotsen en bruist over het strand. Hoe mooi om te zien dat zeewater zo veel tinten blauw kan hebben! En dat het omslaat in schuimige, romige massa als de golven breken. Het is ook fascinerend om een golf ver vanaf zee te blijven volgen totdat hij dichtbij komt. Zal hij zijn kracht en grootte behouden? Wordt het een echt grote surfgolf, zo’n mooie blauwe transparante krul in het water? Welke combinatie van factoren maakt een golf een daverend succes, welke combinatie laat hem als een kabbeltje ten onder gaan? Prachtig, ik kijk met een nieuwe blik naar de zee.
In de bocht, onder de rotsen, ligt een klein meertje. ‘Jammer’ merkt de party op ‘we zien het meertje nu van de verkeerde kant. Je kan bijna niet zien hoe groen het is.’ Ik geloof het wel (al zoek ik het later online op, en ja van bovenaf is het echt bijzonder groen). Je kunt er vlak overheen turend ook wel aan zien dat het een heel andere kleur dan de zee heeft. Waar dat door komt weet ik niet, vast de algen in het stilstaande water. Voor nu lijkt het een soort kopergroen.
We staan een tijdje in de wind te turen en lopen dan weer terug naar de auto. Daar vraag ik de party om even stoer bij de wagen te poseren. Dit is Lanzarote tenslotte; hét eiland waar stoere autoreclames worden gemaakt! Dus moeten ze ook even met onze stoere bolide op de foto (die hier overigens niet tussen staat).
Tijd om weer richting Costa Teguise te kachelen – de wekelijkse markt begint zo.
We rijden terug via het dorp. Bas en Juliana stappen uit en lopen naar de markt. Ik vind het jammer dat ik niet mee kan, maar ik weet dat als ik nu aan de slenter ga, ik al gauw een verveling word voor hun twee. Ik moet nu naar huis en niksdoen.
Dus rollen Michel en ik de auto terug naar de casa. We doen een onplezierige ontdekking: een vogel is over onze patio gevlogen en heeft precies in de patio op de vloer gescheten! Ik laat het zo en strek me uit op de bank, Michel pakt de zwabber en poetst alle vogelpoep van de vloer. Ik vind het er prachtig uitzien in het gouden zonlicht, het doet me een beetje aan een romantische videoclip van Whigfield denken. Ik wil dit moment bewaren, dus kom ik van de bank en zet Michel op de foto.
De zon gaat langzaam onder en we zitten stilletjes op de bank. We hebben geen honger meer na de lunch van vanmiddag. We appen nog wat met Bas en Juliana, of zij nog boodschappen meebrengen en opgehaald moeten worden. Maar niets van dat alles. Tegen de avond komen ze lopend naar huis. Michel en ik zijn beide zo ongeveer knock out.
donderdag
Ik ga steeds meer van de ontbijtjes genieten! Maar de wind trekt ook aan, elke morgen iets meer. We hebben de tafel maar naar de patio verplaatst en ontbijten daar, zodat niet alles constant van tafel vliegt.
Hoewel de patio afgesloten is, kan het daar ook stevig rondwaaien. Dat merken we wel aan ons wasrek. Handdoeken, badmatjes en Juliana’s wasgoed vliegen er met regelmaat vanaf. Gelukkig kan het binnen de hoge muren nergens naar toe.
Vandaag rijden we met zijn vieren noordwaarts, naar ‘andere grotten’. Vast ook leuk. Ik heb gisteravond nog hoestsnoepjes gehaald en eet er nu ongeveer één per minuut, zodat mijn keel in de illusie blijft stralend fris en prikkelvrij te zijn.
Halverwege tussen Costa Teguise en de stad Teguise ligt een dubbele witte poort. We rijden er onderdoor en gaan dan rechts de snelweg op. Die blijven we een tijdje noordwaarts volgen.
Cueva de Los Verdes is een enkele grot, die zeven kilometer onder de aarde doorloopt. We kunnen er direct bij parkeren en lopen dan tussen de lage begroeiing van rotsplantjes door naar een gat met een hekje. Vanaf daar gaat er een net wandelpad dieper richting de grot. Al een stuk of dertig mensen zitten op ons te wachten: bij vijftig man vertrekt een nieuwe tour. Dus kopen we kaartjes en wachten met smart op die laatste twintig personen.
Die komen al gauw op een zonnige dag als deze, dus we kunnen gaan. Een Spaans- en Engelstalig meisje gaat ons voor. Ze heeft veel plezier in het vertellen, maar ze praat wel rap en met een dik Spaans accent.
Het is bij uitzondering eens niet koud in deze grot. Het is dan ook geen grot die ontstaan is door sijpelende stalactieten en stalagmieten. Deze grot bestaat gewoon omdat hij door warm gesteente en explosie gevormd is. Die warmte zit er duidelijk nog in. We volgen een keurig pad door de spelonken heen. Af en toe is het even bukken opdat je je hoofd niet stoot. We lopen maar 1 kilometer van de 7, maar volgens de gids gaan we wel 40 meter diep. Of dat waar is betwijfelen we, want zo voelt het niet.
Tegen het einde komen we opeens bij een kleine concertzaal! Heel apart. Er staat een piano, goed ingepakt in zeildoeken. Hier worden regelmatig concerten gegeven vanwege de mooie akoestiek. Die is te danken aan de rotsen met talloze putjes, die het geluid heel mooi absorberen. We worden even op stoeltjes gezet en gaan dan verder naar het laatste onderdeel van de tocht.
Dat is een bijzondere spelonk in de grot, waarvoor we allemaal op afstand moeten verzamelen. Voetje voor voetje laat de gids ons dicht bij een rand komen. Het lijkt alsof we voor een enorme holte staan, zowel boven als onder strekt die zich ver uit. Dan doet ze een trucje en laat ons zien, hoe onze perceptie ons kan misleiden; hoe groot is deze spelonk écht eigenlijk? Dat houd ook ik geheim, daarvoor moet je zelf gaan waarnemen.
We draaien om en gaan voorzichtig weer terug, nu de trappen op richting uitgang. Ik verbaas me erover dat ze die hele piano hier hebben gekregen. Moet wel in delen zijn gegaan, en heel voorzichtig gemanoeuvreerd tussen wat smalle spelonken door. Ik vraag me ook af of hij in dit klimaat vaak gestemd moet worden. Apart toch maar.
We komen weer bovengronds en zien dat de volgende ploeg ons al staat op te wachten. Hè heerlijk, zonlicht. Terug naar de auto.
Op de terugweg weet de party al waar we éigenlijk moeten gaan lunchen. Houd ik het nog vol? Jahoor. Dus we gaan naar het restaurantje ‘Sol y Luna’ oftewel ‘Zon en Maan’ hier aan de kust. Ik geloof dat de party er deze week al eerder is geweest.
We rijden vanaf de hoofdweg rechtstreeks een dorpje binnen. Nouja, het is eerder gewoon een witte blokkerige woonwijk aan de kust. Zo liggen er hier wel een aantal van naast elkaar. Rechte, smalle straatjes, lage witte bebouwing. Geen kip op straat. Zit iedereen binnen? Zijn hier geen winkels, kantoren, scholen? Waarschijnlijk niet in deze straatjes.
We rollen de auto een paar blokjes richting de kust en parkeren dan ergens aan de straat. Ik heb het idee dat we echt midden tussen de strandwoninkjes beland zijn, maar nee: precies in de hoek van de straat is één huis verbouwd tot restaurant. We lopen binnendoor naar het overdekte achterterras en zetten ons neer.
Tijd voor mij voor een kopje thee. Ik bestel iets van een vissoepje en de party kiest ook iets met vis, tentakels, en zeedieren. Ik eet nog steeds niet veel. Enerzijds mis ik mijn smaak een beetje doordat mijn neus totaal van zijn padje af is, zo ontstoken van binnen. En anderzijds voer ik overdag ook niet zo veel uit, dus heb ik ook niet veel honger. Misschien vanavond, als ik mee ga naar het restaurant.
We laten de zeewind lekker om ons heen waaien en lopen na het eten nog even een beetje langs de rotskust. Opmerkelijk hoe stil, sereen en dichtbij hier alles is. Die huisjes ook. Er zijn dus mensen die hier dag in, dag uit wonen. Die niets anders kennen dan dat de atlantische oceaan in hun achtertuin ligt, zoals ik het Ledeboerpark heb. Wat is hun perceptie van struiken, bomen en uitgestrekte wouden? Zouden er mensen wonen die nog nooit in een groot woud zijn geweest?
We stappen weer in de auto en zetten koers terug naar onze casa.
We zijn thuis, en maken ons klaar om weer met de auto richting restaurant te gaan.
La Bohemia was een paar dagen dicht, dus heeft Juliana voor vanavond voor vier gereserveerd. Uit de herinnering van de party was dit een goed restaurant met smakelijke gerechten.
We krijgen een tafeltje en worden gelijk verrast door de bediening met wat onbeduidende Spaanse woorden. Het blijkt dat de ober ons gelijk ‘hoe gaat het’ wil aanleren. Okay, kalm aan. Ik bestel een ananassapje en vreet intussen hoestsnoepjes, terwijl ik probeer zo min mogelijk tegen de ruit naast me te hoesten.
Voor- en hoofdgerecht komen. Het restaurant is gemiddeld druk. We herkennen 80’s liedjes, dat is nog wel leuk. Ik moet echt moeite doen om niet de hele tijd te hoesten. De pastilles die ik daarvoor wegwerk matchen ook niet echt met mijn eten.
Maar het toetje… is een lavacake. En die wil ik niet laten staan. Dus met veel moeite, meer dan ik normaal in een restaurant heb, werk ik ook die naar binnen. Van weinig naar normaal eten is echt een uitdaging, ik zeg het je. En alles smaakt ook zo raar… maar ik weet dat dat niet aan de kookkunsten van de kok ligt, maar gewoon aan het totaal van slag zijn van mijn neus.
Ik zit de avond zo lang mogelijk uit, maar ben blij (voor mezelf en voor de party) als we richting auto wandelen. Ze vonden het eten niet meer zo goed als voorheen, en de sfeer van het restaurant was veranderd. Ik kan het niet weten, dit was mijn eerste keer. Maar de bediening was wel een tikkeltje vreemd.
We rijden weer op huis aan…
vrijdag
Vandaag waait het echt te hard om bij het ontbijt een stap buiten de patio te zetten. We houden de deur dicht en moeten zelfs op de patio al letten op onze eetwaar.
Het is de laatste dag, dus ik heb nog wat plannen om uit te voeren.
Eén daarvan is het beklimmen van de ‘berg’ achter ons huis: resten van een vulkaankrater. Het mooie is dat je hem vanaf het terras en vanuit de badkamer altijd kan zien. Ik heb er mensen bovenop zien staan, dus ik wil er ook op.
Ik pak wat spullen en ga eerst veel te warm gekleed onderweg. Ook besef ik dat ik graag mijn sporthorloge mee had willen nemen. Dus ik loop nog even terug – tot consternatie van de party, die uiteraard denken dat ik ál terug ben – neem de juiste spullen mee, en vertrek weer. Ditmaal echt de woonwijk uit, langs het sportcentrum (waarom dat hier ligt, geen idee, maar is waarschijnlijk op de groei van de stad hier bedacht). Dan de bocht door, de grote weg over.
Ik steek maar gelijk recht over en loop over het rotsachtige landschap aan onze kant de berg op. Ik zal toch vanzelf wel een pad vinden. Dat pad vind ik niet echt. Ik weet wel weg te blijven uit de nauwe vallei die veel te steil is om omhoog te gaan. Zon en wind spelen een beetje met me. Ik heb gelukkig mijn Teva-sandalen aan, garantie voor genoeg grip. Zo wandel ik stug verder, iets afbuigend naar links, waar ik ‘het pad’ vermoed.
Nou, een echt pad vind ik nog steeds maar niet. Verder bergop lukt vanaf hier wel redelijk, dus doe ik dat maar. Ik klauter over een rotsachtig stuk heen, nog een kam over, rust even uit. Ik merk dat ik de laatste dagen echt te weinig gegeten heb, het duizelt me licht. Ik ben niet geheel ‘Schwindelfrei’ zoals de Duitsers dat noemen. Maar ik ga door.
Ik klauter nog een rotsachtige kam over en dan zit ik opeens op de top. Dat had ik niet verwacht. Ik ben er alleen. Het waait echt stevig hier. Ik ga op mijn kont zitten, want staan is best onverantwoord. De wind giert hier om de top heen, mijn haar wappert genadeloos van en naar alle kanten in mijn gezicht. Elke keer nemen de windvlagen wat af, om dan in één keer met een enorme stoot terug te komen. Daarbij kun je gerust een eind van de berg af tuimelen. Ik blijf dus maar zitten.
Ik fotografeer en film wat. App de party dat ik op de top zit. Ga even staan en zwaai uit alle macht. Zouden ze nu kijken?
Na een tijdje rondkijken, waarbij ik me verbaas over het feit dat ik aan twee kanten zee zie, wordt het tijd om weer af te dalen. Ik ga voorzichtig staan, maar word eigenlijk gelijk vooruitgeblazen. En de berg onder me is diep…
Dus ga ik op mijn kont zitten en schuif mezelf voorwaarts neerwaarts. De scherpe steentjes onder mijn handen zijn absoluut niet prettig. Na een aantal meters zijn mijn handpalmen afgeschaafd. Handschoentjes meebrengen, dat verwacht je ook niet op een reis als dit. Ik zie in de verte andere mensen naar boven komen. Zij pakken gelijk wel het pad dat ik vanaf hier redelijk kan zien. Dat loopt wel gemakkelijker naar boven dan de route die ik genomen heb, zeg.
Ik ga weer voorzichtig staan, achterover leunend, en ga stapje voor stapje naar beneden. Het gaat niet hard, maar dat hoeft ook niet. De windvlagen blazen me af en toe een stukje harder vooruit dan ik zelf wil, en dat zorgt dat ik een paar keer gevaarlijk slip. Ik passeer twee jonge klimmers en waarschuw ze voor de route naar beneden. Ik geloof dat ze er geen erg in hebben hoe anders je die ervaart dan de route naar boven. Ik ben ze net voorbij als ik plots op mijn kont zit en een stuk doorschuif. Dat dus.
Een bonte familie met korte broeken komt me tegemoet. Vaders loopt dapper voorop met een spiegelreflexcamera bungelend om zijn nek, moeders en zoon komen er wat puffend achteraan. Succes, ik zeg niks meer.
Stappend en schuivend bereik ik een minder steil deel van de berg. Ik draai nu wel erg weg van huis, dus ik moet ook weer een beetje naar rechts. Dat lukt, ik vind een pad dat een beetje één hoogtelijn volgt. Nu kan ik weer stevig doorwandelen. Ik ga weer op huis aan en zie dat ik de route in net iets meer dan een uur heb gelopen, inclusief over de straat van- en naar de berg wandelen. Een beetje gevaarlijk, wel mooi.
Nu plan twee van de dag. Ik wil nog naar zee. Ook moeten we de fietsen vanmiddag terugbrengen, dat valt vast mooi te combineren.
Tegen vier uur ga ik, bepakt met mijn drybag, handdoek en waterschoenen, op de fiets naar het dorp. Ik rijd weer naar Jablillo beach, waar ik eerder deze week was. Hier weet ik de weg.
Er staat nu meer wind, zoals ik vanochtend al ervoer, dus ook de zee is wat ruiger en minder warm. Toch zet ik mijn fiets weer bij de lantaarnpaal en daal af naar het rotsstrand. Er is een beetje zand, dus er valt wel met blote voeten te lopen.
Ik kleed me om naar bikini. Niet al mijn spullen kunnen in mijn drybag. Ik kijk rond. Dat hoeft ook eigenlijk niet. De meeste zwemmers hebben hier hun boeltje gewoon ergens in een rots of onder een strandstoel gedrukt. Dat kan ik ook. Zij willen hun spul net zo min gestolen hebben als ik.
Daarop ga ik het water in. In het ondiepe water zwemmen vrij grote vissen. Zodra je langs ze heen waadt schieten ze geschrokken uiteen en komen ook een tijdje niet terug. Ik sta inmiddels tot mijn knieën in het water. Wat koud, wat koud… lalala. Andere mensen nemen een duik of dobberen al in de golven.
Hier in het baaitje is het best te doen, al zie ik verderop aan het strand meerdere gele vlaggen. Ik heb al geGoogled: gele vlaggen betekenen advies om niet te zwemmen. Dat snap ik ook wel. Verderop, bij de rotsrand van de baai, zijn de golven verpletterend. Ze breken stuk op de rotsdoorgang. Zwemmers komen daar ook niet dichtbij. Het is als een golfslagbad met een zeer nare kant om tegen stukgeslagen te worden. Maar hier in het ondiepe water is het goed toeven. Nu ik hier een paar minuten sta, is zelfs de kou niet zo erg meer.
En wat let me? Dit is mijn kans om voor het eerst in de Atlantische Oceaan te zwemmen! Wat zal Michel wel niet denken als ik dit doe! Ha! Ik waad nog een eindje verder, negeer de kou, en duik erin. Mensen om mij heen kijken verwelkomend, als in: ha, nog zo’n gek die het net als wij gewoon gewaagd heeft. Ja, het is even koud, maar daarna is het golvende water heel welkom.
Ik zwem wat rondjes en dobber op mijn rug. Een man met een enorm luchtbed gaat ook te water. Hij gaat wel verder de golven in, maar hij heeft ook iets om zich aan vast te klampen. Nouja, ik blijf lekker hier. De golven zijn hoog genoeg en het uitzicht prima.
Dan tuur ik naar de kade. Waar is mijn fiets? Gestolen, of plat omgewaaid? Ik moet dat even checken. Dus wandel ik het water uit, schat de afstand in – te ver. Ik moet mijn spullen even meenemen. Gelukkig is het warm met een briesje, en droog ik snel op zodra ik de kade op loop. Ik sleep mijn hele boeltje even mee. Inderdaad, de fiets is omgewaaid. Ik leg mijn hoop spullen aan de kant en zet de fiets uit de wind tegen de EHBO-keet aan. Dan pak ik de zwemspullen weer op, leg ze opnieuw in een rotsholte op het strand, en ga terug de zee in. Hè, als je er eenmaal een beetje door bent, is het best lekker! Wel ben ik weer een beetje aan het verbranden, ondanks dat ik me voor vertrek ingesmeerd had.
Tegen vijf uur wordt het wel wat killer en ik ga het water maar uit. Ik droog zo goed als ik kan op, stof het strandzand van me af, en kleed me in mijn handdoek weer aan. Meerdere mensen staan zich hier gewoon even om te kleden, niks geks aan. Eenmaal terug in mijn kleren neem ik contact op met de jongens. Ze komen zo naar de fietsverhuur toe. Dat is vanaf mij maar twee minuutjes, dus ik begin eens aanstalten te maken om op de fiets te stappen.
Ik cruise voor de laatste maal de brede straat met palmbomen af. Even letten op de auto’s, want ik moet recht voor ze de straat over naar links. Dat lukt. Zodra ik mijn fiets het terrein van Vulcan Bikes op draai, zie ik de jongens ook aan komen rollen. We leveren alles in bij de eigenaar en zetten koers naar huis.
Eerst even nog langs een restaurant, om te reserveren voor vanavond. We komen uit bij Habana 6, nadat een ander restaurant – gerund door één alleskunnende kok/bediende, ons heeft verteld écht niet meer gasten aan te kunnen (in zijn eentje!) voor vanavond. We geloven hem, dan maar ergens anders eten. Bij Habana 6 hebben ze plek voor ons. We wandelen tussen de pleintjes door en gaan nog even langs de supermarkt. Ik haal een stuk geurige zeep, wat zoutjes voor onderweg (want ik tol van de honger) en voor morgen een soort van harde platte suikercrackers, volgens de wikkel een lokale specialiteit. Snackend lopen we over de gravelpaden terug naar onze casa.
We zijn een paar uurtjes gezamenlijk thuis. We hangen op de bank, lezen, doen spelletjes op onze telefoons, eten de snacks die ik heb meegenomen. De koelkast moet leeg, de blikjes alcoholvrij bier gaan op. Ik smeer me nog maar eens in met after-sun.
We rollen weer met de auto naar het restaurant. Gemakkelijk: eigenlijk alle restaurants liggen op loopafstand van de grote parkeerplaats.
Habana 6 is een gemoedelijk klein restaurantje met een gezellige bediening. We puzzelen erop of onze gastvrouw en haar jongere hulp moeder en dochter zijn. We gissen sowieso naar de leeftijd van de gastvrouw, want daar is echt niets van te maken. Zou ze veertig, vijftig, of zestig zijn?
Ondertussen hoest ik wat af, maar ik zit weer mooi in een hoekje dus ik hoef alleen maar naar een muur te hoesten. Vanavond geniet ik echt meer van het eten, dus de hoestsnoepjes tussendoor probeer ik zoveel mogelijk te vermijden. De borden zijn prachtig opgemaakt, soms ligt er meer op dan ik op kan eten. Ik eet allerlei heerlijk klaargemaakte soorten vis. Nou, dan kan het toetje: een crème brûlée, alleen maar geweldig zijn, toch? Mis. Het toetje is een schaaltje vol met dunne, melkachtige room, half koud. Alleen de gekarameliseerde toplaag maakt het iets van een crème brûlée. Nee, in Parijs heb ik echt beter gegeten.
We drinken nog wat na en dan gaan we weer met de auto naar huis. Iedereen heeft te veel gegeten vanavond. Nou, op naar bed.
Het is wat lastiger slapen op de bank de laatste twee nachten. Het lijkt alsof door de aanhoudende wind de lichtsensor buiten de hele tijd getriggerd wordt. Daardoor blijft de buitenverlichting eigenlijk continu aan. En dat maakt het, zelfs met gesloten gordijnen, haast onmogelijk om te slapen. Gelukkig heb ik mijn verduisterende hoofdband mee en kan ik het hinderlijke licht uitblocken. Eindelijk… slapen.
zaterdag
We ruimen alles op en uit terwijl we op de patio proberen te ontbijten. De wind is nu stevig. Om elf uur zijn we keurig klaar en is het huisje aan kant. Tijd om te gaan.
De eigenaar zwaait ons uit.
Op naar Arrecife, en het vliegveld.
We rijden op de navigatie naar Arrecife. Michel vraagt me om een locatie aan het strand te vinden. Dat lukt aardig, al moeten we een eind door de stad, door nauwe straatjes. Na al dat vreemde lege platteland van Costa Teguise herken ik hier een beetje wat ik denk ik zocht: echt dagelijks leven. Hier wordt gewoond, gewerkt, geleefd. Hier wonen geen toeristen, hier vind je eilandbewoners. Dan zien we de zee weer voor ons.
We vinden zelfs een klein parkeerterreintje dat door een enkele man in een tuinstoeltje ‘bewaakt’ wordt. We betalen hem 1 euro en hij zal op onze auto passen. Klinkt prima. Wij lopen ondertussen via een cactusparkje langs de kust naar een café.
We zetten ons op het buitenterras onder speakers waar bachata-muziek uit schalt. Daar doen we ons tegoed aan een fruitsmoothie. Om ons heen wordt het warmer en drukker. We zien mensen de zee in gaan. Nog even een pipi hier en we kunnen weer terug naar de auto. We maken een omweg door het cactuspark en dan is het echt tijd, vindt Juliana. Dus stappen we in onze keurig bewaakte auto en draaien over brede rotondes en wegen de laatste paar kilometers naar het vliegveld.
We moeten de borden ‘aankomst’ volgen, dan komen we in de parkeergarage waar we onze huurauto inleveren. Dat lukt zonder veel moeite. De hele garage hangt vol met bordjes van diverse verhuurmaatschappijen. We parkeren onze SUV onder het juiste bordje en gaan naar binnen om de sleutel te retourneren. Terwijl ik een pipi doe, vindt de party uit dat we de sleutel toch in de garage zelf moesten inleveren, iets wat ik al dacht. Goed, de auto zijn we kwijt.
Nu onze reistas nog – én inchecken. Op Lanzarote kan dat namelijk niet online vooraf. We voegen ons boven in de rij en spelen een tijdje het spelletje ‘wissel niet van rij’ (want dan gaat die juist sneller). Duitse reizigers spelen het met ons mee en waarschuwen ons voor het onheil dat ons te wachten staat, als we wisselen. Zo kom je de tijd een beetje door.
Voor we het weten zijn we in het bezit van een mooie ouderwetse boarding pass. Op naar de douane, wat zullen ze deze keer weer bij mij vinden? Nou, surprise surprise. Mijn tas rolt door de scanner en ik doe het dansje door een zelfde aparaat. Een aardige dame wijst op mijn heuptasje dat net langs haar rolt. Ik moet het zelf uitpakken, maar ze helpt wel een beetje (soms mag dat, soms mag dat juist niet – verwarrend). ‘Do you have a ninja card?’ vraagt ze enkele keren. Ik staar haar stomverbaasd aan. A ninja card… ik blader door mijn portemonnee. Grijp in mijn broekzak naar mijn ticket. ‘Nee nee’ schudt ze haar hoofd, lachend achter haar mondkapje. ‘May I?’ ik knik. Dan tovert ze uit een vakje van mijn portemonnee een heuse ‘ninja card’, een metalen plaatje oftewel zwitsers zakmes van creditcardformaat met allerlei handige tools, en ja – ook een snijblad. ‘Oh’ lach ik beschaamd ’that is definitely not allowed!’ en ik gebaar al dat ze het ding dan maar weg mag gooien. Maar ze kijkt eens goed naar het blad en kan er niet aan ontdekken dat het langer is dan 7 centimeter, dus dan mág het mee. Ze lacht weer naar me van achter haar mondkapje en schuift het ding terug in mijn portemonnee. ‘Good so’. Okay!
Gniffelend vertel ik Michel waarmee ik door de douane gekomen ben. Het moet niet gekker worden. Deze moet ik er in het vervolg bij vliegreisjes wel even uit halen!
We hobbelen naar een grote rumoerige vertrekhal. Een pipi en het bijvullen van mijn waterzak verder wordt het tijd om te boarden. We worden in twee rijen verdeeld. Het blijkt dat Michel en ik stoelen voorin hebben gekregen, terwijl Bas en Juliana achterin zitten. Nou, oké. Misschien hadden we iets beter op moeten letten bij de check-in aan de balie.
Als een trage rups bereiken we eindelijk de tarmac buiten. We hobbelen de trap op het vliegtuig in. En dan wachten we.
Na een kwartier meldt de piloot over de intercom dat we zogezegd vast staan; we hebben geen clearance om te vertrekken, net als de twee vliegtuigen naast ons. Een half uur, drie kwartier gaat voorbij. Je moet weten dat ik de laatste dagen bij toeval heb gelezen over de vliegramp van Tenerife in 1977. Ik vind het met die wetenschap prima dat we niet vertrekken als we geen clearance hebben. Alles duidelijk graag mensen, ik wil geen botsende jets op de startbaan.
Na een uur zitten we nog. De airconditioning staat gelukkig aan, maar er zijn minstens vier baby’s om ons heen al aan een hele jammersessie begonnen. Mensen zuchten, hangen in het gangpad, pakken hun spullen weer uit de overhead bins.
Ik troost me maar met de gedachte dat ons met koffers en al uit het vliegtuig halen een chaotischere onderneming is dan ons hier gewoon laten zitten, dus zullen ze dat laatste wel doen. En ja. Na een uur meldt de piloot opeens (dat hij het nu zat is) en dat hij nu naar de runway gaat taxiën om een vertrekmoment te krijgen. Als dat maar goed gaat.
We rijden inderdaad naar de runway, een heel eind, keren om, en staan aan het begin van de baan. Nog vijf minuutjes, dan opeens gieren de motoren en zetten we met een rotgang koers naar takeoff. Hopla, we zijn in de lucht, op weg naar het koude noorden!
We vliegen vier uur, dus veel haast zit er vanuit de catering niet in. Eerst komen ze vertellen dat ze met drinken en snacks rond zullen gaan. Een goed half uur later gaan ze dat ook daadwerkelijk pas doen. Ditmaal heb ik contanten om mee te betalen. Ik koop een kop koffie. Getver, het blijkt waterige oploskoffie! Voor zes euro! Ik heb in mijn rugzak nog een sachet Nespresso, dat ik erbij giet, maar dat maakt het niet veel beter. Getver, wat een bocht. Maar het smaakt enigszins naar koffie dus dan drink je het hè.
Deze week heb ik toch nog een e-book op mijn reader gevonden: The Choice van Edith Eger. Met wat dubbele gevoelens ben ik dit intens droevige boek gaan lezen. Een vrouw, die de holocaust tot in het diepst meemaakt máár overleeft, en dan haar leven weer opbouwt. Fascinerend en intens verdrietig tegelijkertijd. Het houdt me de vier uur in het vliegtuig wel bezig.
Langzaam wordt het donker rondom ons. Prachtige avondluchten vergezellen ons, kleuren van blauw naar roze, naar zalm, en dan naar de donkere nacht. Ik kijk onder ons en zie eindeloze velden schitterende lichtjes van steden, van verlichte gebouwen, stromen verkeer. Uit een vliegtuigraampje kijken bij nacht heb ik al sinds Oulu niet meer gedaan, besef ik.
We cirkelen wat boven het Roergebied en zetten dan de landing in.
Als brave schapen laten we ons uit het vliegtuig dirigeren. Een bus staat klaar, we stappen erin. Op de paal in de bus ontdek ik een ware ‘anussticker’ – een hackersticker waarvan ik precies weet wie die gefabriceerd heeft – ik heb er zelf namelijk ook een paar. Ik moet er om lachen. Geen van de passagiers in de bus snapt dit, maar ik wel.
We slenteren door de veel koelere aankomsthal richting tassenband. Michel gaat naar de wc en vertrouwt mij het wachten op de paarsgroene – of is het toch groenpaarse – tas toe. Bas en Juliana komen erbij staan. Na ettelijke ronden en het zelfs stilvallen van de band komt onze bagage voorbij. Zo, we kunnen door.
We lopen de klapdeuren door, voor ons staat niemand te wachten. Zou ook gek zijn. We ervaren de kou en trekken onze jassen dichter om ons heen. Ik heb verschrikkelijke honger, dus ik koop voor Michel en mij een koude wrap tegen woekerprijzen. Etend lopen we richting skytrain, die ons weer naar de parkeergarage zal brengen.
We vinden onze auto in de parkeergarage waar we hem hadden achtergelaten. Het is minder kil en nat dan toen we hier aankwamen, maar brr, toch een heel stuk kouder dan in Lanzarote!
Terwijl we naar huis rijden probeer ik zo min mogelijk te hoesten. Ik vreet me weer lens aan de hoestsnoepjes. Mijn water ligt helaas achterin onder de klep. Op een gegeven moment tel ik gewoon de kilometers op het navigatiesysteem. Ik wil naar huis, ik wil geen andere mensen meer lastig vallen met mijn oneindige geblaf.
Eindelijk, eindelijk komt Enschede in zicht. We toeren over de boulevard naar de singel en zien in het donker sneeuw langs de kant van de weg. Verbazing alom.
Ik word er bij huis uitgegooid, geef Michel nog een knuffel, en zwaai Bas en Juliana gedag. Hè, ik ben nog niet beter, maar ik ben wel weer thuis. Hop mijn bed in!
Met zijn creditcard
Het is voorjaar. Partner MC (te H., moet ik er van hem bij vermelden) bekommert zich om zijn drie mountainbikes. De vierde bike is enkele weken geleden door mij op Marktplaats gezet, dus daar geen zorgen meer voor. De andere drie hebben eigenlijk allemaal wel onderhoud nodig. Haperende versnellingen, versleten veringen, noem maar op. Dat twee van de drie bikes van het merk ‘Specialized’ zijn geeft vast al weg dat je voor een vervangend onderdeel niet zomaar bij de Halfords terecht kunt.
MC’s rode bike is als eerste aan de beurt. We maken een afspraak bij zijn vaste fietsenmaker in Hengelo, en op de bewuste dag brengt MC de bike langs. Later op de dag kan hij hem weer ophalen.
De volgende dag wordt MC enkele malen gebeld door de bewuste fietsenmaker. Nee, hij neemt niet op. Zo is mijn lief. Bellen is een noodzakelijk kwaad. Wie het echt meent, belt wel nog een keer. En nog een keer. ‘Bel ze nou eens terug’ maan ik hem. Enigzins humoristisch erachteraan ‘straks moeten ze je nog vertellen, dat je remmen niet goed werken.’
Uiteindelijk krijgen de twee elkaar aan de telefoon. MC licht me in. ‘Ik heb kennelijk mijn creditcard daar uit mijn broekzak laten vallen. Dat wilden ze me laten weten. Of ik hem op kom halen.’ Geheel niet verbaasd – ik ken mijn lief – neem ik hier rustig kennis van.
De volgende avond rijden we op ziekenbezoek naar Almelo. Direct vanuit het werk rijden we met de auto de Bornsestraat op. Die loopt parallel aan het industrieterrein waar de fietsenmaker kwartier houdt. Al gelijk aan het begin van de straat rollen we vast in een file. ‘Middagspits’ vermoeden we. Alvorens we de rotonde bereiken, waar we richting bedrijventerrein kunnen afslaan, rijden we letterlijk achter langs het gebouw van de fietsenmaker. Ik ken het terrein, want ik moet er vaker zijn voor afspraken.
Het loopt nu wel echt krap tegen sluitingstijd. ‘Zal ik uitstappen, en gaan lopen?’ opper ik. ‘Dan kom jij daarna omrijden en pik je me weer op.’ ‘Goed plan.’ zegt MC, en wurmt in zijn broekzak. ‘Hier heb je mijn rijbewijs, als legitimatie. Anders krijg je mijn creditcard vast niet mee.’ ‘Maar je bent zelf aan het autorijden, wat als…’ ‘Komt goed’ antwoordt MC en daarmee stap ik de auto uit.
Eerst links de andere rijbaan over. Daar rijdt het verkeer wel met 80 kilometer per uur door, dus opletten geblazen. Ik huppel het gras in en pak een fietspaadje richting de bedrijven. Op de weg zie ik MC met een slakkengang doorrijden. Geen zorgen nu, dit komt vast precies uit, houd ik me voor.
Ik bereik de garage al snel en word gauw geholpen. De medewerkers grappen met me, over hoe moeilijk mijn lief te bereiken was. Ik lach mee, bedank ze, en stap weer naar buiten. Ik loer om het gebouw heen. MC rijdt letterlijk net voorbij! Maar tussen ons ligt nog wel een parkeerterrein en een ruig stuk grasveld…
Ik hups over de lage afrastering en hol door het hoge gras. Ik bereik de autoweg. Oh nee! Een diepe sloot! Ik zie MC langzaam naar links achter een boom verdwijnen. Rijdt de file nou harder door?
Ik maak gauw een bocht om de sloot heen, pak een stoffig paadje mee, en ren weer richting de weg. In mijn jaszakken hotsen pasjes, portemonnee en telefoon vrolijk mee. Die moet ik hier nu niet kwijtraken, dan hebben we een nieuw probleem!
Ik bereik de weg weer. Weer oversteken. MC rijdt ver links van me. Nog een auto of tien voor hem en dan zal hij de rotonde bereiken, waar het verkeer vastzit. Daarna moet hij echt wel optrekken en doorrijden!
Ik steek met een gelukje tussen de razende auto’s de rijbaan weer over en glip tussen twee rollende auto’s door. Nu naar links rennen. Welke auto is van MC? Elke auto is zwart! Hoe ziet een Alfa Romeo van de achterkant eruit? Waarom herken ik die nog steeds niet?
Dan stuit ik op een zwarte stationwagon met bekende vormen. Het Alfa-logo prijkt achterop. Dit moet hem zijn! Ik trek het portier open. Ja! MC! Met een diepe zucht laat ik me in de stoel zakken, klap het portier dicht en doe mijn gordel om. ‘Ik ben er weer!’
Zo, nu kunnen we door naar Almelo…
De Husqvarna naaimachine
Als klein kind was ik dol op dingen maken. Nuttige dingen, vooral. Mijn moeder had vaak de naaimachine op tafel staan en maakte voor ons veel zelf. Dat was ook niet gek; mijn opa had vroeger een winkel van goede naam in Oosterbeek, en hij verkocht ongeveer alles met tandwielen. Van motoren, naar naaimachines, naar audiovisuele apparatuur (in die jaren had hij de zaak al overgedragen aan een neef). Het was niet gek dat elk van zijn vijf dochters precies wist hoe ze met een naaimachine om moest gaan; zo ook mijn moeder.
Aldus stond de naaimachine in mijn ouderlijk huis vaak op tafel. Ook ik leerde kleine dingetjes naaien. Patchwork lapjes, poppenkleertjes, tasjes. Dat moeders van andere kinderen géén naaimachine hadden vond ik maar gek. Hoe kon je dan kapotte kleren herstellen? Hoe kon je gordijnen naaien, of een mooi tafelkleed van de stof die je op de markt per meter kocht? Hoe konden mijn vriendinnetjes niet weten wat een zoom was, biaisband, en hoe konden ze niet eens zelf een knoop aannaaien?
Toen ik uit huis ging had ik enkele jaren geen beschikking over een naaimachine. Gelukkig had ik wel wat losse naaispulletjes, en als ik in een weekend thuiskwam, kon ik wel wat laten verstellen.
Daar kwam op een dag verandering in. Ik ging op dat moment naar de AKI, de kunstacademie van Enschede. De opleiding was gevestigd op het terrein van de Universiteit Twente, waar we overigens nauwelijks banden mee hadden. Onze koffieautomaten werkten met pasjes, maar níet op de automaten die overal elders in universiteitsgebouwen stonden. De weg naar de mensa was ver en we kregen nooit de korting, die UT-studenten wel ontvingen. Wat we wel kregen, waren verdwaalde studenten, op onze rare AKI-feestjes, waar iedereen dronken en stoned rondzwalkte en de meest fantastische ideeën vaak per ongeluk bedacht werden door die suffe studenten.
Om de band tussen de AKI en de stad te versterken werd er een festival georganiseerd. Met muziek en veel lawaai togen we op een ochtend naar de stad, alwaar op de Oude Markt tenten en podia voor ons waren klaargezet. Bedrijven en stichtingen hadden zich gemeld om ons festival op te luisteren. Mijn verjaardag vierde ik daar, op het plein, terwijl ik aan een Loesje-workshop meedeed, en uit het zicht van de politie de posters overal opplakte. Ik werd ter plekke lid van Greenpeace, en wandelde vol goede moed een tent binnen waar, tot mijn vreugde, overal naaimachines stonden.
Meteen viel mijn oog op een donkerbruine, oerdegelijke Husqvarna naaimachine. Hij was speciaal voor het festival verhuurd door de lokale naaimachinewinkel, en er zat niemand aan. Blij schoof ik op de stoel en greep wat lapjes bijeen. De eerste steken werden gezet. Vrolijk snorrend werkte de Husqvarna zich door mijn creatieve frutsels heen. Het ging als vanzelf, want mijn moeder had precies dit model naaimachine thuis. Ik naaide die middag een nieuwe trui uit twee oude, een cape, een vreemde muts. Later liepen andere studenten daar een modeshow mee. Ik glom van trots. De naaimachine bleef op de markt achter en het leven ging weer door.
Toch kriebelde het. Ik ging naar de winkel die de machines had verhuurd, en vroeg naar de ze specifieke naaimachine. Ik wilde hem mezelf cadeau doen, alsnog voor mijn verjaardag. Met grote frons luisterde de verkoper naar mijn wens. Wilde ik deze machine uit de verhuur kópen? Voor mezelf? Ja, dat kon wel. Voor 70 euro, toen nog een behoorlijk bedrag voor mij als student, werd hij even schoongepoetst en mocht hij met mij mee naar huis. Op een mooie donderdagavond reed ik met de bus naar het centrum en even later torste ik de zware Husqvarna, in zijn vergeelde wit plastic kap, naar huis. Vanaf dat moment had ik weer een naaimachine.
Hij kwam goed van pas bij allerlei kleine dingen. Ook was het een zegen dat dit precies de machine leek waar ik in mijn kinderjaren op had leren naaien. Blindelings reeg ik de draad in, verwisselde ik de spoel, naaide ik voor- en achteruit. Een soort natuurlijke finesse die me in de vingers leek te zitten. Het bijgeleverde instructieboekje had ik simpelweg nooit opengeslagen.
Mijn studententijd ging voorbij, ik verhuisde, ging samenwonen, verhuisde weer. Op een middag, jaren later, was het wederom mijn verjaardag. Mijn ouders kwamen op bezoek. Altijd een keurig en triest moment, altijd de vragen of ik mijn leven al volgens hun maatstaven op orde had (nooit). Mijn moeder die door het huis spookte, mijn katten opjoeg ‘maar ik wil ze ááien!’ en die in elke kamer iets begon te verplaatsen. Ditmaal had ze de naaimachine gespot. ‘Weet je wel dat ik vroeger ook zo’n naaimachine had, Heidi?’ kwam ze met enthousiaste stem dwars door het gesprek heen vragen. ‘Ja, ik weet het nog’ zal ik hebben geantwoord. ‘Precies deze!’ ‘Ja’ zal ik vervolgens hebben geantwoord.
‘Maar jij hebt de jouwe toch ook nog’ ontspon zich toen het gesprek. Nee, zij had haar Husqvarna niet meer. Jaren na mijn vertrek uit het ouderlijk huis had zij hem naar een naaimachinewinkel in Doetinchem gebracht, want hij was oud en gedateerd. Ze had hem ingeruild voor een modernere witte Singer. En die deed het zó goed! Terwijl ze erover vertelde haalde ze een hand over de kap van mijn naaimachine. ‘Wat is hij vies hè, zo vergeeld. Dat was de mijne ook.’ ‘En het boekje dan, het boekje Heidi! Heb je dat ooit ingekeken? Daar staat in hoe je hem moet inrijgen! Heb je dat al wel eens gedaan? Heidi? ‘
‘Ja mam, al zo vaak’ zal ik hebben geantwoord. ‘Ik ken jouw machine toch, daar heb ik geen boekje meer bij nodig.’ Verveeld zal ik van mijn taart gehapt hebben, terwijl mijn moeder zich verdiepte in het verfomfaaide boekje. ‘Mijne was ook zo stuk, dat boekje, en die bak met spoeltjes, kapot… ja en dat borsteltje zat er nog bij… gek hij lijkt er erg op…’ ‘Kan toch, niet?’
En daar – en hoe het kan, weet ik nog altijd niet – deden we de miraculeuze ontdekking, in het instructieboekje dat ik nog nooit ingekeken had. Dat aan de binnenkant van het voorblad, in mijn moeders handschrift met potlood geschreven stond ‘Voor Heidi’. We moeten er verbluft naar hebben gekeken, beide. Want mijn moeder had tot voor die dag mijn naaimachine niet bij mij gezien of aangeraakt; en ik had tot voor die dag nooit in het binnenwerk van het boekje gekeken. Maar het stond er echt. Dit was waarschijnlijk precies de machine die mijn moeder ooit van haar vader gekregen had, en die op fabuleuze wijze, jaren later, via een Doetinchemse en Enschedese handelaar per toeval bij mij terechtgekomen is.
Inmiddels is hij echt met pensioen (vervangen door de Singer die ik van mijn oma heb geërfd) en siert hij voor altijd de vensterbank in mijn woonkamer.
Marktplaats-vondsten
De Macintosh Classic
Het is 2015. Ik werk bij een multimediabedrijf op Roombeek, in Enschede. In mijn vrije tijd vind ik op Marktplaats zomaar een Apple Macintosh Classic. Door te filteren op ‘Kijk in uw wijk’ en dan de verschillende balonnetjes aan te klikken, zie je wat bewoners in jouw buurt aanbieden. Zo vind ik dus deze uit 1984 stammende computer. Erbij geadverteerd is ook een Apple server, maar daar heb ik minder interesse in.
Ik reageer op de advertentie en kom tot een deal met de verkoper. Op de afgesproken dag en tijd verlaat ik mijn kantoor aan de Moutlaan en loop door de achterdeur naar buiten. Een oude man komt aanrijden op zijn fiets, met op de bagagedrager een kubus in een plastic zak. De Apple! Voorzichtig stapt hij af en overhandigt mij zijn waar. ‘Voorzichtig mee doen hè’ adviseert hij mij nog, terwijl hij van mij vijftien euro in ontvangst neemt. ‘Zeker’ beloof ik hem. Ik krijg er nog een toetsenbord en een muis bij.
Trots neem ik mijn prachtige aanwinst mee naar binnen. Een eigen Macintosh Classic uit mijn geboortejaar! Ik probeer de randapparatuur uit en ontdek verguld dat de computer zowaar nog opstart! Thuis stel ik hem ten toon in mijn woonkamer. Die gaat nooit meer weg!
De Egg chair
Het is september 2021. Ik ben net terug van het Deense Bornhack, popelend om een bliksembezoekje aan Florence te brengen, en en passant aan de vooravond van deelname aan de Enschedese Singelloop. Tussen dat alles door spot ik op Marktplaats een wel heel opmerkelijk koopje, gewoon bij mij om de hoek. In Rigtersbleek, twee huizen weg van mijn eerste studentenhuis, heeft een meubel-outlet zomaar een heuse Egg Chair (van de Deense Arne Jacobsen, voor Fritz Hansen) te koop. Richtprijs: vijftig euro.
Jawel, u leest het goed. Een stoel die in nieuwstaat gerust vijfduizend euro van hand tot hand gaat, op de cover van ongeveer elke designstoelengids prijkt, staat hier voor dit luttele bedrag. Zonder al te veel interesse te veinzen bied ik de man de vraagprijs. Hij accepteert!
‘Het is wel een onding, kom je hem ophalen?’
‘Ik moet vervoer regelen naar Park de Kotten, kan dit weekend wel.’
‘Oh daar! Voor tien euro kom ik hem brengen met mijn vrachtwagen.’
Verbluft staar ik naar mijn beeldscherm en voel een maniakaal lachje aan mijn keel ontsnappen.
‘Prima, vanmiddag?’ ‘Akkoord.’
Die middag sjees ik overhaast naar huis. Ik heb al betaald en hoef alleen maar op tijd thuis te zijn. Ik rijd pal langs de straat en tsja, wellicht heeft de vrachtwagen me gekruist, want als ik thuis kom arriveert de verkoper maar niet. Ik informeer even. ‘Je was er niet, ik ben alweer terug, maar ik keer wel weer om.’
Glunderend sta ik voor de flat de wagen op te wachten. We loodsen de enorme stoel eruit. ‘Help je wel mee tillen, zo hoog’ klaagt de verkoper. Ik vind het best. Hij pakt de oren, ik pak de poot, en zo torsen we samen mijn nieuwe aanwinst naar de juiste verdieping.
De verkoper vertrekt snel weer, zichtbaar blij met het kwijt zijn van dit enorme gevaarte. Ik ben juist blij omdat ik hem in mijn huis heb staan. Zwart leer met krassen, duidelijk opgepoetst met geurige zwarte schoensmeer. Een buitenschaal in vreemd metallic gespoten, butsen overal. Maar wat een luxe, wat een design! Onbereikbaar voor velen, hier in mijn woonkamer! Ik zet me in de reusachtige, eivormige zetel en draai joelend een rondje. Ik heb een Egg Chair!
De Liebherr-vriezer
Ik woon al enkele jaren in mijn appartement, wanneer ik merk dat het koelvakje van mijn koelkast vaak net ontoereikend is. Wat doe je dan? Rustig afwachten tot er op Marktplaats en omstreken wat interessants langskomt.
Dat gebeurt ook nog. Op de Facebook Marketplace zie ik opeens een hoge Liebherr vriezer ter overname staan, voor maar vijfenvijftig euro! Dichtbij ook: op de campus, achteraan bij de Langenkampweg. Daar valt heen te komen. Ik SMS SR. Hij heeft wel tijd, én hij heeft een auto. Dus ik reserveer de vriezer en beloof hem dat weekend op te komen halen.
Zaterdagochtend rijdt SR zijn riante bolide voor. Een zilvergroene Twingo uit het jaar kruik, waar de achterbank vakkundig uit verwijderd is, en het paneel van de passagiersdeur simpelweg ontbreekt. Beste van dit alles: het ding rijdt voor een prikkie en komt alsnog gewoon door de APK. SR is mijn go-to vervoerskameel. We stappen in en rollen met haast naar het opgegeven adres.
Het meisje dat de vriezer verkoopt troont ons mee naar de algemene berging. Daar staat het aardige ding. Twee jaar oud (dat heb ik ook allang opgezocht) en meegekregen uit haar ouderlijk huis. Er is werkelijk geen vuiltje aan. Ik knik goedkeurend en geef haar het geld.
Met moeite laden we het logge vehikel in. Met de achterklep open steekt de vriezer nog zeker twintig centimeter uit de bak. Maar hé: hij kiepert er niet uit. Zo tuffen we op deze zaterdagochtend met een slakkengangetje van twintig kilometer per uur terug over de Langenkampweg, slaan af, slaan nogmaals af, en daar… zijn we terug bij huis. Hordes woedende vertraagde automobilisten hebben we genegeerd en afgeschud. Het deert mij niet. SR grinnikt.
Met vereende (nouja, vooral die van SR) krachten tillen we de kast de kelderberging in. Daar zal hij de komende tien jaar braaf zijn werk blijven doen. En het mooiste? De nieuwprijs was vijf-honderd-vijftig euro. Ik ben benieuwd hoe het gesprek tussen het meisje en haar ouders gaat zijn…
Samen de zon tegemoet
Wie kan het zich veroorloven om een bericht te publiceren dat over maarliefst twee huwelijksaanzoeken verhaalt? Nou, ik dus. En of ik al getrouwd ben? Dat kun je aan het einde wel zelf bedenken. Van het tweede aanzoek lees je hier.
Het is 2005, ik woon net een jaar in Enschede. Mijn studentenhuis bestaat uit negen bewoners met aanhang. De groep kent elkaar via de lokale metalscene. Ik ben de eerste huisgenote die via Kamernet een vrijgekomen kamer heeft bemachtigd. Al gauw word ik meegesleept naar Café Rocks en leer ik de metalmeute kennen. En als je dan schattig en vrijgezel bent… dan krijg je mannen aan je deur.
Op een goede avond piept mijn telefoon. Een smsje, van een jongen genaamd Julan. Of ik een keer met hem wil gaan poolen in de stad? Zijn e-mailadres staat eronder. Toevallig is huisgenoot SR net op mijn kamer en ik laat hem de naam, die ik aanvankelijk verkeerd lees, zien. ‘Oh, die’ grinnikt SR. ‘Doe wat je niet laten kan’ is zijn advies. Dus ik laat me uitnodigen, en nog dezelfde week sta ik met een keu in mijn hand aan de pooltafel.
De avond met Julan verloopt prettig. Hij is niet mijn type, maar doet erg zijn best om me een leuke avond te bezorgen. Hij vertelt over zichzelf, over zijn muziek, alsook over zijn voorbije relatie met vriendin S.. Ik neem dit ter kennis aan en deel de gezellige avond met hem. Na het poolen beloven we nog eens vaker af te spreken, en ik ga gemoedelijk huiswaarts.
Weken gaan voorbij tot ik weer iets van Julan hoor. Het is vrijdagavond en zijn vraag is kort. ‘Ik heb iets voor je, mag ik vanavond langskomen?’ Ik twijfel even, want ik ga over een uurtje naar de manege voor mijn uurtje paardrijden. Ik zeg hem tot hoe laat ik thuis ben en wacht het af. Een half uur voor mijn vertrek belt hij aan. Hij is zenuwachtig. Tja, wie niet, als je na een date zomaar op de stoep staat. Ik neem hem mee naar mijn kamer en krijg er toch een vreemd gevoel bij. Voor de zekerheid bied ik hem de bank aan en ga zelf ertegenover op de zitzak zitten. Ietsje afstand, graag.
Hij begint zijn verhaal hakkelend. Dat hij iets voor me heeft – hij grijpt in zijn jaszak. Haalt er een wortel uit. ‘Voor je paard’ zegt hij blij. ‘En dan voor jou’ nu haalt hij weer iets uit zijn jaszak. Het is een klein doosje, blauw fluweel. Hij klikt het open. Een goudkleurige ring steekt uit een wit zijden kussentje.
‘Ik heb het zo bedacht’ steekt hij van wal, de ring nog steeds naar mij gekeerd. ‘Het is nu vrijdagavond. We kunnen morgen trouwen. Daarna pakken we onze spullen en rijden we samen de zon tegemoet. We gaan er vandoor, samen, en we komen nooit meer terug.’ Zenuwachtig maar glunderend kijkt hij me aan.
Verbluft staar ik terug, dan herpak ik mezelf. Dit is geen goed plan en dit is überhaupt niet wat ik wil. Ik slik eens diep en probeer mijn ‘nee’ zo begripvol mogelijk te laten klinken. Hij slaat zijn ogen neer. Een stilte valt tussen ons.
In langzame, rustige bewoordingen leg ik hem uit dat we elkaar net kennen, nét één date hebben gehad. Dat het nodig is om elkaar beter te leren kennen, voordat je zo’n grote stap neemt. Afwezig zoeken zijn ogen de kamer af. ‘We kunnen elkaar leren kennen’ stelt hij nog voor. ‘Ja, dat kan’ weerleg ik ‘maar laten we dat op een gezonde manier doen, door meer dates, door te zien of we echt bij elkaar passen.’
Dan sta ik op en maan hem om met mij mee naar de deur te lopen. Hij staat op, propt het doosje terug in zijn zak, en verlaat voor mij de kamer. Als hij de voordeur uit is sta ik daar nog, met de wortel in mijn hand.
Na mijn uurtje paardrijden en een warme douche zoek ik nog even de woonkamer van mijn studentenhuis op. Huisgenoot SR zit op de bank. ‘Had je bezoek vanavond?’ vraagt hij langs zijn neus weg. ‘Ja’ antwoord ik kort. ‘Hij eh, had een nogal apart verzoek.’ En ik vertel. SR gaat steeds harder grinniken, tot hij het uitlacht van pret. ‘Echt? Heeft hij dat echt gevraagd? Dat heb je natuurlijk niet eh…’
Toch kijkt hij me een beetje meewarig aan. ‘Was dat écht?’ Ik knik ja, SR schudt zijn hoofd. ‘Ik weet het niet hoor, misschien vroeg hij je gewoon nog een keer mee uit. Had hij écht een ring?’ Ik knik weer. Zo zitten we een tijdje op de bank.
De volgende ochtend schaar ik mij weer bij mijn huisgenoten in de woonkamer. Langzaamaan druppelen ze één voor een binnen en zetten zich op de bank voor de koffie. De huiscomputer en de bierkoelkast staan rustig naast elkaar te snorren. De monitor staat aan met de Campusnet nieuwsgroepen in beeld. Huisgenoot SR zit op de bankleuning en klikt door de nieuw aangeboden zaken heen.
Plotseling worden zijn ogen groot. ‘Je zei dat Julan hier gisteravond was hè?’ Ik knik weer. ‘En je zei van die ring?’ Hij kijkt niet eens om. Dan begint hij weer hard te lachen. Huisgenoot Karel buigt zich ook richting het beeldscherm. ‘Twee tegoedbonnen van Lucardi, net aangeboden door Julan.’ SR kijkt om naar mij. ‘Dus het was echt waar?’ Ik hoef niet eens meer te antwoorden. Meewarig kijken we met z’n drieën naar het totaalbedrag van zo’n driehonderd euro dat aan bonnen te koop staat. ‘Als hij ze zo snel alweer kwijt moet, was dat ook geen fortuinlijk huwelijk geworden.’ merkt Karel droog op.
Het moge duidelijk zijn dat ik Julan de maanden daarop niet zie. Niet op huisfeestjes, niet in café Rocks. Waar hij is weet niemand eigenlijk, maar dat komt voor; hij is af en toe wat ‘van de wereld’. Maar daar tegenover staat dat hij een ontzettende gitaarvirtuoos is, dus dat past hem wel. Ik zie hem wel, nog een keer, jaren later. Ik kijk uit mijn autoraampje naar rechts en daar loopt hij. Hoe zou het met hem gaan…?
Sleep sleep
Het is 2016, ik heb drie weken vrij van mijn werk, en ben via Italië met trein en veerboot naar Kroatië gereisd. Daarna ben ik over het vasteland noordwaarts gegaan om rustig aan weer thuis te komen. In Salzburg verblijf ik om zelf de befaamde filmlocaties van The Sound of Music te bezoeken.
Voor mijn overnachtingen heb ik een zogenaamd ‘summer hostel’ gevonden. Het is door het jaar heen een studentencomplex dat in de zomermaanden leeg staat. Om de leegstand op te vangen wordt het in die maanden betrokken door een hostel-organisatie, die de kamers verhuurt aan jonge toeristen. Ik maak er dankbaar gebruik van.
Ik heb de hostelreceptie aangegeven dat ik wel in een gemengde kamer wil slapen. Je kunt er namelijk voor kiezen om een kamer alleen met vrouwen te delen, als je dat veiliger of gezelliger vindt. Maar het is vaak iets minder goedkoop dan een gemengde kamer, en soms is de optie er helemaal niet. Ik heb nooit moeite gehad met slapen of omkleden in een kamer met mannen. Daarom zie ik ook dit maal wel wat het me brengt.
Na het verkrijgen van de sleutel zoek ik op een hoger gelegen verdieping mijn kamer op. Eerst kom ik door een ruime gemeenschappelijke keuken. Maarliefst twee koelkasten staan rustig te zoemen. Wat een verschil met de Venetiaanse en Kroatische hostels waar ik net vandaan kom! Hier heerst duidelijk weer Oostenrijkse degelijkheid. Ik loop door.
Mijn kamer is al bewoond, zie ik gelijk. In het voorportaaltje tref ik aan de kapstok een keur aan stijlvolle jasjes en blouses. Eronder staan luxueuze rolkoffers in mat goud en zwart. Ik kijk er vluchtig langsheen en loop verder naar de slaapkamer. Recht voor me een breed raam. Langs de drie muren links, rechts, en voor me, elk een eenpersoonsbed. Het rechter bed is al in gebruik. Er ligt niemand in, maar op de bedrand staat een overdaad aan glazen flesjes, waarschijnlijk allemaal parfum. Ik ben verwonderd. Wie neemt zoiets nou allemaal mee op reis? Dit moet wel een welgestelde oudere dame zijn. Ik vraag me verder niet af waarom die dan hier zit en niet in een smaakvol hotel.
Ik stal mijn spullen uit op het rechter bed. Er bestaat een regel dat je het opvolgende bed moet kiezen, maar dat zou betekenen dat ik dichter bij mijn kamergenoot lig, met mijn hoofd aan diens voeteneind. Ik verkies om iets verder weg te liggen, als dat kan. Een volgende gast mag het op zich nemen om aan één der beide voeteneindes te slapen. Ik leg mijn spullen zo op het bed, dat het duidelijk is dat ik er slaap, maar niet dat waardevolle zaken voor het grijpen liggen. Er zijn hier dan weer geen afsluitbare kluisjes, dat is wat minder. Maar we zien wel. In hostels wil niemand bestolen worden, en waarom zou die rijke oude dame van mij stelen als ze het zelf zo te zien zo veel beter heeft? Rustig verlaat ik de kamer en verken ik die middag de stad.
’s Avonds, na het avondeten, keer ik terug naar de kamer. Bij het opendoen van de deur komt mij geurige stoom tegemoet. Mijn kamergenoot heeft gedouched en daarbij de badkamer en het halletje behoorlijk indrukwekkend achtergelaten. Ik tuur even naar binnen in de badkamer en laat de deur daarna maar openstaan, zodat de damp tenminste wat kan wegkomen. Dan stap ik de slaapkamer in. ‘Hallo’ begin ik. Het nachtlampje rechts van me is aan. Op het bed tref ik geen oudere vrouw, maar een vrij jonge man. Hij ligt te lezen. Het lijkt me dat hij uit het Midden-Oosten komt. ‘Bye’ zegt de jongeman vriendelijk. ‘Oh hello’ begin ik weer. De man glimlacht en begroet me nogmaals met hetzelfde woord. Nu glimlach ik ook. ‘Where are you from?’ altijd een aardige binnenkomer.
‘Me?’
‘Yes’
‘No me from Abu Dhabi’
‘Oh, nice. I am from The Netherlands.’
‘The…?’
‘Dutch’
‘Oh, no. Dutch. Deutsch. Déutsch.’
Zijn Engels lijkt niet heel florissant, dus laat ik het daar maar bij. Ik informeer of hij zo gaat slapen. Dat is eigenlijk een vraag, maar een aankondiging, want ik wil zelf zo naar bed. Hij knikt ja. ‘Okay’ zeg ik en doe mijn zaken in de nog immer dampige badkamer. Dan wandel ik in mijn comfortabele pyjama de slaapkamer in en stap gelijk in bed. Nog even op mijn telefoon kijken, dan doe ik mijn lampje uit en ga slapen. Volgens mij doet mijn kamergenoot zo wel hetzelfde.
Nog geen half uurtje verder voel ik opeens wat op mijn matras. Ik rol op mijn buik, naar de kamer toe, en kijk slaperig omhoog. Mijn kamergenoot is op de rand van mijn bed gaan zitten met zijn donkerbruine hand naast mijn hoofdkussen. Vriendelijk kijkt hij me aan.
‘You sleep?’ vraagt hij.
Wat een onzinnige vraag. Ja natuurlijk sliep ik.
‘Yes, sleep.’ zeg ik vermoeid.
‘You sleep-sleep?’
‘Yes…’
‘Yes sleep? Sleep-sleep?’ hij klopt tweemaal met zijn hand naast mijn hoofdkussen en doet een poging zich naast mij in bed te rollen.
‘No sleep!’ Geërgerd kom ik overeind. ‘No sleep-sleep!’ blaf ik hem toe. Ik duw hem terug overeind, van het bed af.
Hij kijkt wat bedremmeld. ‘Yes sleep?’
Vaag besef ik dat hij ‘yes’ en ‘no’ zo vaak door elkaar haalt, dat conversatie zo geen zin heeft.
Ik zeg hem nog éénmaal ferm ‘no sleep!’ en draai me weer om naar de muur.
Het gewicht van het bed verdwijnt en hij keert terug naar het zijne. Ik hoor de hele nacht niks meer van hem en slaap prima tot in de ochtend.
Ik spreek hem dan amper en ga ontbijten. Vraag bij de receptie om een andere kamer. Reden daartoe is mijn toch wat twijfelachtige kamergenoot. ‘Oh, díe man?’ informeert de jongen aan de receptie bezorgd. Een medewerkster voegt zich bij hem en ze luisteren naar mijn korte verslag van het nachtelijke avontuur. Daarna kijken ze beiden nog bezorgder. Ja, natuurlijk krijg ik een andere kamer. Zij begrepen de man ook al niet. Hij spreekt geen woord over de grens, maar wilde eerder die dag wel allemaal toeristische trekpleisters bezoeken. Ze vonden het al lastig om hem naar iets te wijzen waar hij zich überhaupt verstaanbaar zou kunnen maken. Ondanks de taalbarrière zullen ze hem vandaag nog wel op zijn onbehoorlijke gedrag van vannacht aanspreken.
Prima, ik wil gewoon rustig slapen, zeg ik, dus leg mij maar op een andere kamer. Mannen geen probleem, als ze maar van me af blijven.
Tevreden wissel ik van kamersleutel. Die nacht daarna slaap ik wederom met niet één, maar wel twéé heren op een kamer. Twee bonkige bouwlui met weinig bagage, die geen stap richting mijn bed doen. Ze snurken daarentegen wel alsof ze half Oostenrijk omzagen…
Lunch op de grens
Het is 2015, en ik bevind me in de Bergell – een uitloper van Zwitserland in de Italiaanse bergen, ten noorden van Milaan. Ik was hier al eens eerder, met WJB. Nu ben ik er met JC, althans; we reizen er allebei op eigen houtje heen, want we zijn net uit elkaar. Maar onze vakantie was al geboekt, dus treffen we elkaar op de voor mij bekende ‘watervalcamping’ waar JC met zijn kinderen aan een bergsportkamp zal deelnemen. Ik hou wel van het wandelen, maar niet van de klettersteigs, dus ik vul mijn week op eigen gelegenheid in.
Het soloreizen per trein heeft me avontuurlijk gemaakt. Nu ik hier terug ben, wil ik eigenlijk alles dat ik met WJB bekeek, nog eens met mijn hernieuwde blik bekijken. Zelf op avontuur, waar ik eerder onderdeel van een reizend stel was. Daarom pak ik op een ochtend de streekbus vanaf de camping westwaarts, via de stad Chiavenna, met de trein naar Novate Mezzola.
Novate Mezzola is eigenlijk maar een slaperig dorp waar nog weinig buitenlandse toeristen komen. WJB en ik hadden er eens een huisje en dat bleek een hoop miscommunicatie en gedoe. Ik stap uit op het kleine stationnetje dat het dorp rijk is en loop weer noordwaarts richting de bergen. Verbaas je niet als ik de wegen nog gewoon ken, al heb ik hier minstens vijf jaar geleden voor het laatst wat rondgewandeld. Ik vind het bergpad omhoog waar ik dat toen niet vond, beklim het, merk dat het te heet wordt op deze ochtend, en daal toch redelijk voldaan weer af. Het is tegen elven en het zweet staat me op het voorhoofd. Waar ik vorige week (en ettelijke honderden meters hoger in de bergen) in Sankt Moritz nog een extra vestje aantrok, wordt het hier in het Italiaanse uitstroomgebied van de Mera elke dag flink heet.
Ik loop nog een rondje door het dorp en reis dan met de trein terug naar Chiavenna. Het is lunchtijd, ik weet daar een supermarktje, en het centrale plein heeft leuke bankjes waar je mensen kunt kijken. Daar ga ik heen om wat te eten. Ook kan ik gelijk even bij het station informeren naar de reisopties over de Splugenpass later deze week.
Een half uurtje later sta ik in de oude Italiaanse stationshal van Chiavenna. De middagrust is neergedaald op het stadje, niemand doet echt wat. Binnen staan is uit te houden, buiten is het warm met een briesje. Ik bereik het loket en doe mijn verhaal in mijn duidelijkste Engels. De beambte probeert op zijn beurt mij te helpen met mijn reisplannen. We raken verstrikt in de taal.
Een oudere man met licht haar stapt naar voren. ‘May I … help you?’ knikt hij naar mij in perfect Brits Engels. Ik knik terug. In vloeiend Italiaans legt hij mijn reisplan voor aan de beambte, die tijdens zijn woorden duidelijk blijk geeft het nu beter te verstaan. Er ontspint zich een gesprek waarbij de man tolkt en we samen tot een oplossing komen. Ik ben erg tevreden over de geboden hulp en bedank de Brit terwijl we naar buiten lopen. Wie is hij, wil ik weten.
Hij stelt me een caffè voor, want hij heeft toch wel even tijd. Ik ook, want eerlijk gezegd had ik voor de rest van de dag nog geen ander plan dan terug te gaan naar de camping. Ik vind het leuk om nieuwe mensen te ontmoeten, zeker als ze zo welbespraakt zijn, dus ik ga in op het aanbod. Even later halen we in de stationsrestauratie ons bekertje koffie en drinken hem buiten op een muurtje zittend op.
De man heet Peter, hij is Brits van origine en woont hier in Chiavenna. Terwijl hij vertelt schat ik hem in. Hij zal rond de vijftig zijn of misschien al wat ouder. Hij heeft de looks van een schrijver, met halflang dun blond haar, bijna wit – een prachtig, open gezicht, een lach die wat doet denken aan Robin Williams. Hij is gekleed in een witte bloes waarvan hij de mouwen tot halverwege opgerold heeft, en een donkere broek en keurige schoenen. Hij vertelt dat hij hovenier is, en net klaar met het werk voor deze ochtend. Hij wil even wat lunch kopen en dan terug naar huis.
We lopen daarom samen naar het supermarktje aan het dorpsplein en doen onze inkopen. ‘Zullen we samen lunchen?’ stelt hij voor. ‘Dat kan bij mij thuis, dan kunnen we zitten en verder praten.’ Ik ben wat overvallen door dit idee, maar ik heb hem al aardig gepeild – dit is een prima man. Waar of zijn huis dan is? ‘Een stukje met de bus, op de grens met Zwitserland’ wijst hij naar het oosten. ‘Daar kom ik net vandaan’ lach ik terug. Tja, hoe ver kan dat zijn? Ik ben wel benieuwd, en weet gevoelsmatig dat dit geenszins gevaarlijk is. Zomaar met een man mee naar zijn huis gaan lunchen… jawel, dat kan gewoon.
We pakken de streekbus richting de grens en keuvelen door. Als we langs de camping komen wijs ik hem aan waar ik deze week sta. Natuurlijk kent hij het. Hij wijst erboven, in de bergen, waar ik al eens gelopen heb om bovenaan de waterval lunch te hebben. ‘Daar zijn de crotto‘ vertelt hij, ’toen ik net in Italië was heb ik daar gewoond, met mijn hond.’ De hutjes die ik daar boven in de bergen heb gezien waren nauwelijks meer dan stenen herdershutten, dus ik ben stil van verbazing.
We bereiken de grens met Zwitserland. ‘Hier eruit’ zegt Peter vrolijk. Hij groet de buschauffeur als een oude bekende en steekt de straat over. We lopen naar boven een woonwijkje met kleine boerderijtjes in. Het ziet er allemaal heel gemoedelijk en open uit. Ik kan naar het westen kijken en bijna de waterval nog zien. Ook weet ik dat er bovenlangs een voetpad terug naar de camping loopt. No worries, nu gewoon lunchen.
Peter blijkt niet in een huis, maar in een grote stenen schuur bij mensen op het erf te wonen. Hij zwaait de houten deur open en zijn hondje Harper stormt blij naar buiten. Wild blijft het beestje om ons heen dartelen terwijl ik rondkijk. Het huisje heeft niet veel; een voorportaaltje met rechts een simpele keuken, links wat spartaans sanitair. Naar boven een knoestige houten ladder naar een zolder. Dan achter het voorportaal één grote woonkamer met een eettafel, een bed en een paar leunstoelen. Het is warm vandaag, maar voor de winter is er een haard. Het hondje springt nog steeds wild om ons heen en legt zich uiteindelijk op de mat naast de eettafel.
Peter pakt wat bestek uit de keuken en we zetten ons aan tafel voor de lunch. Onderwijl vertelt hij hoe hij hier eenvoudig, maar comfortabel genoeg woont. Met enige trots laat hij zien hoe er uit zijn laptop een USB-kabel helemaal naar het zijraam gaat, alwaar een WiFi-dongle naar buiten bungelt. ‘Zo heb ik internet, via de landeigenaren’. Ik vraag hem hoe hij hier gekomen is, en wat hij hier zoal doet.
‘Ik kom uit Groot Brittannië, zoals je al wel had gehoord’ begint hij, mijmerend uit het raam starend. Terwijl hij een broodje smeert verhaalt hij over de tijd dat hij als soort van cliniclown met zijn vroegere hondje afreisde naar oorlogsgebieden, waar hij zieke en verslagen mensen trof. Hij bezocht ze in ziekenhuizen met zijn hond en samen vrolijkten ze iedereen op. Hij beschrijft het bescheiden. Op een gegeven moment gooide hij zijn leven om en vertrok hij hier naar het Italiaanse. Werk en onderdak had hij niet. Daarom verbleef hij een tijd met zijn hond in de hutjes in de bergen. Tegenwoordig heeft hij goed lopend werk als hovenier in Chiavenna. In de ochtenduren snoeit hij tuinen en tegen de lunch is hij klaar. Dan gaat hij terug naar zijn huis en besteedt de dag zoals hij wil. Vol verwondering luister ik ernaar.
We verdelen de broodjes en het beleg, drinken een goed glas wijn. Hij vraagt me naar mijn leven en ik vertel wat me bezighoudt. Hij geeft goed en weloverwogen advies, zoals ik van een oudere man verwacht. Hij heeft ook zijn kwinkslagen, vraagt naar inzichten die ik eigenlijk niet wil zien, is kritisch over zaken die ik eigenlijk niet wil belichten. Toch is het zeker niet onprettig. Terwijl we daar zitten en de wijnfles langzaam leegraakt, hebben we het gewoon over het leven, en hoe het voor een mens lopen kan.
Na de lunch lopen we nog een rondje om zijn huis. Vlak naast het huis van zijn landeigenaren loopt een smal beekje, dat precies de grens van Zwitserland en Italië aangeeft. Wat apart om zo letterlijk op de landgrens in het gras te staan. Harper huppelt nog altijd vrolijk om ons heen. Ik zou hier wel willen blijven, maar, zoals de Britten zeggen ‘one should not overstay her visit’. Beleefd en wel neem ik afscheid van Peter. We wisselen Facebook-adressen uit. Hij brengt me naar beneden naar de grensovergang en wacht met me tot de volgende bus komt. Ik zwaai hem gedag tot hij uit zicht is.
Peter zie ik die vakantie niet meer, maar we houden online contact. Ik zie de mooie foto’s voorbij komen van zijn huisje in alle jaargetijden, leef mee met het wel en wee van zijn ouder wordende Harper. Lees een bijzonder krantenartikel, dat hij deelt, waarin echt staat hoe hij en zijn hondje van waarde zijn geweest in oorlogsgebieden in de Balkan. Mijn bewondering voor hem is groot.
Wanneer ik hem eens een verjaardagskaart stuur, vind ik uit dat ik hem letterlijk naar een niet-bestaand adres ergens in het Zwitserse wijkje moet sturen. Ik zet er maar duidelijk op dat het voor hem is, en wel ja! Peter ontvangt de kaart ook nog. Ik weet niet of we elkaar in de toekomst nog eens zullen zien, maar ik zou het niet onprettig vinden. Ik heb weer eens een waardevol mens getroffen.
De koolmees
Van vrije ochtenden kan ik in de zomer erg genieten. Ik weet het al wanneer ik mijn rolgordijn omhoogtrek. De zon beschijnt de toppen van de naaldbomen achter mijn slaapkamer. Hoog daarboven: een strakblauwe lucht. De warmte valt nog te bezien.
Routinematig ga ik naar de keuken, de poezen in mijn kielzog. Als er al niet informerend gemiauwd is gebeurt dat dan wel. Het poezenspan loopt achter mij aan, elkaar omzichtig ontwijkend, om te weten of er iets te halen valt. Ik ben op mijn ronde en verschoon eerst elk van hun kattenbakken. Bij elke bak word ik vergezeld door een spinnende dame. Belang bij eigen bak. Ik wandel dan rustig de keuken in, trippelende pootjes achter mij aan, open de deur, word naar buiten gevolgd. Schat de temperatuur van de lucht in, de koud betonnen balkonvloer, aanwezigheid van een fris briesje. Ik druk het dichtgeknoopte zakje grit in de afvaltas. Keer me om naar de twee kattige snoeten die me van laag boven de grond tegen het felle zonlicht in staren. Oké, de achterdeur mag alvast open. Dan waait het wat door, haalt de mufheid van de nacht eruit.
Getrouw schenk ik twee kommetjes lactosevrije melk. Aan kattenmelk heb ik een blauwe maandag gedaan, totdat ik me inlas op de ingrediënten. Op taurine na biedt lactosevrije huismerk melk precies datzelfde voor een achtste van de prijs, dus drinken ze dat. Liters per week. Ik overdrijf niet. Na ook een beetje blikvoer verstrekt te hebben richt ik me tot mijn eigen inwendige mens. Ik bak twee eitjes terwijl het zonlicht door het keukenraam me dwingt mijn ogen half dicht te knijpen. Flip de eitjes om en draai het gas uit. De bovenkant mag zo nog even dichtschroeien. Draai me om, voer een dans uit met koffie en haar machine aan weerszijden van de keuken. Vul de piston met verse koffie, draai me om, klik haar in de reeds opgewarmde machine, draai de stugge hendel op één uur. Het apparaat trilt streng terwijl het één kopje koffie uitperst in mijn kopje. Hendel weer terug.
Vergenoegd zet ik me met bordje ei en kopje koffie buiten. Hang lui in mijn comfortabele nylon campingstoel terwijl het ontbijt op een wit stalen kruk nog even nagaart. Tuur over het balkon, de kunststof rode geraniums, het verse groene gras in het park. Zie honden worden uitgelaten, het ruisen van de frisse boombladeren, een auto die vertrekt. Een onhandige hommel baant zich zeilend en stuiterend een weg over mijn balkon, mist een bloembak, is weer weg. De zon op mijn huid, warm. Een briesje – maar niet te veel. Snel is de warmte weer zinderend terug. Ik strek mijn voeten uit, krul mijn tenen over de koude wit stenen rand. Kijk naar links.
Links is mijn woonkamerraam. Het reikt van plafond tot aan de grond, en zou ook een deur kunnen zijn. Maar dat is het in mijn appartement niet meer: het is een raam. Staar in de reflectie van het glas. Mijn gezicht dat zich laaft aan zonnestralen, die de nachtelijke kreukels gladstrijken. Ik heb de zomers nodig. Hef mijn kopje – en zie wat. Ik zie een koolmees. Binnen, op de rand van mijn designfauteuil.
Ik beweeg mijn hoofd. Het is een reflectie, hij zit rechts van me, buiten, toch? Ik draai mijn hoofd vlug, maar zie daar geen koolmees. Kijk weer naar binnen. Het vogeltje zit er echt. Poept op het leer. Draait zijn kopje spichtig om de poes in de gaten te houden. Ik zet mijn koffie neer, ik moet naar binnen.
In de woonkamer is het tafereel werkelijkheid. De onrustige kleine koolmees zit op de rand van de fauteuil. Fladdert met kleine driftige vleugels naar het raam. Bonk. Botst, fladdert wild. Er is daar licht, er is daar buiten. Daar wil hij zijn. Vanuit haar mand houdt poes Minoes de kleine verstekeling aandachtig in het oog. Erop af gaan doet ze niet, ze lijkt te lui.
Het vogeltje heeft daarentegen geen moment rust. Ik loop op hem toe en probeer hem in mijn vensterbank in het kommetje van mijn hand te vangen. Dat mislukt natuurlijk, het beestje is schuw en veel te vlug. Daarom maan ik het beestje maar met lichte handen naar de achterkamer. ‘Frrrt, frrrrt’ doen de vleugeltjes. Hij maakt nog een tussenlanding op de eettafel, poept daar wonderwel niet, en duikt met een enorme boog naar buiten het achterbalkon op. Nog een kleine kwinke landing op een koordje van het kattennet, en hij is weer verdwenen de wijde wereld in.
Die dag installeer ik gelijk het stevige vliegengordijn dat ik nog ergens had liggen. Hier komt de mees niet meer doorheen. Denk ik toch…
De volgende dag bevind ik mij weer op dezelfde plek in de zon, ditmaal staand. Ik kijk weer om naar de woonkamer, hoor wat, en zie wéér de koolmees op de stoel zitten. Hij zit daar wel graag!
Gelijk loop ik naar binnen en houd Minoes weg bij het gespannen diertje. Ditmaal vliegt hij wanhopiger rond. Minoes ligt alweer in haar mand, maar blijft alert. Ik ga naar achteren om het vliegengordijn op te binden. Ik vind een riempje, knoop het geheel wat provisorisch op, en richt me weer tot de koolmees in de voorkamer. Die ziet mij naderen en zint alweer op een vluchtpoging. Niet doordacht dit keer, want hij zeilt onhandig naar de grond – nèt naast Minoes’ mand. Minoes knort een keer verbaasd en steekt haar kopje toe. Snel spring ik ertussen. Minoes trekt zich terug en de koolmees vliegt weer op.
Gelukkig, we gaan richting achterdeur. Ik blijf achter het vogeltje lopen. Dit keer landt hij kort en parmantig op het wollige topje van de krabpaal. Kijkt mij aan, poept godzijdank weer niet. Dan ‘frrt frrrt’ hij weer levenslustig langs het opgebonden gordijn naar buiten en laat zich niet meer zien.
Rapide retour du coeur
Mijn puberjaren kenmerken zich als misschien wel de rustigste van mijn leven. Ik kleed me degelijk, luister naar alternatieve rock op een schappelijk volume, spreek mijn ouders nooit tegen. Ik teken, schrijf, en lees, en zit vele uren aan de computer. Naast dat ik van allerlei dingen maak, brengt de computer ook een sprankje communicatie in mijn leven, die ik daarvoor amper had. Ik ben een eenling, op school omgeven door eenlingen. We zijn niet populair, vriendjes zoeken doen we elders.
Mijn tweede echte verkering dient zich aan van ver: hij woont voor zijn werk in Den Haag. Na vele nachtelijke chatgesprekken nodigt hij mij uit voor een weekend in zijn stad. Mijn vorige liefde woonde veilig dichtbij, letterlijk om de hoek in ons stadje, maar werd door mijn ouders al geaccepteerd met lichte tegenzin. Deze nieuwe, verre vlam mag zijn intenties eerst boekstaven, en dat doet hij – in een paginalange, oprechte brief, met aangehecht een eersteklas weekendretourtje van maarliefst honderd gulden. Mijn moeder stopt zonder woorden een doosje contraceptieven in mijn tas en ik mag gaan.
De ontmoeting leidt tot een heuse verkering. Elk weekend weet ik mijn weg naar het westen te vinden. Om tien voor zeven ’s avonds stap ik in Dieren op de trein en rijd het eerste stukje zwart tot Arnhem Velperpoort. De conducteurs kennen mij onderhand en knikken vriendelijk als ze mijn kaartje alvast knippen. Dan suis ik twee uur over de rails naar Den Haag. Rol voorbij Gouda, Voorburg, en kom tot stilstand op het kopstation Den Haag Centraal. Altijd staat hij daar, Eend, met zijn blitse zonnebril en zijn skateboard. Ik ben gewend aan het geluid waarmee de plank klapt op de tegels.
Weekend na weekend brengen we door in Den Haag, want in mijn stadje sluiten alle luiken vroeg, maar horen mijn ouders tot in de late uurtjes iedere zucht. We willen vrijheid in ons samenzijn, daarom zijn we waar de vrijheid aan ons is. Maanden gaan voorbij terwijl we ongemakkelijk inwonen bij Eend’s huisgenoot. We slenteren door de straten van Laakkwartier, laven ons aan wodka en likeur, en melden ons aan op tal van woningsites. Als ik mijn examen gehaald heb zullen we samenwonen, dromen we. In deze stad zal ik aan de kunstacademie studeren, en elke avond zullen we samen eten. Dat ik van zelfstandig wonen, studeren en werken nog geen flauw idee heb, weten we dan nog niet. We dromen, we zijn nog jong.
De spannende weekenden en haast stichtelijke schoolse weken laten zich steeds moeizamer afwisselen. Hoewel ik school niet erg vind, kelderen mijn cijfers. Ik besteed te weinig tijd aan mijn huiswerk, ik slaap niet genoeg. Niets geks voor een puber, zou je zeggen, maar voor mijn doen een sterk contrast met de voorgaande jaren. Leraren geven me nog een laatste kans in dit examenjaar, mijn ouders draaien de duimschroeven aan. Maar ze kunnen me niet tegenhouden, ik ga wanneer het maar kan naar Den Haag.
Op een woensdagmiddag leidt onenigheid met mijn ouders tot ruzie met Eend. We botsen, en Eend sms’t me onder schooltijd driftig dat alles hem verdriet doet, en hij mij niet wil zien. Uiteraard reageer ik er heftig op. In de bus naar huis kan ik nergens anders aan denken. Mijn vriendje, mijn vrijheid! Ik kan onze dromen niet in de steek laten, dat moet ik hem bewijzen. Ik moet naar hem toe. Mijn puberale naïviteit zet me ertoe mijn spaarpot ten laatsten male om te keren. Ik schud er een klein bedrag uit, niet genoeg om een treinkaartje naar Den Haag van te betalen. In tranen ga ik met mijn moeder in conclaaf. Ik smeek haar om de resterende guldens, en een rit naar het station. Zuchtend gaat ze overstag en brengt me weg.
Twee uur zit ik in de trein. Ik zal precies om half zes aankomen op het centraal station. Vroeger dan anders reis ik nu tussen de forenzen. Ik verberg mijn spanning, mijn droefenis, adem hoop. Ik moet mijn vriendje zien, we moeten dit goedmaken. De trein stopt met piepende remmen op het kopstation. Wat nu? Wat is mijn plan? Ik stap uit de trein en zie daar geheel plotseling precies het doel van mijn reis: Eend! Ik ren op hem af en bezorg hem haast een hartverzakking. Wat doe ik hier? Waarom heb ik niet gebeld? ‘Omdat we ruzie hadden’. Hij is te verbluft om nog boos te zijn. Samen gaan we naar zijn huis en brengen de avond door. Morgenochtend moet ik op de vroegste trein terug naar huis. Ik heb namelijk wel een mondelinge presentatie Frans.
De volgende ochtend brengt Eend me voor dag en dauw terug naar het station. Terwijl de zon opkomt trek ik terug naar het oosten, naar daar waar ik nog zaken af te maken heb. Zonder tussenkomst van mijn ouderlijke zorgen neem ik de bus naar mijn stadje, en van daaruit gelijk door naar Doetinchem. Onderweg leer ik aan één stuk door. Mijn presentatie verhaalt over Jeanne d’Arc. Wat ik over haar vertel komt regelrecht van de aan haar gewijde homepage. Haar levensverhaal heb ik samengevat en tot vervelens toe uit mijn hoofd geleerd, al ware het een gebed. Ik ratel het in stilte af totdat de bus me voor de school afzet.
Het uur komt, ik doe mijn voordracht. De klas veinst attentie. Leraar Hopmans kijkt streng toe vanachter zijn grote hoornen bril. Ik lepel het op, vespreek me niet, beëindig mijn relaas keurig binnen de tijd. Mijn twee vriendinnen op de voorste rij stellen de door mij voorgeschreven vragen, en ik antwoord wat ik ingestudeerd heb. Hopmans fronst. Stelt zijn vragen. Ik hakkel me er doorheen. Hij heeft het door, maar kent me goed genoeg. Ik krijg een zes. De wereld is weer gered.
Altijd blijven wandelen
Ik breng een zomer door aan het meer van Ohrid. Ik verblijf in een appartementje op een kilometer lopen van het water. Dagelijks vind ik mijn weg door het stadje en ontdek telkens nieuwe dingen. Deze zonnige warme dag loop ik naar de pier, ook wel genaamd ‘Port of Ohrid’.
Deze week in Ohrid gaat eigenlijk niets op de klok. Ik ben vandaag weer opgestaan, heb mijn ontbijtje op het dakterras gegeten, en heb ingepakt voor een rondwandeling. Vandaag loop ik in de middag eens doelloos naar de pier, om over het water uit te kijken. Ik word vergezeld door veel badgasten, vooral jongeren. In kliekjes hangen ze aan de planken, spatten elkaar nat, duwen elkaar in het water. Ik loop op het water af en blijf even temidden van al het vertier zitten. Als het me te warm wordt, keer ik me om en loop terug naar de wal.
Plotseling zakt mijn rechtervoet in een gat. Au!
Ik zie al wat er gebeurd is. De pier, die geplaveid is met stoeptegels, mist hier net één tegel. Ik ben zonder te kijken in het gat gestapt en mijn enkel heeft de klap niet kunnen opvangen. Ik zucht een paar keer stevig ‘oi oi oiiii’ terwijl ik probeer mijn pas te hervatten. Dat lukt, ik kan door. Eigenlijk gaat het wel goed zo. Ik heb een sterk gestel. Dat ook weer overleefd.
Ik wandel aansluitend nog naar de ‘Kej Makedonija’ aan de noordoostkant van het meer, een klein jachthaventje in het riet. Drie kilometer ver, lekker in de zon. Ook daar tuur ik een tijdje gemoedelijk uit over het water. Ik heb gelezen over ’the bay of bones’ – een soort dorp op palen, maar dat ligt volgens mij een stuk verder dus dat doen we even niet.
Op de terugweg kom ik nog langs het monument voor A. den Doolaard, een Nederlands schrijver die erg bekend is in Ohrid. Terwijl om me heen de warmte brandt en de bomen ruisen lees ik rustig de plaquette op het kunstwerk. Mmm, maar eens terug naar mijn appartement. Geen moment denk ik meer aan mijn rechtervoet, want hij doet weer gewoon mee.
Ik loop ‘onderlangs’ terug naar huis, dat betekent: via de hoofdstraat. Dat is de rechtste weg. Ik ben voornemens even lange kleren aan te gaan trekken, dan kan ik straks naar restaurant Kanevche.
Eenmaal thuis zijg ik op het bed neer. Pff, vermoeide voeten, van al dat wandelen. Mijn rechtervoet klopt wat intenser dan mijn linker. Ik zie er geen erg in. Rust wat uit, doe wat met mijn telefoon, kleed me om en ga weer onderweg.
Ik neem me voor om nu langs de hoofdstraat te gaan en een bootje te charteren. Op de terugweg kan ik dan wel ‘bovenlangs’ oftewel over de heuvel door het oude deel van de stad. Dat is bij avond heel mooi, en hoewel wat meer afgelegen, helemaal niet onveilig. Ik heb er al een paar keer ’s avonds gewandeld en het verbaast me hoe gemoedelijk dat hier is. Beneden bruist het leven, boven geniet je van rust en prachtig uitzicht. Ik weet wel waar ik een appartementje huur als ik hier nog eens terugkom.
Ik bereik de kade en krijg een bootsman in het oog. Met twinkelende oogjes onderhandelt hij met mij over de prijs van zijn vaart. We settelen voor 600 denar, oftewel een kleine 10 euro. Ik vind het goed, hij moet er toch om varen. Liever had ik dit bedrag gedeeld, maar ik reis nou eenmaal alleen. Hiervoor heb ik nu wel een privéboot, hoe mooi is dat? Ik zet me op de voorsteven en maak onder het varen een paar mooie foto’s. De bootsman staat er ook gelukkig lachend op. Wat heerlijk, hier zo in de ondergaande zon op het water!
Veel te vlug ben ik bij het restaurant. De bootsman dobbert netjes aan voor het plankier en laat me eruit. Mijn rechtervoet geeft even van zich te kennen. Na een paar stappen wandel ik alweer lekker. Het restaurant heeft een tafeltje aan het water voor me vrijgehouden, hoe heerlijk. Ik zit met vrij uitzicht onder een rieten overkapping en zie bootjes, kano’s en zwanen voorbijdobberen terwijl de zon rechts van me achter de Albanische bergen wegzakt.
Ik laat me bedienen door een jonge gerant. Terwijl ik mijn gerechten van de kaart kies begint mijn rechtervoet plotseling aandacht te vragen. Au, wederom, au! Ik kijk ernaar en bespeur dat de voet zeker twee keer zo dik is geworden. Hij knelt in mijn sandaal. Vlug doe ik de klittenbandjes wat losser. Ik kan de voet amper aanraken. De gerant merkt het op en maakt met gebaren duidelijk dat ik mijn voet wel op het kussentje op de tegenoverliggende stoel kan leggen. Dankbaar doe ik dat.
Tijdens het eten blijft mijn voet pijnlijk zeuren. Het maakt niet uit hoe ik hem leg. Ik durf er niet aan te denken hoe ik er straks op naar huis moet komen. Ik kan geen taxi bellen – die komen hier niet. Dit deel van de kust kan alleen te voet bereikt worden. Ik kan met de boot terug, mits ik er één weet te regelen. En vanaf de kade moet ik dan nog een stuk lopen, of alsnog die taxi. Weet wel dat ik geen Macedonisch praat, en de meeste bevolking hier nauwelijks Engels. Het is een hoop gedoe, en zeker als je moet telefoneren. Ik laat het wel even zo, ik probeer me eerst op mijn lekkere eten te concentreren.
De avond valt, mijn toetje is op, ik moet aanstalten maken om te gaan. Voorzichtig haal ik mijn voet van het stoeltje af. Hij tintelt en steekt. Vlammende pijn schiet door mijn been naar boven als ik hem neerzet. Oh, dit wordt erg! De gerant is er weer bij en vraagt in gebroken Engels of hij nog wat voor me kan doen. Nee, ik ga eerst wel proberen te strompelen.
Ik verlaat het restaurant via de stenen trappen aan kust en klim voorzichtig mijn weg terug naar het stadscentrum. Ik ga absoluut niet bovenlangs nu, want daar zijn de straten veel hobbeliger! Op vlakke grond kan ik mijn voet telkens nét neerzetten. Met hinkende pas ga ik steeds een stukje sneller. Op mijn weg probeer ik zoveel mogelijk rechte koers te houden en op vlakke stenen te stappen. Dat lukt niet de hele tijd; sommige mensen lopen me gewoon recht tegemoet. Zie je dan niet dat ik hink? denk ik. Ik doe niet eens een poging om ze te vermijden, ik loop gewoon door.
Het valt me mee hoe snel ik nog bij het marktplein aan de kade kom. Als ik maar blijf lopen, dan is de pijn weg. Ga ik staan, dan zakt alles naar onderen en vlamt het door mijn enkel. Hoe kan het, dat ik hier vanmiddag niets van merkte? Zo’n voorraad aan adrenaline heeft toch niemand?
Ik sla linksaf de hoofdstraat in. Hier is het geasfalteerd en vlak, nog 800 meter naar huis. Ik kan het.
Dan zie ik opeens op een pleintje mensen dansen. Dat moet ik even zien. Ik loop dichterbij en zie dat er een fijne ‘wandeldans’ (een rijdans) wordt gedaan zoals ik van Balfolk ken. Sterker nog, deze dans kan ik! Met mijn voet op rust kijk ik het zo eens aan, als een dame me aanspreekt. We raken in gesprek over haar woonplaats – deels de Verenigde Staten, deels hier. Ze kijkt naar mijn voet en geeft advies voor het herstel. Dat gaat zo ver dat ze er helemaal emotioneel van wordt. ‘Voorzichtig, voorzichtig, als ik kon zou ik je nu even bij mij thuis op een stoel zetten en je helpen met je voet, als moeder met zelf een dochter kan ik dit niet aanzien! Ik wil je zo graag helpen, ik ben erg bezorgd om je!’ Ik ben verbluft door deze plotselinge mate van aardigheid. Ja, zo zijn de mensen hier echt.
We staan nog even naar de dans te kijken. Mijn voet voelt wel oké… en ja, ik heet toch Heidi… dus je voelt hem al aankomen. Zodra er aangehaakt kan worden, sluit ik me aan in de rij. Ik doe niet geheel de pasjes, want dat vergt lang staan op de rechtervoet. Maar ik dans! Voorzichtig! De dame aan de kant klapt en zwaait, duim omhoog. Mij ontneem je zo’n pleziertje niet. Ik stap behoedzaam een ronde mee en als de muziek stilvalt maak ik me weer los uit de ketting van mensen.
De dame omhelst me nogmaals en geeft nog net niet haar telefoonnummer om te kunnen weten hoe het met me gaat. Ik moet echt door naar huis, ze is te lief. Ze loopt nog een stukje met me op en koopt zelfs nog een warm broodje voor me bij de kiosk, ze wil echt dat ik me beter voel.
Thuis strompel ik moeizaam de betonnen trappen van de portiekflat op. De pijn heeft me ineens weer overvallen. In mijn appartement maak ik het bed klaar voor een slapeloze nacht. Ik houd mijn voet een tijd onder de ijskoude douche opdat ik iets minder voel bij het lopen, maar kijk uit: bij te weinig gevoel kun je des te meer kapotmaken. Ik rol een handdoek op en drenk mijn enige paar sokken in ijskoud water. Dan trek ik beide sokken over elkaar aan mijn rechtervoet. Dat is natuurlijk te laat, dat weet ik wel. De voet is nou al gezwollen. Behoedzaam ga ik op bed liggen, mijn voet op de rol. Van omdraaien komt al niks, laat staan diep slapen. Toch zink ik op een gegeven moment wel weg.
Zes uur in de ochtend word ik al wakker. Licht piept door de gordijnen. Ik word me bewust van mijn ongemakkelijke houding. Mijn sokken zijn opgedroogd, mijn voet ligt naast de handdoekrol. Ik kan mijn tenen bewegen zonder al te veel pijn. Ik kan de boog van mijn voet zelfs aanspannen zonder dat ik het uitgil. Dat was gisteravond wel anders. Maar gisteravond is ook wel acht uur geleden. Eens zien wat vandaag brengt.
Ik zwaai behoedzaam mijn benen over de rand van het bed en raak de koude linoleumvloer aan. Steunend op de linkervoet zet ik de rechter neer. Prikkeling, maar geen pijn. Zet de voet plat neer. Nog steeds geen pijn. Ik verwacht nu elk moment realisatie van de situatie, het bloed dat naar beneden stroomt, de aderen op strak zal zetten, brandende pijn en druk. Maar die blijft uit. Ja echt.
Onthutst loop ik met uiterst plat gehouden voeten een stukje om mijn bed. Dat gáát. Ik trek de sokken uit en loop wat sneller. Hoe kan dit? Verbluft staar ik naar mijn voet, die ook alweer redelijk zijn originele vorm aan heeft genomen. Ik schud mijn hoofd en begin dan maar gewoon aan mijn ontbijt. Besluit dat ik dan ook wel naar de kade kan wandelen, wat wonderwel ook gewoon gaat. Voor de rest van de dag zet ik me in een kano en zelfs nadat ik twee uur op het meer heb gedobberd, voelt mijn voet goed aan. Vraag me niet hoe het kan… maar geniet ervan!
Parallelle sporen
De zomer dat ik nog op de bergsportvakantie met JC ga, reis ik zelf via Basel door Zwitserland naar camping. Op de warme heenreis heb ik een bijzondere ontmoeting.
Ik reis vandaag met de ICE naar Basel. Jaren geleden reed ik deze route met toenmalige vriend SR, op een Schönes Wochenendes-ticket, om geld uit te sparen. We mochten alleen de Regionalbahnen oftewel stoptreinen gebruiken, en de reis duurde verschrikkelijk lang. Het is vandaag zo mogelijk heter dan toen, maar ditmaal zit ik in een comfortabele Intercity die vanaf het Ruhrgebiet zo doorstoomt naar de Alpen.
Vanaf Keulen moet ik wisselen, want ik kon geen zitplaatsreservering kopen voor het hele traject. Daarom heb ik die opgesplitst. Ik zoek mijn stoel en bemerk dat die naast een vriendelijk ogende jongeman is.
We groeten elkaar, ik in Duits, hij in Engels. Geamuseerd vraag ik hem welke taal hij spreekt. ‘Belgisch, Nederlands dus’ lacht hij. ‘Ik kom uit Luik’ of daaromtrent. Zijn trein heeft hem tot dusver oostwaarts van België naar hier gebracht. Mijn trein ging zuidwaarts vanuit Nederland. Toch spreken we plots dezelfde taal, wat leuk is dat.
Ik ben wel geïnteresseerd in een praatje, dus ik vraag eens vriendelijk over zijn achtergrond. Hij heet Raphaël en blijkt docent te zijn. Hij is vorig jaar nog in Nederland geweest. ‘Oh?’ zeg ik half-half geïnteresseerd. Reizigers zijn wel eens vaker in Nederland geweest, en dan volgt er vaak een wild verhaal over groene belevenissen in Amsterdam. Maar zo niet deze Raphaël. Hij was in Enschede. Zijn tongval is amusant, zoals van veel Vlaamse Belgen.
Ik informeer verder. ‘Welke school?’ ‘Het eh, Saxion… ja.’ Mijn ogen lichten op.
‘Ik heb daar meegedraaid met de afdeling Art & Technology’, gaat hij verder. Ik denk dat dat iets is als ‘Kunst en Techniek, als je het zou willen vertalen…’ hij zoekt in zijn hoofd naar een betere verwoording. Maar mij is het al duidelijk. ‘Kunst en Techniek! Dat heb ik gestudeerd!’ roep ik uit. Nu kijkt hij verbaasd. ‘Dáár?’ ‘Ja! Ik kom uit Enschede!’ We moeten beiden lachen.
‘Met wie heb je samengewerkt dan?’ Hij noemt namen van al mijn docenten, inclusief mijn afstudeerbegeleider. Ik moet heel de tijd besmuikt lachen. Als hij klaar is sla ik mijn handen op mijn knieën van plezier. ‘Wat een toeval! Dat waren al mijn docenten!’
‘Ik ben ook nog naar Finland geweest’ gaat hij verder. ‘Neeeee’ kreet ik uit. ‘Ja, naar Oulu, ken je dat?’ hij pakt zijn telefoon om mij te laten zien waar het ligt. ‘Ja daar ben ik geweest!’ Ik ben op dreef. ‘Ik heb daar afgestudeerd! Aan het OAMK?’ ‘Ja!’ knikt hij driftig. Laten zien waar het ligt hoeft al niet meer, natuurlijk weten we waar het ligt.
Van verbazing zitten we even stil naast elkaar. Dan moeten we nogmaals hard lachen.
Het weer zit ons die dag niet mee – dat wil zeggen, het is heerlijk stikwarm, perfect om aan een zwembad in de schaduw te liggen – maar het zorgt wel dat trein na trein in Duitsland naar het rangeerterrein gestuurd wordt. De airco’s begeven het namelijk tijdens de rit. Als Deutsche Bahn geen comfortabele reis kan garanderen – wat is vastgesteld bij uitval van 50% van de airco’s – dan wordt de trein uit de roulatie genomen. Reizigers worden op het dichtstbijzijnde station gedropt en mogen wachten op een vervangende trein. Die wordt van zo dichtbij mogelijk gehaald, maar moet wel genoeg zitplaatsen hebben om een vergelijkbare reis te accomoderen.
Het lukt die dag tweemaal om op zo’n manier op een willekeurig Duits station langs de Rijn gedropt te worden. Raphaël en ik ondergaan het gelaten. We zijn nog lang niet uitgepraat over onze avonturen in het onderwijs. De middag gaat ondanks alle ongemakken in een zucht voorbij.
Op Basel nemen we afscheid, met belofte elkaar op Facebook toe te voegen. Dan gaat hij naar zijn hotel en ik door naar Chur. Wat een ontmoeting!
Ein Nachteis
In de zomer van 2013 ga ik solo op reis. JC, dan mijn geliefde, zal die zomer met zijn twee jonge dochters op vakantie gaan. Dat is voor mij te veel een gezinsvakantie, dus in overleg taai ik af en plan mijn eigen trip. Ik ga voor het eerst (maar zeker niet voor het laatst!) met de trein naar het Italiaanse Bolzano.
Van mijn voorgaande bezoeken aan Italië weet ik inmiddels goed dat hier in Zuid-Tirol het Italiaans niet per sé de voertaal is. Ik kom goed weg met Duits. Die wetenschap heeft mijn reisgebied weer een stap vergroot. Omdat de reis wel ver lijkt overnacht ik onderweg eerst in Innsbruck. Dat heeft nogal wat voeten in aarde omdat het hostel ver van het treinstation ligt. De volgende dag vind ik ook uit dat de trein waar ik de vorige avond hier uit stapte, gewoon is doorgereden naar Verona, en daarmee Bolzano heeft gepasseerd. Later leer ik dat je tot na middernacht bij het Bolzanese hostel kan inchecken: een goede reden om de vólgende keer gewoon in die trein te blijven zitten tot mijn eindbestemming!
Maar, we zijn nog jaren voor dat moment. Ik ben, als ik in Bolzano mijn voeten op de warme grond zet, sowieso al verrukt dat het me gelukt is om op eigen houtje helemaal in Italië te geraken. Wat een vrijheid!
Ik installeer me in het hostel in een ‘Mehrbettzimmer’ die ik deel met drie andere reizigers. Dat kunnen per dag andere mensen zijn en ik ervaar het als heerlijk. In de foyer en op het achterterras voer ik gesprekken met ieder die maar ergens heen onderweg is. De eerste wonderlijke verhalen vullen mijn hoofd en mijn schrijfboekje. Eén van de eerste gasten waarmee ik optrek: Karin.
Karin komt uit Berlijn en is hier op vakantie. We gaan vanuit het hostel af en toe met elkaar de stad in. Zo leert ze me het Pakistaanse kruidenierswinkeltje kennen, dat in hetzelfde blok als het hostel zit. Eigenlijk gewoon twee deuren verderop. De Pakistaan vormt als het ware het multiculturele buurthuis van de stationsbuurt. De hele dag staan er mensen binnen en onderhouden zich met elkaar. De eigenaar zelf staat pront achter de toonbank, gekleed in djellaba met een fez op het hoofd. Heel af en toe koopt iemand wat en vertrekt, maar dat lijkt niet eens het hoofddoel van deze ‘Alimentari’.
Karin en ik lopen er binnen en worden beleefd toegeknikt. Met handen en voeten weten we te vragen om onze waar. Karin koopt een grote mango. We raken op een manier in gesprek met de eigenaar; in welke taal kan ik me absoluut niet meer herinneren. Het leidt er in ieder geval toe dat Karin mij en de winkelier op de foto zet. Nog niet met een telefooncamera, die zijn dan nog in ontwikkeling. Terwijl we met de mango teruglopen naar het hostel belooft ze me de foto nog eens per post toe te sturen.
Die avond slenteren we nog wat door de stad tot we langs een hel verlichte kiosk komen. ‘Komm, ich kauf dir ein Nachteis’ zegt ze me. Als antwoord op mijn verbaasde blik legt ze uit dat dit simpelweg een ‘nachtelijk ijsje’ betekent, in Duitsland kennelijk een heel normaal begrip.
Terug naar het onderwerp post. Karin heeft nog een belangrijke vraag voor me. Ze is in het verleden hier in de streek een man tegengekomen, met wie ze graag contact had willen onderhouden. Nu ze hier weer is heeft haar zoektocht nog niet genoeg informatie opgeleverd om hem ook echt persoonlijk te ontmoeten. Maar, ze weet natuurlijk zijn voor- en achternaam, en waar hij werkt: in Merano, bij het casino naast de thermen. Ze moet morgen alweer naar huis en vraagt of ik hem een brief van haar wil brengen.
De thermen van Merano ken ik natuurlijk wel en ik geloof best dat er een casino naast ligt. Ik kom er deze week nog wel een keer, dus waarom niet? In het hostel neem ik de brief van haar aan en beloof hem te overhandigen.
Later die week, in Merano
Het is warm als ik over het riant uitgevoerde plein bij de thermen van Merano loop. Alles aan deze oase langs de rivier de Passer straalt grandeur uit. Modern marmer weerspiegelt charme van vervlogen tijden. De eerste Alpentoeristen, op reis naar een oord dat hun gezondheid zou doen opbloeien. De thermen zijn in de afgelopen jaren enorm populair geworden, en op de plek van het klaterende warme water, midden in de stad, is een kubus verrezen van steen en glas. Binnen bubbelen mensen in het warme water van het luxe kuuroord. Daar ga ik vandaag niet heen. Ik houd links aan richting het casino.
Vanuit de hitte stap ik het koele donkere etablissement binnen. Gelijk stuit ik op een garderobe en besluit het daar te wagen. Loris is tenslotte een medewerker hier. Ik vraag de gerant naar hem. ‘Der Loris, … ‘ hoor ik hem twijfelen. ‘Nee, die werkt hier niet meer. Hij werkt tegenwoordig in het casino aan de achterzijde van het station. Er is er daar maar één. Daar moet u naar hem vragen.’ Een beetje radeloos sta ik daar even een paar minuten met mezelf te ‘überlegen’, zoals Duitstaligen dat kunnen. Ik zou dat woord graag in het Nederlands ook gebruiken. Ik log in op de lokale WiFi en zoek snel het andere casino op, voordat ik er vriendelijk maar met klem uit gezet word. Ik voldoe namelijk niet aan de chique kledingeisen.
Ik zet de wandeling in naar het bewuste casino ‘achter het station’. Dat moet me al niet veel vertrouwen geven, maar ik doe het toch. Met de trap kom ik in de ‘sottopassagio’ en vind mijn weg naar het minder vaak belopen deel van Merano: een minder florissante grindvlakte, geflankeerd door een muur van struiken en overwoekerd met wild gras. In de verte liggen wat keten met uithangborden in de middagzon. Ik stap er maar eens op af. De eerste blijkt inderdaad gelijk het casino te zijn.
Het is ook duidelijk een casino van een heel ander allure. Donkere eikenhouten stoelen staan in een voortuintje met een slordig wit houten hekje eromheen. Binnen stuit ik gelijk op een onverwoestbare eikenhouten bar. Gokkasten knipperen en piepen dat het een lieve lust is en er hangt een dikke lucht van verschraald bier, rook en oud zweet. Het is bijna uitgestorven, maar van achter de machines gluren enkele oogjes me aan.
‘Hallo’ begin ik tegen de forse blonde dame achter de toog. Ze kijkt me gelukkig vriendelijk en onderzoekend aan. ‘Neh was ist’s?’ wil ze weten. Ik steek van wal en houd mijn brief omhoog. Een rimpel trekt in haar vast eens zo mooie voorhoofd. Ze strijkt een geblondeerde lok uit haar gezicht. ‘Der Loris, …’ ze staart in de verte. ‘Die moet vanmiddag pas werken. Wil je niet op hem wachten?’ ‘Nee nee’ zeg ik vlug ‘de brief komt niet van mijzelf. Ik bezorg hem alleen maar.’ ‘Oh dat is goed, geef maar aan mij dan zal ik zorgen dat hij hem krijgt.’ Ze pakt de brief van me aan en ik bedank haar. Dan stap ik met rasse tred terug naar buiten het zonlicht in. Een fris briesje is opgestoken en stoft de duisternis van me af.
Voldaan maar lichtelijk verward stap ik door het grind terug naar het station. Nog even verwacht ik glanzend zwarte Cadillacs met piepende banden achter me in het grind, maar dat blijft uit. Ik pak de trein terug naar Bolzano en vervolg mijn vakantie.
Ik schrijf Karin, van wie ik het postadres in Berlijn heb gekregen, een korte notitie dat haar brief bezorgd is. Zo goed mogelijk dan. Per kerende post komt na enige tijd een briefje van haar. Niet alleen stuurt ze me een afdrukje van de foto van de Pakistaan en ik in zijn winkel, ook heeft ze goed nieuws: Der Loris heeft haar eindelijk een leuke brief geschreven, dit maal mét adres.
Kleine metalheads worden groot
Soms heb ik het gevoel dat ik al eeuwen leef. Niet dat ik me heel oud en wijs voel. Maar soms ervaar ik het als dat ik elke paar jaar opduik als personage in andermans boek. Tijd is verstreken, plots zijn uitgespeeld, en daar verschijn ik weer ten tonele. Denk aan de film ‘The age of Adaline‘. Verleden en heden verweven zich soms opmerkelijke wijze met elkaar.
Het is 2004 als ik me als student in Enschede vestig, in een studentenhuis vol liefhebbers van (heavy) metalmuziek. Ik laat me gewillig meeslepen naar Café Rocks, en word na enig aandringen lid van de Enschedese Headbangers Organisatie: de EHBO. Aanvankelijk is mijn moeder lovend over dit lidmaatschap, tot ze hoort waar de afkorting voor staat. Dan stelt het haar teleur dat haar vrolijke dochter zich heeft laten inpakken door die ‘duivelse metalbende’. Die zelfde bende is wel heel blij met mijn komst, want het bestuur heeft hard een nieuw promotielid nodig. Laat ik nou net goed zijn in grafisch ontwerp en public relations. Ik mag gelijk aan de slag met flyers en posters voor de volgende evenementen.
De EHBO promoot het organiseren van avonden met metalmuziek in Enschede en omgeving. Als podia wordt er vaak gekeken naar café Rocks, waar uitbater Kees de woensdagen voor ons reserveert, en poppodium Atak (tegenwoordig Metropool), waar we regelmatig een voet tussen de deur krijgen. De EHBO beleeft goede volgende jaren en stevent af op haar lustrum. Naast papieren drukwerk is er weer nood aan t-shirts en daarvoor maak ik het nieuwe ontwerp. Op de voorkant twee gekruiste gitaren in rode vlammen, op de achterkant een grimmige tekst in driemaal gecontroleerd correct latijn. Sommige oudgedienden vinden de print te hip, maar velen, waaronder ik, zijn er maar wat blij mee.
We schrijven 2009. Het lustrum wordt groots gevierd in Atak. We nodigen prominente en lokale bands uit die binnen het budget passen. We zetten een kraampje in de foyer en stallen al onze merchandise uit met doel er zo goed mogelijk vanaf te raken. Vaste gezichten slenteren langs, nieuw volk uit de regio toont zich nieuwsgierig. Ik beman de merchandisetafel en doe aardig goede zaken.
Aan het eind van de middag komt er een vader met zijn jonge zoon aanlopen. De tiener wil graag een t-shirt van de EHBO. Ik vind het leuk om zo’n jonge enthousiasteling te zien. Enig punt wordt wel zijn maat. Er zijn geen t-shirts in de maat S, want geen lid van ons die dat past. Maat medium is hem al te groot, en verder staan er alleen maar dozen met L, XL, en zelfs XXL. Tja, die zijn populairder bij ons slag. Zelf heb ik echter een paar ‘girlie’ shirts laten drukken, getailleerde damesshirts in de maat Medium. Een beetje besmuikt trek ik er daarvan eentje uit de doos. De jongen trekt hem aan en hij past precies! Dat het een meisjesshirt is deert hem niet. Deze wil hij! De vader betaalt en ik zie weer een tevreden klant weglopen.
Zes jaar later
De EHBO is enkele jaren geleden ter ziele gegaan met een mooi eindconcert. Hoewel de vereniging opgeheven is hoeven de metalliefhebbers zich geen zorgen te maken: de lokale podia programmeren tegenwoordig genoeg duistere muziek.
Ik heb me inmiddels aangemeld bij heel iets anders: Pro Deo, een improvisatietheater op de campus van de Universiteit (leuk detail: de EHBO en Pro Deo zijn op vijfhonderd meter afstand van elkaar opgericht – de éen in de campuskroeg, de ander in het campustheater). Enfin, ook hier vliegen de jaren voorbij, en ook hier word ik na enige tijd promotielid. Ook hier mag ik mij weer uitleven op drukwerk en merchandise in de kleuren rood en zwart.
Op een avond hebben we een nieuwe speler in de beginnersgroep. Er is wat commotie over zijn aanmelding, want hij is pas zestien. De ondergrens van onze groep ligt eigenlijk bij achttien. Het is ook zijn vader die hem heeft aangemeld, en ons beloofd heeft, dat zijn zoon er prima bij zal passen. Hij is namelijk heel energiek en slim. Dat merken we al gelijk als de tengere jongen de zaal in stuitert. Hij toont zijn ongeduld, vraagt eenieder naar alles wat los en vast zit, en drapeert zichzelf uiteindelijk verveeld over een willekeurige stoel in de ruimte. Eens zien wat we daarmee aankunnen, zeg.
Wat mij het meest opvalt aan hem is het t-shirt dat hij draagt. Het is namelijk een girlieshirt van de EHBO! Hoe hij daar aan komt is me een raadsel. Dus stap ik op hem af om dat te vragen.
Als ik hem aanspreek veert hij op. ‘Oh, dit t-shirt’ zegt hij verbaasd. ‘Dat heb ik al heel lang. Ik pas het nog maar net! Kijk, het is al oud.’ Het shirt is inderdaad aardig verwassen. ‘Ik heb het zelf gekocht. Op een show van de Enschedese Headbangers Organisatie. Ken je dat, metal? Ik kocht het van een mevrouw daar. Ze had dit design zelf ontworpen. Maar dat is echt een éeuw geleden, weet je. Toen was ik nog klein.’
Sprakeloos kijk ik hem aan. Ik reken terug in de tijd, en zeg:
‘Ik was die mevrouw. Ik heb je dat t-shirt verkocht.’
Evil Pinky
Voor dit korte verhaal gaan we terug naar 1996. Ik ben twaalf jaar oud en met mijn ouders en mijn grote zus Lucie op vakantie in Duitsland. We verblijven een week in het landelijke Oberöfflingen, nabij de Moezel. Mijn moeder heeft daar een vakantiehuisje gevonden waar pony’s omheen grazen. Lucie en ik zijn paardenmeisjes, dus daar genieten we erg van.
Tijdens onze week bezoeken we leuke attracties in de omgeving. Zo rijden we stapvoets door het hertenpark in Daun, bekijken Cochem aan de Moezel, varen mee op een boot naar Beilstein. Dat laatste vinden Lucie en ik maar saai, want het is de meeste opvarenden alleen om de wijn te doen. Lucie is zeventien en moet van wijn niets hebben. Het is alle dagen prachtig weer, dus gaan we ook veel zwemmen. Dat doen we graag in het prachtige Vitellius-zwembad in Wittlich. Het Pulvermaar, dat ten noorden van Oberöfflingen ligt, is minder in trek; het is een natuurbad en daarom gratis, maar ook erg koud. Om ook wat cultuur te snuiven bezoeken we zo nu en dan ook een stadje.
Zo gaan we op een dag winkelen in Cochem. Niet de favoriete bezigheid van mijn vader, die moe wordt van al ons geslenter. Wij dames willen elk straatje verkennen, elk marktkraampje besnuffelen, en elk winkeltje in. Mijn vader rookt intussen sigaretjes en staat ons altijd buiten in de schaduw op te wachten.
Terwijl onze moeder ergens een winkel binnengelopen is, gaan Lucie en ik samen op verkenning. We hebben zoals ieder jaar vakantiegeld gekregen: elk twintig Duitse mark. Die mogen we besteden aan een leuk souvenir. Goed geluimd lopen we zomaar een schoenenwinkel binnen. Bij de uitgang zie ik iets dat mijn hart steelt: een grote pluche pinguïn van wel veertig centimeter hoog. Hij is ook precies twintig Duitse mark, maar dat vind ik total okay.
Ik ben in die tijd namelijk ook gek op pinguïns. Ik heb al een knuffeltje thuis staan, maar die is lichtblauw, niet zo natuurgetrouw als deze. Ook hangt in mijn kamer een grote poster met een cartooneske pinguïn, zelf gekocht toen op schoolreisje in Burger’s Zoo. Ja, ik loop wel warm voor een pinguïn.
Daarom pak ik met twee handen de grote zachte pinguïn uit de bak en wenk Lucie. Ze gaat met me mee naar de kassa. Een aardige mevrouw komt ons tegemoet en begrijpt dat we deze willen afrekenen. Onze summiere kennis van de Duitse taal laat haar ongemoeid. Met een uiterst vriendelijke stem legt ze ons in begrijpelijk Duits uit wat er zo bijzonder aan deze pinguïn is. Tot mijn schrik pakt ze het staartje vast en ritst het beestje zomaar open!
‘Mit sechs Babies!’ laat ze ons glunderend zien. Eén voor een trekt ze zes kleine grijs vilten knuffeltjes uit de kont van de moeder. Ook bij deze beestjes kloppen alle details.
Dat maakt het mijn volledige vakantiegeld helemáál waard! Ik glim net zo van plezier als de mevrouw en reken de knuffel af. Terug naar buiten, het warme zonlicht in. Mijn ouders zijn gelukkig content met onze aankoop. Na ons dagje Cochem keren we terug naar het huisje. De pinguïn noemen we Pinky en zetten haar die avond tussen onze hoofdkussens in het grote tweepersoonsbed.
Jaren later spreek ik Lucie op een familieverjaardag. Het huisje in Oberöfflingen komt ter sprake. ‘Daar kocht ik Pinky, die heb ik nog!’ roep ik uit. ‘Heb je die nog?’ wil Lucie weten. ‘Evil Pinky! Daar was ik zó bang voor!’ Ik kijk haar echt vol ontsteltenis aan. ‘Hoe kun je nou bang zijn voor een pinguïnknuffel?
Een beetje besmuikt legt ze de toedracht uit. Die nacht, terwijl we sliepen, viel Pinky voorover. In haar droom kwam het beestje op haar af als een gigantisch monster. Ze heeft die nacht geen oog meer dichtgedaan…
De druipsteengrot
We schrijven 2009, het is zomer. Ik heb net een half jaar Finland achter de rug en ben met lof afgestudeerd. WJB en ik wonen weer samen in zijn appartement in Enschede. Na één keer solliciteren heb ik gelijk al een goede baan als user interface designer, dus dat moet gevierd worden. WJB en ik suizen in zijn oude Ford Escort stationwagon naar het Duitse Harzgebied.
We kamperen op een woudcamping die iets van de doorgaande weg af ligt. Erg begaan in het navigeren zijn we nog niet, maar WJB heeft een knap systeem in elkaar gehackt. Op een oude Palm Pilot (de voorloper van de tablet, zou je zeggen) heeft hij een navigatiesysteem van TomTom werkend weten te krijgen, inclusief redelijk recente kaarten van Europa. Daarmee vinden we de weg naar de camping wel. Enig vereiste is dat we de TomTom instellen op ‘maak gebruik van onverharde wegen’. Niet erg, toch?
We hebben helaas niet zo veel geluk met het weer. De eerste avond arriveren we met regen, en slapen in een blokhut in de vorm van een wijnvat. De dagen erna blijft het kil en niet erg zonnig, dus kiezen we voor wat activiteiten in beschutte omgeving.
’s Ochtends bezoeken we een heuse houten staafkerk in Hahnenklee. Het is mistig en grauw – op zich niet erg, want het maakt de kerk erg gloomy, wat WJB leuk vindt. Daarna willen we naar de Iberger Tropfsteinhöhle, een druipsteengrot een eindje naar het westen. We stellen de TomTom erop in en gaan op pad. De eerste tien kilometer suizen we over een mooie, bochtige provinciale weg door het woud. Je kent ze wel. Hier en daar een afslag dieper het woud in, maar geen ervan moeten we hebben.
Dan opeens suggereert de TomTom ons om af te slaan naar rechts. We moeten een bospad op. ‘Forstweg’ lees ik nog op het bordje aan het begin. WJB kijkt me vragend aan. Ik gok. ‘Dat betekent dat deze weg bij vorst niet gestrooid wordt.’ ‘Ah.’ Hij draait goed geluimd de weg op en we rollen omhoog.
Na een paar honderd meter begint het pad steiler te worden. Ik hoor WJB in twijfel mompelen. Het pad wordt ook minder vlak; de uitgesleten bandensporen zijn dieper, waardoor we het gevaar lopen met onze bodemplaat over de grond te schuren. Na een scherpe bocht naar links zet WJB de auto even stil. ‘Ik kan hier niet meer terug hè, …’ zegt hij bedenkelijk. Ik knik, kijk hem aan. ‘Ik weet het ook niet. Er is boven vast wel iets, een plek om te keren.’ Met gefronste wenkbrauwen klimmen we stapvoets verder de berg op.
Na een kilometer wordt het bladerdak minder dicht. Tot onze geruststelling bereiken we een open plek waar meerdere boswegen samenkomen. We treffen er zelfs een berghut aan met een grote terreinwagen ervoor. Een man met de looks van een boswachter stapt net uit. Hij trekt een wenkbrauw op en schat ons in onze vaalrode stadse wagen op waarde. WJB vraagt zo luchtig mogelijk waar we ons hier bevinden. En oh, waar de druipsteengrot dan is. ‘Tropfsteinhöhle!’ buldert de man. ‘Sind Sie falsch! Das’st hier runter!’ hij wijst met een zwaai naar links. ‘Wie kommen Sie hier hoch, neh?’ ‘Gefahren’ antwoordt WJB laconiek en knikt over zijn schouder naar achteren. De boswachter schudt zijn hoofd en wandelt weg. We draaien de auto naar links en zien voor ons het begin van een nette verharde weg. Die slingert ons met een paar ruime bochten naar beneden… tot direct op de parkeerplaats van de grot.
Nadat we in een parkeervak zijn gerold toetst WJB wat op de TomTom. ‘De camping vind ik straks wel weer. Het gebruik van onverharde wegen zet ik vanaf nu uit!’
Per stoptrein naar Freiburg
Het is de zomer van 2005. Ik ben een arme student aan de kunstacademie en woon in een studentenhuis met mijn verkering SR. Voor mij is de vakantie aangebroken, en dat betekent dat ik er tussenuit moet! SR wil wel mee. Ik verzin de bestemming: Freiburg in het Zwarte Woud. Daar ben ik met mijn ouders enkele malen geweest en dat is me goed bevallen. Omdat we beiden straatarm zijn en geen vervoermiddel bezitten, gaan we met de trein. Omdat ook dat te duur is, gaan we met de stoptrein, op een voordelig Schönes Wochenende -groepsticket van vijftien euro. Het verblijf ter plekke? Kamperen!
Een week voor vertrek gaan we langs de kampeerwinkel. Wat SR allemaal meepakt is niet mis. We kopen beiden een trekkingrugzak. Ik: het budgetmodel in legerkleuren. Hij: een forse kwaliteitstas die, volgepakt, een goede dertig centimeter boven zijn hoofd uit zal torenen. Verder gaan er een piepklein tentje, een luchtbed, en allerhande kookgerei mee. Mijn portemonnee is nu al leeg. Maar SR heeft het juist; we kunnen daar niet elke avond uit eten. Ook moeten we het in de trein allemaal op onze rug vervoeren, dus redden we het niet met simpele dagrugzakken.
Op de ochtend van vertrek gaan met de bus naar het centraal station. Maar, zodra we ingestapt zijn, bemerk ik tot mijn schrik dat ik de verkeerde schoenen aan heb! Ik draag niet mijn okergele nubuck bergschoenen, maar mijn dikke bruine versleten sneakers. De zolen zijn glad en ze zijn niet waterdicht. Daar houd ik het geen vakantie op vol! Piepend zit ik in de bus. Typisch ik. SR houdt me in mijn stoel terwijl ik een plan bedenk. We zijn een half uur te vroeg voor de trein, dus ik laat SR met onze beide rugtassen op het perron wachten, en spring in een taxi naar huis. Die blijft wachten tot ik mijn schoenen gewisseld heb. Twaalf en een halve euro en tien minuten later sta ik weer in de ochtendzon naast SR op het perron. De eerste hartverzakking hebben we gehad. We kunnen op reis!
Nu niet te vroeg juichen. We mogen dus alleen met de stoptreinen oftewel Regionalbahnen. In het begin hebben we geen keus: vanaf Enschede rijdt niets anders Duitsland in. In het Roergebied wordt het iets spannender met de overstaps. We hebben geluk: een trein vertrekt te laat, en wij kunnen er nog in mee. We ervaren versnelling in plaats van vertraging! SR is in zijn nopjes, want zo komen we vast eerder aan.
Helaas, realiseren we ons om half één. We zijn gestrand op een niet noemenswaardig tussenstation. We zijn vroeg genoeg voor een eerdere trein, maar die gaat simpelweg niet.
Na een geruime tijd wachten kunnen we dan weer verder. Comfortabel zuidwaarts suizen is het bepaald niet; Duitse stoptreinen hebben bankjes als in bussen, hard en smal. Op elk station wordt gestopt, en hebben we te maken met hordes haastige forenzen. We zijn wel een attractie met onze joekels van rugzakken. Als het rustig is, kunnen we ze op de stoelen voor ons kwijt. Bij drukte moeten we ze op schoot houden. Had ik al gezegd dat de temperatuur ook geleidelijk oploopt?
De middag sukkelt voorbij. Trein in, trein uit, onder het perron door, let op de aanwijzingen, weer terug, ander perron, rennen naar de deuren. SR heeft heel wat meer aan zijn tas gebonden dan ik, omdat mijn tas niet zo veel hebben kan. Pannen en tent rammelen bij elke stap. Ieder uur stijgt het kwik een graadje en sprinten we harder naar de volgende warme boemel. Tegen vijf uur is de spits op zijn ergst. Kantoorvolk met aktetassen kijkt grommend naar onze logge bagage. Wij zijn veel te moe om ons er maar iets van aan te trekken.
Eindelijk, eindelijk bereiken we Freiburg. Hier weet ik de weg weer een beetje. Trein uit, tram in. Acht haltes mee naar de stop die het dichtst bij de camping ligt. Wandelen. Aanmelden. Uitpakken. Tent opzetten. Eten maken. Ik grinnik nog steeds omdat SR zonet dacht dat hem een broodje ‘eendje’ werd verkocht toen de verkoopster op het station ‘Hänchen’ zei. Hij is moe, ik ook.
’s Nachts droom ik dat ik de route per comfortabele, koele ICE maak. Mijn kaartje wordt zonder omhaal geknipt, ik leun heerlijk achterover in de zachte pluchen stoel, terwijl ik in één zucht naar het zuiden suis. Veel later vertrekken en heerlijk uitgerust aankomen. Zou dat niet perfect zijn? Dat ervaar ik tien jaar later wel!
Etentje in Tsjechië
Het is 2011, najaar en kil. Ik ben op zakenreis naar het Tsjechische Ostrava, waar mijn bedrijf een tweede kantoor heeft. Met mij zijn twee aandeelhouders en één technisch directeur afgereisd, maar zij reizen apart. Twaalf uur met drie stropdassen in een auto hoeft van mij niet zo. Dus ik bewaar de bonnetjes en trein op eigen houtje over Dresden en Praag naar het oosten.
Na twee dagen in een knus maar eenvoudig Praags hostel ben ik nu welkom in een strak zakenhotel aan de grootste verkeersader van Ostrava. Deze stad, in het oostelijkste puntje van het land, ligt ingeklemd tussen Polen en Slowakije. Het is een snel verrezen technopool, die werk biedt aan vele studenten uit de omliggende dorpen. In vergelijking met Nederland liggen de lonen relatief laag: we kunnen wel twee Tsjechische medewerkers aannemen voor het geld waar we in Nederland er met moeite één voor vinden.
Ik word in het hotel begroet door de drie Nederlandse collega’s. Inderdaad in driedelig grijs pak, ongemakkelijk converserend. Met mijn rode leren jackje en ditto haarkleur steek ik enorm bij ze af. Maar dat deert me niet; zij wilden mij graag mee hebben. Achteraf snap ik wel waarom: het bezoek van drie hoge heren kan de gedienstige Tsjechen enorm op slot zetten, en mij erbij doet het ijs breken.
Beide dagen lunchen we gezellig aan een lange tafel in het gedeelde kantoorgebouw. Ik zit temidden van mijn Tsjechische collega’s en klets er met iedereen op los. Ze allemaal van mijn leeftijd en we kunnen goed met elkaar overweg. De drie stropdassen onderhouden zich aan het hoofd van de tafel met Michal, die weliswaar ook onze leeftijd is, maar het al tot hoofd van de Tsjechische delegatie geschopt heeft. Hij heeft een luxe kledingsmaak, designerbril, trouwplannen, en een all-in abonnement op de golfcourt.
’s Avonds gaan we naar een lokaal restaurant in het stadscentrum. We lopen er met zijn vieren heen vanaf het hotel. Binnen mogen we weer aan een lange tafel zitten. Het is een gezellig, gemoedelijk restaurant. Er komen flessen wijn op tafel en de spijzen worden in grote schalen opgediend. Ik zit tussen twee collega’s met een uitstekend gevoel voor humor, dat treft. Op veel schalen liggen etenswaren die ik niet herken, maar alles wordt me tot in de puntjes uitgelegd. Dit tot grote hilariteit van de collega’s eromheen, die me af en toe een vette knipoog toewerpen. Niet alles is wat me verteld wordt, maar het smaakt evengoed heerlijk.
Op de helft van de avond raken de flessen wijn leeg en komt de gerant nogmaals bijvullen. De drie stropdassen zijn erg te spreken over de kwaliteit van de drank. Of ze elk een fles mee naar huis mogen nemen? Dat kan. De gerant spoedt naar de kelder en haalt drie flessen op, die hij gelijk met hen afrekent.
Na het toetje en de koffie staan de drie heren als eerste op. Mijn directeur klopt me nog op de schouder. ‘Jij redt je nog wel met je nieuwe vrienden, hè?’ Ik wuif instemmend en zie ze de deur uitlopen met hun wijn. De groep praat nog wat na, tot de tafels afgehaald worden en we aanstalten maken om ook te vertrekken.
De gerant begeeft zich naar een collega aan het hoofd van de tafel. Tovert de rekening uit zijn zak. De collega kijkt op, de groep valt stil. ‘Guys, they didn’t pay the bill…’ zegt de eerste jongen doodkalm. Ik zie gezichten vertrekken, ogen paniekerig rondkijken. ‘It’s quite much.’ Weer bedrukte gezichten, collega’s die wegkijken. ‘What now, should we do the dishes? Have a shootout?’ gaat ludieke collega Petr er vol in. Iedereen blijft staan waar hij staat. Ik doe een stap naar voren. ‘I’ll call the guys, to see what happened’.
De groep vervalt weer in geroezemoes terwijl ik het nummer van mijn directeur bel. Hij neemt verbaasd op. ‘Heidi?’ Kort en bondig leg ik hem het probleem uit. ‘Verhip, we hebben inderdaad alleen de wijn betaald. Wat willen ze?’ ‘Nou, geld.’ Inmiddels is de bon naar mij doorgegeven. Het is inderdaad een aardig bedrag, ik heb het denk ik maar net op mijn rekening staan. En als ik dit al maar nét heb, dan mijn vrienden hier al zeer zeker niet. ‘Kan je voorschieten?’ vraagt de directeur. Natuurlijk wacht ik bewust een paar seconden. Maak een humeurig keelgeluid, maar weet niet of hij dat hoort, met al het achtergrondgeluid hier. ‘Heidi? …We boeken het gelijk aan je terug.’
Even later is de rekening vereffend zonder wapengeweld, of avonden lang afwassen. De collega’s hebben hun rust weer hervonden. Maar niet voor we nog een afzakkertje hebben gedaan. ‘Come, Heidi, let’s show you the best pub of town. You made our night, now we make yours!’ En voor ik het weet rennen we rond de voetbaltafel in een ouderwets studentencafé, en vloeien de shotjes wodka rijkelijk… ook dát is Ostrava!
donderdag
Daags voor ons vertrek pak ik zoals gewoonlijk mijn tassen in. De grote duffel staat weer op tafel, een paar nieuwe, grotere packing cubes hebben hun intrede gedaan. Daar gaan maarliefst vijf zomerjurken in. Kleding die op een solotrip bepaald niet mee kan! Ondertussen is het warm in Enschede, dus is het schipperen tussen de zomerse kleren die ik dagelijks draag en die ik schoon wil houden om in te pakken.
De poezen drentelen loom voor mijn voeten. Ze vinden de hitte niet prettig en liggen het liefst op het koele laminaat voor pampus. Nu en dan ben ik gedwongen over ze heen te stappen als ik tussen de kamers heen en weer loop.
Minoes vertoont opmerkelijk gedrag. Ze gaat wel erg vaak liggen. Soms betrap ik haar er zelfs op, om te wankelen. Het is niet consistent; soms loopt ze hele einden recht, elegant als ze is. Maar dan opeens niest ze, of draait ze bij, en houden haar achterpootjes haar niet. Dan ligt ze om, verbaasd, gegêneerd. Snel staat ze weer op en hervat haar poezenloopje. Het baart me zorgen, dus ik plan een bezoek voor haar aan de dierenarts, de dag voor vertrek.
De conclusie is dat Minoes waarschijnlijk artrose heeft, een ouderdomskwaal die onomkeerbaar is. De dierenarts geeft me pijnstiller mee en ik beloof na de vakantieweken met Minoes terug te komen voor een vervolg. Mijn oppas meldt gelukkig dat ze gewend is om poezen medicatie toe te dienen en belooft dat alle weken te doen.
Ondertussen wacht ik ook nog op terugkeer van de loodgieter. Mijn gloednieuwe stortbak loopt door en de man geeft geen thuis. ‘Druk druk, ik kom in de namiddag wel even’ oppert hij, maar hij komt nooit. Het wordt donderdagnamiddag als ik zijn voicemail weer inspreek. ‘Vanavond kan niet meer, ik moet naar een verjaardag’ jammert hij. Ik onderbreek hem in zijn klaagzang van excuses en zeg hem simpel hoe de vork in de steel zit. ‘Kan ik dan bij je oppas langskomen, dan fix ik het even als zij er is’. Dat gaat al helemaal niet gebeuren. Hij veinst moeite en belooft vrijdagochtend om half acht bij mijn deur te staan. Het duurt maar een kwartiertje, daarna kunnen MC en ik gaan. MC laat me weten daar helemaal niet blij mee te zijn, maar ik ga de loodgieter ook niet meer afbellen.
Ik ontvang nog bezoek, pak mijn duffel verder in terwijl de zon haar laatste stralen over mijn achterbalkon schijnt. MC stuurt mij nu en dan een appje. ‘Nog steeds niet ingepakt’ ‘ik kan dit niet vinden’ ‘waar is dat, heb jij dat opgeruimd?’ tegen elven ga ik naar bed. Laat die vertrekdag maar komen.
vrijdag
Tegen half zeven sta ik op. Loop de laatste dingen op mijn paklijst na, maak ontbijt, doe de afwas. Michel meldt zoals verwacht dat hij ‘iets vertraagd’ is. Ik vind het goed.
Half acht. De loodgieter kan nu ieder moment komen. Toch? Wie zou er eerder zijn, hij, of Michel? Het blijkt Michel. Wat er ook met de loodgieter gebeurd is, hij heeft de weg naar mijn huis niet genomen, en laat ook niets van zich horen. We vertrekken.
Michel heeft nog amper plek voor mijn duffel achterin. Er reizen dan ook maarliefst twee mountainbikes mee in zijn stationwagon. Toch vinden we voor alles ruimte. Ik zeg de poezen gedag en daar gaan we op weg.
Als we ongeveer bij Bad Bentheim zijn slaakt Michel een boze kreet. Ik vraag wat er is.
‘Ik ben de vignetten vergeten. Ze liggen nog op tafel.’
‘Hóe dan!’ werp ik tegen. ‘Ik had toch nog gebeld gisteravond? We hadden alles doorlopen? Hoe kan er nog iets op je keukentafel liggen als je alles gecheckt hebt? We gaan terug.’
‘Nee ik ga niet terug.’ zegt Michel, ‘We kopen aan de grens wel nieuwe.’
‘We gaan wél terug! Dáárvoor heb ik ze niet speciaal gekocht! We – gaan – terug!’
Michel mompelt wat norse verwensingen en keert dan bij het volgende klaverblad de auto terug naar Hengelo. Zwijgend rijden we weer terug naar zijn vertrekpunt. Af en toe klinkt er naast me een diepe zucht. Ik houd wijselijk mijn mond.
We stoppen voor de deur. Ik glip naar binnen voor een pipi, Michel pakt de vignetten. Dan springen we weer in de auto. We hebben het eerste kruispunt nog niet bereikt of Michel spreekt weer. ‘Ach, nu staat die hand sanitizer ook nog op tafel.’
‘Ja, die zag ik. Wou je die nog meenemen?’
‘Mwa. Ja.’
‘Hij stonk.’
‘Klopt. Nee, dus.’
Ik houd wederom mijn mond en begrijp, dat onze inpakmethodes gewoon van elkaar verschillen. Wat bij mij op tafel staat, gaat absoluut mee. Als ik het huis verlaat ligt alleen het klembord met de paklijst nog op tafel. Bij Michel werkt dat gewoon anders, en daar heb ik het maar mee te stellen.
Tegen half twee stoppen we bij een Raststätte voor een lunch met espresso en krentenbollen. In het tankstationwinkeltje kijk ik nog even kort naar adapters, waar we de stekker van onze koeltas mee in een stopcontact kunnen steken. Dat is handig als we in Bolzano onze spullen willen blijven koelen. Ik vind niets, dus we gaan weer door.
We rijden zuidoostwaarts richting Füssen, waar we tegen 17:15 aankomen. We nemen de tunnels naar Oostenrijk. Vrijwel gelijk worden we getrakteerd op grijze bewolking en miezerregen. Tussen de hoge alpen door slingeren we verder zuidwaarts. Nu eens achter een slome tankwagen, dan eens achter een pensionado met caravan. Soms kunnen we er voorbij, maar kunnen in karavaan weer achter de volgende sukkelaar aansluiten. En die regen…
Bij Pettnau klaart het op. We drinken nog een espresso en kauwen op onze meegebrachte proviand. Ik laat me fotograferen voor een fresco met een middeleeuws dorpstafereel. Een meisje met een mand aan haar arm blikt guitig naar de kijker. Haar lach is mijn lach. Ik poseer naast haar en laat me vereeuwigen naast mijn zuster uit andere tijden.
Dan naderen we Innsbruck. Gek als het is, dit voelt als thuis. De vorm van de bergen, de blauwe gloed op de hellingen. De steden die er tegenop gegroeid zijn. Dit land is mijn land, al ben ik er niet geboren. Hier haal ik adem, hier hoor ik. Een gevoel dat ik al zo vaak gehad heb, als ik me in deze alpenregionen begeef.
‘Bij Innsbruck rechtsaf’ zeg ik voor me uit tegen Michel. Inderdaad, vlak voor de stad leidt de snelweg ons naar rechts, de zuidelijk gelegen bergen in. We doorkruisen ze met moderne koele tunnels. Dan volgt om 19:30 de Europabrug, de Brennerpas. De vangrail wisselt van lichtgrijs naar roestbruin. We zijn in Italië.
We cruisen met vaart langs de steden die aan het Sarntaler Hufeisen liggen. Zuidwaarts, zuidwaarts. Bolzano verschijnt steeds vaker op de borden. Ik bericht Daniele, onze gastheer. Een trits aan berichtjes maakt me duidelijk hoe we zijn appartement kunnen binnenkomen. Ik informeer nog even hoe we de auto wegzetten zonder een boete te krijgen in de nauwe straatjes van het centrum. In mijn herinnering is de Via Cavour geen plek om lang te stoppen. Daniele stelt me gerust. We kunnen de steeg naast het appartement indraaien en dan eventjes blijven staan terwijl we de sleutels uit de locker halen.
Daniele krijgt gelukkig gelijk. De Via Cavour is breder dan ik me herinnerde, en er stuift niet (meer) zoveel verkeer doorheen. De logge stadsbus is een Mercedes Sprinter geworden, die heel wat makkelijker voorbijsuist en bovendien minder diesel uithoest.
We rollen de auto onze ondergrondse privégarage in en maken het ons gemakkelijk in het appartement. Er is een koelkast (waarvan ik me afvraag of Michel daarvan wist) dus we pakken onze gekoelde waar over en laten de tas voor wat hij is.
Na ons omgekleed te hebben geef ik Michel een korte tour door het oude centrum. De zon is net onder en het is nog heerlijk warm. Vergenoegd vertel ik wat overal te vinden is, en wanneer ik er iets aparts meemaakte. Na wat straten, die voor mij een feest van herkenning zijn, stranden we bij Hopfen & Co. Hoe vaak ben ik hier langsheen gelopen, nog nooit heb ik hier gegeten. Samen met Michel is dat gewoon gezelliger dan alleen.
Het valt Michel op dat de stad erg Tirools is, maar dat er overal op straat Italiaans gesproken wordt. Ja, dat zal. De meeste winkeliers zijn tweetalig en dat bevalt mij goed. Ik red me vele malen beter in het Duits. Onder schaars lamplicht eten we onze typisch Tiroolse maaltijd. Dan lopen we door het donker terug naar het appartement. Tijd om te gaan slapen.
zaterdag
De dag begint wel erg vroeg: met de smart-TV die op wonderlijke wijze om vijf uur zijn wekkerfunctie aan ons demonstreert. Slaapdronken denk ik er maar niet al te lang over na, trek de stekker eruit, en laat ons verder slapen.
Om negen uur komen we wel uit bed. In makkelijke kleren lopen we even naar beneden, langs de bakker, even naar de Spar aan de via dei Bottai. Ik zie de mandjes nog bij de ingang staan, maar dit maal, anders dan drie jaar geleden, geven ze niet het aantal toegestane bezoekers aan. We lopen rond zonder mondkapjes, rond groente en fruit zonder angst, er op te hoesten. In dit korte rondje door de supermarkt word ik me bewust hoezeer de wereld weer teruggekeerd is naar normaal, sinds mijn laatste bezoek in de Covid-periode.
We kopen wat kleine dingetjes voor het ontbijt en lopen terug naar de bakker. Michel haalt croissantjes, die hij zal beleggen met camembert, kerstomaatjes, oregano. We zitten aan het bistrosetje op ons piepkleine balkonnetje dat uitkijkt over de via Cavour. De tegenoverliggende straat eindigt in een grote tuin waaraan meerdere luxueuze huizen liggen. Het biedt ons een prachtig uitzicht op de beboste Hörtenberg.
Daarna beginnen we met een wandeling naar het stadspark aan de Talfer. Onderweg komen we langs van alles, dat ik Michel aanwijs en uitleg. We steken de Talferbrug over en bekijken vanaf afstand het overwinningsmonument op de Piazza della Vittoria. Daar begint de wijk Gries, maar daar gaan we nu niet heen. We slaan rechtsaf en volgen het park een stuk onder de bomen. Dan steken we de voetbrug over, terug naar het centrum. Ik laat ons zuidelijk lopen, naar het oude busstation aan de Perathonerstrasse. Daar wil ik even kijken. Bussen suizen nog steeds ronkend door deze straat, maar niet meer naar de oude locatie midden in het centrum. Ik wil de oude bouwplaats eens bekijken, want in 2020 was het nog maar een leeg gat. Ooit was het een groots betonnen busplein met overkappingen in pronte Italiaanse stijl. Dag en nacht ronkten er bussen. Op de balkons van de appartementen aan de via Garibaldi waren niet erg uitnodigend.
We bereiken de bouwplaats. Er staat inmiddels een veelbelovend betonnen skelet. Op de bouwhekken rondom het terrein hangen stijlvolle posters met impressies van luxueuze appartementen voor de nouveau riche. Het afgebladderde gebouw aan de via Garibaldi is met de grond gelijk gemaakt. Daar wilde toch waarschijnlijk al niemand meer wonen. Maar wie koopt dit? Hoe lang zal dit in de steigers staan, voordat Italianen het echt afmaken? Dat weet je in Italië nooit.
Michel laat zich gemoedelijk meevoeren. We lopen door de schaduw naar het centrale treinstation. Dit is het mindere park, waar je je niet na zonsondergang moet ophouden. Hier strijken de daklozen neer, de protestvoerders, de werklozen die met elkaar op de vuist gaan. We laten ze links en rechts naar elkaar roepen, kijken niemand in de ogen aan, en doen wat zo veel Bolzanezen doen: we stappen stevig door naar onze bestemming.
Ik leid Michel rond door het het marmeren station in facistische bouwstijl. Het is er koel binnen. Tegen de hoge plafonds weerklinken de omroepberichten, het geroezemoes van reizigers, en het ritmisch geklapper van het vertrektijdenbord. Met weemoed denk ik terug aan de keren dat ik hier solo liep.
We vervolgen onze weg naar het hostel. Natuurlijk moeten we het even van binnen zien. Het is siësta, en de receptie is dicht. Maar twee meisjes in de hal laten ons zonder vragen binnen. Ik toon Michel de lounge, de kleine keuken, en het buitenterras. Het voelt weer als thuis. Maar! Tijd om door te lopen, terug de hitte in. We gaan naar de kabelbaan.
‘Stationsbuurt?’ vraagt Michel onderweg. ‘Komen we dan ook door de rosse buurt?’ Ik glimlach. ‘Ja, daar lopen we nu doorheen.’ ’s Avonds staan hier dames in weinig kleren uit te kijken naar iedere auto die bereid is te stoppen. We passeren ‘Bar Haidi’ en bereiken het kabelbaanstation. In de welkome koelte kopen we onze tickets en gaan naar boven. Een gondeltje hangt al klaar.
Ik kijk kalm rond terwijl de gondel vanuit het station naar boven schommelt. Michel kijkt juist een beetje onrustig. Al gauw stijgen we hoog boven de stad. Twaalf minuten duurt de rit. Eerst steil omhoog, dan voorbij de eerste steunpaal, de tweede, en dan nog een paar minuten horizontaal over de almen. Ik probeer na de eerste paal ons appartement nog te ontwaren, maar dat is ondoenlijk. Michel hoor ik af en toe, maar hij berust er geloof ik al in dat deze rit heel gewoon is. Voor veel Bolzanezen is dit gewoon de bus, die elke dag, elke vier minuten, stad en bergdorp verbindt.
Michel steekt gelijk de keien over naar het dorp, iets wat ik eigenlijk nog nooit heb gedaan. ‘We gaan hier gelijk links’ geef ik hem aan. Het is hier boven, bijna 600 meter boven de stad, zeker 6 graden koeler – een frisse twintig graden. We wandelen langs het spoorbaantje naar de voor mij bekende Schwimmbadweg. Bij de alpaca’s draaien we links en aanschouwen het fantastische alpenpanorama.
Foto’s makend en ons vergapend aan de natuur kijken we even om de hoek bij het zwembad. Meermaals heb ik Michel al eens hierover verteld, nu staan we er echt.
We zetten ons op het terras bij Post Victoria. Dat belooft namelijk een ‘Sonnenterrasse’ te hebben, en daaraan is niets gelogen. We vinden met enige moeite een schaduwplekje. Loom genieten we van een plank vol bijzondere kazen en Tirools spek met alcoholvrije biertjes. Het uitzicht is hier ook fenomenaal. De lucht is helderblauw tot ver over de Seiser Alm. Heel af en toe kabbelt er een plukje wolk voorbij. De kabelbaan vervoert met regelmaat reizigers tussen boven en beneden. Benieuwd houd ik het treintje in de gaten. Enkele malen zie ik hem in het station, en verwacht dan dat hij onze kant op komt, naar Maria Himmelfart. Maar niks van dat. Elke keer rijdt hij in de richting van Klobenstein.
Na de lunch lopen we terug naar het kabelbaanstation en laten ons weer naar beneden schommelen. Michel wil nog wel even terug naar de fruitmarkt om een zak funghi porcini te halen. Dus leid ik hem via een snelle, directe route, door achterafstraatjes naar de Obstplatz. Zelf koop ik voor de verandering eens een fles pistachelikeur. Verguld met onze souvenirtjes lopen we de kleine straatjes terug naar ons appartement.
Onze studio is koel en fris. Wat een goede plek om hier te verblijven. We laten de balkondeur even open en ploffen op bed. Niet slapen, niet slapen… ik zet een wekker voor ons etentje. We vallen toch in slaap.
Ik word eerder wakker dan Michel en ga wat schrijven op het balkon. Ook met de laptop is hier heerlijk te zitten. Ik zou het nog haast verkiezen boven een eenpersoonskamer in het hostel.
Wat evenwel een switch is, is de plek waar we ons avondeten nuttigen. Voor het eerst ga ik eens de tuinen van het centrale Hotel Luna Mondschein in. Vaak ben ik er omheen gelopen en heb me verwonderd wat zich hier bevond, welke welgestelde toeristen hier verbleven. Nu ben ik er zelf, omdat de Tree Brasserie hier haar keuken en terras heeft. Gezeten op een mooie overzichtelijke plek onder wat kleine loofbomen eten we onze ‘sharing’ hapjes. Het is hier zonder meer luxe, dat zie je ook aan de porties. De bediening behandelt ons vorstelijk. Als het niet om dat ‘sharing’ concept was, zou ik het hier aanraden. We zitten er tot het donker wordt, en we de bergen niet meer van de lucht kunnen onderscheiden. Dan wandelen we het kleine eindje terug naar huis en vallen tevreden in ons bed.
zondag
Op zondagochtend word ik vroeg wakker. Ik wil het zonlicht in, maar dat kan ik beter niet via het balkon doen. Dan moet ik het hele rolluik optrekken en zal de kamer zich vullen met licht, waardoor Michel dan wakkerwordt.
Dus wandel ik naar de badkamer, die van de studio gescheiden is met een deur. Ook daar is een raam. Ik zet me in de vensterbank, met mijn voeten op een kastje. De zon is nog niet op, maar dat zal zo gebeuren. Ik zie de helle gloed al achter de berg. Ook zie ik daar gondeltjes. Het is de kabelbaan naar Soprabolzano, waar we gisteren in zaten! Dan breekt de zon door over de bergkam en baadt het tafereeltje in warm ochtendlicht. Schaduwen vallen op de huizen onder me. De dag is hier aangebroken.
Om stipt zeven uur beieren de klokjes van de San Giorgio-kerk op steenworp afstand links van mij. Een monnik in een warm bruin habijt stapt in zijn autootje en zoeft weg. Er wandelen mensen in de schaduwzijde van de straat. De overbuurman rookt uit zijn raam. De poort naar de tegenoverliggende tuinen gaat open, de waarschuwingslamp op de poort knippert. Eén auto vertrekt, daarna nog één. Het hek sluit weer. In de kamer naast mij hoor ik geluid.
We ontbijten met ei en proviand van de heenreis, want de bakker is op zondag niet open. Dan pakken we in en is het aan mij de taak om beide sleutels weer terug in de locker te proppen. We stellen de navigatie in op Monterotondo Marittimo en zoeven zonder problemen het centrum van Bolzano uit. Op naar het zuiden!
Al gauw racen we mee op de lange, zonovergoten snelweg naar Trento. Ik heb de snelwegbingo er weer bij gepakt. De auto is duidelijk nog niet helemaal in orde, want hij heeft er moeite mee de temperatuur binnen laag te houden. Gelukkig zijn we beiden opgegroeid met snikhete vakantieritten, dus we klagen niet. Een Autogrill wordt aangekondigd op de borden, maar we stoppen niet. Het is te laat voor cappuccino, maar te vroeg voor een eerste rustpauze.
Bij de derde Autogrill die geadverteerd wordt stoppen we wel. Maar we komen bedrogen uit: het etablissement heet nu ‘Eataly’ en werkt volgens een heel chaotisch, Amerikaans concept. Toch gaat Michel maar even aan de bar staan voor croissants met pistacheroom en twee caffè. Ik bewaak een statafel waar we evenlater onze minuscule kopjes leegdrinken. Even een pipi en gelijk maar weer door.
We hebben onze auto op de parkeerplaats in de brandende zon laten staan. Nu krijgt de airco het helemaal niet koel meer. Ongemakkelijk gezeten doorkruisen we de Povlakte.
‘Stuurt hij ons over Parma en La Spezia, of over Bologna?’ informeert Michel. ‘Uh, bij Modena even richting Milaan. Dus… Parma.’ ‘Ik wil over Bologna’ vindt Michel. Dus ik pruts met de navigatie tot we daarlangs gaan. We vermoeden nog files rond de grote stad, maar daar is geen sprake van. Door de zinderend hete zon stuiven we voort naar het zuiden.
Bij Florence gaan we over op provinciale wegen. We willen langs de grote Conad supermarkt in Colle di Val d’Elsa, dus ook dat tik ik in op de console. De route wordt herberekend en we worden dieper het binnenland ingeleid. In het plaatsje weet Michel nog precies de weg. Behendig wijkt hij van de aangewezen route af en stuurt ons het dak van de supermarkt op, waar enigszins overdekte parkeerplaatsen zijn. Ondanks de beschutting is het nog steeds medogenloos warm.
We pakken een karretje en kopen in voor de komende week. Michel is blij weer in zijn favoriete supermarkt te zijn. Ik ben hem voor de eerste twintig minuten kwijt op de groente- en fruitafdeling. Zelf wandel ik naar de vaste aankopen: fette biscottate, chocopasta van een lokaal merk. Ik kijk even naar pistachecrème, maar die is hier net zo duur als in Nederland. Volgens mij is het onlangs heel erg in trek geraakt, want pistache wordt al jaren overal in verwerkt. Ik laat het even.
Vanaf de Conad slingeren we verder over kleinere wegen naar het huisje toe. Toegegeven, vanaf hier is er geen grote weg die directer naar onze bestemming gaat. Maar zo aan het eind van de middag eist dat geslinger door de heuvels wel z’n tol. Gelukkig houdt Michel van sportief rijden.
Precies om één minuut voor zes staan we voor het huisje. Monterotondo Marittimo was makkelijk te vinden, maar het grindpad naar het huisje niet meteen. Hoe vaak je het ook op de kaart bekeken hebt, in werkelijkheid is de herkenbare begroeiing meters hoger, dat opvallende huis geschilderd, of de schuur waar je linksaf moest, tegen de vlakte gegaan. Hoe dan ook, we vinden het.
Onze contactpersoon Christina staat ons al op te wachten. Ze laat ons het hele huis zien en praat gelukkig prima Engels. Er is een hal, een waskamer, een brede woonkamer. Panorama-uitzicht over de vallei voor ons, zeezicht met op heldere dagen aan de horizon Elba en Corsica. Een keuken, met buiten een overdekt terras dat grenst aan de olijfboomgaard. In het souterrain twee slaapkamers, twee badkamers, en een heuse dressing room. Terwijl Michel even wat papieren gaat halen vraag in Christina naar alle kunst aan de muren. Ze legt me uit dat die gekozen zijn door de originele eigenaresse, een dame die nu in Noord-Italië woont. Christina heeft – nadat zij al haar persoonlijke bezittingen hier een beetje uitdunde – de taak op zich genomen om het huis te verhuren. Te zien aan de notities in het gastenboek zijn nog niet velen ons voor geweest.
Christina laat ons achter en we proberen gelijk de WiFi. De moderne router op het dressoir in de woonkamer biedt ons een QR-code. Die werkt helaas niet, want de router heeft niet meer de originele instellingen. Via de app Fing op mijn telefoon zie ik hoe hij wel zou moeten heten. Michel zucht. ‘Christina appen dan maar’. Ondertussen onderzoek ik het apparaatje van alle kanten en vind een WPS-knop. Vrijwel gelijk heeft mijn Android-telefoon verbinding. ‘Wat is het wachtwoord dan?’ wil Michel weten. Dat kan ik niet uitvogelen, want dat heeft mijn telefoon vast ergens versleuteld opgeslagen. Een iPhone blijkt geen WPS-functie te bezitten en er is ook geen app voor te downloaden. Dan vindt Michel uit, dat een reeds verbonden Windows-laptop wél het wachtwoord ergens onversleuteld kan tonen. Dus gelijk pak ik mijn Thinkpad uit zijn tas en ga aan de slag. Dit is een hackertaakje voor mij. Michel is inmiddels naar de keuken gekuierd en pakt de boodschappen uit. Binnen vijf minuten heb ik het wachtwoord. Eerst toon ik het hem, dan leg ik het op een briefje onder de router. Zo, dat kan bij de volgende gasten niet mis gaan.
We besluiten de eerste avond door buiten op het terras te eten. Er staat nog een warm windje terwijl de zon achter het huis ondergaat. We horen krekels, vogels, en een eindeloos koor aan blaffende honden in de omgeving. Waar de één stopt begint de ander. Pas als de nacht valt worden ze allemaal stil.
Zo ook wij. We hangen onze klamboe aan een spijker boven het bed en doen de oogjes toe.
maandag
Maandagochtend ontbijten we op het terras naast de keuken. Michel maakt cappuccino’s en we eten zijn favoriete crackers: fette biscotate. Natuurlijk bak ik ook mijn eieren, ik kan niet zonder. Daarna trek ik me terug in de hangstoel in het tuintje om te lezen. Michel sleept een tuinstoel ernaast. Zo zitten we, uitkijkend over de weidse dalen voor ons. De zon klimt langzaam hoger. Gedurende de ochtend wandel ik om het huis heen en film de enorme lavendelstruik die vol zit met prachtige vlinders.
Wanneer het te warm wordt verhuizen we naar het terras. Ik pak de laptop en zoek wat dingen op. Michel maakt ondertussen lunch: piadine, van mijn meegebrachte wraps. Die komen zo nog goed van pas. Ik wil nog wat lezen, maar in de hangstoel is het nu echt te warm. Dus plaatsen we de twee tuinstoelen die we nog niet gebruikt hadden, op het terras vlak aan de tuin. Stoelen genoeg hier, prima plek zo. Een klein tafeltje uit de huiskamer ertussen en we kunnen onze spullen ook kwijt. Het waait lekker door, wat de hitte draaglijk maakt.
In de namiddag komt Michel met een voorafje van worst en kaas. Terwijl hij Formule 1 races kijkt, struin ik in huis rond en zet een verdwaalde wesp buiten. Het zal niet de laatste zijn. Michel voegt daar later nog een bij en een vlieg aan toe.
Vanavond gaan we op het terras beneden achter de slaapkamer eten. Dat is wel een stukje lopen met alle spullen, maar dat verschaft mij mooi werk. Het uitzicht daar is werkelijk fantastisch. De zon, die op het zijterras al achter het huis gedoken is, staat hier nog helder te branden aan de westelijke hemel. Langzaam daalt hij naar de heuvelkam. Beneden in het al stijgen pluimen rook op van een kleine energiecentrale die op de onderaardse stoom fungeert. De hemel kleurt oranje. Het gras en de struiken ruisen, als in koor beginnen alle honden in de buurt te blaffen. De één steekt de ander aan. Misschien dat alle baasjes nu thuiskomen. In de verte zie ik een stadsbus voorbijsuizen. Zie, de bewoonde wereld is helemaal niet ver weg.
Zodra de zon weg is en de hemel vaal kleurt lopen we nog even van ons erf af naar boven. Langs de podere, het pad op naar de twee hoger gelegen huizen. We slingeren er tussendoor en staan stil. Michel blaast uit. Ik vraag me af: zou elk dorpje met ‘Marittima’ of ‘-o’ zo heten, omdat je vanaf de top de zee kan zien? Ik fotografeer. We hopen dat er nu niet een waakse hond naar buiten komt, dat zou vervelend zijn. We wilden kijken of hier een pad naar boven was, maar helaas. Ook deze bewoners gaan kennelijk gewoon helemaal de grindweg af naar het dorpje. De electriciteitskabels, hoog in hun houten palen, lopen wel rechtstreeks de heuvel op. We keren maar om en gaan onze steile grindhelling af, waar ons huis koel en uitnodigend op ons ligt te wachten.
We gaan nog buiten zitten op het zijterras, en doen lantaarns aan om de wilde zwijntjes op afstand te houden. Maar ik hoor ze niet vanavond. Misschien één, hoger op de heuvel. Zien doe je ze toch niet, in de schemering maken je ogen van alle ruis een bewegende vorm, als je het maar zien wil.
Ik ga naar binnen om het kleine afwasje te doen. Nadat ik klaar ben staat er een plas water op de vloer. Het verbaast me niet echt; ik heb het afdruiprek onder in het gootsteenkastje teruggezet, die zal wel nalekken. Ik dweil het een beetje op en schenk er geen aandacht meer aan. Tijd om te slapen.
Ons huisje in Monterotondo Marittimo, het verdient een ode. Het dorpje zelf is voorbeeld van een typisch Toscaans ‘suikertaartdorp’, maar dan heel klein. Dit Monterotondo (er is er nog één nabij Rome) heeft eigenlijk maar één hoofdweg, die auto’s in één richting rond het dorp voert. Ten noordwesten is een kruispunt waarop alles gebeurt. Het lokale restaurant annex dorpscafé, de basisschool, een speeltuintje – recht tegenover een onbemand bezinepompje – wat parkbankjes. Om de hoek een kleine Coop supermarkt. Verderop de Poste Italiane en de Carabinieri, die niet ontbreken mogen. Het echte centrum is bedoeld als autovrij, maar daar trekken de Italianen zich natuurlijk weinig van aan. Heel af en toe wriemelt zich een dappere Fiat Panda of een veel te dikke SUV door de schaduwrijke steegjes. Bij elke huisdeur hangt wel wasgoed, aan provisorische lijnen.
Dan, de gestrooide weggetjes rondom het dorp. Er zijn een paar uitvalswegen van de heuvel af, de omringende dalen in. Die kennen allemaal weer zo hun aftakkingen, parallel aan de hoogtelijnen van de berg. Ons huisje ligt ook aan zo’n weg die zich parallel aan de berg vleit. We slaan af bij een groot geel statig huis, omheind, met erf en landbouwmachines. Hoge loofbomen bieden schaduw, en onttrekken het erf aan de ogen van voorbijgangers. Wij rollen voort, enkele kuilen ontwijkend. Langs een watervoorziening, die gebruik lijkt te maken van de hete stoom die hier overal uit de grond gewonnen wordt. We doorkruisen riet, wat duidelijk speciaal voor dit pad regelmatig gekapt wordt. Hier ontspringt een kleine bergstroom, die naar beneden toe de vergeelde velden siert met weelderig groene bosschages, en nog meer riet. Het dorp ligt nog steeds aan onze rechterhand boven op de heuvel.
Dan begint op de helling links ‘ons land’. De velden gevuld met onordelijk verwilderde olijfboompjes. In het hoge gras lijken het niet meer dan bolle struikjes. We duiken weer een stukje de helling af en komen bij een driesprong. Rechts, hoger op de heuvel, nog twee huizen. Geen pad naar de stad. Recht voor ons: een ruime podere, iets luxueuzer dan de onze, met een groot automatisch hek. Dan links, steil naar beneden, onze inrit. Het vervallen hek staat doorgaans open, we rollen zo ons erf op.
Gelijk links is een scheve ruwhouten carport, waarvan het linnen doek al flink verweerd is door de zon. De auto past er gelukkig onder en geniet zo wat schaduw gedurende de dag.
Dan de tuin, die nog iets afloopt; voor ons de besproken olijfboomgaard, rechts het huis. Een brede stenen trap, die ons op de satellietkaart het huis gelijk deed herkennen, leidt naar de voordeur.
Binnen, op de begane grond, een hal, een brede woonkamer, en een keuken. De kamers hebben dikke muren en kleine ramen, om de hitte alswel de kou buiten te houden. Door de keukendeur, die altijd openstaat, lopen we zo het terras op. Aan een brede tuintafel eten we onze maaltijden, lezen we onze boeken, en typ ik dit reisverhaal. De overkapping zorgt dat we het koel houden. In de tuin, omringd door een kleine cirkel van rotsblokken, staat onder meer een hangstoel. Die is op de heetste uren van de dag off limits, zo warm wordt het daar.
Beneden, onderaan de trap, vinden we twee slaapkamers, twee badkamers, en een heuse dressing room. Ook hier kunnen overal de ramen, deuren en luiken naar believen open. We wennen er hier maar aan dat we het hele huis zo veel mogelijk laten doorwaaien. Daarmee kunnen we niet voorkomen dat er af en toe een vlinder, mot, of wesp vast komt te zitten. Meestal vinden ze hun weg wel weer naar buiten.
Overdag zitten we op het terras naast de keuken. In de tuin staan twee vijgenbomen, een fikse rozemarijn, jasmijn diverse tinten roze, verschillende cactussen. Vogels tsjilpen de hele dag. Grote vlinders klapwieken ongegeneerd voorbij, met een gelukje de stenen palen van het terras omzeilend. De voortuin wordt gesierd door nog meer jasmijn, alsook enkele rozenstruiken. Aan de westkant bevindt zich nog een enorme lavendelstruik, waar meer vlinders fladderen dan ik ooit tegelijk bij elkaar heb gezien. Vanaf laat in de middag kraait er ergens op de heuvel wel een haan.
Achter het huis, op de zuidhelling, staan cipressen, brem, en nog meer olijfbomen. Ver het veld in komen we niet, want het gras staat hoog en daartussen zoemt een keur aan stekende insecten. Verstoor dat leven bewust niet. Het land is van ons, we kijken er over uit. ’s Avonds, in de schemering, wordt het afgeschuimd door knorrende wilde zwijntjes. Op een ochtend spotten we een verbaasde kleine vos.
Dan het uitzicht. Op het oosten, de richting waarin ons keukenterras gelegen is: de buren. Op een paar honderd meter afstand begint hun land, met hun olijfboomgaard. Nu en dan scheurt de buurman op zijn trekker voorbij om de boel te maaien. Daar doet hij gerust een hele dag over, inclusief ruime rustpauze in de siësta. Verder horen of zien we weinig van de mensen aan het begin van de weg.
Dan zuid, het fenomenale typische Toscaanse landschap, waar we bijna van oost naar west over uit kunnen kijken. Op heldere dagen herkennen we toppen in de verte als Elba, Corsica, en zelfs Sardinië. Overdag zijn het blauwe heuvels, ’s nachts gaan er piepkleine lichtjes aan. De eerste dagen staren we uren in de verte, herkennen elk klein heuveltje en boompje, totdat we, verwend, er aan gewend raken. Wat zijn we rijk. En toch is dit zo bereikbaar. Als je het maar weet te vinden in dit eindeloze Toscaanse land.
West, niet te vergeten. Een stuk tuin dat we weinig bekijken, tenzij vanaf ons overdekte slaapkamerterras dat aan het souterrain grenst. Uitkijkend naar het zuidwesten zien we aan de horizon louter vaalblauwe bergen en beboste heuvels. Dichterbij liggen andere vervallen huizen te bakken in de zon. Ieder zijn eigen olijfboomgaard, weiland, en schuur. Er is land genoeg. Afrasteringen zijn er nauwelijks. Achter een heuvelkammetje stijgen doorlopend grote dotten stoom op. Later in de week leren we dat dit natuurlijke stoom is, die gewonnen wordt uit de geothermale activiteit die zich hier vlak onder het aardoppervlak voordoet. Verderop, hoog langs de berg, een uitvalsweg naar Monterotondo Marittimo. Boven op de heuvel, potsierlijk: een hoge betonnen stoomturbine.
Als je dat element in dit landschap voor het eerst ziet, denk je als ons even dat je terug bent gegooid naar het Münsterland vlak over de grens. Zware industrie, hier in de idyllische heuvels van de Toscaanse Maremma? Maar niets is minder waar. De berg, waarop de turbine staat, is een bron van loeihete onderaardse stoom. Het dorp en de landerijen eromheen maken hier dankbaar gebruik van. Dus prijkt bovenop de berg de grijze toren, en lopen er overal door de weilanden dikke grijsgroene buizen, hier en daar uitmondend in dampende waterbassins. Het maakt de turbine daar niet minder lelijk, maar wel acceptabeler.
Hoger op de heuvel dan, aan de voorzijde van het huis, kijken we op naar enkele huizen, schuurtjes, en rommelige boomgaardjes van buren. Daarboven een horizon van statige beige, geel, en perzikkleurig gepleisterde oude Italiaanse huizen. Vier verdiepingen aan smalle ramen met luiken. ’s Avonds horen we gelach en gejoel uit de straten van het dorp, tot de avondklok luidt. Als de kinderen naar bed moeten blaffen de honden in de heuvels nog een paar uur, maar binnen horen we ze niet. Overdag is het stil, op het gezoem van alle insecten na. Na een week herkennen we de drie auto’s van de buren; meer verkeer komt er niet voorbij.
Toch; elke dag komt er wel een vale Piaggio Ape ons weggetje in gesukkeld, om vermoeid één van de karrensporen op te klimmen een boomgaard in. Dan ronkt ver van ons de bosmaaier, god mag weten wat ze daarmee doen, of klinken er snelle Italiaanse conversaties tussen de boompjes. In de morgen en in de avond is men druk, in de siësta ligt alles ontegenzeggelijk stil. De bosmaaier valt stil, de Ape rolt terug naar het dorp, de lunch wordt genuttigd. En zo gaat iedere dag voorbij.
dinsdag
Om half acht in de morgen sluip ik uit bed. Sluit de slaapkamerdeur achter me en ga naar boven, het ochtendlicht in. Michel slaapt door. Ik pak mijn e-reader en leg me in de hangstoel, waar ik ‘De Golf’ van Lieve Joris lees. Het gras is nog nat van de dauw. Vlinders klapwieken dicht langs me heen. Ergens tsjilpt een vogel met een uitgesproken mening.
Dan vult het dal zich met geelgoud licht. Grassprietjes lijken te ontwaken uit de nacht. De zon komt op over de heuvel. Een paar dagen geleden keek ik hier nog naar vanuit het badkamerraam van een stads appartement. Om mij heen toen galmende blokken en nauwe straten. En nu ben ik hier. De weidsheid is onbeschrijflijk. Deze eindeloze golvende grond, de lappendeken waarover dieren zich verplaatsen. Wij mensen, met onze weggetjes, huisjes en schuurtjes, zijn te gast in hun land. Ongestoord zoeft, vliegt en fluit alles zorgeloos om me heen.
Ik rek me uit, de stoel krult met me mee. Dan zie ik de keukendeur opengaan. Michel staat slaperig in de deuropening. Ik zwaai en glimlach. Twee hagedissen schieten weg van het terras. We gaan ontbijten met de gebruikelijke grote koppen cappuccino na. Daarna ruim ik de was op.
We zitten op het terras wat te internetten. Een werkelijk enorme vlinder flapt aan ons voorbij en vindt zijn weg verder door de tuin. De muggen zijn wonderwel ook al aanwezig, dus we geven onze voeten wat Autan om ergernis te voorkomen. Ondertussen bespreken we een bezoekje aan Massa Marittima, de Conad aldaar. Ook wil Michel even het oude centrum in.
Tegen lunchtijd stappen we in de auto. Die staat gelukkig koel onder het afdak op ons erf. Maar, zodra we wegrijden over de heuvel, slaat de hitte op ons (het moet ook alvast gezegd worden, dat de airco suboptimaal werkt). We rijden een klein bochtje door het dorp en gaan dan oostwaarts naar de provinciale weg. Vanaf daar rijden we zuidwaarts. Eerst slingeren we flink door de bossen. De wegen voelen bekend aan: we zijn niet ver van het huisje van vorig jaar. We letten op de snelheidsaanduiding van de navigatie. Op veel plekken mogen we 70 of zelfs 90 rijden, maar in realiteit zijn er te weinig lange rechte stukken, en te veel onoverzichtelijke haarspeldbochten, om dat überhaupt te willen. Dus rollen we met een vaartje van maximaal vijfenzestig door de beboste heuvels. Zodra we het bos verlaten herken ik een afslag: Niccioleta! Dan volgt daarna de afslag naar Prata, met ons huisje. Inderdaad. We bereiken de bekende rotonde met de Osteria, een soort Italiaans roadhouse in the middle of nowhere.
Vanaf hier is het verder zuidwaarts over de vlakte, en dan komt de afslag naar Ghirlanda, gevolgd door Massa Marittima. We rollen de suikertaart op, kibbelen over de misleidende instructies van de navigatie, en vinden onze weg naar de parkeerplaats van de Conad. Er is amper schaduw, we parkeren onder een ielig rankje boom, dat tenminste de illusie van koelte geeft.
Na het gebruikelijke rondje supermarkt leggen we onze spullen in de koeltas en zetten koers naar het oude centrum. ‘Onderlangs via de hoofdstraat’ vindt Michel, ‘bovenlangs via die bomenlaan’ vind ik. We nemen mijn route en lopen even omhoog, maar daarna wel heerlijk koel tussen mooie gebouwen. We zijn verrast hier een restaurant te zien dat zich met mystiek uitziende letters ‘Lonewolf’ noemt. Niet typisch Italiaans.
Vanuit ons huisje van vorig jaar hebben we vaak naar de torens van deze stad gekeken. Nu loop ik er zelf tussen. Michel vraagt me wel tien keer of ik hier écht nog niet geweest ben, maar nee. Vorig jaar hadden we weinig tijd samen hier en ben ik alleen bij de supermarkt geweest. Dit is een uitstekend moment om ook de romantische kant van de stad te bezichtigen. Dus lopen we wat rond over het marktplein en gaan we lunchen bij Café Le Logge. Eerst bruschette, met als toetje tiramisu en panna cotta. Michel verzucht dat de toetjes tegenwoordig maar allemaal in kleine potjes worden geserveerd. Vroeger kreeg je nog een mooi bord met een grote portie. Ach, het gaat mij om de smaak, niet om de hoeveelheid. En eigenlijk nog meer om de sfeer hier. We zitten in een gewelf dat, met grote open bogen, grenst aan het grootste plein van de stad. Van alles komt hier voorbij. Kleine Fiatjes wurmen zich richting panden met smalle donkere deurtjes om te laden en lossen. Toeristen, kwekkend in allerlei interessante talen. Honden, op vier pootjes, op de arm, in een mandje, of in een handtas. Stadsbewoners, die gewoon al bellend naar hun afspraak proberen te komen. En de koelte. Het is hier zo lekker, fris, uit de zon. Ik zit hier, met een mooie lieve man en in een prachtige zomerjurk, met een wijntje en een zalig toetje. Laat de tijd even stilstaan.
Maar, we moeten weer verder, we waren immers gewoon boodschappen aan het doen. Dus wandelen we terug naar de auto (Michel is de locatie een beetje kwijt, maar ik heb gelukkig de bijnaam navigatrice al verworven). We slingeren terug naar huis, wat me voor de tweede keer wel wat misselijkheid bezorgt. Goed op de weg blijven letten, dan voel ik het niet zo. Binnen een half uur rollen we Monterotondo Marittimo weer door. Het is even voor tweeën, we willen even in het dorpscentrum stoppen.
We vinden een steil weggetje omhoog naar een handig twee-laags parkeerdek, midden in het centrum. Na het parkeren ontdekken we dat de onderlaag schaduw heeft, maar daar maken we de volgende keer wel gebruik van. Van alle bouwkundige keuzes in zo’n oud dorpje vind ik dit wel één van de meest opmerkelijke. Dit dorp kwam tot wasdom ver voor de intrede van de auto, of de nood aan veel parkeergelegenheid. Wat was hier voor die tijd? Huizen, tuinen? Wie het weet mag het zeggen.
We lopen een paadje af naar beneden en komen precies aan bij het kruispuntje waar alles gebeurt. Kindjes spelen in de speeltuin, mannetjes zitten te keuvelen op bankjes. Twee agenten met spiegelende zonnebrillen staan woordenloos bij de drie benzinepompjes te niksen. We slaan linksaf bij de kruising en vinden de Coop. Die is gelukkig nog open. We vinden hier geen gedroogde pepertjes, maar zien wel dat er verder genoeg is voor de dagelijkse boodschappen. Bovendien is er kalfsvlees, wat Michel graag heeft. Terwijl hij in de bak met gekoeld vlees kijkt, merk ik de slager op. Een lange man, mijn leeftijd, met indringende donkere ogen. Nee, ik loop hier niet warm van – het maakt me eerder wat ongemakkelijk. Hij zal wel niet zo vaak dames in wulpse zomerjurk voorbij zien komen hier. Na de kassa merk ik het op aan Michel, hem viel het ook al op. ‘Creepy blik. Dat past wel bij dat hij slager is.’
We geven ons parkeerplekje toevallig aan andere Nederlanders die na ons komen. Moeten we ze zeggen dat je beneden koeler staat? Het gaat te vlug. We rollen het dorp uit, de bochtjes door, het grindpad op. Het huis ligt nog loom in de zon, tussen hoog gras met tsjilpende krekels. We torsen onze aankopen naar binnen de keuken in en zetten ons weer op het terras.
’s Avonds maakt Michel eten en zitten we nog lang op het terras achter onze slaapkamer. De krekels vallen langzaam stil, de honden in de verte blaffen. De zon is al ver weg, de hemel kleurt diepblauw, de maan komt op. De windlichten aan onze voeten flakkeren, de muggenkaars tussen ons in walmt. Een eigenwijze vogel blijft een drietonig liedje fluiten, zelfs in de nacht. Michel hoort een uil, zegt hij, die heel anders klinkt dan ik ze in Nederland ken. Het wordt bedtijd. We blazen de kaarsen uit – gelijk valt de duisternis over het terras, en lijkt het nog stiller. We zetten de afwas boven in de keuken en gaan ons bed in.
woensdag
Deze ochtend worden we loom wakker. ‘Je mist je standup’ mompel ik Michel toe om 8:50. Dat mag, het is vakantie, dus draaien we ons nog eens lekker om. Een tijd later zitten we aan ons gebruikelijke ontbijt met biscotate en cappuccino. Ik heb decafé koffie meegenomen, om eens te proberen of afkicken van caffeïne een kans heeft. Helaas moet ik toegeven dat die koffie toch gewoon flauwer smaakt. Doe maar weer gewoon ‘gewone’ espresso. Dan is het tijd om even te douchen.
In de badkamer moet ik eerst de ruimte claimen van een forse spin, die op de muur achter het toilet zit. Met wat indrukwekkende stampjes op de vloer haast hij zich naar een andere hoek van de badkamer, ver genoeg weg dat ik de douchecel in durf. Hij blijft zelfs keurig zitten als ik mijn nagels van een nieuw laagje lak voorzie. Braaf huisdier. Nog zo’n ontmoeting en hij krijgt een naam.
Om twaalf zitten we weer op ons schaduwrijke terras, met esspressi en canoli met pistachevulling.
De buren om ons heen vinden dat het maaidag is. Verderop rijdt een trekker, tussen de olijfboompjes hoger op de heuvel zoemen bosmaaiers. Eén voor éen vallen ze stil. Het is siësta. In de verte horen we een enkel landbouwvoertuig terugkeren naar het dorp. Dan nemen de kwinkelerende vogels en krekels het weer over. Een warme zomerbries ruist door het hoge gras rond de tuin. Hagedisjes schieten langs onze stoelen. Ze lijken ons te zien, blijven stokstijf zitten, en schieten dan snel door. De snelste weg voor een hagedis van het dak naar de tegels is trouwens gewoon met een plof. Daar wen je aan.
Ik smeer me in met de zonnebrandcrème uit Lanzarote, en zet me in de hangstoel. De zon brandt. Ik probeer te lezen. Ik zweet me een ongelukje. Het is te warm, dit trek ik niet. Ik ga nog even in de schaduw zitten en zet me dan aan de afwas. Jeetje, het lekt weer over de vloer. Dit is geen restwater van het afdruiprek. Michel en ik inspecteren het aanrechtkastje en ontdekken dat de sifon gewoon loshangt. Samen draaien we hem stevig aan en daarna stroomt er geen ongewenst water meer door de keuken. Ik dweil de vloer, ga wat schrijven aan mijn reisverslag, en struin het internet af naar inspiratie voor het logo voor mijn websites, wat er toch eindelijk eens moet komen.
’s Avonds eten we weer op het achterterras. Kalfskotelet bij zonsondergang. De lucht is vuilig geel. We kijken naar boven, welke huizenrijen van het dorp we vanaf hier kunnen zien. We herkennen een groot open uitzichtspunt, waar we gisteren al even op hebben gestaan. Nu horen we er schrille stemmen en vrolijk gelach. Elke avond spelen er kinderen, tot de kerkklok luidt, en ze door hun moeders naar bed worden geroepen. De honden in de buurt blaffen en janken, tot ook de laatste slaap boven waken verkiest, en alleen de krekels en de uilen zich nog laten horen. De windlichten steken we aan, de muggenkaars gaat met luid geknetter uit. Onze e-readers gloeien nog enige tijd op, tot bij ons ook de luikjes toevallen, en de mond vaker open gaat voor een gaap. De afwas gaat naar boven, wij naar beneden. Bedtijd.
donderdag
Vandaag gaan we naar het geothermische park dat hier bij het dorp bovenop de heuvel ligt. Vroeg, heb ik gezegd. Om de hitte voor te zijn. Goed, vroeg, zegt Michel. Daarmee bedoel ik acht uur. Met Michel en de hele ontbijtroutine wordt het half elf. Het is al behoorlijk warm. Het doet me denken aan mijn hachelijke wandeling boven Novate Mezzola in 2015, waar het ook te laat in de ochtend was, en te warm. Maargoed, we stappen in de auto en we gaan.
We zetten de auto op de parkeerplaats bij het museum. In de wijde omtrek is geen spatje schaduw te bekennen. Ja, achter het gebouw, waar de medewerkers zelf parkeren. Toe dan maar. We piepen even naar binnen in het grote koele museum. De suppoost staat ons enthousiast te woord in overwegend Italiaans. Michel verstaat genoeg om te weten, dat we gewoon op eigen houtje op pad moeten. Een audiotour zit er niet in, want ‘het internet is stuk’. Italië, hè.
Ze geeft ons ter compensatie maar een folder mee, die zonodig nog verwarrender is. Na enig lopen en lezen beseffen we dat het begin van de route eigenlijk in het dorp ligt, en we hier al bij punt twee zijn. Wat natuurlijk heel logisch is, want hier is het museum waar iedereen daadwerkelijk begint met wandelen. Italianen, hè.
We lopen het gruispad omhoog de bergen in. Om ons heen zien we al allemaal zwartgeblakerde stomende hoopjes puin. Je kunt je hand er nauwelijks boven houden, het is echt heet. Je mag hier bijvoorbeeld ook je hond niet onaangelijnd laten lopen, die zou zomaar z’n snuit en poten verbranden.
Al gauw raken we moe en beloven elkaar om niet helemaal tot bovenaan te lopen. Véél te ver. Toch lonkt het. ‘Dan missen we wel het panoramapunt’ zeggen we tegen elkaar. Nog een stukje dan. Hier en daar is gelukkig wel wat schaduw van bomen langs het pad, en ook een slokje water doet goed. Eerder dan verwacht zijn we bij het geroemde uitzichtspunt.
Natuurlijk zie je vanaf hier pontificaal de betonnen turbine. We beginnen door te krijgen dat die iets met de onderaardse stoom te maken heeft, en hier niet steenkool staat te verbranden. Na wat foto’s en menige zweetdruppel wandelen we door, de heuvelkam over.
Daar treffen we een team van stoere jongens die een mountainbikeparcours aan het bouwen zijn. Terwijl we langslopen timmeren ze aan de plankjes van een indrukwekkende hellende u-bocht op de rand van de heuvel. Michel ziet een ritje daardoorheen wel zitten, ik stel het me liever maar niet voor.
We vervolgen het pad, want de verte belooft weer schaduw. Om ons heen overal gruishellingen in de meest bijzondere kleuren. Het steen is voornamelijk muisgrijs, met sporen van steenrood, purper, blauw en diepzwart. Hier en daar sist de aarde en kringelt rook op.
Omdat we zo uitkijken naar de schaduw lopen we rechtdoor, en volgen daardoor als het ware het pad tegen de looproute in. Het is allemaal niet zo ver, als je tussen de bomen door loert zie je ergens verder op een heuvel wel weer een andere toerist sjokken. Dus lopen wij tegen de klok in. Eerst door het koele gebladerte, waar op zich de geothermische activiteit niet zo veel van zich laat merken. Maar dan gaan we een zonovergoten gruisgebied in, waar een kronkelig pad ons met zo veel mogelijk slingers langs allemaal indrukwekkende stoomgaten leidt. We zien een groepje Italianen dat het pad met de klok mee is begonnen, dus we vervolgen onze weg en lopen zo’n beetje in hun richting.
Dan komen we medewerkers van het mountainbikepad tegen, die pinnen in de grond slaan en met wit lint een pad uitzetten. Nouja, laten we dat dan maar volgen, dan komen we vast weer aan het begin. Enkele honderden meters verder bevinden we ons midden in het gruis in de verzengende hitte, en beseffen dat dit niet de route kan zijn. ‘Daar sta je dan, met je goeie gedrag’ zucht ik. Het Italiaanse groepje is ook ergens boven op de heuvel achter een boom verdwenen. Terug dan maar, want waar zij zijn, is vast de juiste route.
Wat geklauter, en een stap over het lintje later, zijn we inderdaad weer op het juiste pad. Ruisende bomen en een zuchtje wind maken het wandelen weer iets gemakkelijker. Terwijl ik wat foto’s en video’s maak hobbelen we weer naar het startpunt toe. Mijn linnen blouse voelt aan als een natte theedoek, mijn elastische jeanslegging is helemaal niet bedoeld voor dit weer. Straks maar weer lekker douchen.
Op de terugweg naar beneden haalt het Italiaanse groepje ons aanvankelijk in. Maar, wij bereiken het museum eerder, omdat een dame in het gezelschap telefoon krijgt. Natuurlijk moet dat direct daar en ter plekke op hoge toon uitgesproken worden, en haar vrienden moeten maar wachten.
In het museum is de blije suppoost nog aanwezig. Ze verkoopt Michel kaartjes voor de entree. We mogen het heerlijk koele gebouw in. De enorme hal staat vol met schaalmodellen en foto’s van het gebied. Hoewel het overzicht van natuurwonderen in de wereld wel aardig is, kenmerkt het museum zich voor de rest door een heleboel herhaling. In Italiaans en krakend Engels wordt overal benadrukt hoe wonderlijk het is dat stoom zich vanuit de kern van de aarde juist hier aan de oppervlakte toont. Aan het einde van de hal staat een geometrisch bouwsel, dat een futuristisch theatertje blijkt te zijn. We zetten ons op paddestoelkrukjes en volgen de Engels gesproken film. Of: eigenlijk bevinden we ons in een ruimtevaartuigje met aan drie kanten ruiten, dat ons van boven naar beneden door de aardlagen voert. Een enthousiaste Engelse vrouwenstem joelt bij elke aardlaag hoe bijzonder die is en doet alsof ze dit tripje dagelijks maakt. Op een gegeven moment gaat het zo snel, dat het beeld flikkert voor onze ogen. Misschien zijn we hier gewoon te oud voor, misschien is het verhaal gewoon te onsamenhangend. Dol en duizelig laten we deze geologische artist impression aan ons voorbijschieten, tot we er zat van zijn.
Nadien lopen we nog even braaf langs wat stenen in vitrines en wagen ons dan weer in het verzengende zonlicht. Oja, de auto stond hier ook nog te bakken. We installeren ons met au’s en ah’s in de hete zwarte stoelen en ik zoek snel op of de supermarkt nog open is. Volgens Google is hij dicht, dus we gaan linea recta naar huis.
Michel maakt piadine, waarbij we wijn en siroopwater drinken. Ik pak de laptop er weer bij en knutsel samen met ChatGPT een leuke online versie van Jumbo’s ‘Het Advertentiespel’ in elkaar. Toegegeven, het is een leuke exercitie, maar het spelletje was vroeger als kind toch een stuk amusanter dan nu.
Om half zes gaan we nogmaals – wederom met de auto, we zijn moe – richting supermarkt, en kopen nog wat zaken voor het avondeten. Ook doen we er drie muggenkaarsen bij, want zonder kunnen we niet. Dan lopen we even de smalle straatjes van Monterotondo Marittimo in. Ja, er waagt zich heel soms een enkele auto door de smalle steegjes. Maar nee, het is er niet voor bedoeld. Overal hangt was buiten. Er is zelfs één huis waar het wasrekje gewoon naast de voordeur buiten op straat staat. Wie steelt die onderbroekjes nou? We komen langs een zogenaamd restaurantje dat volgens Google het beste uit de buurt is. Eén blik naar binnen doet ons anders oordelen. Een betegelde ruimte met TL-verlichting, enkele schots en scheef neergezette formica tafeltjes, en twee frisdrankkoelkasten. Iemand zit verveeld achter de balie en merkt ons niet op. Dit is geen toprestaurant, dat zien we zo. Daar gaan we dus niet heen.
Na voorrang verleend te hebben aan een paar snorrende Piaggio’s wandelen we weer terug naar onze auto. Het is me opgevallen dat, anders dan in Pitigliano, het vrije uitzicht voorbehouden is aan de bewoners. Nergens een steegje waar je even in kunt om van de heuvel af te kijken. Ook passeren we een donkere, stille kunstgalerie. De deur staat open en de kunstenaar wandelt rond, maar eerlijk: wie komt hier nou? Maar ja, ieder verdient z’n podium.
We rollen de auto terug naar huis en gaan eten op het boventerras naast de keuken. Daarna ga ik met de laptop in de hangstoel liggen. Michel komt weer in de tuinstoel naast me zitten. Gek genoeg is het internet verder van huis weer beter dan vlak buiten de deur.
Het is hier echt heerlijk liggen. Zoveel vlinders, klaprozen, boterbloemen. Het enorme uitzicht. Langzaam valt de schemer in en koelt het ook ietsje af. Ik knutsel aan mijn Advertentiespel tot de muggen mijn enkels te vaak te grazen nemen, en het bedtijd is. Morgen weer een nieuwe dag.
Dit verhaal gaat, net als dit, om een pinguïn. Dit verhaal speelt echter later, in 2005. Ik ben met Sander kamperen in Freiburg. Als brave toeristen gaan we iedere dag iets doen in de omgeving.
Vandaag zijn we naar de Keidel thermale baden gegaan. Met de tram, lijn 1, zijn we naar het centrum gerold. Vanaf daar hebben we de bus naar het stadsdeel Sankt Georgen genomen. De laatste paar honderd meter lopen we door de wijk. We hebben onze zwemspullen mee. Tijd voor een heerlijk dagje ronddobberen in verwarmde poelen en bubbelbaden.
Het is al namiddag als we onszelf uitschudden, afdrogen, en het bad verlaten. Het was heerlijk, zo’n duik. Nu kunnen we met natte haren terug naar de camping. ‘We kunnen hier nog even eten inslaan’ zegt Sander slim. We zijn er inmiddels aan gewend dat Duitsers hun winkels vroeg sluiten, en willen niet de kans lopen dat we straks bij de tent zonder avondeten zitten.
In het wijkje bij Keidel bevindt zich een Edeka supermarkt. Voor wie vaker toerist in Duitsland is, mag een gemütliche Edeka in het dorp echt niet ontbreken. De de plantjesmarkt buiten, de warme geurige verse broodjes, overal lokale mensen die roddelen over wie z’n neef nu weer een nieuwe kippenschuur heeft gebouwd. De enorme bierafdeling, de norse Fräulein achter de kassa, en natuurlijk het pinapparaat dat dienst weigert. Een bezoekje aan de Edeka is een onmisbaar deel van een vakantie in Duitsland.
Met wat kleine handzame etenswaren komen Sander en ik bij de kassa. Onze waren worden gebliept, Sander houdt zich bezig met de betaling. Ik kijk achter ons op een onbemande desk. Op het krap bemeten formica bureautje staat een vergeelde terminal. De interface is niet actief. Op een klein deel van het scherm staan onleesbare knoppen gegroepeerd. Leeuwendeel van het scherm gaat echter naar een groot kader met een dikke rand: daar worden normaliter de boodschappen opgesomd. Nu staat er een vrolijke 8-bit Tux. Ik herken de cartoon van de zittende pinguïn als de mascotte van het Linux-besturingssysteem.
Zonder Sander af te leiden pak ik mijn camera uit zijn tasje en maak een paar foto’s van de situatie. Ik ben een nerd, en de maker van deze kassa-applicatie kennelijk ook. Ik vind dit leuk, dit moet op de foto.
De kassamedewerkster achter mij vindt het duidelijk niet leuk!
Woest kwetterend veert ze op van haar bureaustoel en buigt over haar kassa. ‘Fräulein, Sie dürfen nicht…’ ‘kein Fotos…’ ze zwaait wild met haar armen. Sander kijkt op, spot de pinguïn, grinnikt. Zonder al te veel te zeggen pakt hij onze boodschappen onder zijn arm en duwt me voort. ‘Laten we hier maar weggaan voordat Helga zo meteen helemaal explodeert.’ Een beetje geërgerd kijk ik om. De camera zit al weer lang en breed in zijn tasje, maar de getergde kassamedewerkster kijkt ons giftig na tot we ver de deuren uit zijn…
vrijdag
Vandaag hebben we bij het ontbijt een extra kop cappuccino. Als ik niet uitkijk, zet Michel de trend in dat hij gewoon cappuccino’s blijft maken tot exact half elf. Daarna mag niet meer, zo zeggen de echte Italianen. Dan is de koe dood. Niet van het melk geven, hoor. En de volgende dag is de koe gewoon weer levend. Maar voor nu betekent het dat de ochtend voorbij is.
Dat is te merken ook. Het is drukkend heet aan het worden. Gelukkig maar dat we op het terras in de schaduw zitten. Voor lunch eten we crostini’s, die Michel zonder meer lekkerder klaarmaakt dan we ze bij de bar in Massa Marittima aten. Daarna trekt Michel goedmoedig zijn zwembroek aan; dan kan ik niet achterblijven. Tijd voor mijn bikini. Zo zit ik aan tafel en werk aan mijn Advertentiespel. Ik ga er helemaal in op, tot de muggen me uit mijn focus halen. Ze zijn vroeg vanmiddag. Tijd voor meer bedekkende kleding.
Michel merkt op dat we geen olijfolie meer hebben. Zelfs de huisvoorraad is op. Daarom gaan we te voet naar het dorp. Eerst een eind ons weggetje af lopen, langs het gele huis, en dan langs de uitvalsweg omhoog het dorp in. Wat we al dachten: het is een aardige klim. Bij de rand van de het dorp spot Michel een mooi houten trappetje dat ons veilig naar de dorpskern leidt zonder dat we ons in een haarspeldbocht hoeven te begeven die steil op de helling ligt, en waar de auto’s (wij ook hoor) op goed geluk doorheen rodelen. Eenmaal boven kiezen we de straat midden door het centrum. Meer dan een steeg is het eigenlijk niet, daarom staat er aan weerskanten een koddig klein verkeerslichtje om gedoe met tegenliggers te voorkomen.
Op de kop van het dorpje, tegen het eerste huis aan, staat een bankje. Daarop zitten twee oude heertjes wat te keuvelen. Tot dusver heb ik ze elke keer dat we een rondje om de dorpskern reden, zo gezien. Maar hey, dit is Italië. Je zou toch niet anders verwachten?
Als we de hele straat – die in het midden even uitwaaiert tot een nauw pleintje met café én alimentari – zijn doorgelopen, kunnen we langs de kerk door een nauw poortje de stad uit. En, zie daar: we staan boven aan de parkeerplaats die we al kennen. We vervolgen onze route naar beneden, om het hoekje, naar de Coop. We halen olijfolie, wijn, en als toetje panna cotta. In het drankenschap spot ik een enorme fles helder vocht: 90% pure alcohol. Ik sta ervan te kijken, Michel niet. ‘Dit heb ik wel eens meegenomen voor vrienden. Hier maak je zelf limoncello mee.’ Iets minder verbaasd loop ik door. Het is ten slote Italië.
We lopen linksom rond het dorp en kijken waar in het dal we ons huisje zien. Dat is niet moeilijk: je volgt de electriciteitsdraad naar beneden en tada, daar is het huisje. Het kost Michel soms wat tijd om dat ook echt te bevatten, want op wonderlijke manier draait hij de omgeving soms zo, dat voor hem alles in een andere richting ligt. Ik wijs het huisje aan, houd me bewust een paar minuten stil, totdat alle ‘huh’ ‘oh’ ‘hè?’ ‘oh’ ‘nee’ ‘of toch?’ ‘ach ja!’ kreten over zijn, en dan weet ik dat we het allebei zien.
Links van ons is inmiddels een oud dametje op een bankje gaan zitten. Ze draagt een gewatteerde jas, wat bij dit weer nogal gek is. Maar oude mensjes kunnen het koud hebben. Ze heeft een opengevouwen boekje met kruiswoordpuzzels in haar ene hand, een pen in haar andere. Ze merkt ons niet op. De keuvelende mannetjes, die we vanaf hier weer kunnen zien, ook niet. Dit is hier vast heel normaal.
We lopen het dorp weer uit via de twee steile slingertjes, nu ons schrap zettend naar beneden. Motorgeluid van om de bocht waarschuwt ons voor felle kleine autootjes die zichzelf onbesuisd tegen de heuvel op slingeren. Dat hier een voetgangerstrap naar beneden is aangelegd, is waarschijnlijk maar beter voor de veiligheid ook. Ik probeer de iets kortere en steilere Via Santa Lucia (soms geschreven als Santa Luca) nog even, maar beland aan het begin van iemands erf. Je weet nooit of daar een doorgang is, en belangrijker: geen waakse hond. Zoveel winnen we er niet mee, dus ik klauter weer omhoog, waar Michel nog staat te wachten. Op het laatste moment merken we twee honden op, die vanaf een garagedak geïnteresseerd naar ons kijken. Gelukkig blijft het daarbij.
De rest van de weg moeten we in de berm lopen, maar dat gaat. Dan komen we weer bij het gele huis. Tot onze verbazing loopt de hond buiten. Hij komt om het huis heen en draaft zo via het openstaande hek de weg op. Bij elke paar meter blaft hij naar ons. We lopen maar gestaag door, nu en dan achterom kijkend. De hond volgt ons op een tiental meters afstand. Wij lopen over zijn erf, dat is duidelijk. Geen eigenaar die hem terugroept. We verwachten net dat hij een sprintje in zal zetten, wanneer hij stopt. We kruisen het riet bij de waterstroom en laten de hond achter ons. No way dat we nog teruggaan.
Michel maakt eten, ik ruim de droog geworden was op. Terwijl de zon langzaam naar het westen zakt maak ik prachtige foto’s van het hele dal. Het is hier zo onmetelijk uitgestrekt, je raakt maar er niet op uitgekeken, en tegelijkertijd veel te snel aan gewend. Het vooruitzicht dat we over ruim een week weer dichter bij de beschaving zitten, is nog niet voor te stellen.
zaterdag
Het is vandaag precies vier jaar en twee dagen geleden, dat Michel met zijn oud-collega’s Erik en Laura in Pitigliano afsprak. Vandaag gaan we er weer naar toe om Erik te ontmoeten; Laura kon dit maal niet. Voor Michel is dit een soort geplande reünie, voor mij is het inmiddels het tweede jaar dat ik naar dit prachtige dorpje ga. Een lange rit wordt het wel, dus gaan we bijtijds weg.
Erik is met de auto op weg door Italië en kampeert overal en nergens. Michel heeft zijn route zuidwaarts zo’n beetje kunnen volgen. Omdat Erik al nabij Rome kampeert, en Pitigliano nou eenmaal dé leuke plaats met die geweldige herinneringen en dat goede restaurantje is, spreken we daar af. Even hebben we getwijfeld over een overnachting aldaar, maar we zagen er van af.
We scheuren met de auto zuidwaarts richting Massa Marittima. De navigatie stuurt ons bij Ghirlanda linksaf de velden in. ‘Gaat dit goed?’ informeert Michel. Hij wilde eigenlijk door naar Follonica en daar de Aurelia op. Nee, we gaan eerst een eind zuidoost langs provinciale wegen. De airco doet goed zijn best, maar wint het niet van de hitte. De zon kruipt steeds hoger, en we moeten nog zeker anderhalf uur. Maar, dat wisten we. En het is het helemaal waard. Pitigliano is een adembenemend stadje, schitterend om te zien. Het is alsof de hele stad omhooggerezen is uit de steile tufsteen rotsen waar het tot aan de rand op gebouwd is. Dat trekt zeker toeristen aan, maar zoals overal hier in Toscane: non che un solo pollo. In mijn woorden: ‘er is geen kip’. Verwacht geen massatoerisme zoals in Rome of Florence.
Net als vorig jaar heb ik weer een mooie jurk uitgekozen. Voor het rondflaneren in zo’n fotogeniek stadje moet je niet te praktisch gekleed gaan. Mijn rode, synthetische jurk leek me stunning, maar te warm, dus heb ik voor mijn donkergroene jurk van dik katoen gekozen. Sandaaltjes eronder, hoedje op.
Na eindeloze rit door de velden draaien we de SS1 op, waar we bij Albinia weer spoorslags af gaan naar links. Ik herken dit nog van vorig jaar. Hier in de buurt ligt de Via Aldi, vast niet vernoemd naar de supermarktketen. Dit jaar belanden we gelukkig niet achter een traag rijdende auto met boot op de oplegger. Na enig slingeren door de pijnbomen in het vlakke land komen we bij het eerste kleine suikertaartje, wat we herkennen als Manciano. Het staat ook overal op de borden. Toch zijn we er nog niet: het suikertaartje heet Marsiliana, en ligt kennelijk in de regio Manciano. Volgens de klok zijn we er ook nog niet. Maar dit leek vorig jaar allemaal veel dichterbij…
Eindelijk, na om het echte Manciano heen getold te zijn, zien we na een heuvelkam opeens het prachtige Pitigliano voor ons liggen. We passeren enkele toeristen die langs de kant van de weg foto’s van de stadsfaçade staan te maken. We rollen ook voorbij de inham in de rotswand, waar we vorig jaar zelf foto’s maakten. Dan weer omhoog, links, rechts, zigzaggend het stadje in. Michel piekert alvast over een parkeerplaats. Erik appt iets – waarschijnlijk dat hij er al is. Michel rolt rechtsom naar een straat met parkeerhaventjes, maar alles staat vol. Met wat klungelen en eenrichtingsverkeer komen we dan weer uit waar we begonnen, en Michel besluit om maar gewoon te parkeren waar we dat vorig jaar ook deden. Ietsje lopen vanaf de stad, maar altijd plek.
Inderdaad, en na een klein wandelingetje terug gaan we onder de stadspoort door, en volgen we de nauwe keienstraatjes richting Il Ceccottino. Het logo met het konijn op de rol papier snap ik nog steeds niet, maar het is zo leuk. En het eten is er heerlijk. Erik zit al op het terras ‘op zijn vaste plekje’ en begroet ons hartelijk. We schuiven aan, de obers en serveersters schieten ons toe. Bruiswater, wijn, alcoholvrij bier, en overheerlijke gerechten. We maken er een ruime, smakelijke lunch van. Er wordt veel bijgepraat, herinneringen opgehaald. Het is warm, maar we zitten op het smalle plein in de schaduw van een grote parasol. Er staat een klein briesje. Een perfecte middag om met niet al te veel aandacht door te brengen. De uren zweven voorbij.
Na het feestmaal doen we een kleine ronde door het stadje. We bekijken een kerk, piepen steegjes in die ons een prachtige blik op het dal rondom de stad geven, bestuderen naambordjes, ik koop een kaartje voor vriend Koen. We schuiven nog even aan bij een bar in een ander deel van de stad. Het plein waaraan deze bar gevestigd is, eindigt in een prachtig weids bordes. Links en rechts gestapelde tuinen, geplakt tegen de achterkanten van nauwe stadswoningen. Voor me, een vallei, met heel in de verte een andere wijk op een volgende heuvel. En daar, links, in de diepte, een waterval! Ik probeer het allemaal op de foto te zetten. We drinken fris, espresso, en snaaien zoete koekjes. Dan kijken we naar de tijd. Tegen zeven uur! Oei, als we niet gauw gaan rijden, zijn we pas tegen negenen thuis. Dus lopen we naar de parkeerplaats, waar Erik ook blijkt te staan geparkeerd, en na gedag zeggen gaan we ieder ons weegs.
Eenmaal op de weg herinner ik me wat. We wilden nog naar de enorme IperCoop in Grosseto. Ik tik het in op de navigatie. ‘Half negen’ zucht ik. Sluitingstijd: óók precies half negen. Ik zucht dieper. Het leek me zo leuk om even een half uurtje rond te dwalen in die enorm grote supermarkt, gelegen in een centrum zo groot als een luchthaven. Ik had nog een aantal kleine dingetjes op mijn boodschappenlijstje staan, die ik daar wel dacht te vinden. Maar hoe ik de route ook uitreken en hoe Michel ook de maximum toegestane snelheid volhoudt, we kunnen er niet eerder zijn dan twee voor half. En dan ben je nog niet eens twee stappen in de inkomhal.
We zoeven over de snelweg voorbij de afslag naar het Centro Commerciale Maremà. Waar we al de hele rit last van hebben is de laaghangende zon. Eén reden om volgende keer toch wel te overnachten in Pitigliano. We zouden natuurlijk ook vakantie kunnen vieren in een huisje ten oosten van de stad, maar daar ligt onze interesse niet zo.
We zijn weer acuut wakker uit ons zomerse gemijmer, als we de SS1 naar het noorden op draaien, ten noorden van Fonteblanda. De oprit naar deze snelweg is namelijk betrekkelijk klein. Zo klein, dat zelfs Duitsers er van zouden schrikken. Het ene moment slaan we rechtsaf op een T-splitsing, het andere moment horen we een auto vlak achter ons verhit toeteren. Deze oprit begint gewoon direct op de rechterbaan van de snelweg, wees gewaarschuwd.
Vlak bij Monterotondo Marittimo rijden we langs een dal met, lager op de heuvel, een verlaten elektriciteitscentrale. De zon gaat bijna onder, het uitzicht is prachtig. Ik vraag Michel om om te keren en daar even op het terrein te stoppen. Zo staan we enkele minuten later buiten de auto in de zwoele avondlucht. We strekken de benen en lopen een eindje van de auto weg, totdat we goed uitzicht hebben. De zon is al achter de heuvel verdwenen, de horizon kleurt zachtroze en grijsblauw. We turen naar de rijen blauwe bergen en menen ze te herkennen van het zicht uit ons huisje, niet ver van hier. Heel in de verte meen ik de zee te zien, en daar achter wat bergen van nabije eilanden. Het kan. Ik heb mijn luxe camera niet bij me (zoals altijd) dus ik verg het uiterste van mijn telefooncamera om alles in de verte vast te leggen. Dan staan we een tijdje in stilte uit te kijken. Stilte, eenvoud. Rust.
Als de schemering verder inzet rollen we onze auto door het stadje naar ons huisje. Ook hier zijn de laatste uren van de dag nog getooid met stralend warm licht. We zetten ons op het achterterras om te lezen en te schrijven. Als het donker wordt verplaatsen we ons naar bed.
zondag
Na zo’n dag met een lange rit is het goed om zondags rust te houden. Na het ontbijt ga ik op het terras zitten schrijven. Michel wandelt naar beneden en slaapt een tijd. Intussen doe ik de afwas en sop ik de vies geworden voorruit van de auto. Ook heb ik gisteren onbedoeld een vlek in mijn handtas gemaakt en wil die eruit wassen, maar het lukt nog niet echt.
De vlek is erin gekomen doordat ik bij de laatste bar in Pitigliano een zoet koekje meenam. Het bolletje koek was zo vettig, dat het in de warme tas zo door de voering heen een vetvlek in het leer maakte. Nu breek ik mijn hoofd over de manieren waarop ik de donkere vlek uit de mooie bruinleren tas kan poetsen. Diverse pogingen met zeep hebben niets uitgehaald. Ik speur het internet af en bezin me op groene zeep. Ik wil het eigenlijk tot thuis laten rusten, maar ik ken mezelf: dit moet opgelost worden, letterlijk. Ik zeg niet dat ik het doe, maar ik vermoed al dat ik de komende dagen in de supermarkt een oogje open houd voor een middeltje.
De dag trekt voorbij zonder enige verdere noemenswaardigheden. ’s Avonds ga ik weer in de hangstoel liggen, want dat voelde zo goed. Maar ditmaal vallen de kleine mugjes me al gauw van alle kanten aan. Hoe ik me ook in mijn lange broek opvouw, telkens voel ik prikjes. Dan maar naar binnen. Ah, bedtijd.
maandag
De vakantie begint zich al aardig te weerspiegelen in ons dagritme. We staan vandaag pas om tien uur op. Het is ook niet onaangenaam in de slaapkamer. ’s Ochtends doe je de luiken van het raam en de terrasdeur open. De roldeur naar de badkamer opzij, en dan stroomt er van drie kanten licht de kamer in. Elke ochtend zijn we weer verbaasd dat het alweer lekker weer is. Zodra we uit bed willen, wandelen we eerst even een stukje over het terras. Het is nog koel daar. De eerste wespen en vlinders zwermen je met grote haast voorbij; hun dag is allang begonnen. Verderop in de heuvels hoor je een bosmaaier, of het geblaf van een hond. Het is zo ver weg dat niemand je echt kan zien. Na wat opsnuiven van de frisse ochtendlucht begeven we ons dan door de slaapkamer naar boven.
Tegen tienen stappen we in de auto. Eerst door het dorp, om ons vuilnis van deze week weg te gooien. Er is één tas met groenafval die we maar nergens kwijt kunnen. Dus stappen we de supermarkt binnen en vragen het daar – de smoezelig uitziende spul omhooghoudend. De medewerkster aan de infobalie spoedt naar achteren, waar ze de slager vindt. Ja, de slager met de creepy oogjes! Hij blijkt het beste Engels te kunnen. Met diezelfde intense blik kijkt hij in de verte en raadt ons aan naar ergens noordelijk buiten de stad te gaan – daar zal een stortplaats voor groenafval zijn. Tsja, dat ligt helemaal in de verkeerde richting. We bedanken hem en gaan eigenwijs gewoon op pad naar het zuiden (hij zal het toch niet weten, want we moeten sowieso het eenrichtingsverkeer de stad uit volgen).
Op naar Follonica. Daarvoor nemen we de uitvalsweg die vlak bij ons huisje begint. Net honderd meter de weg op zien we opeens vuilcontainers, waaronder eentje voor groenafval. Há! Het is verder een prachtige rit door golvend landschap, niet eens zo lang. Natuurlijk is het wel weer warm onderweg. Zodra we dichter bij de stad komen worden de wegen drukker. We parkeren bij de boulevard, waar een groot reuzenrad staat. Maar dat is niet het enige dat opvalt. Direct aan de parkeerplaats staat een torenhoog flatgebouw, hoger dan ik ze uit Toscaanse steden ken. Ook in de omringende straten staan hoge gebouwen, die allemaal niet bijster goed onderhouden zijn. Afbladderende verf en kaal beton. Bouwsteigers en balkons gestut met stempels, die er al enige maanden tot jaren staan. Dit is dan mijn eerste indruk van Follonica. Om het gevoel compleet te maken, schiet ik twee selfies van Michel en mij, die later uitpakken als albumcovers van een slechte rapgroep.
We wandelen de boulevard af op zoek naar een zaakje om te lunchen. Er lijkt niet veel open te zijn, dus slenteren we maar wat. Ik rammel van de honger en de zon brandt op onze hoofden. Ik wijs een bord aan waarop Italiaanse zeegerechten staan geadverteerd. Michel kijkt wat bedenkelijk, maar ach ja, wie weet wat er achter zo’n simpel aanbod schuilt? We gaan het eethuisje binnen, dat niet meer is dan een bar en een veranda met strandzicht. Dit kan een parel of een misser zijn. Bij het drinken bestellen fronsen we al wel onze wenkbrauwen. Ik krijg een tonic, Michel krijgt simpelweg een klein blikje ijsthee voor zijn neus. Geen glas, niets. Bamboe bestek en een simpel servetje worden voor ons neergelegd.
Nog voor we goed en wel een slokje drinken hebben kunnen nemen, staat de serveerster alweer voor ons met twee slappe bamboe borden vol met iets van pasta. We knijpen onze ogen toe. Hoe gaat dit smaken? Nou, niet. De pasta is rubberachtig en de smaak ver te zoeken. Michel eet met lange tanden en wordt heel, heel stil. Ik heb hartgrondig spijt dat we dit barretje hebben gekozen. We happen wat van de prut weg, mengen de spartaanse salade zelf. We kijken elkaar aan, staan op, betalen en vertrekken. Dit nooit meer!
Het kost een tijdje voordat Michel weer vocaal wordt. Ik stel voor om bij een grote strandtent verderop ijs te gaan halen. Daar klaart hij van op. De bolletjes fruitijs die we daarna weghappen, staande in de schaduw aan de rand van de boulevard, verdringen de vieze eenvoudige smaak van de vispasta gelukkig. Helemaal goed is het nog niet. Zwijgend lopen we terug naar de auto en rijden naar de Coop.
De Coop in Follonica is groot. We hebben ook aardig wat spullen nodig, dus Michel rolt de kar rond en ik ga alle gangpaden af naar interessante dingen. Het vinden van een doos eieren wordt voor mij een hele toer. Ik vraag een medewerkster naar l’uove maar dat verstaat ze niet. Een Amerikaanse toerist mengt zich ongevraagd in en zo word ik tweetalig geïnstrueerd waar die dingen liggen. Het amerikaans versta ik beter, maar voor de Italiaanse medewerkster heb ik meer respect; ik vroeg het haar tenslotte. Dus als ze allebei uitgerateld zijn weet ik nog niks, behalve dan dat het ergens links achter me moet zijn. Ik bedank ze beide en verdwaal een eind in de beschreven richting. Wanneer ik eerst de eieren, en daarna Michel heb gevonden, zie ik dat hij al eieren had gepakt. Dus ik verdwaal weer terug in de richting die ik me het best herinner.
Achter in de supermarkt vind ik een hoek met alleen maar muggenverdelgingsmiddelen. Het is letterlijk een heel pad lang. Van simpele sprayflesjes tot grote spuitbussen tot kaarsen, wierookspiralen en zappers voor in het stopcontact. Elk mogelijk middel dat is uitgebracht vind je hier. Ik ben overweldigd.
Vermoeid ga ik op zoek naar Michel. Die vind ik zo lang niet, dat ik hem tracht te bellen. Plotseling zie ik hem met zoemende telefoon recht voor mijn neus staan. Há! Hij verdenkt mij ervan, dat ik mij (bewust) precies achter kopstellingen verschool, terwijl ik hem zocht. Ik laat het maar gaan. Ik wil naar huis.
We bliepen onze enorme voorraad aan boodschappen door de kassa en rollen in de snikhete auto terug naar huis. We nemen het heuvelige bosweggetje weer. Het is werkelijk net een geasfalteerde achtbaan. Hier en daar een podere of een agricultura langs de weg, overal weids uitzicht. En we eindigen: vlak bij onze voordeur. Dat vind ik dan leuk.
Michel blijft de hele namiddag nog wat sip vanwege de smakeloze lunch. Hij gaat daarop maar zelf lekkere pasta met zalm maken. Ik draai ’s avonds nog een wasje en dan gaan we maar weer naar bed.
dinsdag
Zodra ik vandaag het zijterras op stap zie ik iets opmerkelijks. Tegen de muur ligt het minuscule, aangevreten lijfje van een grote groene sprinkhaan. Piepkleine rode miertjes zijn druk in de weer het hele karkas in kleine hapjes naar de hoek van het terras te transporteren. Ze doen dat zoals alle mieren, in een strak geordende kolonne vlak langs de muur. Terwijl we ontbijten kijken we ernaar.
Ik vraag me af hoe deze logistieke exercitie beter kan, en ik weet het: het karkasje moet direct in de hoek bij de deur liggen. Dan hoeven die mieren niet zo ver. Dus met een klein papiertje lepel ik de onderdelen van de sprinkhaan naar zijn nieuwe bestemming. Alle miertjes natuurlijk in de war. Het duurt een uur voordat geen mier meer helemaal naar de nu lege plaats delict wandelt. Hoewel: er moet natuurlijk nog wel schoongemaakt worden, dus daarvoor blijven er vier achter. Daarna moet er nog gewaakt worden dat er op de plaats niet iets nieuws catastrofaals gebeurt, dus blijven daarvoor nogmaals twee miertjes achter die ter plekke alleen maar rondjes patrouilleren. Na enige tijd komen er dan twee andere miertjes die ze aflossen, en zo gaat het de hele ochtend nog door. Ondertussen wordt het karkasje in de hoek nu in veel hoger tempo ontleed… en… tsja? ergens in een piepklein gat in het beton weggesluisd. Opdat ze er maar lekker van eten, denk ik.
Ik trek deze ochtend een zomerjurk aan, want het is al aardig warm. Bij het passeren van de badkamer zie ik een vette zwarte spin zitten. Misschien wel dezelfde als laatst. De spin zit op de witte rulle badmat. Hij lijkt wel te genieten van zijn mooie plek. Ik moet toch echt naar het toilet tegenover hem, dus we moeten in conclaaf. Ik stamp tweemaal goed hard op de vloer zodra ik de badkamer in stap. De spin schrikt zich rot en vlucht onder het grote houten kabinet waar de wastafels op staan. Tijdens mijn bezoek zie ik hem niet meer terug. Later op de dag zie ik hem toch weer op de mat zitten. Zodra ik binnenloop schiet hij weer onder de kast. Ach, goed zo. Alle uren dat wij hier niet zijn, kan hij hier prima vliegen vangen.
Ik zet me weer op het zijterras aan tafel met de laptop en knutsel aan een webproject. Michel leest en slaapt. We eten deze avond op het achterterras bij de laatste zonnestralen. Daarna lezen we tot we omvallen van de slaap. We hopen nog op de komst van zwijntjes, maar we horen niks. Wel eigenwijze vogels, die plots in het donker weer nood zien tot heel schel gefluit.
We zien wolken overtrekken, heel donkere, zware. Ik heb Michel een beetje geleerd om wolken te herkennen, zodat je weet of er onweer aan komt. Bloemkolen en paddestoelen betekenen niet veel goeds. Hoge ‘windveren’ zijn okay. Vanavond zien we echt bloemkolen zichzelf hoog opstapelen aan de zuidwestelijke lucht, terwijl ze traag over de ronde berg trekken. Gelukkig, ze vallen niet.
woensdag
Vandaag lopen we na het ontbijt naar de weg toe met een tasje oud papier. We hebben laatst de containers zien staan, zo dichtbij, dat we mooi te voet wat kunnen gaan weggooien.
We passeren het gele huis, waar de gevlekte hond gelukkig niet naar buiten komt. Maar dan! We slaan rechtsaf en lopen enkele meters naar beneden de weg af. Plotseling staat er in het veld schuin voor ons een grote borstelige grijze hond! Zijn tuin is een woelige olijfboomgaard met als afrastering één dunne stroomdraad op kromgebogen paaltjes. Je kunt beter zeggen: er is geen afrastering, heel de weg is óók zijn tuin. Dat lijkt hij ook te weten, want hij zet zijn poten schrap in het gras en kijkt ons uitdagend aan. Een eerste waarschuwende blaf volgt.
Nope, ik ga niet meer verder. Sterker nog, ik draai me om en begin terug te lopen. Kijk achterom. Michel is blijven staan. Hij is blijven staan! ‘Michel!’ roep ik fel. ‘Njaaa…’ zegt hij terwijl hij kalm achteruit loopt. Gespannen draai ik me weer om en loop nog wat stappen terug naar huis. De hond is inmiddels ook wat stapjes dichterbij de rand van de weg gekomen.
Michel loopt nog steeds achteruit en bereikt mij. We zijn voor ons gevoel nu uit het gebied van de hond. Je ziet het ook aan hem; hij ontspant en keert zich weer om naar zijn huis. Met kloppend hart wandel ik terug, we gaan gelijk door naar het dorpje. Daar vinden we bij een pleintje wel een papierbak waar we alles kwijt kunnen. Ik adem eens diep in en uit.
‘Waarom bleef je staan?’ informeer ik bij mijn lief. Hij kijkt bedenkelijk. ‘Omdraaien en wegrennen leek me geen goed idee. Dus ik ben hem aan blijven staren, kijken of dat indruk maakte.’ Ik weet hier niets op te zeggen, maar ik vermoed dat hij gelijk heeft. Je zag al, dat durfde ik dus absoluut niet.
We lopen door naar het postkantoor en posten mijn kaart aan Koen. Het is zo’n typisch Poste Italiane-kantoortje dat maar twee ochtenden in de week geopend is. Binnen staat de gewoonlijke foldermolen met pamfletjes over de meest voordehandliggende geldtransacties. Achter de balie één vriendelijke dame. Naast haar is de balie verhoogd, en je zou haast denken dat daar een souffleur zit ofzo, die haar alles influistert. Italiaanse postkantoren blijven een fenomeen.
We maken te voet nog een ronde door het dorp. Telkens komen we een klein bestelautootje tegen, dat op zijn beurt overal langs de weg stopt om met lokale inwoners een praatje te maken. Die man komt ook niet aan zijn werk toe, zeg. Gezellig is het wel. Zodra we bij de hoek met het uitzicht komen, zie ik wel de mannetjes keuvelen. De vrouw met de gewatteerde jas en haar kruiswoordpuzzel is er nog niet.
We kijken naar de huisjes in de steeg die de stad in tweeën snijdt. Er staat veel te koop. Maar ja, wat krijg je dan. Een verticale schoenendoos zonder uitzicht. Geen blik op zee, tenzij je op het dak kunt staan. Verderop knipt een kapster een mevrouw in haar salon. We komen weer bij het poortje naar de parkeerplaats. Ditmaal merk ik de kerk op die ernaast ligt. Even binnen kijken. Het is een heel sobere kerk, dat zal wel bij de tak van de religie passen. Geen beelden, geen franje. Het is heel stil en rustgevend, zoals een kerk hoort te zijn. We gaan door het poortje, wandelen de parkeerplaats af naar beneden, en vinden verderop aan de straat weer een trap omhoog langs de huisjes. Zo staan we weer in het stadje. Als we de steeg weer doorgewandeld zijn, zien we dat het kruiswoorddametje haar plaats in heeft genomen. De heertjes keuvelen er nog op los. Tijd om weer naar huis te gaan.
Eigenlijk doen we weer hetzelfde vandaag: ik zit wat aan mijn laptop, Michel leest zijn boek. Rondom het terras zoemt en fladdert van alles dat bestemmingen heeft waar wij niets van weten. Het is warm, maar we zien de lucht aardig betrekken. Zou er regen komen?
’s Avonds eten we pasta op het zijterras en blijven daar zitten lezen. Er zijn geen dieren vanavond. Ik eindig mijn boek van Lieve Joris en begin in een reisverhaal van Cees Noteboom. Je moet je klassiekers wel kennen. Zodra we moe worden, gaan we naar bed.
donderdag
Vandaag worden we weer wakker met heerlijke zonneschijn. Kan het ook anders hier? Op een nachtje onweer vorige week na hebben we hier nog geen spatje regen gehad. Ik hoop dat het hier wel regelmatig regent, dan krijgen de planten ten minste iets om te groeien.
Nee, vandaag schijnt de zon fel. We ontbijten en na twee gebruikelijke cappuccini begin ik aan mijn plan. Ik wil namelijk op deze mooie locatie een paar keer op de foto. In een mooie jurk, lezend, schrijvend, met laptop, en natuurlijk een bel wijn. ‘La bella vita’!
Ik bereid de camera voor, zet de laptop klaar en zoek een mooi neutraal boek uit de kast. Ik sloop het tafelstatiefje doordat mijn spiegelreflexcamera veel te zwaar is voor de plastic schroefdraad. Hè pech, het ding kostte ook maar twee euro vijftig, in Dresden, twaalf jaar geleden. Ik maak van een zakje pasta een een beanbag en probeer mezelf op de foto te zetten met behulp van mijn afstandsbediening.
Het lukt niet. De camera zakt naar voren, ik moet te vaak corrigeren, wat een gedoe. Dus loop ik naar boven om Michel van zijn boek los te rukken. Hij wil me zeker wel helpen door de foto’s te maken. Dus ik regisseer, en hij drukt af. Eerst maken we sfeerfoto’s waarbij ik een boek sta te lezen. Ze worden te donker. Samen prutsen Michel en ik aan de flitser tot we het heus voor elkaar hebben om hem nét genoeg te laten inflitsen. Na een paar geslaagde foto’s bedenk ik me dat ik de witbalans nog had moeten corrigeren op het flitslicht, maar daar is het nu te laat voor. We’ll do that in post!
Door naar de volgende foto. Ik zet me aan tafel met een glaasje wijn en mijn laptop. Michel krijgt de smaak echt te pakken, wat leuk. Hij dirigeert me aan alle kanten. ‘Rechtop! Armen ontspannen! Kont naar achteren!’ (…echt?) ‘Benen iets schuiner tegen elkaar. Ja die ene iets hoger dan de ander!’ Ik heb op dat moment geen flauw idee hoe dat de foto verbetert, maar hij zegt het. Later bij het terugkijken zal ik ook zien dat het heel elegant oogt.
We verplaatsen onze setup nog even naar het achterterras en ik wissel om naar een gele kokerjurk. Ik probeer zo net mogelijk op het stoeltje plaats te nemen. Toch ziet het er vooral heel on-ergonomisch uit. Ach, het gaat om het idee… …dat het glaasje wijn ook steeds leegraakt en bijgeschonken wordt door mij, helpt óók niet. Maar je moet plezier hebben! En dat hebben we alletwee.
Na de hele fotosessie maakt Michel lekkere piadine en zet ik me aan wat echt schrijfwerk. Terug in comfortabele linnen broek en shirt, dat wel. We zweten inmiddels peentjes, in de zon zitten is er niet bij.
Dan gaat de bel. Wat er volgt is beschreven in deze column. Er staan twee mannetjes van de energiemaatschappij Enel aan de voordeur. Uit hun leuke Italiaans begrijpen we dat ze de meterstanden op willen nemen. Waar dan? Ik raad Michel aan om de verhuurster even te bellen. Maar, al gauw weten ze een deur links onder het huis te vinden. Die moet open. De sleutel vinden ze eigenhandig ergens onder de carport. Intussen appt Michel al met de verhuurster. Terwijl de mannetjes onbezorgd de meterstand opnemen, ben ik Michel even kwijt. Zelf loop ik naar het zijterras van het huis, waar onze laptops en telefoons nog liggen. Ik breng alles toch maar even naar binnen. Michel schijnt op zijn rondje ongeveer dezelfde gedachte te hebben gehad. Hij heeft geruisloos de luiken en deuren van de vertrekken op de benedenverdieping gesloten. Beide waren we van mening: wat als je door twee ‘monteurs’ aan je deur wordt beziggehouden, en een derde gaat vrolijk je huis door op zoek naar alles van waarde?
Na gedane zaken vertrekken de monteurtjes weer. We zien ze op de heuvel bij de twee naburige huizen parkeren voor een bezoek. Dat zal wel snor zitten. De rust is weer wedergekeerd in Casa Viva.
’s Avonds gaan we naar restaurant Che C’e C’e (vrij vertaald: ‘het gaat zoals het gaat’). Het is hét restaurant van het dorp, tevens lokale snoep- en ijswinkel, met een overdekt terras dat altijd net iets voller zit dan dat van het naastgelegen café, en continue aanloop van dorpsbewoners. Volgens de Google reviews is het echt heel authentiek en kan men er heerlijk koken.
Nou, smakelijk eten doen we. Het is er echt prima. Geen hoogstandjes à la Ceccottino in Pitigliano, gewoon een fijn klein restaurant waar je in de cantina aan stevige houten tafels eet. Aan de muur hangen nagemaakte tijdschriftcovers van Forbes, Quote, allemaal met de mascotte van Che C’e C’e erop. Hier heeft iemand hart voor de zaak. Na het toetje keren we weer huiswaarts met onze bolide.
De nacht valt en brengt ons wolken. Goed volgegeten slapen wij geheel door die weersverandering heen.
vrijdag
Vandaag is het tot onze lichte verbazing bewolkt, en koeler dan we gewend zijn. Als we de luiken en de terrasdeur opendoen waait er een aardige wind door ons slaapvertrek. We rollen weer terug in bed en genieten van onder de klamboe van het weer. Het lijkt ook niet alsof het nog gaat opklaren vandaag. Ik ben blij dat ik de sfeerfoto’s gisteren heb gemaakt.
We ontbijten, en rijden tegen twaalven naar Massa Marittima voor inkopen. Daar wordt het toch wel weer zonnig. De navigatie stuurt ons in het centrum telkens naar de achterkant van de supermarkt, waar een groot hek het ons onmogelijk maakt om de parkeerplaats op te rijden. Ditmaal geef ik een kaartfout aan in de software. Hopen dat daar wat mee wordt gedaan. Wij vinden zelf onze weg wel. Als we bij de supermarkt in de schaduw willen parkeren, kan dat niet omdat een Italiaan zijn auto dwars over de enige twee schaduwrijke parkeerplaatsen van het hele terrein heeft gezet. Die cultuur ook hè…
We lopen ook vandaag weer even naar het oude centrum. Ditmaal kiezen we Michels route langs de straat. Het is heet en er is niet zo veel moois te zien. Er zijn vandaag veel toeristen. Ik wil nog even een kijkje nemen in de Cattedrale di San Cerbone. Ik steek een kaarsje aan voor wijlen mijn oma, die gisteren 102 zou zijn geworden. We verlaten de kerk weer en zoeken in het felle zonlicht naar een cafeetje waar we nog kunnen lunchen. Maar helaas, het is al te laat, alle keukens gaan dicht. Een ijsje kan er nog net wel vanaf. Dan keren we weer terug naar Monterotondo Marittimo.
We komen achter een trage vrachtwagen te rijden, die een complete containerwoning vervoert. ‘Kijk, daar gaat ons nieuwe huis’ grap ik tegen Michel. Hij vindt het wel rustig rijden zo. We slingeren weer door de heuvels terug naar het noorden. Dan komt er ook nog een kiepwagen voor de trailer rijden. Nu schiet het helemaal niet meer op. Dat laat de trailerchauffeur aan zijn voorganger weten door een kort toetertje. De kiepwagen toetert terug en gaat bij eerste gelegenheid kort in de berm staan. Hij laat onze karavaan passeren en voegt dan op een slakkengangetje weer in. ‘Oh’ zegt Michel ‘kan ik dat dan ook zo doen?’
We nemen de zon met ons mee naar huis. Het is droog en drukkend. Ik trek mijn bikini aan, voor iets anders is het gewoon te warm. Dan vallen de eerste grote druppels op het gazon. Ik spring onder de overkapping uit en dans in de regen. Michel legt het vast. Nog geen minuut later barst de regen finaal los en koelt het aardig af. We trekken gauw wat warmers aan en blijven op het terras van de regen genieten.
Michel heeft net toevallig zijn warme vest in de auto laten liggen. Ja, daarvoor moet je honderd meter de heuvel op door de regen, dat maakt het niet leuk! Dus hij behelpt zich maar met de paar andere warme truien die hij mee heeft. Ik trek zelfs mijn jas aan. Wat een kilte opeens! Dan begint ook het onweer. Overal om ons heen horen we het rommelen. Flitsen aan alle kanten van de heuvel. Het onweer trekt langzaam over. De stroom klapt eruit. Straks moeten we beneden achter die deur wat omzetten, waar hadden die monteurs de sleutel vandaan? We trekken de stekkers van onze electronica maar even uit de muur. Je weet nooit hoe het doorslaat. Hoewel we na een tijdje vanzelf weer stroom hebben, klapt hij er daarna nog een keer uit. Dan is het wel onze eigen aardlekschakelaar in de keuken, die we gemakkelijk weer om kunnen zetten. Phew.
Ik kijk over de heuvels rond het huis. Nu eens is het dal helemaal in grijzige zacht watten gehuld, dan weer het dorp bovenop. De turbine verdwijnt helemaal uit het zicht. De dieren ondernemen ook actie. Schichtige vogels schieten in turbulente vlucht de heuvel op en landen als tussenstop in de olijfbomen. Vlinders en andere kleine insecten verstoppen zich op ons zijterras. De wind waait en duwt de grote plukken grijze wolken alle kanten op. Maken we dat ook eens mee!
Voor de lunch eten we een uitgebreid kaasplankje met elk een flesje Crodino. Dat doen we op het achterterras, want daar waait het minder en is het ook nog aardig droog. De avond valt en daarmee lijken ook de grijze nevelen een beetje op te lossen. We worden getrakteerd op een werkelijk prachtige zonsondergang met bonte pastelkleuren.
Omdat we morgen weggaan pak ik vast spullen in en maak ik daarna nog een wandeling rond het huis. Ik dacht dat dat niet kon, door het hoge gras, maar Michel zegt allang een keer rondgelopen te zijn. Dus trek ik een lange broek en stevige schoenen aan en doe ik ook een ronde. Natuurlijk is het gras nat, en er staan ook wat prikkende soorten tussen. Brr. Het is wel leuk zo eens je land te verkennen, maar ik hou gewoon niet zo van beestjes en prikplanten. Snel ben ik weer terug.
Aan het begin van de nacht verwachten we nog onweer, dus we laten de luiken van de slaapkamer open. Het onweer blijkt wat lafjes. Dan maar slapen. We doen alles dicht voor onze laatste nacht in ons landhuis.
zaterdag
Vandaag ben ik vroeg wakker. Het is ook de vertrekdag, dan kan ik niet lekker uitslapen. Ik trek warme kleren aan en wandel zachtjes naar boven. Buiten is het bewolkt en koel, maar niet onaangenaam. Ik zet me met telefoon en boek buiten in een redelijke droge stoel en ga lezen. Vogels vliegen over, insecten zoemen langs me heen. In de verte, lager op de heuvel, zie ik opeens een ree in het veld. Kort daarna verschijnt er een regenboog boven het dal, die ik bijna in volle glorie kan zien. Wat is de wereld toch mooi.
De hangstoel is de laatste dagen in de regen helemaal nat geworden. Ook hebben de lintjes die het kussen aan het frame bevestigen losgelaten. Ik heb geen tijd meer om die vast te naaien, maar ik doe wel even de hoes in de was.
Michel wordt wakker. Hij zoekt een handdoek, maar ja, die ligt al in de wasmand. Moet maar, het is de laatste dag. Ik ruim de schone was op en pak mijn tassen verder in. Welke luiken we ook opendoen, nergens is de zon te bekennen. Het is binnen fris, een bries waait om het huis, de lucht is loodgrijs. Toch is het niet heel koud.
We zetten ons weer op het buitenterras voor ontbijt en twee cappuccini. Dan pakt ook Michel al zijn spullen in en gaan we ter controle drie keer door het huis heen. Beneden, boven, nergens ligt meer iets van ons. Met lichte weemoed trekken we de deur achter ons dicht en stoppen de sleutel op de afgesproken plek.
Bij het verlaten van het dorp gooien we ons afval weg. Dan gaan we richting Sassetta en Castagneto Carducci. Ruim een uur rijden we door het golvende Toscaanse landschap, tot we aan de omgeving merken dat we dichter bij de zee in de buurt komen. Het was daar mooi, het wordt hier ook weer mooi. Iets dichter bij de bruisende wereld, tot we over een weekje weer naar huis moeten.
Natuurlijk gaan we, zoals het hoort op de wisseldag, aan de kust lunchen. We gaan naar Donoratico en parkeren bij zee. Het is heet, veel mensen hebben gekozen om naar het strand te gaan. Zodoende zijn alle parkeerplaatsen dichtbij al vol. We parkeren op een groot open veld achter een hotel, dat op een kilometer lopen ligt. Ik vind het lopen niet erg, maar zo ver van al je spullen zijn op een onbeheerde plek wel. Hoewel, onbeheerd? Er staan ook twee groot uitgevallen campers, waar mensen hun was gewoon buiten hebben hangen.
We lopen naar Il Poeta, maar vangen bot. Het restaurant zit vol! Michel is ontdaan. ‘Kom, we gaan naar wat anders’ is namelijk niet zo eenvoudig gezegd. Wat als we weer zo’n sjofele bar als in Follonica treffen? Toch stel ik het voor. We lopen naar Bagni Santa Lucia. Ook daar is het druk, maar men belooft ons binnen tien minuten een tafel aan het strand te geven. Dat lukt ook nog, en dan kunnen we eindelijk aan de witte wijn (ik), spaghetti alle vongole, en de frittura zeebeesten. Nadien gaan we natuurlijk naar dé Conad in Donoratico. Heerlijk koel parkeren onder de winkel. Michel is weer helemaal blij.
Op naar ons huis – genaamd ‘la Rence’ in La California, een dromerig gehucht bij Bibbona. We rijden noordwaarts, een heel stuk over de ‘oude’ Aurelia. De weg loopt nagenoeg parallel aan de ‘nieuwe’ Aurelia, een verhoogde betonnen snelweg, die volgens onze maatstaven ook allang oud genoemd mag worden. Ons huis zal er niet ver vandaan liggen. Ik check zo nu en dan al uit het autoraampje of ik veel verkeer langs zie schieten.
We vinden het huis links van de weg en draaien de toegangsweg in. Een dame loopt naar buiten maar kijkt niet op. Het blijkt een buurvrouw te zijn, die zich heel discreet niet bemoeit met toeristen. We parkeren maar voor het hek dat we kennen van de foto’s en appen de eigenaar. Er komt een andere dame naar buiten: het blijkt zijn moeder te zijn. Ze leidt ons rond in het huis, wat een oud koets- of stalgebouw blijkt. Heel mooi verbouwd wel. Dan vertrekt ze weer naar Livorno en kunnen wij uitpakken.
Dat doen we ook gelijk. Michels keukenspullen stal ik uit in de keuken. Onze kledingtassen gaan naar de slaapkamer, die dicht tegen het huis van de buren aan ligt. Wat heet? Ons slaapkamerraam kijkt uit op hun tuin! Zo veel privacy als we hadden, zo weinig hebben we het hier.
Zodra we geïnstalleerd zijn pakt Michel de laptop, om buiten zijn autoraces te gaan kijken. Maar de herrie van de snelweg is te luid. Zuchtend komt hij na een tijdje binnen en ploft op de bank neer. De ramen staan open om het huis te koelen, en ook daardoor is het gedender van de snelweg nog steeds te horen. Er is ook veel geruis van de bomen in de riante tuin, en het onophoudelijke gesnirp van de cicaden, wat een beetje op heel luide krekels lijkt.
Ik ga naast Michel op de bank hangen. Hier zitten we dan, op een lekkere middag, binnen in huis, want buiten raast het lawaai alsof je bij een Raststätte zit. Ik zucht ook. Wat als we iets anders vinden…?
Stilletjes pak ik de laptop en ga aan de keukentafel zitten. Vlug zoek ik op Airbnb. Er is een klein spartaans huisje, dat we in onze zoektocht al hadden laten afvallen. En er is een huisje in het bos, net buiten Cecina, dat qua prijs en voorzieningen nét kan. Het belangrijkste: het ligt alsnog dicht bij de kust, en het ziet er vele malen rustiger uit. Ik sluip met de laptop naar Michel en zet me weer naast hem op de bank.
‘We kunnen ergens anders heen’ begin ik. Michel trekt zijn wenkbrauwen op. Hij houdt net als ik niet van verandering. Maar deze omstandigheden zijn er wel naar, dat hij ervoor te porren is. Met een schuin oog kijkt hij de advertentie van beide huisjes door. Al gauw blijft het boshuisje in Cecina over. Het is een optie.
We duiken in de annuleringsprocedure van AirBnb. Ik bel het callcenter. Een aardige Brits klinkende jongen genaamd Rui helpt me door het hele proces. We benadrukken dat we absoluut geen problemen met de verhuurder of de staat van het huis hebben. Maar die tuin, die herrie…
Rui is heel schappelijk, laat zich ontvallen dat wij niet de eerste huurders zijn die dit opmerken. Hij drukt ons op het hart eerst rustig contact op te nemen met de eigenaar, en dan de annulering in gang te zetten.
Dat wil ik wel, maar eerst moet ik een ander huisje vinden. Een nacht in in een hotel is een laatste optie, maar we hebben veel vers eten bij ons en de hele auto ligt vol. Eigenlijk gaat dat niet. Ik wacht met smart op antwoord van Sara, die het boshuisje in Cecina verhuurt. En op instemming van Michel, want die zit zich nog te bedenken of hij hier wel weg wil gaan. Alles gaat alleen in goed overleg.
Michel kookt iets eenvoudigs en we eten buiten onder de pergola. Het geruis van de snelweg neemt zo in de avond iets af, de cicaden gaan onverminderd door. We knipsen de feestverlichting aan en zitten nog een tijdje buiten. Ik krijg een klusje van mijn manege doorgespeeld. Ze weten niet dat ik in Italië zit, maar dat deert niet. Ik heb de laptop open en kan overal bij. Slapen lonkt onderhand wel – het was een lange dag met veel gedoe. Dus gaan we niet lang erna richting slaapkamer. Kijken wat morgen brengt.
zondag
Ik slaap slecht en probeer een tijd op de bank in de woonkamer te slapen. Daar staat echter een heel circus aan hifi en netwerkapparatuur met continu knipperende lichtjes. Ik verkas terug naar bed word in de ochtend met niet het beste humeur wakker. Bij het opstaan en aankleden wandelt de buurman zomaar achter ons slaapkamerraam langs, wat het ook niet veel beter maakt. Michel maakt koffie en ik eet mee met zijn toast, om geen pan vies te maken. Ik wil weg, Michel geloof ik ook. Hoe gaat dit verder?
Zoals gewoonlijk ontbijten we buiten. Hier betekent dat in de herrie van de snelweg. De cicaden overstemmen het niet, de bosmaaiers van beide buren wel. Ongelooflijk, dat ze dat op dit uur gaan doen. Is het al niet lawaaiig genoeg? Na een paar happen ontbijt verhuizen we maar naar binnen. Van een oase zijn we naar een metropool gegaan, en alleen maar omdat er in twee reviews op Airbnb stond dat de snelweg ‘wel redelijk te horen was’. Dat moet een understatement geweest zijn. Mensen die hier kunnen genieten hebben of heel hun verblijf regen gehad en zaten binnen, of ze hadden kinderen of honden. Die laatste twee kun je namelijk lekker hier in de omheinde tuin laten rondrennen, en daar kun je dan weer van genieten. Misschien is dat vakantie voor bepaalde mensen. Niet voor ons.
We hebben de verhuurder voorzichtig gecontacteerd. Sara, van het boshuisje in Cecina, heeft ook gereageerd. Ze bevestigt dat het in haar (ouders) huis koel is en dat we de gewenste dagen kunnen reserveren. Marco vindt het jammer dat we zo’n hekel hebben aan de snelweg, maar oké als we daarom willen vertrekken. Hij is uiterst vriendelijk en begripvol.
Ik boek het huisje van Sara en Michel zet de annuleringsprocedure op La Rence in gang. We doen nog een afwasje en dan pakken we ons hele hebben en houwen maar weer in. Van de versnaperingen en fles wijn hebben we geen gebruik gemaakt, dus die staan nog netjes in de koelkast. Als laatste doe ik nog een rondje door het huis, leg de sleutels op tafel, en trek de deur achter me dicht. La mama zal eerdaags wel uit Livorno komen om te checken. Het is goed zo, wij zijn weer onderweg.
Want, hoe vervelend deze wissel ook is, het is wisseldag en daarom gaan we, om tijd te overbruggen, weer lunchen aan zee!
We doen dat in Donoratico. Maar het is al begin middag, voor Donoratico is het te laat. We rijden naar Cecina Mare. ‘Weet je die treinovergang met die slinger nog?’ zegt Michel na een tijdje. Die weet ik nog. Leuk, laten we langs Località Paduletto rijden, waar Michel twee jaar geleden een huisje had. We volgen een lange zandweg en gaan voorbij aan het bordje ‘privéterrein’. Dat kennen we wel, dat houdt sluipverkeer weg. Wij weten précies hoe we naar de kust moeten komen. Na de località scheuren we rechtstreeks naar het strand. Althans: dat dachten we! De boerenweg die parallel loopt aan het gehucht – en de enige openbare weg hier – zit vol met enorme kuilen. Met gevaarlijke duiken stuitert de Alfa Romeo over het zand. De wielen kraken in hun kasten. Soms zitten we bijna vast. Dan bereiken we eindelijk de bocht met de verharde weg. Bijkomstig voordeel: afvalcontainers. We moesten namelijk nog wat kwijt. Als overlevers van dit hachelijke avontuur gaan we nu even anoniem vuilnis weggooien en zweren we elkaar om nooit meer deze binnendoorroute te nemen!
In Cecina parkeren we, na enig rondrijden op een veld achter een hotel (vandaag, niet gisteren, dit moet ik herschrijven). Bij Michels favoriete strandrestaurant ‘La Capannina’ moeten we weer tien minuten wachten, maar ook hier zitten we daarna wel aan zee. We eten weer pasta met zeebeestjes en ik drink een wijntje. Wat ruisen de golven heerlijk, de frisse zeebries, de hele sfeer! We genieten.
Na de late lunch rijden we naar Michels favoriete Conad (dit is echt het epicentrum van Michels favoriete locaties, snap je wel) en kopen weer veel te veel lekkernijen in. De auto is nu echt afgeladen tot strak onder de achterklep. Hopelijk hebben we straks weer een grote koelkast. De keuken zelf zag er niet al te groot uit.
We hoeven nu maar één rechte weg af naar het huisje. Dus rollen we in de hitte door de zon noordoostwaarts. We laten Cecina achter ons, doorkruisen een aantal braakliggende velden, akkers, en olijfboomgaarden. Overkruisen de snelweg, die hier een slinger ver van de kust maakt. Dan komt er een afslagje naar links het bos in. De Alfa duikt er met zijn neus in. Zand en grit knettert onder onze banden. Links een hoog maaiveld, rechts bos. Rechts afslaan, dieper het bos in. Na links een omheind perceel te hebben gehad zien we opeens de toegangspoort van onze gastgevers. We melden ons en mogen binnen.
Het terrein is één en al bos. Stapvoets rijden we over een paar kronkelweggetjes die je het best kunt vergelijken met het bos in de Efteling. Een kat schiet weg, een hond draaft met ons mee. De moeder des huizes zwaait enthousiast en loopt voor onze auto uit. Na twee volières gepasseerd te zijn wijst ze ons een parkeerplekje. We zullen een aangebouwd vakantiehuisje aan de kop van hun huis bewonen. Omringd door bomen, eigen terras, en veel privacy.
We stappen uit en maken kennis. Gelijk overvalt ons de rust. De cicaden knisperen om het hardst hier, dat zeker. Maar de weg is nauwelijks de horen, en de snelweg al helemaal niet. Wel scharen zich gelijk drie forse tamme honden om ons heen. Michel heeft het echt niet zo met die beesten op, ik hou ze gewoon vriendelijk af. La mama leidt ons rond in het kleine huisje. Ze spreekt Italiaans en wat Duits en Frans. Michel vindt het maar amusant hoe ik met haar over simpele zaken babbel. In het Frans probeer ik het Italiaanse woord te vinden, lukt dat niet dan val ik terug op Duits, en als dat niet werkt zeg ik het in het Engels, wat ze al helemaal niet begrijpt. Maar we komen eruit, en ze glimlacht hartelijk bij alles.
Michel wil graag internet om zijn F1 races te kijken. Eigenlijk gelijk na het uitpakken van de auto zit hij al met zijn laptop op het terras. Het is aan mij weer om internet te regelen, dus dat doe ik. Na wat gedoe met slecht signaal komt la mama ons een repeater brengen. Als we die in de zijslaapkamer (mooi uit de looproute, maar recht in lijn met het terras) inpluggen, werkt het allemaal ineens een stuk sneller.
Michel hoor ik niet meer, ik kan verder met lezen en onderuit zitten. Ik heb het geschaft, we zitten weer in een fijn huis.
Vroeg in de avond klussen we samen weer wat in elkaar: de klamboe moet worden opgehangen. Er is geen haak aan het plafond, wel aan de muur: daar hangt een groot schilderij aan. Dus ik zet met beleid het schilderij in een hoek op de grond en we knuppen een touw aan de haak en aan de bovenkant van de tegenoverliggende kledingkast. Daartussen hangen we het muggennet op. Gefikst! Wij kunnen lekker slapen.
Ik doe nog een rondje door het bos. Om ons heen staan een vijftal volières. Daarin zie ik tot mijn plezier parkieten en agapornissen. Die laatste heb ik zelf gehad in mijn kindertijd, toen mijn stem nog zo hoog was dat ik schel met ze mee kon tsjilpen. Nu lukt dat me niet meer. Ze zijn wel prachtig om te zien.
Michel merkt op dat er de hele tijd een radiootje aanstaat in het bos, en ik vraag Sara waarom. Dat is om de vossen op afstand te houden, antwoordt ze. Di papa zal het radiootje iets zachter zetten en van ons af draaien. Ik vind het wel grappig, het is namelijk dezelfde Italiaanse zender als ik regelmatig thuis luister.
Omdat we ’s middags al uitgebreid geluncht hebben eten we nu bruschette. Ik ben er maar blij mee, zo’n vriend die zo’n plezier heeft in eten klaarmaken. ’s Avonds, als de muggen ons te erg te grazen nemen, gaan we naar bed.
maandag
Hoe fijn het hier ook is, ik slaap weer niet goed. Het was vannacht zo donker dat ik er gewoon bang van werd. Ik kon letterlijk geen hand voor ogen zien en dat benauwde me. Ten einde raad keek ik maar naar een heel klein rood ledje van de muggenverdelger in het stopcontact. Ademhalingsoefeningen brachten me weer in slaap. Hopen dat dat morgennacht beter gaat.
Zodra we ’s ochtends beide wakker zijn gaat Michel naar de woonkamer om zijn telefoonlader te zoeken. Weldra hoor ik een mismoedige kreet. Ik hobbel erachteraan.
Michels zwarte reistas blijkt ongevraagd overstroomd te zijn door een oude fles zonnebrandcrème. Hoe die daar kwam weet hij wel ongeveer. Jaren geleden deed hij de fles in zijn gele reistas, maar deze vakantie ontbrak het hem aan plek. Dus had hij het ding verplaatst naar zijn zwarte tas, ook wel ‘de electronicatas’ genaamd. In onze volgestouwde auto was de fles opengesprongen en had gisteren en vannacht compleet leeggelekt over al Michels zaken met een stekker eraan.
Beteuterd vis ik de mooie retro bluetooth speaker, die ik hem eens cadeau gegeven heb, uit de tas. Niet alleen is hij helemaal besmeurd met witte crème, ook heeft hij flink in de verdrukking gelegen. Terwijl Michel alle andere waar met doekjes schoonmaakt ontferm ik me over het apparaatje. Zonde toch…
Zo zitten we even later aan het ontbijt. Het is heerlijk hoor, zonnig, met geruis van de bomen, getsjilp van de agapornissen en het geknirps van de cicaden. En ik, Heidi, die probeert de zorgvuldig schoongepoetste speaker weer met één van onze telefoons te laten verbinden. In de krochten van het internet vind ik in een handleiding de knoppencombinatie die tot een algehele reset moet leiden. Ik druk ze in en hoor een verward geluidje uit de speaker komen. Daarna kunnen we weer verbinden! Hoera, wat opgelost.
Voor de lunch maakt Michel piadine in de oven. We zitten op onze privé-verranda, af en toe komt er een hond of een kat voorbij. Ik draai twee wassen; één voor de reguliere kleding, en één voor Michels zwarte tas. Dan is de geurige crème er ook weer uit.
Morgen gaan we naar Elba, dus vandaag halen we vast de fietsen uit de achterbak. Ik heb zoveel gegevens van onze Alfa op moeten geven, volgens mij checken ze ook op gewicht. Dan kunnen we die dure fietsen maar beter thuis hebben staan, dan dat we ze in Piombino aan een boompje moeten binden.
’s Middags drinken we nog een espresso, ik schrijf aan mijn reisverhaal, Michel kijkt Formule 2. Zo gaat de dag voorbij.
Het is 2014, vroeg in april. Ik wandel door de beklinkerde straten van Parijs. Langzaam zijn mijn voetstappen, want ik ben een reiziger zonder duidelijk doel. De Seine, de stad, alles behaagt me. Tijd is slechts een beweging op de wijzerplaten van stads’ formidabele uurwerken. Zo nu en dan kijk ik omhoog en sla weer eens een andere straat in. De kille lentelucht waait door mijn kraag.
Deze reis begon als het initiatief van vriend Koen, orgelbouwer en liefhebber van de muziek die eruit voortkomt. Zijn hobby bracht hem al meerdere malen naar Parijs, alwaar hij, met iets meer doel, regelmatig rondzwierf. Ditmaal nodigde hij me uit om hem eens een weekendje te vergezellen.
De invulling van het weekend was ons beiden nog niet helder, maar, goede vrienden als we zijn, namen we ons voor elkaar zo veel mogelijk ruimte te laten. Na de lange nachtelijke busrit en sinister gedoe met het malafide hotel stonden we opeens tegenover elkaar, voor de deur van een minisupermarkt. Koen wilde snel een broodje meepakken en naar zijn eerste orgelconcert van het weekend. Ik wilde lui op een terras beboterde croissants met jam eten en naar de Eiffeltoren kijken. Nee, dát kon hij niet. Met oogkleppen op door de achterstraten van Parijs rennen, dát kon ik niet. Dus scheidden onze wegen daar. We beloofden elkaar op zondagavond weer bij de bus te zien.
Ik wandel op eigen houtje naar Montmartre en spendeer een middag in het gras op de heuvel, inderdaad croissants met jam etend, nippend aan een bidon water. Voor de grote musea met hun lange wachtrijen heb ik geen tijd, moet ik toegeven. Maar ik kijk mijn ogen uit op alle toeristische pleintjes die de stad rijk is, reis een mooie route met de metro. Ik bezoek Père Lachaise, eet crêpes bij de marché aux puces, onder het luide geraas van de Phéripherique aan de noordzijde van de stad. Ik tuur uit over bruggen, die behangen zijn met die typische messingkleurige slotjes. Ik waan me de toerist, zoals altijd: op budget, maar oh wat heerlijk vind ik het om zo door een stad te dwalen.
Natuurlijk moet ik de Eiffeltoren van dichtbij zien. Een tripje omhoog hoeft van mij niet zo, maar eromheen is wel een goed idee. Op een gezet tijdstip in de namiddag geef ik acte de présence op de kade van de Seine, uitkijkend op ‘l’Oiseau Dodo’ – heel treffend, een drijvend restaurant, waar achter de glazen serreramen al het leven tot stof vergaan is. Ik wacht op de rondvaartboot.
De sloep rolt binnen, golven makend, passagiers stromen samen naar de plek waar zij de loopplank verwachten. Ook ik schuifel langzaam mee in dit vreemdelingenlegioen.
Dan verschijnt er achter ons een mannetje. Duidelijk is meteen dat hij niet aan boord zal gaan. Op zijn korte beentjes wandelt hij driftig, maar onopvallend, langs ons heen. Bij een putdeksel op de kade stopt hij, heeft zo plots een koevoet in zijn hand. Geen kwaad in de zin. Hij kijkt op, onze groep rond, niemand kijkt terug, behalve ik. Zijn oogjes glimmen, dan trekt hij met een zwaai het deksel een stuk van zijn plaats. Hij stroopt zijn mouwen op en diept uit de put tien blisterverpakkingen met hangslotjes. Kijkt nogmaals om, ziet mij, grijnst. Ik knik hem toe. Hij dekt de put weer af, stopt de koevoet onder zijn jas.
Als hij de straat heeft bereikt zie ik hem al met de eerste slotjes uit hun verpakking op toeristen toelopen.
dinsdag
Vandaag gaan we naar Elba! Daarvoor moeten we eerst zo’n 40 kilometer op de snelweg naar het zuiden. In Piombino zullen we, met auto, ons geboekte plekje op de veerboot innemen. De prijzen zijn niet mals, maar Michel wil er (bij navraag) al tien jaar echt heel graag heen, dus vind ik dat je zoiets gewoon eens moet doen.
Het haventerrein in Piombino is duidelijk één van de minder onderhouden locaties in Italië. Links en rechts zien we verpauperde ticketkantoortjes langs de weg. De richtingsborden zijn oud en verweerd, de straten bestaan uit verschillende plakken asfalt. Als we de navigatie niet hadden was het maar een hachelijke rit geworden.
We rollen precies op tijd de wachtrij in en kunnen binnen vijf minuten aan boord. Onze auto manoeuvreren we tussen de anderen en we kunnen gaan. Snel weg van het rokerige parkeerdek. Naar boven, in de wind en in de felle zon. Na een tien minuten varen we uit en beginnen we aan een uur lange tocht over de Tyrreense zee. Het is heerlijk. We staan buiten, kijken hoe het schuimende water onder de boeg door bruist, en hoe de zeemeeuwen gebruik maken van de lift boven de voorsteven van de boot. Telkens cirkelen ze boven onze hoofden, deinend, hoog, laag, tot ze iets anders besluiten, of een windvlaag hen vangt. Dan taaien ze in glijdende beweging af naar de achtersteven van de boot, om binnen een paar minuten weer terug te komen. Zo reizen meeuwen met gemak mee van Piombino naar Portoferraio, en terug.
In de aankomsthaven rollen we de auto van de boot en rijden de stad uit. We hebben eigenlijk geen bestemming, we willen gewoon een leuk rondje rijden. Dus stel ik de navigatie in op ‘Il Postale’, een goed beoordeeld koffiehuisje in Procchio, een klein dorpje aan de noordkant van Elba. We zetten de auto weg en gaan voor een cappucchino met een brioche. Die hadden we deze zomer nog niet echt gehad! Onze enige poging, bij de verdwenen Autogrill, was alweer twee weken geleden. Dus hier eten we een betere.
Dan stappen we weer in ons warme vehikel en rollen zuidwaarts. Ik heb een kustplaats in het westen ingesteld en daarvoor steken we het eiland schuin over. Eerst rijden we nog achter een opmerkelijke auto, die een opgeblazen rubberboot niet goed vastgebonden heeft op het dak. Bij elke versnelling klapt de boot omhoog. Michel houdt maar wat afstand, tot de automobilist het ook doorheeft, en de auto aan de kant zet. Zo, kunnen wij door, en iets meer om ons heen kijken.
Eigenlijk is Elba gewoon een verlengstuk van het Italiaanse land. Het is een eiland; in die zin doet de groepering van de bebouwing je aan Lanzarote denken. Overal zijn plukjes huizen. Het één leidt naar het ander, en omgekeerd, en als je maar ver genoeg doorrijdt, zie je vanzelf weer de zee. Qua bouwstijl is het niet als het Spaanse eiland. Oké, er is in het binnenland alleen laagbouw. Maar er is een grotere variëteit aan kleuren huisjes, met anders gekleurde kozijnen. Er is een overdaad aan begroeiing, landbouw, en er graast vee. Het ziet er in alles een stuk leefbaarder uit.
We zoeven door en bereiken de zuidelijke kustweg. De zon brandt op ons dak en aan onze linkerhand zien we ver onder ons de schitterende helderblauwe zee. Zo rijden we een tijdje, worden door een ambulance ingehaald, rijden nog een tijdje. Ik wil eigenlijk wel stoppen bij een rustig dorpje met een kiezelstrand. Dat heb ik al gevonden, dus aldaar gekomen zoeken we een parkeerplaats.
Maar och, half Elba lijkt dit strand ook te hebben ontdekt. Het zou nog wel zo afgelegen zijn. We rijden zo ver mogelijk naar beneden, tot de aangewezen parkeerplaats, maar die staat helemaal bombarstensvol. Om te keren rijdt Michel er toch in, maar dan staat er opeens een dikke SUV achter ons. Hij moet verder. ‘Misschien kunnen we net een rondje rijden, en dan zo langs de andere kant er weer uit’ opper ik. Omdat we simpelweg niet terug kunnen, proberen we dat maar. We komen in de bocht vast te zitten, met de SUV nog steeds op onze hielen. ‘Jij moet even buiten aangeven hoe ver ik kan’ zegt Michel een beetje bedrukt. We moeten na een krap bochtje van een hellinkje af, met strak links naast ons een muurtje, en rechts gelijk alweer een geparkeerde auto. Ik ga voor de auto staan en dirigeer Michel zo goed mogelijk tussen beide door. Het achterwiel raakt iets geschampt, maar niet ernstig. Vanaf daar kunnen we heel voorzichtig tussen de auto’s door het terreintje weer verlaten. Michels stuurmanskunst vind ik echt roemenswaardig. Waar de SUV gebleven is? Dat weten we niet. Maar ons volgen door dat nauwe bochtje kon zeker niet. Not our problem, bye!
We rollen door naar het volgende dorp en houden even stil op een parkeerplaats langs de weg. Van daar hebben we een fantastisch uitzicht over het diepblauwe water. Het is betoverend.
Ik tik een restaurant in Chiessi in. Gelukkig vinden we een parkeerplaats direct aan de overkant – wel midden in de brandende zon. We eten weer een lekkere lunch en ik stel voor hier beneden nog even te gaan zwemmen. Michel loopt met enig gemorrel een eindje met me mee. Al snel staan we teleurgesteld bovenaan een veel te druk klein keienstrand, zonder enige schaduw. Hier gaan we niet zwemmen.
Aan de noordkust moeten stranden met schaduw zijn, bedenk ik me. Dus laten we dáárheen gaan. Ik ben vandaag wel op volle toeren als navigatrice.
We strijken neer in het plaatsje Marciana Marina, op een redelijk koel schaduwrijk parkeerplaatsje. Vanaf daar wandelen we naar de kust met onze zwemspullen. Terwijl Michel op een muurtje wat op zijn telefoon zit te scrollen, kleed ik me en plein public om en neem ik een duik in het water. Heerlijk. Ik zwem een beetje rond en geniet van het zout op mijn lippen. Verderop ligt, hoe leuk, restaurant Umami.
Na een half uurtje zwemmen kom ik er weer uit, kleed me weer om, en gaan we samen een sorbet eten bij een ijssalon. Tijd om daarna voor een souvenirtje te snuffelen heb ik niet: we moeten richting de boot, anders vertrekt die zonder ons!
We zoeken de auto weer op en zetten koers naar Portoferraio. Het wordt nog een mooie rit in de namiddagzon, wederom door een stukje binnenland van Elba. We zijn nagenoeg overal geweest, behalve in het zuidoosten. Al snel komt de grote havenstad weer in zicht en kunnen we aansluiten op het haventerrein. Toch? De navigatie stuurt ons rond, wel naar de haven, maar… er is geen ingang naar de wachtrij. Die is ook maar heel kort, want bijna alle auto’s zijn de boot al op. Een laag betonnen muurtje scheidt ons van de steeds leger wordende plak asfalt.
Michel gromt. ‘Ik moet hier in! Hoe moet dit nou!’ vertwijfeld laat hij zich door de navigatie nogmaals een rondje door de stad sturen. Het wordt nu toch echt wel tijd om in te schepen. Dan ziet hij een auto het terrein verlaten. Voor de doorgang staat met nadruk dat je daar het terrein niet op mag rijden. Maar het lijkt de enige kans! Terwijl de automobilist tegenover ons wild gebaart drukt Michel zijn Alfa behendig door de doorgang. Hij maakt met een een U-bocht naar rechts en scheurt naar de oprit van de boot. Gehaald! Hoe dit eigenlijk moest zien we later wel.
We parkeren onze bolide weer op het autodek en zoeken weer een plekje met uitzicht. Dat is niet makkelijk te vinden, dus pakken we maar een bankje aan de zijkant. Daar wordt gerookt door de kapiteins, geen wonder dat er niemand zat. Na nog wat verkassen staan we in de frisse wind op de voorsteven en laten ons terug naar Piombino blazen.
We rijden tegen de avondzon in terug naar ons huisje. Michel maakt een plankje met kaas en worst. Gisteren hebben we in de supermarkt een venijnig middel tegen muggen gekocht. ‘Vape’ is het merk, de mega-spuitbus heeft maarliefst twee toeters, en het middel vermoordt en verjaagt voor zeker acht uur alle vliegende insekten waar je het sprayt. Uit voorzorg sprayen we niet als de huiseigenaren (of hun huisdieren) in zicht zijn. De eerste avond werkt het beter dan de tweede.
woensdag
Dit is een lome dag. Na het ontbijt gaat Michel even op zijn fiets naar de Conad. Mooi, heeft hij de fiets ook een keer gebruikt. Hij komt terug met een hoop zweet op het voorhoofd en een klein rugzakje met wat kleine zaken. Ik voel me niet zo goed. Mijn armen doen pijn (van het zwemmen?), ik voel me slapjes, eigenlijk: helemaal niet goed. Dus ik ga even op bed liggen en val pardoes in slaap.
Een uur later word ik weer wakker en voel me eigenlijk wel weer okay. We bespreken wat we deze avond gaan doen. Dat wordt met de auto naar het strand. We cruisen half Cecina door en zetten de auto op een veldje net achter het bos.
Het bos, het typische pijnbomenbos, is heel merkwaardig om te zien. De bomen en de zachte ondergrond dempen alle geluid. Van de drukke rand van de stad sta je zomaar ineens in het fluisterstille niets. Het licht in het bos is eveneens dim, tenzij je naar het westen kijkt. Daar straalt het je tegemoet, alsof je recht een heldere witte muur tegemoet loopt. Als je wat langer je pad vervolgt, merk je op dat er zich overal in het bos mensen bevinden. Hun geluid draagt nou eenmaal niet ver. Je ziet ze pas op het laatste moment, wandelend, picknickend, of foto’s makend.
Michel en ik kiezen een pad door het verende dek van stof en naaldjes en vinden onze weg naar de zee. Daar opeens neemt de ruis in je oren toe, en voor je het weet hoor je het bulderende water van de zee. Ineens zijn daar weer de schelle stemmen, het gejoel van strandgangers. Je staat aan zee.
Gelijk wordt het zand diep en mul en moet je die laatste bult over voor je je op het strand bevindt. Hier gaan de schoenen uit, want je zakt tot halverwege je enkels weg.
We zoeken een plekje tussen de andere badgasten en kleden ons onopvallend om. Het water is heerlijk, ook al is het al in de schemering. We duiken erin, zelfs Michel zwemt een stuk. Ik ga in de branding zitten en laat golf na golf me omduwen. Michel snapt er de lol niet helemaal van, maar ik vind het echt prachtig. Ik heb weinig met de zee an sich, maar als een golf me zo onverwachts omspoelt vind ik dat weer zo’n teken van de aarde dat wij als mens altijd kleiner zijn dan de natuur. Ik ben gewoon romantisch.
In de verte horen we een jongen op een ukelele tokkelen. Hij maakt al wandelend zijn vriendinnetje het hof. Van een andere kant rent een puber achter een enorme strandbal aan. De bal krijgt vaart door de wind en de puber holt er telkens net te langzaam achteraan. Zijn vader volgt ook maar, zo ver rolt de bal weg. Verderop wordt het hele zwik tegengehouden door een andere badgast. Zo, alles weer terecht, terug naar je handdoek.
Oh nee, zien we – het ist kwart over acht, om half negen gaat volgens Google Maps de Conad dicht. Snel drogen we op, kleden ons om, wandelen weer door het bos, en stappen in de auto. Michels favoriete Conad halen we niet meer (de sluipweg door Paduletto is nu zéker geen optie), dus dan maar naar eentje in de stad.
We belanden bij een wel heel kleine, louche Conad City, die breed op de gevel heeft staan dat alle Conads in de zomermaanden wel tot tien uur ’s avonds open zijn. Zin om naar de andere winkel te rijden hebben we nu niet meer (je weet maar nooit…). Na onze inkopen rijden we de Via Repubblica weer af, op naar huis.
Michel maakt tagliata, een heerlijke biefstuksalade. We zitten nog lang buiten. Onze huiseigenaren zijn vanavond de hort op, je voelt de afwezigheid. De vogels zijn al gestopt met kwinkeleren en zo nu en dan wandelt er een hond of een kat voorbij. Heel ver weg draait feestmuziek. Ik schrijf, Michel leest. Tijd voor bed.
donderdag
Vandaag staan we voor ons doen laat op. De huiseigenaren zijn terug; we horen ze al in het huis achter onze slaapkamer rondstommelen. Na het ontbijt checkt Michel zijn beide fietsen. Eigenlijk wil hij me meenemen op een ritje, maar daarvoor moeten de fietsen wel in orde zijn.
De fiets die hij voor mij bedoeld heeft, heeft nog kliktrappers. Daar kan ik met mijn schoenen niet op. Dus moeten er andere, normale trappers op, maar dat gaat met net een ander boutje dan waar hij schroevendraaiers voor meegenomen heeft. Hij laat me liever niet op zijn fiets gaan, want ongeacht hoe de trappers daar vastzitten: die fiets ontbreekt het aan een goede voorrem. Dat zou gemaakt zijn, maar werkt totaal niet. Michel vindt het onverantwoord om mij daarmee te laten fietsen.
We willen vandaag naar de Grotte Gialle (de gele grotten) die op een kilometer van het huisje liggen. Fietsend zou leuk zijn geweest, maar dat gaat dus niet. Daarom pakken we de auto maar weer. Ik heb naarstig uitgezocht hoe die grotten te bereiken zijn. Het is totaal niet toeristisch en de enige aanwijzingen vind je op Google Maps, aangevuld met wandelpaadjes op OpenStreetmaps. Michel zegt er te fiets wel eens geweest te zijn, en wil er vanaf de noordkant naartoe wandelen. Daarvoor heb ik echter geen routebeschrijving. Ik prefereer zuidwest. Dat doen we uiteindelijk.
We pakken de auto en suizen door de hete velden naar de aangewezen plek. Daar zetten we de auto neer en gaan verder wandelen. Oh, heb ik weer een lange broek aangedaan, omdat er in de beschrijving stond dat het pad onbegaanbaar zou zijn! Niks is minder waar. We lopen een kleine tien minuten over een prachtig uitgesleten bospad waar je zelfs op slippers nog weg zou komen, en stuiten zonder moeite op de gele grotten.
Imposant, verlaten, warm. Gelukkig ligt het allemaal tussen de bomen. We lopen gebukt door de gangenstelsels en maken wat foto’s. Dan hebben ook twee andere stellen toeristen de plek gevonden en wordt het lastig om nog verder te fotograferen. Tsja, dit was het dan. Uitzonderlijk, mooi, helaas niet erg goed gepreserveerd, dus blij dat we het nu zien nu het er nog mooi bij ligt.
We rollen de auto weer terug naar huis en kleden ons om naar iets luchtigers. ‘Zullen we wat rondrijden?’ stelt Michel voor. Ik heb mijn mooie zomerjurk aan, lijkt me een prima plan.
Eerst rijden we via Bibbona naar Castagneto Carducci. Voor mij herkenbare namen op de kaart, voor Michel een keur aan locaties waar hij ‘pas nog (lees: ooit eens) gefietst heeft’. Hij zou er ook zo weer fietsen. Ik vind het mooi eindelijk eens een beeld te krijgen bij al die plaatsjes, die ik bij het zoeken van vakantiehuisjes tegenkom.
In Castagneto Carducci parkeren we en gaan we lunchen. Michel vertelt over vroeger, met wie hij hier at, wie hij hier tegenkwam. Hoe hard het er eens regende, en hoe de keuken van de ene tent minder werd, en we dus nu bij een ander wijnlokaaltje, dat haar kaart uitgebreid heeft met gerechten, lekker de middag doorbrengen. Het uitzicht is hier geweldig, we zitten echt aan de rand van zo’n typisch suikertaartdorpje. Beneden ons duizelt de afgrond, gaat in een curve over tot de vlakte, die zich uitstrekt tot aan zee.
Dit restaurantje onthouden we voor de toekomst. We lopen nog even door het stadje naar een loeiheet, maar geweldig uitzichtspunt, en stappen dan weer in de auto. Michel weet een binnendoorweggetje naar beneden, maar kan het niet vinden. Daarop steekt hij hachelijk achteruit op een eenrichtingsverkeer-weg. We schampen een plaatsbord maar komen ongezien weg.
We gaan door de landerijen naar Casale Marittimo. Ik laat me verrassen. Wat is het mooi hier. Ik kan het niet vaak genoeg zeggen. Echt, ik houd van de Alpen, van het hoge grillige gebergte, dat als een mantel om de bewoonde dalen ligt. De hoge, koude toppen, waar het onmenselijk is, maar waar misschien net wel een bergbeklimmer of een geit naar je staat terug te kijken. Dat alpenland is zo’n wereld van dramatische contrasten. Hier is het vlak, deinend, loom, en vaak heet. Hier zegt een klok ook eigenlijk niets, want het leven gaat gewoon zoals het komt.
Her en der zie ik huisjes staan waarvan ik wel zou willen, dat het vakantiehuisjes waren. Dicht bij de kust, en toch lekker afgelegen! Deze regio moet ik onthouden voor volgend jaar.
In Casale Marittimo parkeren we aan het begin van het dorp (illegaal, zo blijkt later), en wandelen in de schaduw naar de klokkentoren. De straatjes zijn weldra nauw en de muren van oude stenen. Het is een prachtig sfeervol stadje. Onder de klokkentoren zit een man in een tuinstoel op zijn telefoon te scrollen. Als de klok slaat verplaatst hij zijn stoel naar de andere kant van de straat. We weten niet waarom.
Ik ben moe geworden, we hebben beiden dorst. We drinken uit een waterpomp aan het plein. Heerlijk verfrissend. Bij terugkomst stappen we in de auto en rijden het dorpje weer uit. We moeten links uitwijken, want de rechterbaan waarop we rijden eindigt vreemd genoeg op een kerk. ‘Als je dan hier ’s avonds dronken bent’ oppert Michel olijk ‘wandel je dan zo de kerk in?’
We slaan linksaf de grote weg rondom het stadje op. Het is nu… rechtdoor naar huis. Verhip! We zitten gewoon al op de weg die langs ons bosperceel naar Cecina loopt. Wat mooi.
Maar, we rijden nog even rechtdoor, omdat ik bij restaurant Da’Vi wil reserveren, maar dat lukt me onverwachts online al terwijl we erheen rijden. Dan maar langs de Coop, en terug naar huis. We eten buiten aan tafel, internetten wat, en lezen onze boeken. Dan lekker douchen en naar bed.
vrijdag
De laatste hele dag alweer, wat ging deze week snel! We hebben vannacht het gordijn open gelaten. De zon strooit lichtvlekken over ons bed en kriebelt ons wakker. Als we evenlater aan het ontbijt zitten trekt de zon zoals elke dag verder over het erf. Overal liggen katten te maffen. De honden liggen er verstrooid tussen.
Er is nog iets dat ik wil regelen, en dat is de zekering van de sigarettenaansteker in de auto. Die kunnen we op de terugweg namelijk goed gebruiken voor de elektrische koeltas. Volgens Michel werkt hij al maanden niet, maar wie weet kunnen we dat met een kort bezoekje aan een lokale garage fixen.
Naarstig zoek ik het internet af en vertaal in het Italiaans wat we straks de garagehouder moeten vertellen. Ondertussen is Michel al in de auto gaan zitten en heeft, met mijn informatie, het zekeringenluikje opengekregen. Hij zoekt online de handleiding erbij en vindt de bewuste zekering. Ik kom er maar eens bij zitten. Michel pulkt met twee vingers aan het bewuste rode jumpertje in de rij. Met geen mogelijkheid is het ding te grijpen. In de handleiding staat iets van een tangetje… rechtsboven. ‘Dit?’ zegt Michel, terwijl hij heel plotseling met het ding in handen zit. Okay. Het tangetje dus. Met gemak trekken we de jumper tussen zijn vriendjes weg.
Michel kijkt er eens naar. ‘Zou ie doorgebrand zijn?’ Ik kijk ook. Het draadje in het plastic is door, net als bij een kapotte gloeilamp. ‘Denk het wel’ beaam ik. Goed, dan moeten we naar de garage voor een nieuwe zekering. Maar niet voordat ik een rijtje ‘spare fuses’ aan de linkerkant van het luikje heb opgemerkt. Met het tangetje plukken we er eentje van het juiste ampèrage uit en steken die behendig in het lege slot. We zetten de auto op contact. Pluggen de koeltas in. De ventilator draait!
Blij geven we elkaar een high five. Wij kunnen samen een zekering verwisselen!
’s Middags rijden we naar Cecina Mare en wandelen naar Da’Vi. Ik heb nog geen bevestiging van mijn reservering vanavond en wil het even zeker weten. Zodra we binnenlopen komt de eigenaar ons tegemoet. Ik informeer. ‘Ah, Heidi, beh?’ Ik zeg frivool ja. Alsof hij me herkent. ‘Ik was hier twee jaar geleden ook’ schep ik er bovenop. ‘Precies!’ zegt hij tot mijn verbazing. De reservering is bevestigd, we kunnen terug naar huis. Michel moet erom lachen. Met mij op avontuur…
We lopen langs een pizzarestaurant, en tsja, het is wel lunchtijd, en tsja, we hebben nog helemaal geen pizza gegeten deze vakantie. Dat is niet vreemd hoor, want het valt Michel moeilijk om andermans pizza met smaak op te eten. Maar hier wil hij het wel proberen.
Eerst even terug naar de parkeerplaats, want we moeten onze parkeertijd verlengen. Michel wacht in de rij op een stel waarvan de dame bij de automaat staat en met lange nagels probeert het gevraagde kenteken in te toetsen. Haar man staat een paar meter verderop bij de auto en schreeuwt haar de letters en cijfers toe. Tot ons afgrijzen blijft ze het maar verkeerd begrijpen en verkeerd intoetsen. Haar man raakt ook gefrustreerd. Eindelijk lukt het en kan Michel zijn ticket bijkopen. Terug naar de pizzeria…
We zetten ons aan een tafeltje onder een pergola, half op straat, en maken er een mooie lunch met bruiswater en prima pizza van.
We rijden naar huis en blijven daar nog wat bij het huisje hangen. Michel wil nog koelvloeistof kopen en ik zoek garages die dat mogelijk kunnen hebben. Ik vind er een aantal, en kort voor ons bezoek aan Da’Vi zullen we er langs gaan. Maar we vertrekken al laat… en de eerste paar garages blijken ook nog eens dicht. Ten einde raad sjezen we dan, vlak voor sluitingstijd, maar naar een garage die nog wel open is. In een mum van tijd wordt Michel een fles van het goedje tegen een veel te hoog bedrag verkocht. ‘Pech’ zegt hij terwijl hij terug in de auto stapt. ‘Haastige spoed is zelden goed.’
We rollen door naar Da’Vi en parkeren nu aan de andere kant van de boulevard. Het is verder lopen dan we denken en we komen zeker tien minuten later dan onze reservering aan. Maar, dat geeft onze Vietnamees-Italiaanse gastgevers niets. We krijgen een mooi tafeltje buiten op het terras en kunnen aan onze maaltijd beginnen.
Dit is onze laatste avond, dus we laten het ons goed smaken. Ik bestel iets te vaak per ongeluk gerechten met langoustines. Sinds ik bij vriend Fester eens een vakantie lang op zijn garnaal (en vis) heb gepast, vind ik het gewoon erg zielig om zo’n soortgelijk zeebeestje zo ellendig op mijn bord aan te treffen. Ze dan nog met de hand ontleden en opeten gaat me steeds meer tegenstaan. Maargoed, volgende keer beter lezen; met een glimlach werk ik me er doorheen.
We eten veel te veel vanavond. Maar alles is lekker en de eigenaren van het restaurant zijn ook heel hartelijk. We worden uitgezwaaid en hopen dat ze er volgend jaar nog zijn. Met dikke buiken strompelen we naar de auto terug. Pfoe… lekker slapen… oh, ja, tot vier uur vannacht. Want dan moeten we naar huis…
zaterdag
Zoals gezegd gaan we om vier uur, met straffe tegenzin, uit bed. We pakken de laaste dingetjes in en Michel herinnert zich net op tijd dat hij de koelvloeistof nog bij wil vullen. Dus, dat doet hij. Het is buiten, en zeker zo in het bos, nog erg duister. De honden komen kijken waar we mee bezig zijn.
Dan, als alles ingepakt en schoongemaakt is, sluiten we het huisje af en rijden we om 5:10 weg. Op naar het noorden, waar Nederland wacht.
Al gauw zitten we op de snelweg ten noorden van Cecina. De zonsopgang is overweldigend, prachtig. Omdat het land zo vlak is kun je de rode bal gewoon zien branden aan de oostelijke horizon. Dan doemen de Apennijnen op aan de horizon en houdt de zon zelf zich nog een tijd schuil. Ik vergaap me aan deze prachtige uitzichten, Michel rijdt kalm door. Hij rijdt dit ieder jaar, ik voor de eerste keer.
Tegen half zeven zijn we bij La Spezia. Mismoedig merkt Michel op dat hij vergeten is om een voorraad fette biscottate in te slaan. We waren gistermiddag ook zo onderweg naar alles… hij is werkelijk wat sip. Hoe komt hij de komende maanden in Nederland nou door, zonder zijn geliefde ontbijtcrackers?
We suizen voorbij aan Parma en naderen Milaan. Ik kom op een idee. Op mijn telefoon zoek ik een Conad-supermarkt op, één van de noordelijkste van Italië. Die ligt ten zuidwesten in de ring rond Milaan, bij het ons welbekende Lainate. Als we daar even van de snelweg gaan kunnen we er net langs…
…maar bij Milaan krijgt de navigatie het druk en moeten we van rondweg naar rondweg slingeren. Michel mist een afslag en roept mijn hulp in. Ik weet het ook zo snel niet. Soms geeft de navigatie wel drie banen aan en zie je pas na de splitsing dat je de verkeerde hebt gekozen! Zuchten bezinnen we ons op terugrijden, als we weer richting het noordwesten worden gedirigeerd. Há! We gaan via de voorsteden naar de Conad in Lainate.
Michel weet werkelijk niet wat hem overkomt, maar laat zich gedwee door alle verfomfaaide Italiaanse buitenwijken sturen. Toegegeven, dit is geen ‘voorspoedige terugreis’ zo. Maar we komen er. Om stipt negen uur rollen we onze Audi op een parkeerplaatsje recht voor de Conad in het slaperige Lainate. We wandelen goed geluimd naar binnen en gaan recht voor het pad met ontbijtgranen. Lokale bewoners kijken ons vol verbazing aan. Toeristen! Hier!
Michel grijpt vijf pakken fette biscottate en zet koers naar de kassa. Een oud heertje biedt ons zijn klantenpas aan voor een whopping € 1,50 korting. We zijn een attractie hier. In feeststemming verlaten we de supermarkt en vervolgen onze weg.
Al gauw zitten we weer op de bekende snelweg. Helaas komen we er wel net op ná de beroemde Autogrill, maar daar wilden we op dit uur toch niet heen. We suizen door.
Bij Como en Chiasso weet ik ons weer perfect door de Dogano Chiasso-Strada te leiden, de grensovergang in het centrum en niet op de snelweg. Daar zijn we snel doorheen, vermoedelijk sneller dan het via de snelweg zouden zijn gegaan.
We stoppen iets verder voor een kop cappuccino en een bezoek aan het toilet. Dan weer de weg op, Zwitserland door. Michel vraagt me om de Gotthardpas weer via de Gotthardstrasse te doen. Dat vinden we leuk, leuker dan in de file voor de tunnel staan. Dus ik probeer een zo exact mogelijke locatie te vinden om zeker te weten dat de navigatie ons via de pas leidt. Dat wordt de ‘Gotthardstrasse’ – beter kan het niet. Dat merken we dan ook als we eenmaal op de pas zelf zijn!
Stuurt de navigatie ons eerst nog netjes met de stroom auto’s mee naar boven, eenmaal daar worden we rechtsaf een klinkerweg op geleid. Eerst denk ik nog dat Michel even wil stoppen, maar niets daarvan; hij volgt gewoon de routeinstructies. Dus rollen we langs alle toeristen de klinkerweg af… verder… tot die weg gewoon het hele dal doorgaat!
Boven ons slingert de geasfalteerde weg. Her en der komen we voetgangers en motoren tegen. Dit is écht dé oude Gotthardstrasse. Oeps! Een beetje besmuikt rollen we helemaal naar beneden, tot we daar weer aansluiting vinden op de geasfalteerde route. Was mooi, nu weer door!
In Luzern lunchen we in de warme zon op een prachtig terras temidden van de Alpen. We nemen een lekkere uitgebreide Thaise visschotel opdat we maar genoeg hebben om de rest van de lange dag mee door te komen. Nog even buiten zitten op het terras, en dan gaan we de auto weer in. Die is inmiddels behoorlijk heet. Het bijvullen van koelvloeistof (jeetje, dat leek wel vannacht) heeft iets geholpen, maar de airco werkt echt niet op volle kracht. Hup, hard rijden dan maar, dan koelt de boel weer af.
Helaas is dat niet echt zo. In Duitsland loopt de hitte alleen maar op. Basel, Karlsruhe, Mannheim, Stuttgart… afwisselend rijden we met de raampjes open, of met airco. De thermometer geeft aan dat het op de motorkap wel 36 graden is! Michel verwisselt zelfs zijn spijkerbroek voor een korte bermuda. Ik voel me enigszins gezegend dat ik zowel wat kan slapen als af en toe van houding kan veranderen. Michel zit daar maar, grotendeels op cruise control toch, maar hij moet wel fiks opletten.
We jakkeren de verzengend hete Duitse snelwegen af, noordwaarts, noordwaarts. Ik opper op een gegeven moment nog om door een wasstraat te rijden, opdat de auto zo door het water iets af zal koelen. Maar dat vindt Michel gekkigheid. Hij wil door. Dus zweten we weg in onze zwarte oven en zien we tergend langzaam het aantal kilometers tot aan huis afnemen.
Eindelijk, eindelijk komen saaie plaatsen als Borken en Gronau op de borden. We mogen stoppen met mindless suizen. Ik ben bijna thuis. Michel gooit mij met al mijn spullen bij huis eruit en rijdt door naar Hengelo. Zo. Het zit er helaas weer op!
Point and shoot
We gaan terug in de tijd. Naar de zomer van, laten we zeggen, 1990. Ik ben zes jaar oud en hol rond het houten huisje dat op het speelveldje achter ons huis staat. Het is zonnig, het gras geurt, de struiken zijn vol, en het is nog net niet warm genoeg voor waterpistolen. Die dag ren ik spelenderwijs rond met mijn moeders oude Agfa Clack. Ik kan er geen echte foto’s mee maken, maar doen alsof vind ik net zo leuk. De camera is zwart, met allerlei kleine metaalkleurige haakjes, randjes en details. Hij bungelt in een bruine hoes aan een leren riempje rond mijn nek, opdat ik hem niet laat vallen. Wanneer ik iets leuks zie, wip ik de bruine dop van de lens en doe alsof ik een foto schiet.
Mijn ouders merken mijn plezier met het toestel op. Mijn moeder en zus hebben dan al identieke zwarte point-and-shoot cameraatjes, waar ze op vakantie rolletjes mee volschieten. Zodra we bij een postorderbestelling een gratis cameraatje als geschenk ontvangen, is die voor mij. Tegenwoordig zouden we het een prul vinden. Hij weegt niks, het glaswerk is goedkoop, en de flitser waardeloos. Maar het is mijn eerste fototoestel, waar ik op vakantie mijn kijk op de wereld vastleg. Jarenlang gaat het dingetje in mijn reisbagage mee. Ik fotografeer landschappen, bloemen, paarden – alles dat me opvalt.
Waar we nu gerust honderden foto’s digitaal achter elkaar schieten, waren we toen nog gelimiteerd tot 24 of 36 foto’s. Deze beperking zorgde ontegenzeggelijk voor een heel bewuste manier van fotograferen. Bij het richten van je camera had je al bedacht of je nog wel genoeg foto’s over had; had je jezelf verzekerd dat je na de vorige foto doorgedraaid had, en had je in een ogenblik ingeschat of de situatie überhaupt te fotograferen was. Mijn camera kwam me nergens in tegemoet. Het brandpunt stond vast op oneindig, dus close-ups en macro’s waren uitgesloten. Was het donker, dan moest je zelf de flitser aanzetten én de tijd geven om op te laden. Inflitsen was een truc die alleen mijn vader met zijn luxe Minolta machtig was. Ook was het geprinte getal op je rolletje geen garantie dat je alle foto’s maken kon. Soms was het rolletje zo gesneden, dat de eerste, de laatste, of soms beide foto’s aan weerszijden van de rol maar half belicht konden worden. Het gebeurde allemaal daar in dat donkere doosje, je wist het niet. Het enige dat je iets zei, na die laatste klik, was het knellende geluid van een filmstrip die niet verder uit zijn behuizing wilde kruipen. Dan zat er niets anders op. Hendeltje uitvouwen en helemaal terugdraaien.
Dat zelfstandig terugdraaien hoefde op mijn nieuwe cameraatje niet meer. Ik kocht het toestel rond mijn twaalfde. Ik vond fotograferen echt leuk en vond, dat ik niet langer met een gratis exemplaar hoefde rond te lopen. Dus bestelde ik bij de Wehkamp een modern vormgegeven champagnekleurige Samsung Fino S. Hij was niet goedkoop, maar achteraf bezien nog steeds maar een simpel ding. Grote vooruitgang was dat deze camera een elektrisch motortje had. Na elke kiek spoelde hij zelf door, en aan het einde van de rol gaf een treurig lang aanhoudend gezoem aan, dat de film vol was, en terugging zijn huisje in.
Je bracht het rolletje dan naar de Kruidvat, waar, helemaal achter in de zaak, een indrukwekkend meubel stond. Aan de ene zijde vond je een bak met nieuwe papieren enveloppen, voor je fotorolletje. Elke envelop had een volgnummer en een kort formulier. Daar vulde je je naam in, en je gewenste soort afdrukken. Glanzend, mat, dia’s, negatieven erbij? Je kon zo’n zelfde envelop ook gebruiken voor nabestellingen. Elk frame op je negatieven had een priegelig klein nummer, en aan de hand van dat nummer vulde je in welke foto’s je extra, vergroot, of op ander papier wilde nabestellen. Elke bestelling duurde gerust twee weken om terug te keren bij de Kruidvat, in de andere bak van het meubel. Die bak stond vol met op nummer gesorteerde enveloppen vol met foto’s. Een keur aan persoonlijke afdrukken lag daar gerust een week te wachten, iedereen kon er zomaar bij. Maar dat deed niemand. Je ging naar de Kruidvat voor je eigen envelop, die je herkende aan de strip met overeenkomstig nummer, die je mee naar huis had genomen. Het vinden van jouw envelop was een eureka-moment. Je kreeg er namelijk op geen enkele manier bericht van – je moest gewoon op goed geluk regelmatig gaan kijken. In een heel, heel uitzonderlijk geval, kwam je envelop nooit terug. Dan was de fotocentrale hem kwijtgeraakt.
Met de Samsung point-and-shoot camera experimenteerde ik ten eersten male met gestileerde fotografie. Ik stelde een scène op en plantte de camera er voor. Dat deed ik buiten, waar veel daglicht was, tegen het muurtje van de fietsenschuur. Op de grond legde ik een lichtblauwe elastomap van mijn moeder: dat was de zee. Tegen de muur zette ik een foto uit een tijdschrift met een parelwit zandstrand en palmbomen. Op de map legde ik twee flock-figuurtjes van een grote en een kleine dolfijn. Als je dan goed plat over de map heen keek, en je duimen en wijsvingers in een kadertje hield, zag je twee dolfijnen in een zonnig oord op de blauwe golven naar je toe zwemmen. Maar, zoals ik al noemde, hadden deze cameraatjes een vaste brandpuntsafstand. De enkele foto – oh verhoede dat ik twee kostbare foto’s op de rol zou verspillen aan hetzelfde onderwerp – was niet wat ik toen voor ogen had. Ik kan hem nog goed voor me zien. De map is een ijsblauwe ondefinieerbare barrière die de onderrand van de foto siert. Daarop twee grijze, wazige gedaanten, met ergens op de snuit de hint van een zwart kraaloogje. Dan, in de achtergrond, omlijst door de rode baksteentjes van de schuur, de scherpe foto van het zandstrand.
Pas jaren later verdiepte ik me in betere camera’s. Om onduidelijke redenen had ik gewoon nooit de link gelegd met mijn vaders luxe Minolta, die deze foto prima zou hebben kunnen maken. Een camera waar ik nooit aan zou mogen komen, sowieso, maar die qua prijs ook voor mij als tiener ver buiten mijn bereik lag. Nee, pas toen ik uit huis was, negentien jaren oud, en in Den Haag de wereld ontdekte, deden inzicht en financiële ruimte mij mijn eerste, digitale, Canon Powershot S45 kopen. Een point-and-shoot.
Een eigen huis
We schrijven winter 2011. Ik woon al enkele jaren samen met partner WJB in zijn appartement in Enschede. We staan voor een keus. Of we gaan grondig renoveren, of we verhuizen naar een grotere woning dichtbij. Die woning bestaat, dus doen we twee serieuze bezichtigingen. Maar aan de vooravond van ons nieuwe avontuur komen we aan de praat over onze toekomst. Het moet uitgesproken worden, want dit huis gaan we samen kopen, en daarna nog uit elkaar gaan is een financieel nekschot voor elk van ons. Dus bezint eer ge begint.
Enkele dagen en pijnlijke gesprekken later beëindigen we onze relatie.
Daarop moet ik op zoek naar een huis. Voor nu kan ik nog bij WJB in blijven wonen. We gaan gemoedelijk met elkaar om en hij helpt me, door me voor te rekenen wat ik me kan veroorloven. Huren is een optie, maar kopen is op de lange termijn beter – alsook WJB’s advies.
Ik laat me door de financieel adviseur van mijn collega JC voorrekenen hoeveel ik opbrengen kan. Dan pak ik Funda erbij en ga actief op zoek. In mijn park staan wel tien flats te koop. De één net wat moderner of verder afgewerkt dan de ander. De prijzen spiegelen zich duidelijk daaraan. Ik ben net een jaar afgestudeerd en heb niet veel financiële ruimte, maar een aantal flats vallen wel binnen mijn budget. Dus print ik een standaard lijstje uit waarop ik eigenschappen en wensen kan noteren, en plan bezichtigingen in.
Er volgen enkele onrustige weken. Ik woon nog bij WJB in, maar probeer zo weinig mogelijk aanwezig te zijn. Mijn spullen verhuis ik alvast naar de berging. Steeds minder in huis is van mij, net zoals het begon. Elke dag ga ik naar mijn werk, en in de middag fiets ik vlug naar huis voor één of twee bezichtigingen. De afspraken volgen elkaar snel op, maar WJB wil ook door met zijn leven. Hij ontmoet een nieuwe vriendin, ik kijk verder. Ons uiteengaan staat onder druk. Gelukkig raak ik na enkele weken in onderhandeling over een appartement aan de overkant van het park.
Dat appartement heeft een twijfelachtige vloer. De makelaar kan me geen garantie geven, dat de vloer volgens de geluidsnormen van de flat gelegd is. Is dat niet zo, dan wil ik de vloer er vóór intrek uit hebben. De eigenaar, zelf een jurist, belooft het uit te zoeken. Haast heeft hij echter niet: het is eind maart, en afhankelijk van de conclusie kan ik na de zomer mijn intrek nemen. Ik ben verbaasd, maar als ik ondertussen een woning kan huren, ben ik bereid te wachten.
Ondertussen heb ik nog een middag met twee bezichtigingen gepland staan. Het is een koude lenteavond, de zon staat laag, de bomen zijn nog kaal. Ik kan me sowieso al moeilijk inleven in het wonen in een ander appartement, maar het grijzige voorjaar doet er ook niet echt moeite voor. We bezichtigen de eerste woning op de lijst. Het is armoe troef, qua uitzicht en qua inrichting. Ik hoop bij elke bezichtiging op de aanblik van bomen of blauwe lucht uit de voor- en achterramen. Ik koekeloer niet graag andermans slaapkamer of keuken in. Die wens heb ik bij een paar appartementen al moeten laten varen, al zit het bij degene waarover ik in onderhandeling ben redelijk snor. Als je stijf recht vooruit kijkt zie je geen andere flat. Binnen wens ik dat het sanitair ten minste beige of wit is, met redelijk modern porselein in toilet en badkamer. De keuken liefst ook niet te oud, maar dat ligt al simpeler. In een appartement dat eigenlijk heel prettig oogde stak een antieke donkere eikenhouten keuken. De makelaar werd een beetje stil toen we de ruimte in liepen, tot ik een kastje opentrok en zei ‘kijk! Een Brugman-keuken! Die deurtjes vervang je zo!’ het licht ging aan boven het hoofd van de makelaar, en een week later stond er op Funda een vernieuwde foto: met strakke witte deurtjes, vers van Brugman. Daarmee werd het appartement niet interessanter voor mij, maar ik had allicht de verkoper er mee geholpen.
Maar, we zijn op deze grauwe middag in een nog grauwer appartement. Ik moet de makelaar nog iets vertellen. Namelijk dat het tweede appartement op de lijst een foutje was. Bij het aanvragen van de bezichtigingen selecteerde ik een appartement dat hij ook beheert, maar flink boven mijn budget lag. Zodra we de ene flat verlaten breng ik de makelaar op de hoogte dat dit maar het einde van dit bezoek moet zijn. ‘Oh nee’ kaatst hij verontrust terug. ‘U moet erheen. De eigenaresse is er speciaal voor uit Hengelo gekomen. Zij is nu in het appartement aanwezig.’ Onder die druk volg ik de makelaar maar op zijn wandeling erheen. Het ligt schuin achter mijn huidige adres, aan de bosrand. Een plaatje, ik zie het nu al. Kijken kan altijd…
In het appartement is het kil. Verwarming is er niet, en de haard is al drie jaar niet aangeweest – want zo lang staat dit al te koop. De eigenaresse is slecht ter been, kan de trappen niet meer op komen, en is naar Hengelo verkast, naar een appartement met een lift. Desondanks staan er na al die jaren nog wat oude spullen van haar in de kamers. Ze komt naar ons toe en heet ons hartelijk welkom, terwijl we de woonkamer in lopen. Tegelijkertijd breekt de zon door. Zacht geelgoud licht strijkt in banen over de verstilde muren. Het tapijt licht op, stof twinkelt in de zonneschijn. De bomen rond het appartement ruisen en schudden de druppels van een dag lang miezerregen af. Het lijkt alsof alle kamers lichtjes stralen, zo mooi. Het omringende bos gloeit goud.
Besmuikt pak ik toch mijn streeplijstje erbij. ‘Nu we hier toch zijn…’ zeg ik, en laat me rondleiden. Het sanitair is in orde. De kamers zijn okay. De keuken is vanillegeel, met een verschrikkelijk provisorisch aanrecht van antracieten tegeltjes, maar… het is niet per sé onbruikbaar. Oké, de koelkast, afzuigkap en het losse fornuis zijn wel oud. Maar voor iemand als ik, die niks aan huisraad meeneemt, is het ten minste íets. ‘Die zaken mag je zó overnemen’ meldt de eigenaresse me behulpzaam. Ik heb voor mijn neus weg vermeld dat ik uit een samenwoon-situatie kom met alleen een bed en een bureau, en haar reactie daarop is echt hartverwarmend genereus. Tijdens onze rondleiding ziet ze van alles dat ik zomaar gratis mag overnemen. Ja, natuurlijk, omdat zij het dan niet meer het appartement uit hoeft te slepen, maar voor mij is het wel heel welkom. Maar: het is nog steeds veel – te – duur.
We sluiten de rondleiding af met een moment rust in de woonkamer. Ik doe expres een heel langzame rondwandeling langs voor- en achterramen. Neem het prachtige uitzicht in me op. Dit appartement ligt aan drie kanten tussen de bomen. Dit park is al rustig, maar deze uithoek takes the cake. Het is mij een raadsel (okay, de prijs) dat dit appartement al drie jaar niet het hart van een koper heeft gestolen. De eigenaresse negeert de hint van de makelaar om afzijdig te blijven helemaal en vertelt zo nu en dan wat over haar liefde voor deze plek. Ik voel het. Het is hier magisch, zelfs in het vroege voorjaar al. Zo mooi, zo natuurlijk. Je hoeft hier geen televsie, je kijkt zo uit het raam naar het toneel van vogels en eekhoorns. Glasvezel heeft ze laten aansluiten. Centrale verwarming zou fijn zijn, maar hé, daar kan ik voor sparen, …toch?
Stil verlaat ik het huis en loop met de makelaar terug naar de straat. ‘Mooi hè’ zegt hij, ‘ja, maar boven het budget, dat ik je genoemd heb.’ Met een knikje zeg ik hem gedag en loop naar mijn voordeur. Sprakeloos.
De eigenaar van het appartement aan de overkant laat van zich horen. Het onderzoek naar de vloer duurt tot zéker na de zomer. Ik erger me er dood aan. Ik moet verkassen, nu, pronto! En dat begint werkelijkheid te worden, want WJB’s nieuwe vriendin heeft nogal moeite met mijn aanwezigheid. En terecht. Ze wil niet binnenkomen en zeker niet een avond blijven, zelfs niet als ik in de kamer het verst van ze af zit. Ik weet het, ik moet gewoon weg. Ik doe mijn best. Ondertussen heb ik het ook nog aan de stok met mijn ouders. Met verhitte mails en onaangekondigde telefoontjes vertelt mijn moeder me dat ik hier niks te zoeken heb en dat ik terug naar mijn geboortestad moet komen.
Mijn vader belt me op alle andere momenten en waarschuwt me dat het absoluut onverstandig is om zelfstandig een appartement te kopen. Dat moet ik sámen doen, nádat ik getrouwd ben. Ja, alsof die twee opties nu beschikbaar zijn, maak het nou. Hij bezweert me dat hij geen cent garant kan staan als deze hachelijke onderneming misgaat. Ook daarover kan ik, buiten gehoorsafstand, simpel oordelen: ik ben zevenentwintig, er staat nergens dat hij verantwoordelijk voor mij is. Dus hij mag zich druk maken en dat is dat. Natuurlijk heb ik er buiten deze rationele gedachten in realiteit echt hoofdpijn en slapeloze nachten van. Een onzeker avontuur aangaan is één ding, wekenlang banggemaakt worden door je ouders een ander. Gelukkig steunen WJB en JC me door en door.
Met de stoute schoenen aan bel ik de makelaar van het mooie dure appartement. Ik heb een voorstel. Ik wil het appartement huren tot einde zomer, en keurig minimaal bewonen. Dan heeft de eigenaresse wat verzachting van haar lasten door inkomsten, ziet het er bewoond uit, en is het er warm. Daarna kan ik het goedkopere appartement betrekken. Ik zie het wel zitten, de makelaar absoluut niet. Hij heeft mijn achtergrond nagetrokken, merk ik. ‘Ik zie dat je van de AKI komt’ lispelt hij door de telefoon. ‘Meisjes als jij houden zo’n appartement niet schoon. Feestjes geven en schilderen op de muren, dat doen jullie.’ Ik ben werkelijk verbaasd door deze aantijging. Ja, ik ben al eerder in dit traject aangesproken op mijn jeugdige uiterlijk, en door een hypotheker gevraagd ‘of ik dit niet met mijn ouders moest overleggen’ (waarop ik resoluut het pand uit wandelde), dus zijn ‘meisje’ verbaast me niet heel erg. Maar de aanname dat ik, omdat ik vijf jaar geleden één jaar op de lokale kunstacademie heb vertoefd, het huis er slechter op zal maken, dat schiet me in het verkeerde keelgat. Pisnijdig ben ik en hang op. Dan bel ik gelijk weer op. ‘Vraag het haar tóch’ gebied ik hem. En wonderwel, mijn vraag bereikt de eigenaresse.
Het antwoord is verbazend. De makelaar krijgt het dan ook bijna niet over zijn lippen. ‘Ze wil het niet aan je verhuren’ begint hij. ‘Ze heeft gezegd dat ze het budget matcht dat jij genoemd hebt. Ze wil het aan je verkopen.’
Ding ding ding ding ding ding. Alle stoppen in mijn hoofd slaan door. Een seconde ben ik sprakeloos.
‘Verkocht.’ zeg ik.
‘Dat ga ik doorgeven’ zegt de makelaar, en hangt op.
Een mondelinge toezegging is bindend, suist het alarmerend door mijn hoofd. Ik heb net een huis gekocht. Ik heb net een prachtig fantastisch mooi huis gekocht!
De overeenkomst gaat door. Ik regel de dagen daarop stormachtig alle financiering, alle papieren, druk op zondagavond nog broodnodige paperassen bij het makelaarskantoor door de brievenbus. Word elke dag onder werktijd minimaal drie keer gebeld door de financieel adviseur die bij de bank alles lospeutert wat maar los te peuteren valt. ‘Er moet nog net wat bovenop’ prevelt hij als hij voor de zoveelste keer op de dag belt. ‘Je moet een afschrift van je rekening faxen.’ Uit elke oude sok schraap ik geld, stuur documenten op, doe mijn werk, krijg geen hap door mijn keel. De tekendatum en de sleuteloverdracht worden voor de volgende week ingepland. Bijna, bijna, nog even. Elke dag tuur ik naar het appartement dat daar al jaren is, en nu zo vredig op mij ligt te wachten.
Maar de tijd gooit roet in het eten. ‘Ik kan je niet meer in huis hebben’ zegt WJB op een dag met zwaar gemoed. Ik snap het. Maar nog één weekje. Eén weekje tot… hij schudt nee. De koek is echt op. Hij is vermoeid, overbelast, haast overspannen. Zijn nieuwe vriendin wil hem vaker zien en mij minder. Temidden van al het onderhandelingsgeweld pak ik een grote reistas in met het hoognodige en stap in de auto bij collega JC. Ik mag in zijn huis bivakkeren tot de dag van de sleuteloverdracht. Zijn jonge dochters juichen om de plotselinge reuring in huis. Was mijn leven al hectisch, het is nu nog een graadje erger. Het ligt een stuk verder fietsen van mijn werk, maar het moet. Ik mis mijn lieve katten, maar het moet. Alles moet. Voor even.
Dan volgt de donderdag van de sleuteloverdracht. Tegen half twee zwaai ik mijn collega’s gedag en spring op de fiets richting het centrum, waar het notariskantoor ligt. We schuiven bij elkaar aan tafel in een grote, ouderwetse kamer. De notaris spreekt lovend over de zeer lage rente die mijn financieel adviseur bij de ietwat onbekende bank bedisseld heeft. Ik krijg een grote bos sleutels in handen gedrukt van de oude eigenaresse. Ze is emotioneel, ze gunt het me van harte. Dan vertrekt ze. Evenlater sta ook ik buiten met een grote bos bloemen en de bos sleutels.
Ik heb nog geen vaas of niets, dus eerst fiets ik honderd meter naar de Welkoop en koop een degelijke zwarte emmer. Ik knoop emmer en boeket achter op mijn bagagedrager en begin mijn fietstochtje naar mijn nieuwe, nieuwe huis. Dan gaat de telefoon. Als je dacht dat dit verhaal hier afgelopen was, heb je het namelijk mis. Er begint zojuist een nieuw avontuur.
‘Hallo, ik ben de glasvezelmonteur’ klinkt het aan de andere kant van de lijn. ‘Bent u thuis?’
‘Ik kom eraan’ weet ik uit te brengen en sjees zo hard als ik kan de Kottendijk af.
Als ik bij mijn nieuwe thuisadres arriveer staat daar al een witte stationwagon met een monteur erin. Hij heeft op me gewacht. De bos bloemen laat ik even zitten, eerst graai ik in de enorme bos sleutels. Dit verbaast de man enigszins. ‘Ja, meneer, dit is serieus de eerste keer dat ik mijn nieuwe huis betreed, even geduld, ik ken de sleutels nog niet.’ Onthutst volgt hij me naar boven, maar daar weet hij precies zijn weg.
Hij schiet naar de hoek van de voorkamer en klikt het juiste kastje bovenop de glasvezelaansluiting. Prikt de adapter in het dichtsbijzijnde stopcontact. Lichtjes beginnen te knipperen. Ik loop ondertussen achter hem aan en haal mijn laptop en een netwerkkabeltje uit mijn tas. ‘Ik ga ‘m effe beneden in de auto activeren, en dan bent u zo aangesloten mevrouw!’ en met die woorden is hij weer net zo snel uit mijn huis vertrokken, als dat hij binnenkwam.
Ik schuif mijn laptop in de vensterbank en prik de kabeltjes aan elkaar. Zie beneden me de man in de auto wat dingen intikken op zijn laptop. Mijn browser ververst. Ik heb internet. Op de eerste dag, het eerste uur, en de eerste minuut dat ik voet in mijn huis zet. Ben ik nou een nerd, of niet?
In een roes van geluk zet ik mijn webcam aan en maak de eerste twee, drie selfies. Ik, op mijn knieën voor de vensterbank in een compleet lege, koude kamer. Míjn kamer. Van míjn huis.
Eén jaar na aankoop staat mijn financieel adviseur met vette koppen in de krant. Zijn zaken met mij zijn allang gedaan. Nieuwe zaken gaat hij niet gauw doen, zo veel maakt het artikel duidelijk. Hij, zijn broer, en zijn vrouw zijn opgepakt op last van fraude. Jarenlang hebben ze zich oneigenlijk geld van hun klanten toegeëigend. Nu zijn ze ontmaskerd en buitenspel gezet. JC en mij hebben ze nooit een cent afgetroggeld, dat weet ik. Hadden wij geluk? vraag ik me nog jarenlang af.
Vier jaar na aankoop zijn mijn ouders te gast op mijn verjaardag. ‘Dit is het beste dat je in je leven gedaan hebt’ laat mijn vader me tussen twee happen taart door weten.
Tien jaar na aankoop beschilder ik de muur van mijn woonkamer met het silhouet van de mooiste Tiroolse bergketen die ik ken. Kreeg de makelaar alsnog gelijk, met die opmerking over schilderen…
Alles volgens plan
Het is de zomer van 2023. Vriend Michel en ik brengen onze drie weken vakantie door in Italië. We zijn begonnen in mijn geliefde Bolzano, zullen afsluiten in het bruisende Cecina, en zitten nu, voor twee weken echt midden in Toscane: in Monterotondo Marittima.
Het dorpje zelf ligt, zoals de naam al doet vermoeden, op een ronde berg. Van daaraf heb je zeezicht, waar volgens mij de toevoeging Marittima aan ontleend is. De zee is hier namelijk ver vandaan. Maar dat deert niet, want daar komen we nog wel. Onze eerste twee weken spenderen we in een klein landhuis, iets lager dan het dorp gelegen, met uitzicht over de hele regio. Had ik het al gezegd? Het is hier fantastisch.
Er zijn nagenoeg geen andere Nederlanders in dit dorp te bekennen. Er zijn nagenoeg geen toeristen, vermoeden we. Al rijden we een echte stoere Italiaanse Alfa Romeo, die gele kentekenplaten vallen hier wel op. En dit is wel zo’n dorp waar over elke nieuwkomer gepraat wordt.
Waar we precies zitten zal alleen bij onze naaste buren aan deze zijde van de heuvel bekend zijn. Aan ons pad staan op z’n best maar zes andere huizen. Een paar huizen liggen duidelijk in het zicht, van andere moet je maar geloven dat ze zich ergens in de olijfboomgaard bevinden. Na ruim een week kennen we de paar auto’s en Piaggo’s wel die deze toegangsweg gebruiken. We houden nog net geen streeplijstje bij.
Het is donderdagmiddag. Eén van de laatste dagen van juni, alsook die van ons hier in het landhuis. Het is zonnig en warm, en zoals gewoonlijk zitten Michel en ik op het terras dat aan de zijkant van het huis grenst. Over de toegangsweg zie ik een wit busje aan komen rijden. ‘Enel’ staat erop. De naam die ik ook overal langs de weg heb gezien, dé energieleverancier in deze regio. Ik zie het busje achter ons huis verdwijnen en dan gaat plots de bel. De bel, we hebben een bel!
Samen lopen we naar de deur. Gelukkig zijn we niet in badkleding vandaag.
Twee mannetjes staan voor onze neus. Vanuit de schaduw kijken ze ons donkere huis in. ‘Enel’ prijkt er op de borstzakjes van hun polo’s. Vlug steken ze van wal. Ik kan amper Italiaans, dat mag je weten, maar mijn talenknobbel is goed en ze zijn van de energiemaatschappij, dus ik snap hun bedoelingen gelijk. ‘Ze willen de meterstanden opnemen’ zeg ik tegen Michel in het Nederlands. ‘Oh! Huh? Zeiden ze dat?’ ‘Dat denk ik’ antwoord ik, weer naar de mannetjes kijkend. Die kijken nu ook verbaasd terug. Proberen nogmaals met een paar woorden hun missie uit te leggen. ‘Sí sí’ knik ik, en gebaar om me heen. ‘Dove…’ begin ik, en ze begrijpen al gelijk dat ik óók niet weet waar de meter zich bevindt. Michel al evenmin.
‘Bel Christina dan’ por ik hem aan. Michel appt al, maar wil niet bellen. ‘Bel gewoon’ dring ik aan, maar dan is één van de mannetjes al om het huis heen gelopen. Hij vindt een grijze deur precies onder het terras bij de voordeur. Dat is de deur die hij zoekt, roept hij naar zijn collega. Nu de sleutel nog. Tja, dat weten wij óók niet. Maar dan weet het andere mannetje weer raad. Hij sprint de heuvel op en gaat richting de carport. Daar doet hij iets. Met de sleutel als en trofee in zijn uitgestoken hand komt hij teruggesneld. Wij zijn verbaasd. Als lokale monteurs de spullen hier beter weten te vinden dan wij, wat weten ze dan nog meer allemaal te vinden? Ze proberen de sleutel op de deur, lezen even aandachtig wat dingen uit, en knikken goedkeurend naar ons. We zien het nog net, want zowel Michel als ik was even weggelopen van de voordeur. De mannetjes lijken het niet erg te vinden. Terwijl de één de sleutel weer ergens weer onder de carport teruglegt komt de ander ons in weinig woorden bedanken en groeten. In een wip zitten ze in hun busje en scheuren ze de heuvel weer op. Ik zie ze naar de buren gaan en voor enige tijd achter hun huis verdwijnen.
‘Dat was me wat hè?’ zeg ik tegen Michel. Die knikt. ‘Zouden ze echt zijn?’ Dat weten we allebei niet. Het kwam wel heel geroutineerd over. ‘Ze hadden Enel embleempjes op hun shirts’ weet ik. ‘Enel? Huh?’ ‘De energiemaatschappij. Zie je hier overal langs de weg bordjes van. De centrale waar we laatst bij zonsondergang stopten, was ook van Enel.’ ‘Oh, echt?’
‘Ik heb even een rondje om het huis gedaan hoor, toen dan mannetje naar die deur beneden ging.’ Daarop kijk ik verbaasd. ‘Ja, alle luiken en deuren van onze kamers beneden stonden open, hij had zo langs die kant ons huis in kunnen wandelen.’ Dat is waar. Door zoiets besef je pas hoe ongegeneerd vrij je bent gaan leven, in anderhalve week, op een afgelegen heuvel. ‘En jij dan?’ vraagt hij mij.
‘Ik was naar het zijterras. Daar lagen mijn laptop en jouw telefoon nog, zo midden op tafel. Ik dacht: stel dat die twee aan de deur er alleen zijn om ons af te leiden. En dat een derde snel om het huis heen zou lopen om onze bezittingen mee te gappen. Dus ik heb alles binnen gelegd.’
‘Precies.’ zeggen we tegen elkaar. High five. En we kijken elkaar tevreden aan.
Een linke nacht
Het is november 2011, kil en koud. Vandaag zat ik in een trein oostwaarts, met een wiskunde- en een Javascript-boek. Beide waren een gok, om wat te leren terwijl ik reisde, beide deden me al veel te snel onbedaarlijk gapen. Internet onderweg was er nog niet. Daarom staarde ik uit het raam, de hele weg lang, en zag het grauwe, kale land aan me voorbijtrekken. Ik at een broodje met een Duitse dokter, stapte uit in Dresden en wandelde een goede middag door de stad. Warmde mijn handen bij een poffertjeskraam, voelde de wind langs mijn jukbeenderen vagen wanneer ik op een klassiek uitkijkpunt stond.
Bij een gemoedelijk restaurant joeg ik de kou uit mijn botten en at een maaltijd. Eenmaal buiten woei de wind weer om mijn benen en wapperde mijn sjaal al voor mij uit. In het treinstation genoot ik van de windstilte, maar de kou was niet over. Mijn trein, verder oostwaarts die nacht, stond al voor me gereed. ‘Praha hl n’, voluit ‘Praha hlavní nádraží’, oftewel Praag centraal station. Daar moest ik heen, en dan één verder eruit. Dat station, Holešovice, toen nog genaamd naar de wijk waarin het lag.
In de trein was het minimaal warmer. Door mijn langzaam spraakzaam wordende passagiers in mijn coupé werd het nog wel een beetje gezellig. Het treinpersoneel sprak geen woord Duits of Engels. Twee coupés verderop werd wild gefeest. Eénmaal viel het licht uit. Het meisje tegenover mij, Tsjechische, was even oud als ik, en leerde zichzelf Engels. Ze sprak het niet slecht. Ze kreeg bijval van haar Aziatisch uitziende buurvrouw, die eveneens zevenentwintig was, en dat met ons wilde delen. Ik was dankbaar voor deze saamhorigheid, want de duistere nacht die ons omringde had niets gezelligs. Al bij vertrek was de nacht ingevallen en was er buiten weinig te herkennen. Met veel gerammel denderden we door de Oost-Duitse nacht. Het ijzeren gordijn was al bijna een kwart eeuw gevallen, maar de stroeve ontwikkeling van deze streek was nog pijnlijk te merken. Met elke slag van de ijzeren wielen leek ik een jaar aan modern bestaan achter me te laten.
Met knarsende remmen bereikten we het centrum van Praag. Iedereen verliet me hier. Mijn coupégenotes zwaaiden me lief gedag, het personeel knikte kort, de feestende meute bleek slechts uit drie jongeren te bestaan. Nadat iedereen in vlagen gepasseerd was, was de trein leeg. De lichten knipperden eenmaal uit en aan. De deuren sloten. Hier ging Heidi, door de nacht… het oneindige in?
Wanneer ik bij het volgende station buiten sta lijkt dat het wel. Was Praag centraal ook zo verlaten, vraag ik me vertwijfeld af. Hier is niets, behalve een betonnen embankement waarop ik me bevind. Ouderwetse booglampjes markeren de gelijkvloerse overgangen tussen de rails. Ik moet over minstens vijf sporen heen voordat ik onder gelig natriumlicht tegen een oud vervuild gebouw aanloop. Een onderpassage wijst mij de weg naar een wijk, die kennelijk dit lapje oever van de Moldau deelt met een treurig rangeerterrein. Kalm, maar ergens me van de mogelijkheid bewust dat dit de laatste minuten van mijn leven zijn, check ik nog éénmaal mijn geprinte kaartje, en neem de onderpassage. Tot mijn verbazing loopt daar op dit uur nog een man vredig een boenmachine voort te duwen. Hij groet mij keurig en gaat door met zijn taak.
Bovengronds loop ik eenmaal verkeerd, dan vind ik de straat met het door mij geboekte hostel. De wind waait ook hier, misschien wel harder, minder west en meer oost. Ik bevind me in het hart van Europa, en toch, voel ik me zo ver van huis. Schaarse straatlantaarns verlichten de brede stoep. Achter me passeert een enkele auto. Hier staan gewoon, normale wagens langs de straat, normale verkeersborden, normale parkeermeters. Waarom voelt het dan toch zo uitheems? Ik ben ook moe, dat zal het zijn. Mijn reizen uit deze jaren kenmerken zich vaak door hoofdpijn op beide reisdagen. Ik put mezelf uit en ga te lang door, ik kan mij geen luxe veroorloven en leef daarom als voortdurend op de vlucht. En zo beland ik dan aan het einde van de avond met een kater van de dag op mijn eindbestemming.
Zo stap ik Sir Toby’s hostel binnen. Hier is het warm, er komen zachte geuren uit de keuken, de lampjes aan de muren zijn gedimd, het antieke meubilair is comfortabel. De muren zijn versierd met nostalgische krantenartikelen. Achter de balie staan een vriendelijk ogend meisje en een ditto hippiejongen. Ik word warm welkom geheten en rechtstreeks naar mijn kamer gewezen. ‘De trap op, links, en dan weer links’ glimlacht het meisje in vloeiend Engels. Ik doe wat me gezegd is, hoewel? De grote marmeren trap is wel erg lang, en eerst moet ik rechtsaf… en dan links… dan ben ik er toch al? Mijn hoofd bonst te hard om er chocola van te maken.
Voor me is een deur naar een koude, hel verlichte toiletruimte. Links van me is een deur – met een slaapzaal! Ik kijk niet verder. De zaal, die zich uitstrekt tot de voorzijde van het gebouw, is dim verlicht. Er staan vier bedden langs de linkerwand, en twee langs de rechter. Achteraan is al een bed bezet. Ik ben blij met een plek vooraan, dicht tegen de muur die aan de toiletruimte grenst. Ik knips het lampje aan, schuif mijn rugtas in een houten kist onder het bed, en ga naar beneden om nog even te lezen.
Tegen elf uur ga ik weer naar boven en bemerk dat ik louter mannelijke zaalgenoten heb. Dat is niet erg, het was ook goedkoop, een gemengd hostel zal hier wel normaal zijn. Ik heb al zo vaak op technische evenementen tussen de jongens geslapen, dat ik me rustig naar de muur gekeerd omkleed en mijn bed in stap. Welterusten.
Niet veel later. Is het nacht? Het is tegen één uur, middernacht. Ik ben wakker omdat ik verontrustend gebonk hoor. Slaapdronken hef ik mijn hoofd op uit het verenkussen. Het gebonk komt niet uit deze kamer. Het lijkt beneden te zijn, ergens buiten… ach. Er staat vast een dronken lor aan de voordeur, die na de avondklok nog het hostel in wil. Laat de nachtportier daar maar mee onderhandelen. Ik wil slapen.
Het is nog geen vijf minuten later of het gebonk neemt weer toe. Luid, grienend geschreeuw. Er is daarbuiten iemand echt volledig buiten zinnen. Nouja, zou ik ook zijn als ik vannacht in de kou hier op de stoep moest slapen. Het zal wel een goede reden hebben.
Dan staat opeens één van de jongens uit de slaapzaal op en loopt langs mij heen naar de gang. Het gebons wordt luider, het gehuil ook. In het lichtschijnsel dat van de gang over mijn bed valt zie ik hem stilstaan. Hij luistert, en kijkt dan in het duister naar mij. ‘There’s someone here’ fluistert hij. Verbaasd kom ik mijn bed uit en sluit me bij hem aan. Gelijk hebben we door wat er aan de hand is. Het gebons komt van de toiletruimte! Er zit iemand vast!
De jongen komt gelijk in actie. Nog een paar jongens staan in mum van tijd ook buiten de deur en proberen met allerlei kleine gereedschappen het slot van de wc-deur van buiten open te draaien. Eén jongen pakt een klein plastic pasje en weet daarmee de schroef ver genoeg te kantelen. De zware houten deur zwiept open.
Een meisje met een vaal t-shirt en verwilderd haar springt naar buiten. Het eerste wat ze ziet ben ik, vooraan in de meute. Ze valt me om de hals en begint hartverscheurend te huilen. In half Engels gesnotter kan ik ontwaren dat ze bang was hier voor altijd te zitten, zo koud, heel de nacht…
Ik houd haar even zo vast en we stellen haar op haar gemak. We brengen haar naar beneden, waar ze in een leunstoel gezet wordt, met een warme paardendeken om en een kop thee in haar handen. Ze strijkt haar haar weer enigszins goed en kijkt ons allemaal met grote betraande ogen aan. Het hostelpersoneel blijft bij haar tot ze weer naar bed wil. Ik groet haar en ga met de meute mee, naar boven. De slaap roept.
Pas jaren later, als ik het ‘de trap op, links, links’ hardop aan iemand vertel, besef ik dat ik destijds met de verkeerde meute in een kamer heb vertoefd. ‘De trap op, links, rechts‘ was de jongensslaapzaal…
Italië met een twist
Het is voorjaar, 2003. Ik zit op de blauwe bank in de Rijswijkse bovenwoning, die ik tot voor kort ónze bovenwoning noemde. Maar dat is het niet meer. Het ‘onze’, dat wil zeggen, Eend en ik, is voorbij. Mijn eerste echte lange relatie, inclusief samenwonen in het verre westen, is over en uit. Op deze blauwe bank maakten we plannen voor de zomervakantie: met de trein naar het Zwarte Woud, mountainbikes huren, fietsen en wandelen. Maar nu zit hier alleen met heel andere plannen.
Wat eerst moet gebeuren, is natuurlijk uit elkaar gaan. Dat zetten mijn ouders in gang. Op 26 april – mijn verjaardag – rijden ze zonder omhaal de verhuiswagen voor en brengen ze met al mijn meubels en snuisterijen terug naar mijn ouderlijk huis in mijn geboorteplaats. Eend, die na enkele weken uit-maar-niet-uit-elkaar gevlucht was, kan weer terug zijn bovenwoning in en de rest van zijn leven gaan leiden. Ik kan hier, in het oosten, ook een nieuw leven beginnen. Het moet maar.
Omdat de zomer nadert boek ik alsnog een vakantiereis. Het internet is dan nog simpel en ik maak mijn keus met de papieren gids bij de hand. De gids van Peter Langhout Reizen wel te verstaan. Ik wil op reis naar het mooie Italië. Historische plaatsen en gebouwen bekijken. Maar ik spreek de taal niet.
Waar iedere jongvolwassene nu direct een Interrail zou boeken en op de bonnefooi het Italiaanse land in zou zoeven om zich aldaar te redden in steenkolenengels, ben ik door mijn ouders behoorlijk bangig opgevoed. Zo’n soloreis lijkt me verschrikkelijk gevaarlijk. Dus kies ik een groepsreis met een Nederlandse chauffeur annex reisleider. Met hernieuwde moed boek ik de tiendaagse trip.
Enkele weken na mijn boeking gaat mijn telefoon. Een telefoniste van Peter Langhout Reizen belt mij persoonlijk op. Ik zit in mijn kleine slaapkamer en hoor haar verhaal aan.
‘Ik zag uw inschrijving… en uw geboortedatum’ begint ze vriendelijk.
Ik hum instemmend.
‘Klopt het dat u 19 jaar oud bent?’ Ik bevestig.
‘Is het u duidelijk dat de gemiddelde leeftijd bij onze reizen zestig jaar is?’
Ik kijk verbaasd, maar dat ziet ze natuurlijk niet. Nee, dat wist ik niet, geef ik toe.
‘Ik kan mij hier voorstellen dat u een vergissing heeft gemaakt. Het zal voor u mogelijk een heel saaie reis worden. Er gaan geen andere jongeren mee. Wij doen dit niet vaak, maar ik wil u bij deze de gelegenheid geven om kostenloos te annuleren. Om teleurstelling te voorkomen, ziet u.’
Mijn verbazing slaat om in een mengeling van amusement en ironie. Teleurstelling, ha! Eén van de grootste teleurstellingen van mijn leven tot dusver heb ik net achter de rug. Teleurstelling!
‘Wilt u nog wel mee?’ informeert de stem door de telefoon.
‘Eh, ja, ja – ja!’ weet ik uit te brengen. ‘Ik wil heel graag mee. Ik wil gewoon rustig al het moois van Italië zien, en dit lijkt me desondanks de ideale reis!’
‘Dat is het zeker. Prima mevrouw, dan laat ik uw boeking staan. Nog een fijne dag!’
De mooie dag in juni komt, mijn avontuur begint. Van Arnhem reis ik met de touringcar naar Veldhoven, waar alle reizigers van die dag verzamelen in een grote sportkantine. Stil schuifel ik over het tapijt tussen de tafeltjes door. Inderdaad, al deze mensen hier zijn gemiddeld zeker zestig. En ja, ze kijken allemaal verwonderd naar me op. Toch, goedgemutst zet ik me aan een tafeltje met ‘Rome – Florence – Venetië’ erop en introduceer me aan de twee reeds zittende echtparen.
Al snel worden we als groep naar onze reisbus geleid, waar chauffeur Remko (‘met een k!’) ons al op staat te wachten. Een boom van een vent, een gulle lach en een stem als Elvis Presley. Hij is heel de trip onze bestuurder en gids.
Onderweg bij een stop zie ik dat één echtpaar hun zoon mee heeft genomen. Hij heet Patrick is 21, taxichauffeur in Rotterdam. Niet een jongen om direct een vakantieliefde mee af te trappen, oh nee – maar desalniettemin goed gezelschap van mijn leeftijd! Zijn ouders zijn ook blij dat hun zoon, die een beetje onverwachts toch aanhaakte op hun trip, nu zelf iemand heeft om mee te socialiseren.
Ik begeef me dagelijks zo’n beetje met Patrick en ouders, een ander gezellig stel. We zijn allemaal geïnteresseerd in de mooie historische gebouwen, de leuke uitleg van Remko – waar ik ondertussen ook goede maatjes mee ben geworden – en de heerlijke zomerzon.
Is het dan zonder morren een perfecte reis? Oh nee. Dat kun je niet hebben, toch, met ‘oudjes’? Precies.
Zo valt het mij bijvoobeeld op hoe gemakkelijk sommige reisgenoten zich laten inpakken door straatverkopers – terwijl Remko ze het voorgaande moment nog zó gewaarschuwd heeft! Nou goed. Dan is er de rondgonzende vraag wíe ik nu eigenlijk ben. En daar wordt het smeuïg. Sommigen hebben mij halverwege de heenreis naast Patrick zien gaan zitten. Conclusie: we kennen elkaar dus nog maar net. Anderen hebben ons naar eigen zeggen hand in hand zien lopen – dus we zijn verliefd? Verloofd misschien zelfs? De ouders van Patrick behandelen mij als hun dochter. Dus misschien ben ik dat ook, en stapte ik gewoon op een andere locatie in? En waarom delen Patrick en ik een kamer? Sommigen hebben duidelijk gehoord dat we de bedden tegen elkaar aan schoven. Dat kan natuurlijk niet als we broer en zus zijn!
Tegen het eind van de trip geef ik hier en daar desgevraagd uitleg. Het delen van de kamer was mijn initiatief, want dat is veel gezelliger als je ’s avonds nog tot laat met elkaar kletst. De bedden schoven we juist úit elkaar.
Reisgenote Ria kan er helemaal niet over uit, maar richt dat dan ook persoonlijk tegen mij: ik ben té jong, té luid, en té aanwezig voor deze reis. Geen enkele groepsgenoot geeft haar in deze uitspraak bijval. Ik moet er zelf ook wat om lachen, want het is helemaal niet waar. Haar man trekt haar weg met haar gefoeter en zo gaan we allemaal weer verder met onze dag.
Het worden tien leuke dagen. Bruinverbrand en heel wat wijzer keren we terug naar Nederland. Met Patrick en familie houd ik jammergenoeg geen contact, maar met buschauffeur Remko wel. Al jaren volg ik zijn olijke reizen noord- en zuidwaarts via Facebook. Aan de reacties van andere reizigers te zien vormen we een echte fanclub, die met regelmaat Remko belooft nog eens op een volgende trip mee te willen…
In de suite, zei de barones
We gaan terug naar 2004, de zomer staat op het punt van aanbreken. Natuurlijk zin ik er op om op reis te gaan. Maar waarheen, en met wie? Ik weet vriend Erwin te strikken voor een reisje naar Oostenrijk. Hij wil al jaren de boerderij opzoeken waar hij als kind een vakantie doorbracht. Ik wil lekker kamperen. Dus pakken we zijn Volkswagen Polo in en vertrekken we naar het zonnige Alpengebied.
De reis verloopt allerzins prettig, tot we in de buurt van Frankfurt motorproblemen krijgen. Erwins leasewagen is gechiptuned – met medeweten van zijn werkgever – oftewel: voorzien van een chip die de motor ontgrendelt om extra vermogen te leveren. We vermoeden dat er opgespat water in de motor is gekomen en de chip heeft uitgeschakeld. Erwins auto rijdt plotseling geen 200 meer, maar net 120. Sportieve autoliefhebber als hij is maakt dit hem wel aardig sip.
We bellen met zijn werkgever en doorlopen zijn verzekeringen. Het blijkt dat we de ADAC mogen inschakelen. Evenlater stoppen we bij een Raststätte langs de weg en worden we begroet door een automonteur. Hij neemt plaats op de bestuurdersstoel, plugt wat in, en klapt een stoer bomproof koffertje open. Dat blijkt een laptop te zijn, waarmee hij de foutcodes van de bolide uitleest. Hij reset de sensor van de chip en stuurt ons weer op pad. Blij zoeven we de snelweg weer op.
Maar helaas, nog geen kilometer verder zakt de Polo weer terug naar de honderd. Een diepe zucht klinkt. ‘Hij moet echt naar de garage. Kijken of dit vandaag nog gaat lukken.’ Het is vrijdagmiddag, en in latere jaren zal ik leren, dat je dan echt niets gedaan krijgt bij Duitse garages. Maar, de verzekeringsbeambte helpt ons goed en wijst ons een Volkswagen-garage in het schattige dorpje Hanau, onder de rook van Frankfurt. Leuke bijkomstigheid is dat alle kentekens hier met HAU beginnen, mijn initialen.
De garagemonteur heeft geen hoopvol nieuws voor ons. De chip is stuk en moet vervangen worden. Dat gaat over het weekend heen. Maandag kunnen we de auto weer ophalen. Dat duurt ons te lang, we hebben maar een week vakantie. Daarop oppert de monteur dat we een vervangende auto mee kunnen krijgen. Een Polo nog wel! Maar… niet gechiptuned. Toch lijkt het Erwin leuker om überhaupt te gaan, met een auto waarvan je weet dat die gewoon niet harder kan, dan met zijn eigen auto, die niet functioneert zoals je gewend bent. Dus we krijgen de sleutels van de Polo – Duits kenteken, beplakt met ‘Auto Schnatz’ – en na wat ompakken (wat uiteraard precies past) rollen we de weg weer op.
Het is nu echter wel te laat om nog door te rijden naar Oostenrijk. De verzekering dekt ook een nacht hotel hiervoor, dus doen we dat. Na een paar kilometer door Hanau staan we voor een typisch zalmkleurig gepleisterd Duits Gasthof. Ik vind het leuk hoe Erwin de auto mooi tussen de muren door de binnenplaats op rijdt, want hij kent de breedte van zijn auto natuurlijk precies.
Het Gasthof is rustig, maar ook dat is niet ongewoon in kleine Duitse gehuchtjes. Elk dorp heeft een herberg, of er nou klanten komen of niet. We krijgen een lekker diner voorgeschoteld, en ontdekken dan wat onze toegewezen kamer is: de bruidssuite!
We hebben een heuse zolder met ramen aan alle kanten voor onszelf. Een chique schrijftafel, een bed waar je omheen kunt dansen, en tot slot een sierlijke antieke sofa. In de laatste stralen avondlicht pakken we de camera erbij en zetten we onszelf als vorst en vorstin op de foto in ons luxueuze paleisje. Dat we voor vannacht een bed moeten delen deert ons niet zo, het is gewoon king size.
De vakantie gaat voort in de geleende Polo. Op de snelweg worden we, zo vindt Erwin, veel vriendelijker bejegend. Niemand weet dat we Nederlanders zijn! We kamperen rond de Attersee en bezoeken Erwins kennissen. Het zijn heerlijke dagen met veel zon.
Dan wordt het tijd om terug te keren. Al vroeg rollen we de Polo van de boerencamping af en weldra suizen we met respectabele snelheid over de Oostenrijkse en Duitse snelwegen. We naderen Hanau, waar onze eigen auto ons te wachten staat.
Het is inmiddels al tegen zevenen ’s avonds als we de wisseltruc weer gedaan hebben. Erwin zoeft buiten Hanau de verlaten provinciale weg op en probeert de snelheid even goed uit. ‘Flits’ zegt een camera in de bosjes. We tieren allebei van ongenoegen. Maar: die Leistung fehlt nicht mehr, we kunnen met bloedspoed over de snelwegen huiswaarts.
Beleefdheidsvormen
Dit verhaal speelt omstreeks mei, 2009. Ik woon voor mijn afstuderen een half jaar in Oulu, in het hoge Finse noorden. Het sneeuwt deze maand eindelijk niet meer, en de zon laat zich geregeld zien. Ik woon zelf in de rustige studenten-enclave Välkkylä (spreek uit ‘Vèl-koelá’), terwijl het gros van de internationale studenten in de grauwe flatwijk Otokylä (‘Ottòhkoelá’) zijn gehuisvest. Socialiseren is daar de norm, dus fiets ik er vaker heen al naar gelang ik meer studenten leer kennen.
Deze middag kom ik er tegen etenstijd aan. Ik parkeer mijn kleine zwarte mountainbike voor een toegangsdeur, weet binnen te komen, en neem de lift naar de bovenste verdieping. Ik heb al wat SMSjes gewisseld met de Belgische Annelore en Tsjechische Honza. Eerst maar even mijn neus laten zien bij laatstgenoemde en zijn Turkse kamergenoot Şafak. De twee hebben er niet bewust voor gekozen om een slaapkamer met elkaar te delen, zoals voor zoveel Otokylänen geldt. Ze hebben zich in hun thuisland ingeschreven voor het Erasmus-programma en hebben hun kamers toegewezen gekregen.
(Ik heb het met wat uitzoekwerk zelf geregeld, wat me voor dezelfde huur een ruime eenpersoonskamer in een rustig huis op een mooie locatie heeft opgeleverd. Maar dat is een ander verhaal.)
Honza en Şafak verschillen duidelijk van elkaar. Honza is creatief, warrig, zegt wat hij denkt, en zit altijd vol ideeën. Zijn kamergenoot is juist heel opgeruimd en hecht veel waarde aan sociale beleefdheidsvormen. Ik herken me erg in Honza, maar pas me vandaag aan aan beide karakters. Tenminste, dat denk ik…
Ik word binnengelaten in de kleine keuken van hun appartement. De keuken grenst aan de gang en heeft alleen TL-verlichting. Gelukkig staat de slaapkamerdeur van de jongens open en stromen er vrolijke zonnestralen naar binnen. Şafak biedt me een stoel aan en informeert naar mijn dag. Dan komt Honza, die mijn stem heeft gehoord, de slaapkamer uit stommelen. Hij begroet me met een zwaai en wandelt door naar de keukenkastjes om voor zichzelf wat te eten te pakken.
Gelijk komt Şafak bij hem staan en wijst hem vriendelijk op zijn kleding en zijn gedrag. Ze hebben een gast! Kan Honza zich niet even netjes kleden? En heeft hij mij al eten aangeboden? Honza is zich van geen kwaad bewust, maar vraagt prompt of ik pasta mee wil eten. Ik zeg net zo abrupt ‘ja’. Hierop is Şafak weer onthutst, want nu moet er wel genoeg pasta in huis zijn! Dat is gelukkig zo.
Terwijl Honza heen en weer loopt tussen zijn laptop en de keukentafel probeert Şafak zo goed mogelijk het gesprek op gang te houden. Nou is dat met mij niet moeilijk, maar ik zie dat Şafak liever heeft dat Honza ook wat bewuster deelneemt. Ik trek me daar weer niks van aan, want ik herken Honza’s gedrag, ik ben zelf niet anders.
De jongens beginnen aan het maken van de pasta, terwijl ik aan de keukentafel zit en groente snijd. Het bord gesneden groenten zet ik naast Honza op het aanrecht. Ik bedank hem voor het mogen mee-eten met een vriendschappelijke dikke kus op zijn wang.
Hij grijnst breed. ‘Je moet Şafak ook bedanken, hij kookt ook voor jou!’
‘Dat is waar!’ In twee stappen sta in bij Şafak. Ook hem druk ik precies zo een kus op zijn wang. Maar Şafak verstart. Opeens is het stil in de keuken.
‘Oh nee!’ roept Şafak uit, terwijl hij onder mijn handen uit duikt. ‘Je hebt me gekust!’
‘Op de wang joh…’ breng ik uit. ‘Op je wang maar, Şafak…’ begint ook Honza.
Maar Şafak rent weg van het aanrecht en zet zich in volle consternatie gelijk aan zijn bureautje in zijn slaapkamer. ‘Dit kan niet, dit kon ik niet laten gebeuren! Mijn vriendin moet dit weten!’
Honza en ik staan echt perplex. Ik blijf in de keuken, Honza rent achter hem aan.
‘Nee, nee!’ panikeert Şafak nog steeds. Hij start het chatprogramma op zijn laptop en belt zijn vriendin. In de daarop volgende conversatie – in het Turks, waar we niets van volgen – leren we, dat Şafak uitertst, uiterst trouw is aan zijn vriendin. Elke interactie met een ander wordt aan elkaar gemeld.
Gelukkig leren we al snel dat Şafaks vriendin het snapt en het niet erg vindt. Şafak kalmeert en sluit het gesprek af.
En, nadat Honza met wat gekke opmerkingen het ijs weer heeft gebroken, kunnen we gedrieën verder aan de maaltijd. Beleefdheid komt met vele ongeschreven wetten…
Pétanque bij zonsondergang
Het is voorjaar 2014. In Nederland wil het voorjaarsweer nog niet echt doorzetten, dus laten we dat eens in Parijs gaan beproeven. Ik zeg ‘we’ want dit is een afgesproken bustrip met orgelvriend Koen. Hij heeft daar zoals vaker een paar orgelconcerten bij te wonen, ik wil gewoon weer eens lekker de stad zien. Ik was er voor het laatst in 1997, aan de hand van mijn ouders. Tijd om zelf op verkenning te gaan.
Reizen we nog samen per bus, eenmaal in de stad blijkt onze eendracht niet van lange duur. Koen en ik hebben elk een heel andere voorstelling van dit weekend. Het geboekte hotel was al een mislukking, waardoor we elk op de bonnefooi een sobere kamer elders in de buitenwijk hebben gezocht. Misschien zijn we na zo’n lange nachtelijke busrit ook wel gewoon te moe om naar elkaar te luisteren. Onze wegen scheiden falikant nadat Koen vlug-vlug in een supermarktje wat lunch wil meepakken, en ik dat toch zeker uitgebreid in het zonnetje op het nabijgelegen terras wil doen. Dat toerisme, daar heeft Koen toch helemaal geen tijd voor! Dus zeggen we elkaar gedag en zullen we elkaar op zondagavond bij de bus terug weer zien.
Ik ben inmiddels teruggewandeld, de Seine over, noordwaarts, naar Mont Martre. Het is fris, maar zonnig, en vele jongeren hangen zo’n beetje in het gras op de heuvel. Ik zet me erbij en lees een boek. Het is heerlijk, wat een rust, zo wilde ik van Parijs genieten. Vanavond pak ik de metro wel weer eens terug naar mijn sjofele hotel. Als de zon achter de huizen zakt slenter ik door naar de pittoreske pleintjes waar de wijk bekend om is. Ik laat me een lekkere crêpe voorzetten en geniet van het bruisende leven op straat.
Dan wandel ik verder naar een lager gelegen parkje en zet me op een bankje. Ik zit er nog niet lang, of een man komt op gepaste afstand naast me zitten. We knikken elkaar toe en kijken dan voor ons uit. Daar spelen ouderen een spel dat ik wel ken: namelijk jeu de boules. Dat speelt iedere Fransoos, en Nederlanders doen het grif na op de camping.
Na een tijdje raak ik aan de praat met de man naast me. Mijn Frans is aardig, we snappen elkaar. Het is een heel leuk gemoedelijk gesprek, over de Franse taal, over verschillen ene overeenkomsten. Hij wijst me terloops op iets wat totaal aan mijn aandacht ontsnapt was: het silhouet van de Eiffeltoren, aan de horizon, precies tussen de boompjes van het park door. Dat doet me beseffen wat een prachtig plekje dit is om ’s avonds wat te verpozen. ‘En’ zegt de man ‘straks om negen uur, dan zal men de toren laten knipperen. Met licht.’ Hij knikt ter aanbeveling. Dat ga ik maar bekijken straks dan.
Ons gesprek gaat verder over het spel dat voor onze neus gespeeld wordt. ‘Ken je het?’ ‘Ja, jaa… ‘ antwoord ik met een glimlach. Fransoos denkt zeker dat iedere buitenlander wereldvreemd is. ‘Jeu de boules, dat…’ met een minzame snuif en handgebaren snoert hij me de mond. ‘Je noemt het niet Jeu de boules!’ zegt hij streng. ‘Hoe dan?’ ‘Jeu de boules betekent louter spel met ballen, geen Fransman noemt het natuurlijk zo! Pétanque, pétanque! Dat is de juiste naam!’
Een beetje besmuikt moet ik lachen om zijn zo plotselinge vurigheid. ‘Goed, pétanque dan, heb ik iets geleerd vanavond.’ We praten nog wat verder en dan tikt hij op zijn horloge. ‘Als je nu gaat lopen, ben je bij la tour Eiffel zodra ze de show doen!’ Dat advies neem ik ter harte en daal de heuvels van Mont Martre af. En: hij krijgt gelijk. Op de stoep, enkele honderden meters voor ik er ben, krijg ik te zien hoe de gehele Eiffeltoren voor een minuut lang baadt in feestelijk knipperende lichtjes. Mijn weekend wordt steeds beter!
woensdag
Voor deze reis heb ik mijn nieuwe paklijst-systeem in gebruik genomen. Het werkt al goed, al heb ik nog wel een backlog aan kleine ergernissen openstaan.
Ik kan pas vanaf maandagmiddag inpakken, want dan is het huis weer schoongemaakt door Tania en is de eettafel vrij. Ik mik dan ook gelijk de trekkingrugzak erop en begin met spullen verzamelen. Ik streep ze zoals gewoonlijk af op mijn papieren paklijst. That’s how I roll.
Tegen woensdag ligt het er allemaal op. En dat moet ook wel, want donderdagochtend is het vroeg vertrekken. Ik ga ’s avonds nog naar improvisatietheater, lach me krom, en ga daarna vlug mijn bed in. Donderdag om zes uur op…
donderdag
Om kwart over zes trilt mijn telefoon. Vast Michel, die niet kan slapen, en mij wat liefs stuurt. Ik heb hem gisteren al gemist, want normaliter overnacht ik na impro bij hem. ‘Ik kom je naar het station brengen, ik ben er om zeven uur!’ is het bericht. Wat een geschenk uit de hemel! Heerlijk, gebracht worden! Kijk ik heb niks tegen lopen (anders ging ik niet op deze trip) maar even Michel zien én met de auto gebracht worden (wat foutmarge inbouwt) is echt heerlijk!
Om vijf voor zeven staat Michel met de Alfa Romeo klaar en rollen we rustig naar Enschede Centraal. Na veel kussen en knuffels, beide met slaperige oogjes, begeef ik me naar de trein. Eerst de boemel richting Münster. Daar heb ik keurig wat overstaptijd en dan gaat het in de ICE naar Freiburg.
Ik zit eersteklas in de hoop dat dat zo over de dag heen wat rustiger en exclusiever blijft. Dat valt redelijk tegen. Ik heb geen zitplaatsreservering, maar krijg er een van een vrouw die om onduidelijke redenen elders is gaan zitten. Is het omdat ze tegenover een koddig vrouwtje met uitpuilende oogjes zat, dat buiten dat gewoon heel lief zit te lezen? Omdat ze achteruit gezeten was? Ik weet het niet. Nadat ik door en echtpaar met een baby uit mijn tweezitter verjaagd word, ga ik tegenover het koddige vrouwtje zitten.
Ik lees uren, de kilometers vliegen onder ons voorbij. Toch hebben we al gauw vertraging, en die blijft maar oplopen. In mijn mailbox belanden wel drie info-mails van Deutsche Bahn. De vertraging gaat van tien tot wel veertig minuten en mijn overstap op de boemel naar de Titisee dient in zes minuten te gebeuren.
Daar maak ik niet zo’n probleem van, want ik kom al vroeg op de dag aan, en die boemel rijdt elke zeven minuten. Sprekend van luxe. De passagiers om mij heen hebben niet zoveel geluk. Zo moet het koddige vrouwtje naar Zürich en verder, alsook haar buurman schuin tegenover. Ik haal aan dat ik op een conferentie eens hoorde van het inkorten van de route. Dat een trein als deze, die van Hamburg naar Zürich rijdt, vóór Zürich op Basel omkeert, en daarmee net op tijd weer alle stations op de terugweg aandoet. Loopt hij daarop weer uit, dan is er kans dat hij Hamburg achterwege laat, en al bij Bremen omkeert, enzovoort. Hiervan gaan de hersentjes van mijn medepassagiers even kraken. Een oudere dame naast mij, die heel de weg films heeft zitten kijken op haar laptop, meldt ons ineens moedeloos dat ze niet anders kent dan dat deze trein nooit Zürich haalt.
Dus, het wetenswaardigheidje dat ik al enkele malen heb verteld, misschien ook aan jou… gebeurt hier dus gewoon waar ik bij ben! Case confirmed.
Ik raad het koddige vrouwtje nog het hostel in Basel Sankt Alban aan, maar ze weet nog niet waar ze nu zal overnachten.
Ik stap er bij Freiburg uit en wens het hele spul geluk met hun verdere reis.
Zoals ik al zei, kan ik gewoon de volgende stoptrein naar Titisee pakken. Er gaan er vanavond nog wel een paar. Maar nu ik op station Freiburg ben moet ik even een stukje nostalgie herleven. Dus loop ik onder de sporen door naar het hoofdgebouw. Daar ga ik naar de counter van de broodjeszaak en bestel een kaas-worstknabbel. Lang geleden stond ik hier met Sander, na een vermoeiende reis die we met louter stoptreinen hadden afgelegd. We wilden wat avondeten, dus ik bestelde een broodje ‘Hänchen’ (kip). Waarop Sander geschrokken zei ‘Eendje?’. Zodoende.
Nu ik dit gedaan heb kan ik door naar het perron waar de trein vertrekt. Ik lees de ouderwetse vertrektijdenposters en stuit op de trein bij spoor 10. Er zal er later nog een vanaf spoor 7 vertrekken. Ik duik weer onder de perrons en loop de tunnel af naar… spoor 8? Is dit een grap? Zoals ik ooit met Wilco tevergeefs naar spoor ’tronco’ zocht?
Ik vind spoor 10 niet, dus ga ik terug naar 7 en duik daar boven. Er staan al reizigers te wachten voor mijn trein. Ik zet me op een bankje naast een Nederlands kwebbelend echtpaar. Zodra ze merken dat ze een toehoorster hebben gaan ze zo mogelijk nog harder kwebbelen, al weten ze niet dat ik ze gewoon kan verstaan. Dus doe ik mee: als ze over een gebouw aan de overkant praten, kijk ik met ze mee. Als ze een mening geven, hum ik. Volgens mij hebben ze zodra we opstaan en instappen nog steeds niet door dat ik ze versta. Dat laat ik mooi zo. Ik boemel mee om de prachtige Titisee en dan klimmen we gestaag naar Bärental. Onderweg doen we Himmelreich aan, wat met recht ‘hemels’ genoemd mag worden. Het is een prachtig idyllisch plaatsje in een smal dal vol Schwarzwalder boerderijen.
Aan het einde van de klim rollen we Bärental binnen. Ik hups uit de trein en maak alvast de selfie die ik zal matchen met de foto die Sander hier zo’n achttien jaar geleden van me maakte. Dan steek ik de enkele strook asfalt over en beland op de ‘Tannenweg’.
Het paadje, genaamd ‘Tannenweg’, bolt zich in een bocht over de heuveltjes die Bärental rijk is. Eigenlijk ligt het treinstation bovenop de heuvelkam en plooit het dorp zich eromheen. Na een kleine tien minuten stijgen en dalen sta ik voor het huis. De deurcode weet ik uit mijn hoofd.
Ik laat mezelf binnen en inspecteer mijn kamer. Het is inderdaad absoluut niet groot. Ik verschuif het bed een beetje, schik her en der wat zodat het me beter past, en dan pak ik mijn tas uit. Ik ga uiteindelijk op het bovenbed van het stapelbed slapen, zodat ik onderop al mijn spullen kan uitstallen. Ik houd van overzicht en leg altijd alles in stapeltjes.
Ik pak de laptop erbij en doe snel even een klusje voor de manege. Dan maak ik een boodschappenlijstje en steek mijn hoofd uit de achterdeur. Bleh, het regent. Ik doe mijn rode regenjasje aan, neem mijn grote Ikea vouwrugzak mee en wandel naar de Lidl. Die ligt precies waar ik hem verwacht. Het miezert, ik word een beetje nat. De straat oversteken hier is wel een ding. De rijstroken zijn breed en de auto’s zijn gewend hard te rijden. Ik moet oversteken bij een driesrprong van provinciale wegen, die allen met een bocht van een lager gelegen punt aankomen. Niemand ziet je dus oversteken en zelf kun je ook niks aan zien komen. Er zijn geen zebra’s. Voor wandelaars levensgevaarlijk, maargoed.
Ik maak mijn ronde door de Lidl en sla streng en creatief in. Eieren, lunch voor morgen, drinken, snacks, koffie en wijn. Ik neem maar gelijk een doosje wijn mee met een tapje, dan hoef ik me ook niet met losse flessen bezig te houden.
Als ik weer buiten sta is het ineens donker geworden. Oh, dit bemoeilijkt het oversteken nog meer. Ik had mijn knipper-armband mee moeten nemen, die ligt nog in het huisje. Ik kies mijn moment en vlieg de straat over. De optimale plek moet ik nog maar vinden. Ik wandel door het donker terug naar mijn huis en vind een nog kortere route.
Thuis kook ik een soort verse ravioli met spinazie. Het keukentje is absoluut niet groot (formaat Nederlands entreehalletje), maar het lukt me allemaal. Ik breek de wijn aan en smikkel mijn bord leeg. Na het maaltje gun ik mezelf een lekkere praliné.
Daarna zet ik me op de bank met nog een glas wijn en een praliné. Ik app wat met Michel en tik mijn reisverhaal uit. Tijd om te gaan slapen…
vrijdag
Ik word wakker van bouwgeluiden en gedreun in de verte. Wat heb ik nu weer aan mijn fietsbel hangen? Toen ik in Portugal verbleef had ik ook al een verbouwing naast mijn oor. Ik kan het niet echt duiden en ik moet toch m’n bed maar eens uit, het is al licht. Al eerder op de ochtend wilde ik naar buiten kijken om de zon op te zien gaan, maar ik was te lui om uit het stapelbed te klimmen.
Ik begin de ochtend met een pot koffie en een gebakken eitje met spek. Het bed sla ik terug en het raam zet ik op de kiepstand. Zo, even frisse lucht. Tijdens het ontbijt lees ik op mijn laptop mijn mail en kijk ik een video van NOS op 3. Dan maak ik een plan voor de dag. Ik ga naar Titisee, eerst om het Märklin-museum te bekijken, daarna wil ik naar het zwemparadijs.
Het is grauw en het motregent aanhoudelijk. Buiten op mijn terrasje zitten gaat al niet. Ik nestel me op de bank met de tweede kop koffie uit de pot en een praliné uit de doos. Zo tik ik het reisverhaal van gisteren uit. Polarsteps heeft het verhaal over Freiburg simpelweg ergens ins Blauen hinein gegooid, daarmee bedoel ik simpelweg niet opgeslagen; dat is vaker gebeurd en dat frustreert me. Dus hevel ik de hele boel over naar Adventura.
Tegen elf uur pak ik wat water, proviand en zwemspullen in mijn rugzakje. Ik kom erachter dat het tasje een gescheurde naad heeft. Die was ik voor vertrek vergeten te repareren. Als ik nu vertrek ben ik toch te vroeg bij het Märklin-museum, dus ik pak naald en draad erbij en ga de scheur even zitten naaien. Om tien over half twaalf is het dan wel tijd om te gaan.
De bushalte is letterlijk net naast de voordeur. Dus ik wandel erheen, keurig twee minuten voor vertrek, en ga staan wachten. Wegwerkers (die ik vermoedelijk vanochtend gehoord heb) staan langs de kant en verbouwen iets aan de bocht. Ze pakken net hun wagentjes in en vertrekken voor de lunch. Ik sta daar maar. Eens per minuut komt er een auto met haast voorbijzeilen. Het zonnetje laat zich even zien. Vogels vliegen over. Maar geen bus. Lichtelijk gefrustreerd ijsbeer ik heen en weer.
Om twaalf uur ben ik het beu en wandel de Tannenweg achter mijn huis langs omhoog om dan maar met de trein te gaan. Als ik daar binnen negen minuten ben haal ik die. Nét als ik boven op de heuvel sta zie ik bus 7300 de bocht om zeilen en bij de halte stoppen. Boos schreeuw ik ‘Kutbus! Kutbus!’ (zoals ook in mijn puberteit, toen ik ermee naar school ging). Maar dan kom ik in actie. Behoedzaam ren ik de natte bocht naar beneden naar de straat. De bus staat nog stil, of er moet iemand uit, of hij heeft mij gezien.
Zodra ik op de vlakke weg ben kan ik voluit rennen. Met wild zwaaiende armen (en dan overdrijf ik niet, ik stijg bijna op) hol ik op de achterkant van de bus af. Het rechter knipperlicht knippert… het linker… hij rolt voorwaarts, maar remt toch. De deur gaat voor me open. Van dit korte stukje rennen heb ik mijn hart al in de keel zitten. Wat blijkt: ik kan er nog nét bij, de bus zit mudjevol! Verbaasd en dankbaar vul ik net het laatste gaatje tussen passagiers en voordeur en grijp me vast aan een vrij stuk stang. Samen met een blonde jongedame en wat schooljongens sta ik zo voorin. Dan maakt de bus vaart en zoeft door de haarspeldbochten naar beneden, op de Titisee af. Hier ben ik nog niet geweest, maar ik krijg het nu in volle vaart (noem het net geen ramkoers) te zien. De blondine en ik hangen mee in alle bochten, het is net een staande achtbaan. In wat vlakker land zoeven we door kleine dorpen en gehuchten. Hier en daar stoppen we nog, want volgens de bestuurder kunnen er achterin nog wel wat mensen bij. We horen aan het geklaag en gesteun achterin dat dat eigenlijk niet meer verantwoord is.
Het uitzicht is ondertussen prachtig. Echte Schwarzwalder boerderijen, veel grasland, beboste bergen. Om ons heen piepen de schooljongens dat ze de trein vanaf Titisee niet gaan halen. De blondine stelt hen gerust dat er over een half uur weer een trein gaat. Ze zijn stil tot het nummer ‘My heart will go on’ op de radio komt. De jongens grinniken en ik kan het met moeite laten om mijn armen te spreiden en te roepen ‘I’m king of the woooorld’. Niet alleen zou het wat gek zijn, ook zou ik mijn buurvrouw behoorlijk een arm in het gezicht steken, dus doe ik het niet. Bij Titisee Bahnhof tuimelt iedereen uit de bus. Ik ga een zijstraat in.
Na een kleine kilometer lopen kom ik bij de Titisee, ook wel hét toeristengebied rondom het meer. Plotseling word ik overlopen door slenterende oudjes en kwetterende Aziaten. Ze zwermen rond de winkels met toeristenrommel en maken overal selfies met in de achtergrond een willekeurige houten boerderij. Ben ik even blij dat ik als kind dit gebied al door en door verkend heb! Ik laat de drukte links liggen en ga een zijstraatje in naar het ’treintjesmuseum’. Märklin is, voor wie het niet weet, fabrikant van miniatuur-treintjes en sporen; speelgoed voor volwassenen. Mijn vader had vroeger een prachtige spoorbaan – ik denk dat het Märklin H0 formaat was. In dit particuliere museumpje zijn drie verdiepingen aan spoorbanen en treintjes te bekijken. Dat doe ik graag even.
De foto’s zeggen meer dan duizend woorden. Ik wandel met rust en bewondering over drie verdiepingen met Märklin-historie. Het is duidelijk dat het merk nooit op één paard gewed heeft. Al vroeg vorige eeuw zijn ze begonnen met allerhanden metalen speelgoed. In later jaren hebben ze ook uitstapjes gemaakt naar andersoortige bouwdozen, meisjesspeelgoed, en zelfs digitale afluisterapparatuur voor kinderen die graag spion wilden worden! Dat laatste tref ik zomaar ergens in een vitrine aan, en als ik Jelle er een kiekje van stuur, krijg ik een ‘gaaf, dat hád ik!’ terug. Ik ben verbaasd.
Ik wandel het museumpje weer uit naar de oever van de Titisee. Daar prik ik op de kaart een goed beoordeeld restaurantje om te gaan lunchen. Het blijkt een soort kiosk te zijn die ik met enige moeite vind. Voor mij in de rij twee dames uit de Balkan, die eerst verdwijnen, daarna weer zonder vragen voor me opduiken. Ach wat, ik heb geen haast. Mijn bedeesdheid beloont zich gelijk, want de dames verstaan geen woord Duits, en het aardige meisje achter de balie kan hen ondanks haar goede Engels niet overtuigen van een bord eten met tomatensaus. Wuivend lopen ze weg en het meisje blijft zuchtend achter. Gelukkig spreek ik haar in duidelijk Hochdeutsch aan en kan ze gelijk aan de slag met mijn order. Lekker, currywurst en aardappelschijfjes met truffelmayonaise! Te drinken een chocochino, waaraan ik gelijk eerst mijn handen warm. Zodra ik mijn eten op heb zet ik me in een strandstoel recht aan het meer. Naast mij drinken twee meiden Aperols. Dat vind ik ook een goed plan, maar ik wil nog nuchter naar het zwembad straks.
Het is overwegend bewolkt en er staat een windje vanaf het meer. Toch breekt nu en dan de zon even door en is het gelijk heerlijk warm. Toeristen maken selfies of gaan aan boord van de rondvaardboot. Ik zie zelfs een moeder met haar peuter in een buggy, die haar peuter heeft geleerd om foto’s van haar te maken. Dat gaat nog niet vlekkeloos. De peuter worstelt met de zware telefoon in zijn knuistjes en moeders gaat ettelijke malen terug om het kind te instrueren, toch echt de foto wat meer zus of zo te maken. What have we come to? Is dit wat peuters eerst leren? Na hun eerste woordjes, eerste stapjes, nu het correct maken van telefoonfoto’s van hun ouders? Oh Himmel. Ik kijk maar weg.
Als het welletjes is sta ik op van mijn strandstoel en wandel naar het zwemparadijs. Dat is terug naar het centrum, onder het spoor door, en da nog een eind de weg volgen. Halverwege de straat ligt een gifgroen geschilderd ‘Action Hotel’ in al zijn lelijkheid. Achter het gebouw kun je direct (wellicht wel vanuit je kamer!) de berg beklimmen. Leuk idee, verschrikkelijke kleurkeuze. Ik bereik al gauw het zwemparadijs en ga door een ingang naar binnen.
Dat blijkt de verkeerde ingang te zijn, maar dat deert niet. Een gezellig ogende brunette komt op me af en helpt me door het videoscherm heen waarmee ik een dagkaart kopen kan. Tweeëndertig euro tik ik af voor vier uur. Daarna moet ik met mijn bonnetje buitenom lopen, naar een andere ingang, het bonnetje inleveren, en nog een upgrade kopen voor het saunalandschap. Okay? Ik doe wat ze zegt en na een volledig andere ingang en een vliegveld-achtige poortjes-route sta ik dan echt binnen bij de badhokjes. Even omkleden en ik kan het bad in.
Nou, over dat zwemparadijs is niets te veel gezegd. Het is een enorme hal met glazen dak (dát open kan!), als de wereldtentoonstelling in Parijs, een voetbalstadion, wat je maar wil. Overal staan immens hoge echte palmen. De hele hal is een zwembad met her en der eromheen ligstoelen. Daar heb ik geen interesse in, ik duik lekker het water in. Na een tijdje weet ik tot rust te komen en mijn verstand op nul te zetten. Ik hang in bubbelbankjes binnen, buiten, slenter naar vier mineraalbaden in een zijruimte. Beetje nadenken, hangen, naar de lucht staren, badje verwisselen. De lucht is trouwens prachtig voor een dag als dit. Door het glazen dak zie ik de meest onheilspellende wolken overtrekken. Ik lig ondertussen lekker ondergedompeld in warm bubbelwater.
Zo nu en dan kijk ik naar mijn medegasten, bestudeer tatoeages, doe het spelletje ‘is ze zwanger of gewoon dik’, bekritiseer badkledingkeuze. Voel ook wat spijt dat ik niet meer aan mijn killer body gewerkt heb de afgelopen maanden, want zo slank ben ik zelf ook niet meer. Maar hé, ik ben stralend gezond en gelukkig, dát telt. Ik verplaats me naar de pool bar en bestel een Swimming Pool cocktail (die ik nog ken omdat ik die op mijn 22ste verjaardag zelf ook maakte). Het is vrijdagmiddag en ik zit, met fenomenaal uitzicht, in de laatste zonnestralen, een luxe cocktail te sippen in een zwembadbar. Er zijn mensen die het erger hebben hè? Als beëindiging van mijn ‘vrijdagmiddagborrel’ laat ik me op een onbewaakt moment theatraal achterover van mijn barkruk vallen. Met een vrolijke plons ga ik kopje onder en kom weer boven. Als je toch van je barkruk valt, doe het dan wel zo.
Ik doe nog een rondje warme baden en zwem dan naar de bistro voor een warm maaltje. Spaghetti arrabiata wordt het. ‘Scharf!’ zegt de kok nog, en dat kan ik merken. Heerlijk! Wat ook heerlijk is, is dat het werkelijk begint te stortregenen zodra ik de bistro uit kom. Ik zet me aan een tafeltje bij het raam en geniet van de regen die op het buitenterras klettert. Beetje jammer dat ik nu niet in het buitenbad hang, maar er staat een bord dampend eten voor mijn neus. Het uitzicht is zo ook fantastisch. De regendruppels dansen op het hout en de picknicktafels, zo heerlijk om te zien als je zelf warmpjes binnen zit! Ik beëindig mijn maaltijd met een panna cotta en ga dan eens zwemmend richting de infobalie.
Het is namelijk tien voor half acht en dat betekent dat ik hier bijna vier uur ben. Ik wil weten wat het kost om langer te blijven. Bij de infobalie is niemand en dat maakt me na twee minuten toch wel wat ongeduldig. Als ik eruit wil, heb ik wel een kwartier nodig om me om te kleden (zo ben ik). Als ik wil blijven, wil ik weten hoeveel me dat per uur erbij kost. Dan verschijnt de brunette van vanmiddag. Ze zwaait me vrolijk toe en ik stel mijn vragen. ‘Het is drie euro om de rest van de avond te blijven’ zegt ze, terwijl ze me voorgaat naar het sauna-gebied. Okay, ik blijf! ‘Voor de eenvoudige sauna’s betaal je zes plus vier… dus tien euro bij.’ Ze laat me de toegang tot de bewuste sauna’s zien. Een jongen voor ons prutst met zijn transponder-horloge. ‘Loop maar gewoon door’ wuift de medewerkster ‘het poortje doet het niet goed’. Ze loodst mij er ook doorheen, zonder te betalen, en toont me de verschillende ruimtes. Ik twijfel nog, want ik moet ook tijdig met de laatste trein naar huis. ‘Weet je’ zegt de ze terwijl ze met mij een blik van verstandhouding wisselt. ‘Je bent nu toch al binnen en het poortje is vandaag kapot. Ga nog even een handdoek ophalen en ga d’r in’. Ze geeft me een knipoog, ik maak een gebaar dat ik zwijg als het graf, en ga vrolijk doen wat ze aangeraden heeft. Zo zit ik vijf minuten later kostenloos in het saunalandschap. Free upgrade!
Er is een berkensauna met een heel hoog plafond, echte berkjes, en irritant herhalend vogelgefluit. Aardig bedacht. Dan tref ik een totaal andere ruimte: een enkeldiep zwembad, helblauw verlicht, met vijf enorme ijskoude ‘waterval’ stortdouches die verspreid uit het plafond naar beneden gutsen. Ik kan er net doorheen waden naar de overkant zonder de ijskoude dikke gutsen over me heen te krijgen. Het geluid is oorverdovend. Mij iets te koud, wel heel gaaf.
Dan probeer ik nog de watervalsauna. Die is maar 55 graden, maar in de hoek bij de deur stort zich een kamerfontein met blauw licht naar beneden waarbij je jezelf net een dwerg voelt. Ook hier is de ruis van het water zo aanwezig dat je de warmte voor lief neemt en instant wegdroomt. Na een goede tien minuten staat me het zweet toch wel op de rug dus ik vertrek weer. Even een rondje buiten, waar bossen berken- en eucalyptustakken hangen. Ha, dát maakt deze sauna compleet! Na nog een plonswandeling door het bad met de watervallen doe ik mijn badkleding weer aan en ga ik terug naar beneden.
Nog één maal zwem ik door het grote zwembad – dat nu prachtig verlicht is onder een donkere nachthemel – naar het buitenbad. Buiten is het natuurlijk ook donker, al zie je in de verte de lichtjes van het dorp. Het gezelschap is beduidend minder florissant. Zo in de avond kent het bad vele donkere hoekjes, en, dronken van de cocktails, zie je in elke nis wel een stelletje stiekem vozen. Ik ga terug, het bad uit.
Ik kleed me weer aan, reken mijn extra gemaakte kosten af, en zoek mijn weg terug. Nog even probeer ik mee te liften met een jong stel, maar ze gaan niet naar het station. De beveiliger buiten heeft geen idee of er een kortere route naar de perrons is. Sterker nog, hij spreekt maar amper Duits. ‘Daarginds is Freiburg…’ begint hij. Van Bahnhof Titisee (dat je letterlijk kunt zien liggen!) heeft hij geen notie. Wat raar. Ik bedank hem evenwel maar en loop gewoon dezelfde weg terug die ik ben gekomen. Hoewel dat een donkere route langs de straat is kom ik gelukkig meer voetgangers tegen. Binnen tien minuten sta ik op het station.
Google Maps is een beetje warrig over mijn opties. Ik schijn de laatste trein net te hebben gemist, maar over veertig minuten gaat er nog een bus. Veertig! Hallo! Gelukkig zie ik dat bevestigd op de vertrekstaatjes en ga ik maar rustig op een bankje bij de halte mijn boek lezen. Zodra de bus het vak binnenrolt komen er meer toeristen de aangrenzende Kneipe uit wandelen. Nederlanders met een kleuter (op dit uur!) en een jongen die zegt uit Frankrijk te komen, en alleen Amerikaans Engels spreekt. Gelukkig kan ik met de chauffeur gewoon converseren in Duits, dus ik laat mooi aan niemand merken dat ik van Nederlandse origine ben. We slingeren terug langs de oever van de Titisee, de bergen in, en zoals gevraagd zet hij me keurig af bij Bärental: Bären. Recht tegenover mijn huis. Heerlijk!
Ik stap mijn kamer binnen, app bij een laatste wijntje nog wat met Michel. Nadat ik mijn badkleding te weken heb gelegd (zoals dat hoort, uit de tijd dat er nog tonnen chloor in zwembaden zat), bespeur ik een vrolijke kleine spin boven mijn stapelbed. Ik wil hem buiten zetten maar dan kruipt hij giechelend terug tussen het houten plafond. Ja, hallo, daar ga ik niet pal onder slapen. Ik verplaats mijn bed dus naar het onderbed, makkelijker met in- en uitstappen ook. Daarna is het tandjes poetsen en oogjes toe.
zaterdag
Vandaag is het bij het opstaan al ietsje zonniger dan gisteren. Dat hoort ook, volgens de weersvoorspellingen. Ik vind het mooi genoeg om vandaag naar Aha te gaan. Dus draai ik de gewoonlijke riedel af – minus het verzorgen van de poezen.
Ik zet de koffiepot aan voor twee grote koppen koffie. Dan bak ik mijn eieren met spek en peper. Zodra alles klaar is zet ik me aan tafel met wat te lezen. De zon komt langzaam achter de bergen vandaan, de wolken blijven redelijk weg. Mooi.
Na twaalven loop ik naar het treinstation. Dat is echt maar een kippeneindje. Het stationsgebouw piept prachtig tussen de bomen door. Ik ben er ruim op tijd. De trein arriveert op spoor twee. Ik stap samen met twee heren in. Het merendeel van de reizigers is toerist. Zo rollen we langs Altglashütten-Falkau naar Aha. Twee stops over een talud door het naaldbomenbos.
Bij Aha gaat er nog een groep jongeren uit, die gelijk naar het naastgelegen meer wandelt. Daar wordt driftig gevaren met kleine zeilbootjes. Ik wandel rustig naar de waterkant, want ik wil even zitten. Ik verschalk gelijk even een gesmeerde boterham, het is tenslotte wel lunchtijd. Ik kijk een beetje naar de bootjes op het meer en figolier ondertussen uit wáár het plaatsnaambord van Aha zou kunnen staan. Vast een heel eind buiten de dorpskern, aan de weg waar men strak tachtig rijdt…
Ik blijk het mis te hebben, en ik weet ook gauw waarom. Het welbekende grote gele plaatsnaambord dat ik zoek, bestaat niet. Google Streetview helpt me. Er bestaan richtingsborden met meerdere namen, voor alle Aha’s (Ober-, Unter-, en Aha zelf), maar het begin van de dorpskern wordt louter aangeduid met een klein groen bordje ter hoogte van de fietstunnel… waar ik net onderdoorliep. Aha!
Precies, dat geeft je dus in dit dorp een terechte Aha-belevenis.
En: soms vind je niet wat je zoekt, omdat je zoekt naar het verkeerde: naar dat wat niet bestaat. Zodra je weet wat je zoekt, vind je het bijna per direct. Levenslessen, mensen.
Ik wandel met gemak naar het groene bordje, dat langs het fietspad sta. Meerdere grinnikende fietsers passeren me terwijl ik ruim de tijd neem om een jolige ‘Aha!’ selfie met het Aha-bordje te maken. Dit wilde ik al vanaf de dag dat ik deze trip boekte, en nu staat het erop. Tijd om ergens anders heen te wandelen.
Het is weer wat bewolkt geraakt, maar niet ernstig. Ik zie op de routebordjes dat ik door het bos naar de uitspanning ‘Köhlerei am See’ lopen kan. Dat is maar twee kilometer door de bossen en je kunt er lekker eten. Dat ga ik daar maar doen dan!
Het grootste deel van het wandelpad leg ik met gemak af. Er is één stuk waar een lang rood-wit afzetlint mij de doorgang belet. Ik zie achter het lint geen reden waarom ik daar niet zou kunnen lopen. Ik hoor hoger op de heuvel wel geluid van bouwwerkzaamheden, zoiets. Nouja, als er iets gevaarlijks is (een beer, bijvoorbeeld!) dan zie ik het zo wel. Ik duik onder het lint door en vervolg mijn weg.
Na een kleine kilometer waarop helemaal niks gebeurt kom ik weer een afzetlint tegen. Een mountainbiker en zijn zoon staan er wat bedremmeld bij. ‘Er is daar nog een eh, lint’ meld ik ongevraagd, als ik zie hoe verbaasd ze zijn dat ik zomaar aan kom lopen. ‘Maar ertussenin is niks dat je tegenhoudt.’ ‘Okay’ mompelt de vader, en zowel hij als zijn zoon glippen met hun fiets onder het lint door. Succes.
Mijn verdere route volgt nog een stuk het treinspoor en buigt dan naar rechts af, de bossen weer in. De zon breekt weer door en het is werkelijk heerlijk om te wandelen. Ik doe mijn windstopper uit en bind hem om mijn middel. Mountainbikers en joggers komen langszij.
Dan bereik ik ‘Am Köhlerei’ en zet me op het zijterras. Lekker in het zonnetje, ver weg van de kinderspeelplaats. Al gauw krijg ik een lekkere kom pompoensoep, brood, en een glas Aperol Spritz voor mijn neus. De wolken trekken weer weg, de windstopper kan uit blijven. Ik zit heerlijk in de warme zon van alles te genieten.
Maar, ik moet toch ook weer verder. Dus reken ik af, doe nog een pipi, en vervolg mijn weg door de bossen. Ik volg zo’n beetje het treinspoor, met als volgende plaats Altglashütten. Ik wilde nog iets kopen bij de Edeka, maar ik zie al gauw dat dit dorpje te klein is voor een supermarkt. Doorlopen dan maar. Het is volgens de bordjes nog maar twee kilometer naar Bärental, dus ik ga niet op de trein wachten. Lopen is leuker.
Het gaat het dorp uit, over een lange weg door een breed open dal. Als Bärental zo dichtbij ligt, zou ik de hoogst gelegen huisjes toch al zo’n beetje moeten zien, of niet? De lucht is weer bewolkt geraakt, de wind steekt wat op en ik trek mijn windstopper tot aan de kin dicht. Als het maar niet gaat regenen, daarvoor heb ik geen jas meegenomen. Ach ja, het is nog maar twee kilometer naar huis. Ik banjer door het open veld en voel dat ik toch al wel weer een pipi moet. Als je eenmaal alcohol op hebt, moet je vaker. Dus ik passeer gemoedelijk een vader met zijn drie kinderen en zet daarna gehaast koers naar een muurtje van stammetjes brandhout. Ik spring erachter en doe mijn zaken. Dat was in het open veld hiervoor best wel onmogelijk. Nou, nu hoef ik voorlopig niet meer… toch?
Ik loop het bos weer in en kom weer dichter bij het treinspoor. Links en rechts van het pad zijn zompige kikkerpoelen. Op één plek is zelfs een houten vlonder gelegd, zodat je als wandelaar en fietser niet door enkeldiepe blubber hoeft te waden. Ik wandel door en voel alweer dat de volgende pipi nadert, dus kijk ik uit voor een plekje. Dat vind ik vlak voor de onderpassage van het treinspoor, in een verhoogd bosje met kerstboompjes. Het lijkt wel een troon, zo mooi. Als er nu maar niemand langskomt.
Dat gebeurt wel. Ik hoor ver rechts van me geluid dat snel nadert: een mountainbiker. Bewegen doe ik me niet: de man heeft zijn ogen strak op de route gericht en ziet mij helemaal niet in het sparrenbosje gehurkt zitten. Mooi! Ik kan weer verder.
Achter het treintunneltje gaat de weg linksaf en zie ik in de verte al de belachelijke rode bollen op het dak van café Schwarzwaldmaidle. Ach, het is een duidelijke landmark, en het hoort bij het Schwarzwald. Ik ben blij dat ik bijna thuis ben.
Ik ga nog even de Lidl in (die ook aan deze kant ligt) en kom prompt in een hele kudde zaterdagmiddag-inkopers terecht. Wat een chaos. Ik vergeet ook nog wat, dus mag twee keer in de rij staan. Dan kan ik mijn laatste kilometer naar huis lopen.
Door puur toeval zie ik fietsers bij een onderpassage verderop staan. Hé, onder de weg door, dat scheelt één gevaarlijke oversteek! Ik wandel door het mini-parkje – eigenlijk meer een lullig vijvertje met een pad eromheen en een schiereilandje in het midden met één boom en één bankje, vraag mij niet waarom – en ben zo weer thuis.
Ik trek mijn wandelschoenen uit en plof op de bank. Ik ben gaar, gaar…. gaar? Hoe kom ik zo? Net wandelde ik nog! Ik word met de minuut vermoeider. Mijn buik rommelt en ik heb naarstig zin om in bed te gaan liggen. Dat doe ik dan maar. Gek toch, dat ik me zo slecht voel?
Tegen tienen word ik weer wakker en wil een film downloaden, maar ik zie dat ik er nog twee op mijn harde schijf heb staan. Ik kijk dan maar ‘Don’t Tell Mom the Babysitter’s Dead’ uit 1991, die veel leuker blijkt dan ik me altijd heb herinnerd. Een vlotte film met welgemeende interacties, zonder over the top te zijn (voor zo’n film dan, hè). Heerlijk. Nu kan ik wel slapen.
zondag
Vandaag ben ik oprecht blij als ik tegen acht uur wakker word. Zon! Opgewekt kom ik mijn bed uit en zet ik koffie, bak mijn eieren, en ga eens lekker zitten ontbijten. Ik lees nog een half uurtje in mijn boek en probeer tevergeefs een nieuwe scheur in mijn rugzakje te herstellen. Helaas, de stof scheurt spontaan opnieuw uit als ik de tas na het fiksen weer inpak. Dan doe ik dat thuis wel een keer, waar ik meer materiaal heb dan hier.
Vandaag wil ik niet naar een toeristisch oord. Het is namelijk zondag en dan is het op die plaatsen retedruk. Dat wil ik vermijden. Vandaag wil ik eens kijken hoe ver ik lopend in de richting van Titisee kan komen, ofwel langs het meer zelf, of langs de ‘Hohenweg’ die ik gisteren op een bordje zag staan.
Google Maps geeft me meerdere opties en is niet al te nauwkeurig. Ik vind wel wat. Eerst loop ik weer naar het treinstation, en vanaf daar dit keer linksaf naar beneden. Achteraf gezien moet er ook een pad bovenlangs zijn geweest, maar dat heb ik gemist. Ik loop geleidelijk aan de berg af en beland op een lagere alm aan de weg. Hier zijn nog wat Gasthöfe met bijbehorende bushalte. Ik kom een fietsend echtpaar tegen dat mij net bij het treinstation ook al gedag zei. Leuk, dat die wegen hier elkaar telkens kruisen.
Ik sta op een prachtige heuvel en heb naar het westen uitzicht tot aan de Feldberg en de Seebuck. Ik herken ze aan hun torens. Ik wist niet dat ik er zó dichtbij zat met mijn vakantieadres! Het voelt heel verleidelijk om daar een volgende dag heen te wandelen…
Maar, vandaag ga ik eerst noordoostwaarts. Ik volg een nauw paadje door bos en veld totdat ik weer aan de grote weg sta. Ah, het was aardig. Nog snel even een pipi achter een boom, voordat daar de komende paar kilometer geen onbeschutte plek voor is. En ik blijk gelijk te krijgen. De volgende drie kilometer leg ik af over een smal, minimaal verhoogd voetpad langs de provinciale weg, waar auto’s, motoren en vrachtwagens met dik tachtig voorbijscheuren. Over dit beschamende flardje asfalt komen me ook nog eens fietsers tegemoet. Hoewel er aan de rechterkant van de weg een prachtig gebied met velden ligt, loopt daar geen pad doorheen. Gelukkig maar dat de zon aan deze kant van het dal heerlijk schijnt, anders was dit deel van de route veel minder prettig geweest.
Eindelijk, bij de jeugdherberg kan ik weer rechtsaf het veld in. De weg loopt in eerste plaats naar camping Bankenhof, die op deze zondagmiddag afgeladen vol is met toeristen. Ik waad ongemakkelijk door al het dagjesvolk heen. Om de bocht gaat het naar links richting Titisee. Rechts zie ik een pad omhoog gaan naar… Bärental. Drie kilometer maar! Ik ben heel benieuwd waar ik dan uitkom, maar dat is niet voor nu.
Ik vervolg mijn weg naar links en stuit bijna onmiddellijk op een nieuwe stroom toeristen, ditmaal degenen van de verderop gelegen camping Sandbank. Het houdt niet op. De hele meute negerend stiefel ik door, het terrein van de camping over. Bij de cafetaria haal ik snel een espresso en doe weer een pipi. Met al dat volk hier op de weg kun je het wel vergeten om dat ergens in de bosjes te doen.
Na mijn korte stop aan het meer kan ik een breed schaduwrijk pad verder volgen naar Titisee. Ik kom weer hordes toeristen tegen, nu uit het dorp zelf. Ik loop er maar tegenin zonder me al te veel te verbazen over hoe slecht men gekleed en geschoeid is, of hoe afschuwelijk het is dat Franse toeristen geen centimeter ruimte voor je maken als je ze passeert.
Na een half uurtje kom ik bij de rand van het dorp Titisee en zie de toeristenstraat waar ik vrijdagmiddag ook zat. Nou, dan wandel ik die nogmaals door. Ik vind een snuisterijenwinkel waar ik geschikte ansichtkaartjes vind. Ze hebben ook postzegels, en ik krijg zelfs tien cent korting, omdat het druk is en ik net niet genoeg gepast geld heb. De ansichtkaarten zelf kosten maar vijftig cent per stuk (even daargelaten dat het euro’s zijn). Je kunt duidelijk merken dat de kaart-per-post op zijn retour is. Iedereen stuurt tegenwoordig direct een fotootje per app, kaartjes raken overbodig. Maar niet voor mij. Ik verstuur ze graag!
Ik wandel terug naar het water en zet me op een bankje, omdat alle strandstoelen bij de bistro bezet zijn. Ik geniet van de zon en schrijf mijn kaarten. Na een tijdje komt er een jong stelletje op het andere eind van het bankje zitten, en daarna zet een jongen zich tussen ons in. Vrijwel gelijk begint hij rijmende kreten voer Beieren te uiten. Hij is wat raar. Het stelletje loopt gegêneerd weg en er komt ook niemand voor in de plaats zitten. De nogal vocale jongen laat nog een paar keer van zich horen. Ik blijf er rustig naast zitten, hij doet me niks. Hij is gewoon wat raar, en dat weet hij vast zelf ook wel.
Als ik zin krijg om naar huis te gaan wandel ik richting treinstation. Wat kan Google me vertellen: brengt de bus, of de trein me eerder thuis? Het wordt de trein. Over twee minuten vertrekt hij, vanaf het verst gelegen spoor 4, dus even doorhollen. Ik haal hem keurig.
We tsjoeken weg, de heuvel op, het meer rond. Ik kijk nauwgezet door het raampje welke route ik net heen liep. Jammer, met de bus had ik nu precies de andere kant van het meer kunnen ronden. Het is goed zo, ik stap uit op Bärental en loop naar huis.
Weer zet ik me op de bank, en … weer voel ik mezelf belabberd. Nee, écht belabberd nu. Terwijl ik heel de ochtend tijdens het wandelen nergens last van had. Ik ben moe, voel me koortsig, wil naar bed. Maar ik wil ook nog uit eten. Dus slik ik een aspirine en schop mezelf weer de deur uit. Op naar Wälder: Genuss hier bovenop de heuvel.
Deze zaak is een luxewinkel annex restaurant. Eerst wandel ik dus rustig eens tussen de kasten met exclusieve hapjes en zogenaamd lokale spijzen. Het meeste is gewoon een regulier potje of zakje bestickerd met een Schwarzwaldkenmerk. Ik trap er niet in. Ze hebben hier geen pistachecrème dus ik zie niet in waarom ik hier iets zou moeten kopen, als het al in mijn tas mee naar huis zou passen.
Ik ga de trap op en zet me in het restaurant aan een leuk tafeltje met uitzicht op het achterterras. Voor buiten zitten is het net iets te koud. Ik denk dat ik gewoon even wat eten moet, en dat blijkt me ook wel goed te doen. De gerechten zijn smakelijk en veel, waardoor ik het toetje achterwege moet laten. Voldaan, maar alsnog met lichte hoofdpijn, stiefel ik de vijfhonderd meter weer terug naar huis.
Ja, echt, het is pas acht uur ’s avonds, maar ik voel me beroerd. Ik leg de telefoon aan de kant en wil gaan slapen, maar dat lukt nog niet. Ik pak de laptop er in bed maar bij opdat ik nog even mijn reisverhalen kan tikken, dan hoef ik daar morgen niet al te lang voor thuis te blijven. Want morgen, op de rustige maandagochtend, wil ik eindelijk naar de Feldberg!
maandag
Ik heb vannacht lekker geslapen en ben weer wakker met de eerste stralen van de zon. Ik lig wat in bed te internetten en kom er dan uit. Snel de verwarming aan en warme kleding, want met een nacht de verwarming uit is het hier maar zeventien graden. De normale verwarming ruist en daar kan ik echt niet bij slapen, net als de koelkast wanneer ik die op standje vier zet. Eerst hield ik de koelkast daarom ’s nachts helemaal uit, maar op standje twee is het nog wel te doen: dan slaat hij eens in het uur zachtjes aan, en meestal slaap ik dan toch al. In de kamer staat ook een elektrische kachel, die lijkt op een enorme zwarte flatscreen TV. Die laat ik ’s nachts sowieso niet aan.
Ik loop even naar buiten en bemerk dat de houten tuinstoeltjes omgevallen zijn. Dat moet een aardige vogel zijn geweest, die dat heeft kunnen omkeilen. Misschien wel een beer (grapje).
Ik maak ontbijt, vergeet nét niet om mijn ondergoed in de gootsteen te wassen, en koekeloer dan eens op mijn telefoon. Ik wil namelijk deze week nog wel een keer paardrijden, het liefst over een heuvelrug met mooi uitzicht. Onder in het dal is een stoeterij met fokmerries, die komt wel naar voren als ik zoek op ‘paardrijden’ maar ik denk toch echt niet dat ze allerhande ruiters op hun dure merries naar buiten sturen. Ik denk zelfs dat ze helemaal geen toeristen willen, de dames zouden nog van de leg raken. Dus kijk ik verder.
Boven op de heuvel hier, achter de LIDL, schijnt een paardenstal van een familie te zitten. Ik heb ze eerder deze maand al gemaild met mijn verzoek, maar niks teruggehoord. Op hun website staat lang en breed dat ze van alles met paarden doen (voor kinderen weliswaar). Ik ben niet heel verbaasd hoor, want hier in Duitsland zijn mensen niet zo digitaal behept. Communicatie gaat hier zelfs nog wel eens per fax. Dus… dit zullen wel zulk soort mensen zijn.
Toch wil ik nog wel rijden deze week, dus ik haal eens diep adem en pak de telefoon. ‘Hallo?’ klinkt het ver weg (andere kant van de heuvel) met wat ruis op de lijn. Ik heb die Mutti aan de lijn. Ik vertel haar dat ik op vakantie ben en me afvroeg of ze ook buitenritten doen. ‘Nee, totaal niet meer…’ zegt ze. ‘Okay, na gut, schade’ zeg ik gemoedelijk, en laat wat stilte. ‘Doch, kannst du heute Abend?’ begint ze. Ja, natuurlijk kan ik vanavond. ‘Wie schwer bist du?’ Ik lieg er vijf kilo af en hoor haar twijfelen. ‘Ja want ik heb IJslanders… en je mag niet te zwaar zijn… hoe lang rijd je?’ ‘Dertig jaar.’ ‘Oh. Na gut dan kannst du auf mein Tinker.’ Ze legt nog uit dat ze onlangs een dame op bezoek had die negentig kilo en bepaald niet sportlich was, die moest ze nee verkopen. Dat snap ik. Ik leg uit dat ik wél sportlich ben (toch?) en nog regelmatig op C- en D-pony’s rijd. Ze vindt het okay. Vanavond om vijf uur moet ik er zijn, achter de LIDL bij de grillhut (klinkt wild, niet?). Ik hoop maar dat ze een cap voor me heeft en dat ik er sportlicher uitzie dan ze door de telefoon kan inschatten.
Zo, nu eerst maar eens de bus naar de Feldberg, en bijtijds weer terug. Én hopen dat ik me vanavond niet zo ziekjes voel als de laatste avonden.
Ik doe nog een wasje, ik ruim nog wat op, want ik mis net de bus van acht over tien naar de Feldberg. Die komt ook pas om .19 langs, maar gemist is gemist. Dus sta ik braaf te wachten op de bus van 8 over 11, en die komt om .20. Je leert hier nog eens wat.
De bus is ook mudjevol, net als die van laatst in tegengestelde richting. Ik prop me er bij in door de middendeur (bussen, zónder harmonica, hebben hier drie deuren!) en blijf rustig in het middenpad staan. Ik hoef maar een paar haltes mee naar de Feldberg, joh, ik zou het bijna gaan lopen. We cruisen door naar Bärental Bahnhof, waar zo mogelijk nog wat toeristen instappen, en dan gaan we recht-zo-die-gaat over de provinciale weg naar Feldberg. De bus is eigenlijk gewoon afgeladen vol met schoolkinderen met veel te grote duffeltassen. Vooral een blond meisje met een enorme tas met roze eenhoorns erop kijkt mij voortdurend stralend aan. Zodra we om wegwerkzaamheden heen gereden zijn (nu weet ik ook waarom die bus van laatst zo enorm laat was: file op de doorgaande weg), biedt ze me met moeite de plaats naast haar aan. Haar tas kan simpelweg niet weg, maar toch denkt ze dat ik daar nog wel bij pas. Wat lief. Ik zeg dat ik wel blijf staan, omdat ik sowieso nog veel ga wandelen vandaag. Ik vraag haar daarop of ze paardrijdt. ‘Ja’ antwoordt ze gretig. ‘Wir haben’ne eigene Hof. Ich habe zwei Pferde, und die rest is Pension.’ Okay. Ik zeg maar dat ik zo glücklich ben dat ik een Reitstall achter mijn huis heb, maar hier kan ik natuurlijk niet tegenop. Ik vind het nu eerder zielig dat dit meisje kennelijk een week zonder haar geliefde paarden moet.
Bij een soort jeugdpension halverwege de Feldberg moeten alle kids eruit. Ze tuimelen met hun veel te grote bagage de bus uit, we keren om, en we gaan de Gipfel op. Dat kondigt de buschauffeur nog even extra aan, zodat we niet allemaal de schrik krijgen dat we nu al teruggaan naar Titisee.
We rollen verder de berg op en draaien dan onderaan de Seebuck mooi een rondje. Alle toeristen, inclusief ik, verlaten de bus. Het is prettig warm, de lucht is strak blauw, Nordic Walking stokken worden in de aarde geprikt en iedereen stiefelt een kant op. Zo ook ik.
Natuurlijk moet ik gelijk al eerst een pipi, dus dat doe ik bij de uitspanning onderaan de heuvel. Er hangt een heuse poster met ‘Selbstgemachte Kuchen von Tanja’ buiten en binnen zie ik de bewuste vrouw achter de toog. ‘Ah Sie sind Tanja!’ ze straalt gelijk en laat me zonder verder betalen gelijk naar de wc gaan. Toch koop ik toch nog een dubbele espresso en zo’n lekker stuk taart van haar. Hopla, even op het terras suiker happen, daarna lekker omhoog.
Ik pak het pad aan de rechterkant van de heuvel, dat steil omhoog gaat. Ik ben hier echt vijftien jaar niet geweest, en dat was in dichte mist, en daarvoor alleen als klein kind. Maar Heidi als ik ben loop ik zonder enig probleem de juiste route omhoog. Ik ken dit gebied als mijn broekzak, hoewel ik er dus nooit kom – vraag mij niet hoe.
Ik kijk nog even om en zie op het dak van de gondelbaan een hele trits sneeuwkanonnen staan. Klopt ook, dit is een skigebied. Even verder passeer ik een heel kunstmatig vierkant waterbekken, dat nu bijna droog staat. Later leer ik dat dat inderdaad het waterbekken voor de sneeuwkanonnen is. Ha, goed gegokt, en ik ski niet eens.
Halverwege de steile route kom ik een stel met een poedeltje tegen. ‘Hab überlegt, (dat zeggen Duitsers altijd als ze bij zichzelf te rade gaan) es ist steil, nicht?’ lacht de man me toe. ‘Ja’ kaats ik terug ‘ich bin mein Mann schon untern verloren’ en ik kijk quasi-zielig naar beneden. Daar schiet zelfs de hond van in de lach. ‘Nee, quatsch’ lach ik terug en vervolg mijn weg.
Maar even zonder gekheid: het is echt warm. Ik heb mijn windstopper onderaan al uitgedaan en om mijn middel gebonden, maar dit vraagt om nog meer laagjes strippen. Als ik eindelijk, eindelijk boven ben, bij het Bismarckdenkmal, trek ik mijn trui uit. Surprise, daar heb ik nog een t-shirt onder. Alles merinowol, heerlijk. En wat nog heerlijker is: mijn windstopper past netjes opgerold onderin mijn rugzakje. De merinotrui erbovenop, dan mijn brood en andere kleine zaken. Ritsje dicht, ta-da! Het tasje draagt nog steeds licht en toch herbergt het al mijn warme en droge kleding. Er mag nu gerust een windvlaag en een regenbui komen en ik ben binnen vijf minuten helemaal safe. Nouja, toch, liever niet.
Ik hang mijn tas weer om en neem een slokje water uit de Camelbak. Ook díe verkeert nog in de tas, het slangetje netjes naar buiten door de daarvoor bestemde opening. Ik ben trots op mijn goedkope (jawel, LIDL) maar zeer complete lichtgewicht wandeluitrusting.
Zo wandel ik verder naar de Feldbergturm, want hoe geweldig ik ook mag zijn, ik moet al wel wéér een pipi. Dus laat ik bij de toren, die het Schinkenmuseum (jawel, het ham-museum, snapt u) herbergt, mijn liefste glimlach zien, en ik mag gratis naar de wc. Deze wc, gelegen op de tweede verdieping, heeft wel prachtig uitzicht. Ik maak er maar even een foto van voor ik mijn behoefte doe.
Ik weet niet waarom andere mensen daadwerkelijk dit museum in gaan, maar als het is om naar de wc te mogen, dan ga ik ze niet wijzer maken dan ze zijn. Ik weet in ieder geval dat je met lief lachen alle 427 bijzondere hammen mag overslaan en gewoon gratis mag pinkeln.
Zo, nu op naar de berg waar ik eigenlijk voor gekomen ben, tevens grootste misvatting van dit gebied: de Feldberg. Waar ik mij namelijk tot nu toe op bevond heet simpelweg de Seebuck. De Feldberg ligt erachter en kan beréikt worden via de Seebuck. Voor de goede orde loop ik dus nu de route over het ‘zadel’ tussen de twee bergen en bezoek ook echt de berg waar hier de hele ganse regio naar genoemd is.
Na een lekker kwartier wandelen met fenomenale uitzichten – zo helder, je kunt gewoon een strak rijtje besneeuwde alpentoppen aan de zuidelijke horizon zien – bereik ik de top. Ja, hier kan ik vast wel weer een pipi…? maar niets blijkt minder waar. De geweldige Feldberggipfel biedt ruimte aan maarliefst twee grote gebouwen die restaurants lijken maar het niet zijn – en daarbij omheind zijn met fiks afschrikwekkende waarschuwingsborden. Niet dicht bij komen, en zeker niet denken dat hier een Klo te vinden is. Waar je wel mag komen is een verhoogd rond terras met zes bankjes en een richtings-tableau. Ik zet me dus maar op één van de bankjes, eet een boterham, lees mijn boek van Bill Bryson uit, en hoop dat mijn pipi vergeet dat hij er was. Helaas. Ik moet toch echt een beetje.
Ook wil ik nog een stukje rond de top wandelen, zoals ik ooit ook bij de Belchen heb gedaan. Dus ik verlaat het terras en sla een pad schuin naar beneden in. Lager en lager voert het me. Overal prachtige alpenroosjes, hier en daar een sparretje en een verwilderd struikje. Op een gegeven moment is er niemand meer om me heen en ben ik buiten zicht van de bankjes. Ik pak mijn kans en hurk achter een onschuldig kerstboompje. Het kuiltje waarin ik zit doet mij vermoeden dat al meer mensen dit idee hebben gevat. Een minuutje later ben ik van mijn ongenoegen af en ligt er een klein stukje groene tissue verstopt onder het boompje.
Gelijk komen er alweer vier senioren met Nordic Walking sticks aan. Ik speur op Google Maps, maar die wil gek genoeg niet tonen waar deze route precies heen gaat. Slecht bereik hier. Ik vermoed dat ik alleen maar naar beneden loop, en dat wil ik niet. Dus keer ik om en haal de oudjes al gauw weer in. Het is tegen drie uur, mijn gevoel zegt dat ik zo ongeveer terug naar de bus moet.
Dus wandel ik het prachtige stuk, nu iets sneller, terug naar de Seebuck. Ergens moet ik daarvoor onder een Zaun door, het strenge bordje ‘vooral de paden niet te verlaten’ negerend, en piep ik na honderd meter weer onder zo’n stroomkabeltje door het juiste pad op. Wat er nou op die honderd meter onbegaanbaar was zal ik nooit weten. Er komt ook niemand me een boete uitdelen dus ik stiefel lekker door.
In de verte liggen koeien, vlak aan het pad. Ik film hun gezellige geklingel, wat verdacht veel lijkt op mijn favoriete wekkergeluid. Ik herinner me die dag dat ik hier met Wilco liep, vastberaden om de Feldberg te zien, helaas overvallen door mist zo dicht als erwtensoep. Door- en doornat waren we, zonder ook maar iets hierboven te hebben gezien, met geen flauw idee waar we waren. We kruisten hekken en slenterden over paden, compleet ongewis van al het moois om ons heen – tot we vol schrik op deze vriendelijke koeien stuitten, midden op het pad. Ook de Feldbergturm verraste ons door plotseling uit de mist op te duiken, en toen we kort daarna het kabelbaanstation zagen (hoera, warmte, snel naar beneden) bleek dat die om vijf uur ’s middags zijn laatste gondels naar beneden stuurde, en het was precies één over vijf. Wilco’s herinneringen aan de Feldberg kunnen niet bepaald rooskleurig zijn.
Vandaag ben ik hier, en zie ik met een ironische glimlach rond mijn mond hoe wij hier verdwaald moeten hebben gelopen, en ik denk gelukzalig: vandaag is niet díe dag.
Ik ben inmiddels weer bij dat bewuste kabelbaanstation en wil graag met spoed naar beneden. Helaas, mijn toeristenticket werkt niet op het poortje, en er zit niemand achter de kassa. Bovendien kost een rit 10 euro. Joe hoehoe, ik ga wel lopen. Ditmaal wel het andere pad.
Ik ben nog geen honderd meter naar beneden of ik merk dat ‘dit pad’ dat volgens mijn herinnering in flauwe bochten naar beneden slingert, niet meer als zodanig bestaat. Het pad leidt nu ergens naar de Todtnauer Hütte en gaat me zeker niet binnen tien minuten naar de bushalte onderaan brengen. Ik ga dus terug.
Gelukkig komt er net een medewerker uit het hokje van de kabelbaan lopen, en ik vraag hem hoe ik aan een ticket kom. ‘Verkopen we bij de kassa’ lacht hij. ‘Maar daar zit niemand’ roep ik terwijl ik er toch heen loop. ‘Ik wel, zo’ lacht hij, en ik lach terug. Voor acht euro mag ik met een gondeltje naar beneden, het is me toch wat.
Terwijl ik naar beneden schommel vind ik uit dat het nu 15:19 is, en dat om .30 een bus terug naar huis zal gaan. Ik moet nog twee minuten rennen naar de halte, dus laten we alsjeblieft gewoon naar beneden schommelen. U begrijpt: dat gebeurt niet. Ergens twee palen voordat ik het dalstation bereik, hangen we stil. Er is vast ergens bovenaan een dikke dame die instappen moet en waarvoor ze de hele lift stilzetten. Ik smeek dat het ding maar snel doorgaat. Gelukkig, mijn gondel bereikt het dalstation om 15.24. Ik spring eruit en hol op een drafje naar de halte. Daar zijn al zeker dertig mensen verzameld.
De bus is op tijd, we proppen ons er allemaal in, en zo zoeven we weer naar Bärental. Ik laat me er luxueus recht voor mijn huis uit zetten en phew, jawel, ik ben ruim op tijd thuis.
Het is naar mijn gevoel nog lekker warm, dus ik ga met korte broek en t-shirt in mijn tuintje zitten. Helaas, daar is al schaduw, dus binnen enkele minuten zit ik te rillen. Okay, ik moest me toch omkleden naar paardrij-outfit, dus dat doe ik nu gelijk maar. Speciaal hiervoor heb ik een legging en mijn reisschoenen meegenomen. Zelfs de sportbeha komt van pas.
Voor ik het weet is het al half vijf en wordt het tijd om te gaan lopen. Ik ga op de bonnefooi, wel met mijn warme windstopper, richting Lidl. Daar loop ik achterlangs, over het treinspoor, en zie dan in de verte al de grillhut. Verse paardenmest doet me vermoeden dat ik in de goede richting ben. Het moet ergens vanaf de weg te bereiken zijn, dus ik loop door tot ik op de glooiende heuvel weer boerderijen zie. En jawel! Nadat twee vaders met kindertjes in rijtenue me tegemoet gekomen zijn, en ik nog heel wat meer paardenmest langs de kant ben tegengekomen, sta ik opeens oog in oog met een grote Tinker: King. Nieuwsgierig staan hij en een kleine zwarte pony me vanuit een weitje aan te staren.
Ik loop verder naar de boerderijen en ga op goed geluk de eerste links binnen. Daar loopt een aardige dame met blond krullend haar. Ik stel me voor en vind uit, dat zij, Karin, de dame is die ik vanochtend gesproken heb. ‘Nou goed, kan ik ergens mee helpen?’ vraag ik. Het blijkt dat ze al twee paarden klaar en opgezadeld heeft. Voor mij een klein formaat Tinker die veel weg heeft van ‘onze’ Booch. Voor haarzelf een bonte IJslander. Ik becomplimenteer haar om haar mooie woning zo, maar ze wuift dat gelijk weg. Ze maakt hier het huis schoon voor de mensen, en in ruil daarvoor mag ze al haar paarden stallen. Haar twee dochters helpen mee, al zit de oudste, reislustig als ze is, nu elders in Europa.
‘Korte waarschuwing’ zegt ze me nog terwijl ik vanaf een stoel opstijg. ‘Teddy is nieuw in de groep, ik heb hem pas sinds vorig jaar. Hij is nog wat fris. Hij kan wat snel zijn.’ Okay. Teddy vindt het allemaal maar prachtig en zet geen stap verkeerd. Ik hoop dat ik niet te zwaar ben, maar als ik voel hoe energiek het paardje onder me stapt, heb ik daar eigenlijk geen twijfel over. We maken een grote rondrit terwijl Karin aanwijst waar en hoe ze dagelijks de rit met kleine kinderen maakt. Dan wijken we van het pad af en gaan we dieper het bos in. Twee galopstukken en een stuk draf, kondigt Karin aan. Ik zucht al ‘poeh poeh’ want ik heb nog niet echt gegeten, en tweemaal galop klinkt als heel vermoeiend. Ik krabbel een beetje terug en zeg, dat ik allang blij ben met zo’n mooie rit door de heuvels, op een paardenrug.
Dan staan we plotseling aan de rand van een veld en Karin gaat me voor. ‘Galopje hier, volg mij maar’. Ik hoef Teddy nauwelijks aan te sporen, hij holt blij achter Lucky aan. Zijn galop is in verlichte zit prima uit te zitten, en bovenaan het weitje laat hij zich keurig terugnemen. Doe mij nog maar zo’n stuk. We gaan weer een eind door het bos, komen wat wandelaars tegen, en vliegen bij een volgend weitje weer in galop schuin door het gras. Hè, dat is leuk. De pony’s blazen en we geven ze op het volgende stuk lange teugel. ‘Heb je je Handy mee?’ wil Karin weten. ‘Ja’ antwoord ik werktuigelijk. ‘Mooi dan kun je hier zo een foto maken. Blik op de Titisee’. We stoppen op en hoog punt en ik trek voorzichtig mijn telefoon uit mijn heuptasje. Maar ja, Titiseeblick, dit heb ik gistermiddag al van beneden gezien. Dus ik maak voor de vorm wel een foto, maar ook eentje van ons samen, en van mijn schaduw te paard op het pad. Ik zeg Karin dat het me er meer om gaat om een mooie omgeving als deze te zien vanaf de paardenrug – wat mooiers kan er zijn?. Terwijl ik wat vertel over mijn manege, legt Karin me alles uit hoe het hier voor haar werkt. Welke paarden ze heeft, hoe ze aan nieuwe komt, hoe ze in de seizoenen tijd spendeert aan kinderritjes, haar bejaarde moeder, haar twee dochters, en alle vrijwilligsters die haar helpen voor de paarden te zorgen. Ze is vierenzestig en ze zou eigenlijk niet weten wat ze anders zou willen, vooropstaand dat ze al haar pony’s wil houden en gewoon gelukkig wil zijn. Ik begrijp het.
Langzaam keren we terug naar stal. Teddy gaat beduidend sneller lopen nu hij weet dat hij zo herenigd gaat zijn met zijn vriendjes in de wei. Op het laatste stuk van het pad passeren we nog een aanhangwagen, die van de warmte uitzet en een zachte ‘plonk’ laat horen. Teddy maakt een sprongetje, maar is verder braaf. ‘Yep’ zeg ik tegen Karin ‘goed paard heb je gekocht.’ en zo sluiten we de rit af. Ik help haar de pony’s in de wei zetten, en wacht terwijl ze haar eigen IJslander, plus de pony voor haar dochter, eruit haalt. Haar dochter komt aanlopen en neemt de pony over om er nog een ritje mee te gaan maken.
Bij de stal bedank ik Karin, reken af voor de rit, en ga weer wandelend naar huis. De avond valt net, het wordt langzaam kouder.
Bij de LIDL haal ik mooi nog even een aanvullend doosje eieren en een extra doos pralinés. Paracetamol hebben ze hier niet, dan moet mijn witte wijn me maar van mijn lichte hoofdpijn af helpen. Ik wandel naar huis met wijn en chocolade en plof na een warme douche lekker op de bank. Zo, dit was een goede dag!
dinsdag
Vandaag word ik weer wakker met felle zonnestralen in mijn kamer. Wat heerlijk! Ik slinger me uit bed en weet nog net een trui aan te trekken voordat ik de deur naar buiten opendoe. Ik bekijk de mezenbolletjes en bespeur dat de onderste gewoon compleet leeggeroofd is, netje kapot en al. Misschien toch een beer…?
Tijd om te ontbijten. Ik maak weer koffie, een luxe ei met spek en peper, en smikkel mijn ontbijt op. Het plan is vandaag om naar Todtnau te gaan. Daar is niet alleen al geruime tijd een kleine waterval (die ik al ooit eens heb proberen te bezoeken) maar tegenwoordig ook een hangbrug over de waterval én in het dorp zelf een zomerrodelbaan. Ik hoef dus alleen maar naar Todtnau en ik kan me een dag vermaken, wat mooi.
Ik ga om elf uur weer op de bus staan wachten en die komt dit keer om .22, maar veertien minuten te laat dus. Hij zit zoals gewoonlijk weer mudjevol. Ik prop me ergens bij de middendeuren er weer in en doe bij elke stop een moeilijk stoelendansje met de meneer voor me, die zo ellendig is dat hij de hele rit op zijn rollator-zittinkje hangt. Bij elke stop jammert hij harder. Gelukkig moeten hij en zijn vrouw er bij de Feldberg uit.
Vanaf daar is het rustiger. Ik verschaf mezelf een zitplaatsje en laat me meevoeren naar Todtnau Busbahnhof. We komen door werkelijk prachtige, nauwe dalen. Het doet me aan de streek rond Massamarittima denken, maar dan zijn de bergen aan weerskanten veel steiler. Nu en dan zeilen we weer een bocht om en gaapt er aan de linkerkant een fabuleus diep dal, met in de diepte echte Schwarzwalder boerderijen en grazende koeien. De skidorpen aan de route hebben nog geen aanloop, ze liggen er nog loom bij.
Na deze prachtige rit rollen we Todtnau binnen. Ik moet er een keer geweest zijn, maar ik herinner me er niks meer van. Misschien hebben Wilco en ik dit oord wel helemaal nooit gevonden omdat toen de weg langs Geschwend verbouwd werd. Ik kan me in ieder geval geen details hier herinneren. We gaan een viaduct over en keren dan linksom eronderdoor, het oude busstationnetje op. Het is net tegen twaalven, ik heb alle tijd. Om .29 zal er een bus doorgaan naar Kirchzarten, en onderwijl de stop ‘Hangloch’ aandoen, waar de nieuwe hangburg gesitueerd is. Ik heb nog even tijd om naar de Edeka op de hoek te gaan.
Daar vind ik niet wat ik zoek – Kalte Heidi-gin – maar wel een ander leuk souvenirtje voor Michel. Ook neem ik een Blistex en een lekker blok pepermunt-Rittersport mee. Oh, hoe houd ik van de ochtend, waarop je nog alle kanten op kunt! Ik slof lekker door het zonnetje terug door het Busbahnhof, naar de toerbus die ons kennelijk noordwaarts gaat brengen. De bestuurder ziet naast mij een heel volkje aan schoolkindertjes staan en vraagt ze allemaal waar ze heen moeten. Braaf antwoorden ze elk hun halte, en bij elke vraagt hij of ze weten hoe ze vanaf daar verder moeten lopen. De bus doet namelijk alleen de haltes aan de grote weg aan, en hij klinkt alsof hij de kinders niet aan hun lot over wil laten. Gelukkig weet elke kleuter (inclusief typisch Duits bomproof schoolrugzakje met rolkooi) precies te vertellen waar ze heen moeten vanaf hun halte, dus hij keurt het goed.
We stappen allemaal in, uiteraard komen er nog wat verstekelingen aanrennen als we net het stationnetje uitzeilen, en daar gaan we dan. Terug onder het viaduct door, het dorp uit. Ik volg op Google Maps waar we heen gaan en waar ik eruit moet. Dat blijkt precies te kloppen. Ik zwaai de buschauffeur uit en sta langs de weg. Hoezee, hier is de hangbrug gelijk al. Ik ga eerst even in een strandstoeltje zitten en eet de helft van mijn lunch.
De strandstoeltjes en zonnebankjes overal in dit gebied zijn echt een fantastische uitkomst. Ik heb ze nog niet eerder zo veel gezien, maar het gemak en het nut bevallen me. Strandstoeltjes (vaak met reclamebedrukking op het doek) zijn heerlijk om in neer te ploffen en gewoon een uur naar het meer of naar de bergen te kijken, al dan niet met boek. De wat meer design-y zonnebanken zijn vaak wat luxueuzer en staan op één vaste plek, maar bieden dezelfde luxe. Je krijgt gewoon zin om een tijdje op die plek te blijven hangen (en ze ruiken lekker naar hout). Dus, ik zak neer in een stoeltje, en bekijk de hangbrug vast vanaf de kant.
Hele hordes mensen wagen zich eroverheen. Nadat ik mijn broodje op heb ga ik ook naar de ingang. Daar bemerk ik dat het de 26ste is. Vijf maanden na mijn verjaardag, de dag waarop ik eigenlijk al wist dat mijn werkdagen niet meer hetzelfde zouden zijn… wat een droeve dag was dat. En hier sta ik nu, bam! Hoe gelukkig ben ik, en hoeveel zin heb ik in volgende week!
Met vrolijke zin stap ik de hangbrug op. De brug is bijna anderhalve meter breed en gemaakt van van die stalen ruitjes-voetenveegroosters, zoals ze vaak bij de ingang van een gebouw hebben liggen. Heel degelijk dus. De brug hangt aan tuien die op elke oever vasthangen in dikke stalen palen. Ja, hier is over nagedacht. Ik meen dat de brug uit 2017 stamt, maar later blijkt dat hij pas in mei dit jaar, na 9 maanden bouw, werd opgeleverd. Spiksplinternieuw dus!
Naarmate ik verder op de brug kom schommelt hij meer en meer. Verschillende hordes toeristen komen me vanaf de andere kant tegemoet. Toch komt er een moment dat ik me midden op de brug bevind en er eigenlijk geen toeristen om me heen zijn. Blij maak ik filmpjes en foto’s. Ik heb net voor deze week geleerd hoe ik verticale panoramafoto’s kan maken en dat komt me nu goed van pas. Ook maak ik twee korte filmpjes in de sfeer van de ‘luxe auto’ filmpjes die nu viral gaan: een domme blondine die met haar nagels op elk laklaagje roffelt en dan hees de naam van het automerk poekelt. Ik ga naast een oranje obstakel (zo’n bal) staan en roffel mijn korte nageltjes erop. ‘Todtnauer Hängebrücke’ kweel ik met een hees stemmetje terwijl ik zwoel met mijn ogen rol. Jelle, die de video ontvangt, komt niet meer bij. Goed, door naar het einde van de brug!
Eigenlijk wil ik nog eens op en neer lopen, maar als ik eenmaal aan de overkant ben vind ik het ook wel goed zo. De beide eindpunten van de brug wiebelen het minst, maar zijn het steilst, waardoor het een behoorlijke klauter is om tot het einde te komen. Dus rits ik mijn broekspijpen af, want het is warm, eet ik wat en ga ik dan lekker naar beneden het bos in.
Het vers aangelegde pad is breed en goed te volgen. Ook vanuit Todtnau-skigebied kun je nu rechtstreeks naar beneden. Je kunt zien dat er over na is gedacht om dit aardige watervalletje goed toeristisch aantrekkelijk te maken.
Ik kom onderaan de waterval bij een hoekje uit waar een paar van die design-zonnebanken zijn gemaakt. Op de beste ligt echter al een meisje te bellen en ze wil bepaald niet aan de kant. Dus ga ik op een nabijgelegen rotsblok zitten lezen en stap op een andere zonnebank af zodra die vrijkomt. Een Nederlandse vrouw met haar hond wil er ook op gaan zitten. ‘Dat kan, ga ik aan deze kant’ zeg ik moedig, terwijl ik erop klauter. ‘Ja maar mijn man…’ ‘die met die zelfde hond?’ Ik weet gelukkig een opmerking over ANWB-stelletjes in te slikken en de vrouw neemt haar verlies. Pech, haar hond wilde toch zeker niet stilzitten en haar man al helemaal niet. Ik houd de bank nog half vrij en ga lekker mijn nieuwe boek lezen.
Nouja, lekker. Het boek gaat over reisverhalen schrijven en is voor een aspirant-schrijver als ik vrij deprimerend. Niet alleen somt het alle geslaagde grootmeesters op, ook weet het uit de doeken te doen waarom alle honderdduizend wannabe’s nooit bekend zijn geworden. De moed zakt me in de schoenen, ik sla de ereader dicht en zak zelf van de bank. Het is heet, echt heet, hier zo vandaag. Mijn benen zijn bruin aan het kleuren en mijn hoofd verlangt naar een stukje wandelen door de schaduw, met een briesje graag.
Dat krijg ik. Ik was eigenlijk al onderweg naar de bushalte beneden, maar op Google Maps kan ik weer eens niet zien hoe ver dat nou eigenlijk is. Ook wil ik mijn telefoon wat sparen, want door de vele filmpjes en panoramafoto’s zit ik al op de helft van mijn batterij, en ik wil vanmiddag ook nog naar de rodelbaan én terug naar huis. Als ik bij een van die dingen nog mijn telefoon nodig heb moet hij dan niet uit zijn. Ik informeer Michel alvast wel dat ik mogelijk vanmiddag uit de lucht ben en dat hij zich dan geen zorgen hoeft te maken.
Ik wandel het mooie schaduwrijke pad af en kom bij de waterval-kiosk. Hm, daar hebben ze interessante koelkastmagneten, die echter veel te duur zijn. Bijna een tientje! Ik zoek er morgen wel één. Ik wandel weer weg en kijk waar ik naar de bushalte kan komen. Die blijkt iets verder aan de dorpsstraat van Aftersteg te liggen. Todtnau is wel een heel uitgestrekt cluster van dorpen. Ik hobbel naar de bushalte, voeg me bij een jong stelletje, en ga lekker in het zonnetje zitten lezen en wachten. Ik kijk om en zie het stel heel lief op het bankje voor het Schwarzwaldpanorama zitten. Ik vraag of ik zo een foto van ze mag maken en gelijk steken ze allebei hun telefoon toe. Daarna zien ze de schoonheid van dit hoekje in en gaan zelf ook foto’s maken van elkaar op het bewuste bankje.
De bus komt, we stappen in. Ik vraag het stel nog waar ze vandaan komen. Kirgizistan! Ze spreken Russisch en Kirgizisch met elkaar, verklaren ze. Wauw. Ik stap op het Busbahnhof uit en wandel door de straten van Todtnau naar de plek waar ik de rodelbaan verwacht. Goh, wat is Todtnau eigenlijk mooi, besef ik. Bijna Italiaans, gewoon. Kleine gekleurde gepleisterde huisjes, smalle straatjes en een grote barokke kerk met twee torens. Het heeft iets, weer heel wat anders dan die typische Schwarzwalddorpen hier omheen. Later maar eens over lezen, het heeft vast een reden. Ik vond het busstation ook al zo Italiaans aandoen.
Ik volg een tijdje de hoofdstraat en merk op dat de bus hier ook al langsreed. Verstopt achter een paar huizen loopt een nauw straatje omhoog. Daar is, zonder aankondiging, parkeerplaats, of wat dan ook, opeens de stoeltjeslift omhoog naar de rodelbaan en het steile mountainbiketrail. Iemand die niet zo goed zoekt als ik zou het niet gevonden hebben, laat staan er kunnen parkeren!
Ik koop een kaartje voor de stoeltjeslift en zie dat de sluitingstijd om 16.30 is. Maar hé, het is pas 16.15, en dat is vast een oud bord. Dus ik laat me door een oud heertje in het liftje helpen, hij klapt de stang over me heen, en daar ga ik. Honderden meters omhoog in een lekker ouderwets stoeltje met alleen een stang voor veiligheid. Zo ken ik het weer!
Na een goede twintig minuten gondelen ben ik dan boven. Ook daar staat weer een jolig oud mannetje dat me opvangt en uit het stoeltje loodst. Ik wandel rustig naar een derde mannetje bij de rodelbaan. ‘Laatste rit hè’ zegt hij grinnikend. ‘Jaja, kan ik mooi langzaam’ lach ik terug. En dat doe ik. Al staat er in elke bocht al ‘langsam’ ik doe er nog een schepje bovenop, stel je voor dat ik opeens scheef uit de baan klap en mijn blote armen schuur! Ik moet er niet aan denken. Dat sloom gaan laat me ook enkele malen stoppen om een selfie te maken. Dat kan maar zelden! Dus ik ga op sommige stukken lekker joelend hard naar beneden, rem in de bochten weer flink af zoals gevraagd word, en sta soms zomaar stil om een mooi uitzicht snel even te fotograferen.
Dan hoor ik opeens gekletter boven me. Er komt toch iemand achter me aan! Ik kijk omhoog en zie dat het de twee heertjes plus een jongere man van de mountainbiketrail zijn. Ik maak vaart en zoef de laatste paar honderd meter naar het baaneinde. Daar zitten ze me net op de hielen. Lachend stappen we uit. ‘Ik zei toch dat ik langzaam ging!’ Ja, dat kunnen ze niet weerleggen, ze hadden nog wel zo gewacht. Wel leuk dat zij kennelijk elke middag op deze manier naar beneden roetsjen na hun werkdag.
Ik wandel door het namiddagzonnetje weer naar de straat toe. Links, rechts… mijn telefoon doet nog even moeite om mij de locatie van de bushalte te wijzen. Die blijkt echt verbluffend dichtbij. Ik ga er staan en verwacht de bus binnen vijftien minuutjes. Er gebeurt van alles in dit kleine dorpje. Een file ontwikkelt zich, wegwerkzaamheden zitten iedereen in de weg, mensen puffen in hun auto’s zonder airco. Gelukkig, daar is mijn bus.
Ik stap in en laat me de hele weg naar Bärental Bahnhof zoeven. Zo prachtig dit, de zon die wegzakt achter de bergen, de Feldberg, de toppen die nog fel zonnig verlicht zijn. De warmte, de Spätsommer. Heerlijk. In korte broek en t-shirt wandel ik naar Restaurant Da Rocco en zet me buiten op het terras. Maar niet voor lang, want om mij heen gaan rokers zitten, en een wesp landt op mijn been. Ik schud hem met moeite van me af en doe gelijk een wild dansje. ‘Mag ik naar binnen?!’ roep ik aan de serveerster. Haar broer is gelukkig gelijk ter plaatse en we verhuizen mijn hele spul naar een tafeltje aan het raam. Daar word ik alleen nog door vliegen lastiggevallen.
Ik bestel een witte wijn en ‘bruschette’ als voorgerecht. Dat wordt echter een piadine met een simpele hoop gesneden tomaat en rauwe ui. Heel vreemd vind ik dit, maar ach het is voorgerecht. Ik vraag de ‘pommes’ uit mijn hoofdgerecht weg te laten, daarmee lijkt het al meer op een Italiaanse maaltijd. Ik krijg een biefstuk, die mals gebakken is, en een kommetje echte duitse salade. Ik moet vragen om azijn en de salade zelf afmaken met zout en peper. Toch blijft het door de soppige mayonaisedressing en enorm Duitse salade. Het vlees drijft ook in een zee van lichtbruine roomsaus. Ik schraap het maar aan de kant en eet nog wat aubergineplakjes op. Nee, echt Italiaans is dit niet. Ik geef het aan bij de ober zodra hij het ophaalt. Het lijkt hem geen biet te interesseren, zo snel is hij weg. Dan bestel ik ook geen toetje of espresso meer hoor. Ik klok mijn witte Frascatiwijn (dat dan weer wel) weg en ga naar de toog. Anderhalve euro fooi kan er vanaf, voor de wijn en voor de goed doorbakken biefstuk. Maar Italiaans is het niet bepaald. Ik vraag aan de serveerster of ze uit Calabrië komen, zoals op de wandtegeltjes en snuisterijen te zien is. Dat bevestigt ze zonder veel enthousiasme. Tja, toch jammer dat Italianen im Ausland zo snel hun identiteit aan de wilgen hangen. Mijn eigen huisitaliaan maakt dit vele malen authentieker klaar.
Ik wandel de koele avondlucht in en weerhoud me ervan om broekspijpen en trui aan te doen voor dit korte stukje. Ik ben met vijfhonderd meter thuis. Zo. Ik kleed me warm aan en ga nog even op het achterterras zitten, maar hier is de avond al gevallen. Het wordt snel koud. Dus schenk ik mezelf nog ettelijke bellen wijn in (want die moet toch op, zeg) en typ mijn reisverhaal uit. Dan wordt het tijd om te gaan slapen.
woensdag
Ik heb de rolgordijntjes vannacht omhoog gelaten en word ’s ochtends weer begroet met heerlijk zonlicht. Het is de laatste relaxte ochtend, dus ik geniet er extra van. Bij het ontbijt maak ik drie eieren met spek en een kleine pot koffie. Ik wil vanochtend een uur vroeger weg dan normaal.
Om tien voor tien ben ik klaar met inpakken voor de dag. Ik neem zo mogelijk nog minder mee dan ik de vorige dagen al deed. Geen regenspullen, geen warme jas. Tja, alles is wel hier, want het kon deze week alle kanten op gaan. Maar de laatste dagen is het alleen maar zonniger en warmer geworden.
Om vijf over tien sta ik buiten en ben met drie passen bij de bushalte (alleen oversteken vergt even goed nadenken). Ik ga een paar keer aan de kant voor een omhoog zwoegende fietser en dan komt de bus al. Jawel, ook vandaag, ook een uur vroeger, zit hij weer mudjevol. Ik kom voorin te staan en we rollen naar boven, richting Bärental Bahnhof. Daar stappen nog zeker vijftien nieuwe mensen in. We zijn nu ‘Stampfkartoffeln’ oftewel sardientjes in een blikje.
De bus vervolgt zijn weg naar de geliefde Feldberg en ik praat wat met de andere reizigers. De dames en heren om me heen komen hier gewoon uit de buurt: uit Freiburg. Voor hen is dit een dagtripje het woud in. Ik lach dat ik morgen nog acht uur terug moet. Maar, dat is morgen pas.
Vanaf Feldberg wordt de bus weer aangenaam rustiger en kies ik een zitplaats aan het raam. We rollen verder door diepe dalen, die prachtig genieten van de ochtendzon. We passeren Fahl (met het noemenswaardige hotel ‘Lawine’), Brandenberg, en bereiken dan Todtnau zelf. We stappen weer uit bij het mooie busstationnetje. Ik weet inmiddels welke bus ik verder moet hebben, en dat hij er nog niet staat. Het is tien voor elf ’s ochtends, en pas om half twaalf zal de bus verder naar Kirchzarten gaan. ‘Boh’ moppert een echtpaar terwijl ze het vertrekstaatje bestuderen. ‘Nog drie kwartier!’ ‘Ja’ glimlach ik, me ervan bewust dat ik dat zo ingecalculeerd had. Vandaag ga ik niet de Edeka in, vandaag doe ik een rondwandeling door het dorp. Ik vond het gisteren zo mooi, ik wil het eens goed bekijken.
Ik wandel dus langs het Busbahnhof het dorp in, recht naar het oosten. De huisjes zijn klein en allemaal in vrolijke kleuren gepleisterd. Het lijkt gewoon op een mini-Bolzano en dat doet me veel plezier. Ik vind Bärental een perfect centraal punt, maar het is geen mooi dorp. Het is gewoon een driesprong waar een aantal uitbaters zijn gaan zitten en waar aan twee kanten huisjes omheen liggen. Dit Todtnau is gewoon een miniatuur stadje met een stratenplan, een schooltje, een marktplein en een kerk. Dat doet toch iets met me.
Ik wandel helemaal tot aan het einde van het dorp en koop onderweg een paar magneten voor op mijn wall of fame. Ook een metalen sleutelhanger met ‘U’ (helaas, geen ‘H’ te vinden) mag niet ontbreken. Na mijn ronde keer ik weer terug naar het busstation en al gauw staat onze bus naar Kirchzarten klaar. Ik stap in en kies een plekje dat al snel wordt omgeven door knauwerig Zuidduits pratende mensen.
Ik hoor het gesprek tussen een echtpaar en een vrouw met kind zo aan, en dan valt me iets op. De vrouw, die achter me zit, heeft een Nederlandse tongval in haar stem. Ik luister aandachtig en hoor dan opeens haar blonde dochtertje ‘maar mama, mag ik straks nog even buitenspelen dan’ zeggen. Daarop antwoordt de vrouw in vloeiend Nederlands! Ik kijk eens achterom en zeg ‘ach, u bént dus Nederlands!’ waarop ze lacht. Het knauwerige is haar Amsterdamse accent. Daar woonde ze tot vijf jaar geleden, vertelt ze vrolijk. Maar na een paar maal op de camping alhier begon het te kriebelen om hier permanent te gaan wonen. Na een tijdje de camping te hebben bestierd voor de eigenaren kon ze zich hier een huis veroorloven en vond ze snel een baan. Haar man werkt bij de Duitse post en heeft doorlopend werk. Ik hoor het vol genoegen aan. Haar zoontje is meeverhuisd en aardt hier goed, ook op school, en haar dochtertje is hier geboren. Lagere school is nog wel een ding, vertelt ze. In Nederland duurt een schooldag wat langer, maar als het kind dan thuiskomt heeft het geen huiswerk. Hier lopen ze rond met zo’n koffertje met reflectoren en rolkooi, wat ik al eerder beschreef, niet omdat ze zozeer niet overreden moeten worden, maar omdat ze belangrijk huiswerk mee naar huis moeten torsen. En zijn ze thuis, dan mogen ze niet gelijk spelen, dan moet er eerst nog huiswerk gemaakt worden. Dat vindt haar zoontje nog wel moeilijk. In Nederland krijg je die verantwoordelijkheid als kind pas later.
Haar dochtertje zit inmiddels vrolijk Nederlandse liedjes te neuriën en kijkt belangstellend uit het raam. Ze wil nog van alles doen vanmiddag. Wat moet het heerlijk zijn om hier in de bergen te wonen! Ik vertel de vrouw maar wat een geluk ze heeft. Of het voor mij ooit nog Duitsland, Oostenrijk of Italië gaat worden: ik weet het niet. ‘Maar’ zegt ze olijk bij het uitstappen, ‘gewoon doen! Je kèn altijd nog terug! Je kèn altijd nog terug!’
Ik houd dat in gedachten en vervolg mijn reis noordwaarts, richting ‘het stadse’. Eerst rijden we door Muggenbrunn, nog een laatst dorp behorend aan Todtnau. Dan passeren we de Notschrei-pas, die pas aangelegd werd voor lokale dorpelingen toen ze letterlijk middels een petitie, een ‘Notschrei’, lieten weten dat hun oord voor handel en aanvoer van levensmiddelen jaar rond makkelijk bereikbaar moest zijn. De bus slaat niet af deze pas op, maar rijdt verder en neemt de Silberbergstrasse, die ons door Hofsgrund voert. Wat een prachtig golvend Schwarzwaldgebied is dit. Werkelijk. Grazige heuvels, robuuste donkerhouten boerderijen met witstenen muren, balkons waar de rode en roze hanggeraniums in grote weelde aanwezig zijn. Koeien liggen loom op hellingen, bergbeekjes stromen glinsterend naar beneden. De bus daalt met een slakkengangetje af, alsof ook de chauffeur weet: niemand heeft haast, geniet nou lekker van dit magnifieke uitzicht.
Onderaan de route is het Steinwasenpark. Ah, weet ik ook waar dát ligt. Er is een rodelbaan en een kleine hangbrug, allemaal net wat nauwer in een kloof van dit woud gedrukt. Maar oh, wat is dit mooi. De zon schijnt overvloedig en de met naaldbos begroeide bergen torenen aan weerszijden hoog boven ons uit.
Dan verandert het landschap en rollen we over een brede open weg de beschaving in: Kirchzarten. Als agglomeratie van Freiburg is het een pittoresk, maar mij veel te toeristisch oord. We tuffen door de slingerende straatjes van het dorp en belanden bij het treinstation. Hier moet ik wel wezen, maar ik zie de trein naar Titisee nét vertrekken. Het is half één. Mwa, dan kan ik wel terug zijn voor de trein van half twee. Ik probeer op het station het toilet, maar dat zit dicht. De lokale kiosk wil er niks mee te maken hebben. Dus loop ik maar een eindje (verder dan ik wil) terug het dorp in. De straten zijn vol met standaard kledingwinkeltjes en protserige Schwarzwald-souvenirs. Nee, dank je. Ik stap stevig door en vind een mini-winkeltje dat Italiaans zegt te zijn. Een oude man staat achter de toog. Ik bestel een espresso en krijg er een kleine zoetigheid met amandel bij. Ik drink mijn koffie buiten, staand, terwijl ik uitkijk over het dorpspleintje en gadesla hoe men hier een beetje de lunchpauze doorbrengt. Nee, dit dorp steelt mijn hart niet. Toch heb ik met de eigenaar van het winkeltje nog wel een aardig onderhoud. Hij komt (ook) uit Calabrië, onder in de hak van Italië. Of hij ooit teruggaat? Nee, antwoordt hij mismoedig – hij heeft daar geen familie meer. Allemaal gestorven. Zijn kinderen wonen hier, en dat is wat telt. Maar hij houdt nog erg van het gebied en is het roerend met me eens dat Italiaanse restaurants hier een aanfluiting zijn voor de échte, lekkere Italiaanse keuken. Enthousiast geworden gaat hij driftig op zoek naar een kaartje. Hij geeft me zijn telefoonnummer en zegt dat ik beslist moet gaan eten bij zijn broer, in een buitenwijk van Freiburg. ‘Kan vandaag nog wellicht’ opper ik, maar nee helaas, woensdag Ruhetag. Wanneer ben ik terug? ‘Ha’ lach ik ‘misschien pas in de lente’. Hij kijkt werkelijk treurig nu. Ik moet bij zijn broer gaan eten, dat moet ik beloven. En als ik het niet vinden kan, moet ik hem een appje sturen en dan verwijst hij me hoogstpersoonlijk door. Lachend bedank ik hem voor het aanbod en ga weer onderweg. Even een pipi bij de touristeninfo, en dan hollen richting Bahnhof. Ik haal de trein maar nét.
Ik rijd nu weer het stukje, dat ik afgelopen donderdag nog met volle bepakking deed. Kirchzarten, Himmelreich, door de Hirschsprung heen… ik twijfel even of ik hier al uit zal stappen. Maar ik doe het niet, hier zijn de bergen nog te hoog. Erg ligt een echte kam tussen deze dorpen, en het dal waar Bärental bovenuit prijkt. Niet doen dus. Op Hinterzarten stap ik wel uit en zoek mijn weg door het dorp. Hinterzarten lijkt een beetje op Altglashütten. Een paar moderne woningen, een paar oude, maar hier: veel enorme oude hotels, want dit ligt natuurlijk op steenworp afstand van Freiburg. Het is een gewilde weekendbestemming voor de stadsbewoners, op een whopping 885 meter boven zeeniveau.
Ik wil even op een bankje een boterham eten, maar bespeur dan in de bloemenstruik voor me een eindeloze horde aan wespen. Natuurlijk, ze houden zich allen met de bloemen bezig, maar na die wesp op mijn enkel gisteravond ben ik bepaald niet blij met dat volk. Dus ik sta op en ga vijftig meter verder mijn brood opeten.
Dan loop ik in ongeveer de juiste richting het dorp uit. Een beetje zuidoostelijk over de Erlenbrucker Strasse. Ik loop gestaag omhoog tussen de mooie oude boerderijen. Een groot aantal ervan zijn Gasthöfe. Mooi, maar hier verblijven? Mwa. Ik weet het niet. Het voelt een beetje als een enclave waar je moeilijk uit komt.
Ik ga nog verder zuidwaarts en zie, als ik goed inzoom op Google, dat er best wel paden lopen, hoe smal ook. Nou is mijn enige hoop eigenlijk dat ik geen loslopende waakse honden tegenkom, en dan is het goed. De zon brandt op mijn armen en benen, ik loop allang in t-shirt en korte broek. Laat mij nog maar lekker even bruin worden vandaag!
Het verbaast me dat, hoe ver ik ook de berg op loop, er telkens nog wel een boerderij achter een heuvel opdoemt, waar dan een auto van buiten deze regio staat, of een caravan, of een camper. Ik vergaap me aan een stel gezellige pony’s die in een weitje staan te eten. Maar eentje kijkt op, de rest vindt mijn aanwezigheid wel best.
In het woud kom ik zo heel af en toe een wandelend seniorenpaar tegen. Ja, echt. Iemand van mijn leeftijd zie ik niet, hoewel, op die ene vrouw na die in veel te warme zwarte jas en lange broek een andere richting op ging. Ik hoop maar dat ze niet bezweken is van de hitte.
Verder en verder ga ik het woud in. De naaldbomen zijn meters hoog. Toch ben ik niet verdwaald; Google Maps weet me telkens goed te zeggen waar ik ben, en bij elke aftakking staat wel een keurig paaltje met minstens vier bordjes, in alle windrichtingen. ‘Bärental Bahnhof’ staat er telkens op. Ik heb zelfs keuze. Op een gegeven moment hoor ik verderop achter de bomen geronk van een vrachtwagen. Ik stap maar aan de kant en ga op een hoge steen in de berm staan. Nog geen minuut later rolt er een enorme zwaarbeladen truck met wel tien boomstammen de bocht om. De bestuurder kijkt even met grote ogen naar mij, maar ik sta veilig (tenzij er een stam af zou rollen). Na dit natuurgeweld vervolg ik mijn weg en kom ik zeker een half uur niemand tegen. Het is heerlijk met de afwisselende stukken zon en schaduw. Ik beklim langzaam een heuvel, zie nog een paar stille boerderijen (echter beide wel met een heuse houtgestookte hot tub in de tuin), en kom dan op de top. 1019 meter, geeft mijn horloge aan. Wauw.
Bij het afdalen van de heuvel, dat ik uiterst rustig doe, hoor ik plotseling woest geblaf. Ik liep net te mijmeren over de de onfortuinlijke aanvaring met een beer of wolf, krijg je dit. Een zwart-witte stabij staat uitdagend voor me op het pad. Onthutst springt hij voort en terug en blaft daarbij alarmerend hard. ‘Hooo, hooo’ hoor ik al van om de bocht. Een oud heertje met wandelstokken fluit zijn hond terug. Die weet nog steeds niet wat hij met mij aan moet, maar dichtbij komen durft hij niet. Het heertje passeert mij en vraagt of ik écht alleen wandel. Hij legt ook uit dat zijn hond bijzonder waaks is hier, want hij woont hier en de hond beschouwt het als zijn territorium. Ik vind dat de hond dan gelijk heeft, maar ben ook blij dat het beest zo schijterig is dat hij mij alleen durft te passeren met zijn eigenaar tussen ons in. We wensen elkaar nog een goede wandeling en zo ga ik verder omlaag, en hij verder omhoog.
Verderop hoor ik de hond nogmaals alarmerend blaffen, want tja deze indringer ontsnapt nu toch écht, maar ik ben erdoor ongemoeid. Lekker naar beneden, afdalen naar wat ik al zie liggen: Bärental, langs stoeterij Michelhof en Gasthof Behabühl.
De weg achter Michelhof langs is werkelijk fantastisch. Heerlijk in de zon, voor mij uit grazige weiden, een knots van een boerderij – en een glinsterend beekje. De boerderij is zo hoog, maar hij lijkt kleiner omdat hij een schuine kap heeft. Toch tel ik welzeker vijf verdiepingen van de kelder tot aan de nok. Het mooie bij deze boerderijen is dat de onderste verdieping dan zo aan de achterkant op de weiden uit komt, de derde verdieping met een oprit aan de voorkant op de toegangsweg, en er dan zeker nog drie verdiepingen met ruime balkons en hogere raampjes bovenuit torenen. In de wei zie ik vier middelgrote pony’s grazen, hun buiken rond, maar niet drachtig. Weinig, voor een stoeterij. Maar, misschien staat de rest binnen.
Ik wandel verder over het pad naar de doorgaande weg en steek die over. Gelijk ga ik tegenover het bos weer in. Daarvoor moet ik onder een slagboom door, maar ik vermoed dat die alleen auto’s moet tegenhouden. Natuurlijk hoop ik ook hier weer niet op een aanvaring met een waakse hond. Maar dat gebeurt niet. Voor ik het weet loop ik op een paadje dat ik van eerder deze week ken, en me boven op de heuvel bij Behabühl brengt. Wauw, wat is het hier zonovergoten mooi. Er is een paadje door het wuivende gras gemaaid, krekels tsjirpen, de zon brandt op mijn armen en benen. Heel in de verte zie ik de Seebuck en de Feldberg met hun torens. Onder mij slingert de weg omhoog naar mijn huis. Maar daar ga ik nog niet heen.
Het is veel te lekker hier. Ik loop even terug het bos in voor een pipi (dat heb ik hier immers eerder gedaan, ik weet een goed bosje) en loop dan terug naar de top van de heuvel. Daar plof ik behoedzaam neer, doe mijn schoenen en sokken uit, en pak mijn boek. Zo lees ik gerust een uur lang over het wel en wee van reisschrijver zijn. Ja, het ontmoedigt me nog steeds, maar het maakt me ook geestdriftig. Inmiddels zijn er al twee stellen voorbij komen lopen op een kleine rondwandeling. Michel vraagt me waar ik zit en ik videobel even met hem. ‘Ik hoef nog maar een kilometer naar huis’ wijs ik hem ‘nouja, misschien twee, de berg op’. ‘Kom je wel voor het donker thuis’ vraagt hij bezorgd. Ha, ja, natuurlijk, duh!
Als ik het lezen genoeg vind geweest sta ik zuchtend op en trek mijn schoenen weer aan. Knup al mijn tassen weer om en vervolg mijn weg. Bij Behabühl zit een echtpaar in twee tuinstoelen heerlijk te bakken in de zon. Ook geen verkeerde plek om je vakantie te besteden, hoor. Maar vanaf mijn huis kun je eenvoudig lopen naar de LIDL, dat prefereer ik toch.
Ik loop een stukje langs de straat, steek over, en bestijg het pad dat rechtstreeks naar het Bahnhof loopt. Jeetje, wat is dat steil! Zo voelde dat niet toen ik het onlangs naar beneden liep. Ik sta te blazen en te puffen en moet even lachen om mezelf: straks krijgt Michel nog gelijk dat ik niet voor zonsondergang thuis ben! Maar niets is minder waar. Ik wandel evenlater lekker bovenover en kan thuis even goed tot rust komen. Het is zelfs nog lekker om even in het tuintje te zitten.
Dan pak ik mijn handtas, een packing cube (die prima als boodschappentasje kan dienen) en wandel richting LIDL. Daar koop ik wat mueslirepen en twee Bifi-worstjes en steek dan de straat over naar Wälder:Genuss. Ik schuif aan een tafeltje aan de rand van de overhang met uitzicht op de winkel. Natuurlijk bestel ik weer een ‘Kalte Heidi’ en daarna het gerecht van de dag: Speckknödel met Pfifferlingsauce. Het is vol hier in het restaurant, maar niet onaangenaam zoals bij de Italiaanse buren gisteren. De serveerster en haar collega herkennen me ook van eerder. ‘Ja’ zeg ik ‘gisteren zat ik bij de buren, maar ik vond het hier beter!’ Schuin voor me zitten de twee dames die gisteren ook met mij bij de Italiaan zaten. Schuin achter me komt een Nederlands echtpaar te zitten, dat kwekt in een dialect dat ik herken als Westfries. Ik ga het ze niet vragen.
Na lekker gegeten te hebben, met Apfelstrudel na, wordt het tijd om te vertrekken. Ik heb net kennisgenomen van het feit, dat de ‘Kalte Heidi’ hier toch heus in de winkel te koop is, maar die winkel is net om zeven uur gesloten. Morgen dan, vanaf acht uur. Moet nog te doen zijn. Ik moet immers ook nog steeds mijn ansichtkaarten posten… ik heb ze al meerdere dagen niet meegenomen op mijn tochten, uit vrees ze in mijn tas te verdrukken, en telkens overal brievenbussen gezien. Dat frustreert wel een beetje, want ze komen sowieso nu pas na mijn eigen terugkeer aan. Dat hoort eigenlijk niet hè?
Ik wandel huiswaarts. Achter me staat de maan, voor me is de zon nog net niet onder. Over de heuvelkam gloort het laatste avondlicht nog. Ik zet me ‘even’ op de bank, app met Michel en schrijf mijn reisverhaal. Ik kom net aan het einde, als ik een zwarte spin zo groot als een pinda over de vloer zie racen. Hó eens even! Met zo’n beest binnen ga ik niet slapen. Natuurlijk, in de hoek van mijn vertrek hangt een langpoot, en in de badkamer nog één, maar die hángen gewoon, en vangen vliegjes. Deze spin wil dingen, en wellicht wil hij ook over mij heen lopen terwijl ik slaap. Daar komt niks van in, hij gaat nu naar buiten. Ik pak een plastic maatbeker en een dun boekje en vang de spin. Driftig racet hij rond. Ik heb de deur al open en schep het hele geval naar buiten. Hoewel: ik zie hem nergens. Nadat ik de deur weer heb gesloten zie ik een minuut later toch wéér een spin over de vloer racen!
Okay, óf het zijn er twee (Lucie en ik hadden altijd de gevleugelde uitspraak ‘één spin komt nóóit alleen…’) of hij was al voor de deur van het blaadje gevallen en zit nog steeds binnen. Hoe dan ook, ik pak de maatbeker weer en ditmaal een snijplank erbij. De spin wil niet op de snijplank, houdt zich dood en zelfs verminkt, tot ik hem er bruusk op schep. Zodra de maatbeker over hem heen valt racet hij weer perfect rondjes. Ja, zo ken ik er nog wel één.
Gelukkig heb ik de deur al openstaan en ditmaal werp ik het hele zaakje het terrasje op. Ik knips mijn telefoonzaklamp aan en speur op zowel snijplank als in maatbeker of mijn zwarte vriendje er nog zit. Nada. Die is hopelijk lekker buiten het gras in.
Nu moet ik nog even voorbereiden tot inpakken en wellicht nog op eenzelfde manier een vlieg buiten zetten. En dan kan ik hopelijk rustig slapen…
donderdag
De laatste ochtend heb ik mijn wekker op zeven uur gezet. Maar waarom eigenlijk? Wat ga ik in die drie uren tussen zeven en tien doen? Ik stap uit bed, maak een foto van de zon die opkomt over de Titisee, en constateer dat het nog veel te koud en te vroeg is. Daarom verzet ik mijn wekker naar half acht en draai me nog eens om in bed. Om half acht is de lucht, hoewel bewolkt, al wat mooier rozig van kleur. De zon piept als een vurige bal aan de oostelijke horizon.
Ik ga uit bed en begin aan het opruimwerk. Wacht, tussendoor ook ontbijt. Ik probeer eerst de tafel leeg te ruimen en ondertussen koffie en ei te regelen. Dat lukt op z’n Heidi’s, zoals ik het van mezelf gewend ben. Ik overleef in mijn eigen chaos van alles tegelijk willen doen. Ik maak alle overgebleven spek op, schenk mezelf een mix van vruchtensap en isodrank in als extraatje bij het ontbijt, en peins over de laatste zaken in de koelkast. De wijn blijft sowieso hier, de boter ook. Maar die twee pakjes auberginespread…
Op tafel is de rommel zo weggeruimd. Het is voornamelijk een hele stapel kassabonnetjes die je dan van lieverlee maar bewaard hebt, met daartussen een enkele keer een leuk toegangsticket of een visitekaartje. Die pluk ik eruit en en de rest gaat richting papierafval. Ten minste, als ik het ergens kan scheiden. Huiseigenaresse Jacqueline heeft me eindelijk geantwoord, kort: ik moet alles maar gewoon bij de voordeur neerzetten, en waarvoor geen ton is (bio- en papierafval) moet ik maar in het algemene afval gooien. Wát! is dit nou keurig Duits scheiden? Na een week keurig sorteren, dit antwoord?
Ik weerhoud me ervan om haar te antwoorden. Rustig ga ik verder met het inpakken van mijn tas. Ik heb toch wat kleine souvenirtjes, hij is loodzwaar. Eindelijk, met goed aanstampen en slim oprollen zit alles binnen de ritsen. Ik blik nogmaals in de koelkast. De wijn blijft echt. Het drieliterpak was maar vijf euro en ik zou me een hork voelen als ik zo’n halfvolle doos heel Duitsland door ging slepen. Al zou ik (nagedachte op zaterdag) natuurlijk wel alle Duitsers met hun blikken bier om tien uur ’s ochtends overtreffen door heel de dag een pak wijn met een tapje mee te zeulen én er onderweg uit te drinken. Nogmaals: nee. De auberginespread gaat, veilig in een zakje, wel boven in de rugzak.
Ik check honderd keer het hele huisje, maar alles wat van mij is is ingepakt. Ik ruim zo goed mogelijk op en laat de kamer in staat achter zoals ik hem vond. Dan trek ik de deur dicht en deponeer de sleutel in de locker bij de voordeur. Ik sta op straat!
Nu geen bus of trein, ik moet de Tannenweg omhoog naar de brievenbus. Het ochtendzonnetje is inmiddels doorgebroken en het lopen is heerlijk, afgezien van de zware rugzak. Ik stiefel door het parkje onder de weg door en vind de algemene dorpsbrievenbus op de driesprong. Ik post al mijn kaarten en ga binnen bij de buren van Wälder:Genuss. Een beetje verloren dool ik naar de kasten met gin. Hoe ik ook kijk, een flesje Kalte Heidi staat er niet bij. Telkens denk ik het te zien en te moeten constateren, dat het veel te groot is om mee te nemen. Maar het staat er gewoon niet. Teleurgesteld vraag ik een jonge medewerker naar het goedje. ‘Dat verkopen wij hier niet’ antwoordt hij stellig. Ik frons. ‘Maar boven in het restaurant hebben ze het wél’ kaats ik terug. Hij bevestigt nogmaals dat ze het niet hebben en dan zeg ik maar gedag. Op naar het treinstation.
Daar staat me een nieuwe verrassing te wachten. Eerst maar eens op zoek naar het perron waarvanaf de trein richting Titisee zal vertrekken. Volgens de vertrekstaatjes is dat 2, Google Maps vertelt me niks. Ik steek de rails over en blijf op het perron aan de bosrand wachten. Een echtpaar komt me tegemoet. ‘Hallo, euh, …Titisee?’ de man wijst driftig in de richting van de Titisee. ‘Ja, es geht hier, auf Gleis 2’ antwoord ik correct, maar dan zwaait hij nog wilder. ‘En Français, euhhh…?’ Nou vraag je toch wat van me. Heb ik de hele week Duits gesproken, Nederlands gedacht, Engels gelezen, mag ik nu nog eens in het Frans reisinformatie gaan oprakelen! Ik hoor het knarsen in mijn hoofd terwijl ik de grammatica omgooi en in keurig Frans vertel dat de trein inderdaad hier zo zal vertrekken, en dat dat ginds in het station op het bord te lezen staat. Het echtpaar is zo te zien gecharmeerd van mijn plotselinge taalwissel, en ook ik zou mezelf wel een schouderklopje willen geven. ‘We komen uit Zwitserland’ begint de oude baas nu driftig ‘en gaan de Titisee bekijken, dat is voor ons maar een kleine weekendtrip, ziet u…’ ik laat me overspoelen door de stortvloed aan vlug Zwitserfrans en knik begrijpend. Ik vertel op mijn beurt dat ik hier al een week ben, wandelingen heb gemaakt door de bossen, en nu weer naar huis ga. ‘Ah, en waar is huis?’ wil de vrouw weten. ‘Nederland, acht uurtjes van hier, ik keer vandaag terug’ lach ik. ‘Nederland! Hoeveel talen spreek je?’ Ik glimlach alleen. ‘Spreekt u hier Duits dan?’ informeer ik. ‘Nee…mompelt de vrouw. Wij kunnen alleen Frans, ziet u…’
De trein is inmiddels gearriveerd, we stappen in en ik zet me op het balkon bij wat andere reizigers met rollators, honden, en een wens om snel naar de wc te kunnen. Maar op Titisee lopen de Zwitsers toch weer wat onwennig op me af. ‘Is het zo… Freiburg… dit spoor… komt snel?’ ratelt de vrouw terwijl ze me nadert. ‘Dat ging te snel, ik heb er niets van begrepen!’ lach ik hard. Ze herhaalt zich in een paar steekwoorden en ik wijs het paar naar het juiste perron. Terug naar het Duits!
In de trein naar Freiburg, evenzeer een regionale boemel, vind ik eerst geen plek. Het is al aardig vol . Maar hé, ik heb een eersteklasticket, en daar zijn nog zitplaatsen! Ik heb weliswaar een ticket voor een uur later, maar daarover zal toch niet zo moeilijk worden gedaan? Áls er al iemand langskomt. Gemoedelijk laat ik me vervolgens langs Hinterzarten, Himmelreich en Kirchzarten rijden. In de tweede klasse wordt het steeds drukker. Neuzen hangen in oksels en honden proberen zich staande te houden in de buurt van hun baasje. Op Kirchzarten maant de conducteur de reizigers via de intercom om over te stappen op de S11, die over tien minuten naar Freiburg vertrekt en nog wél zitplaatsen heeft. Sommigen stappen uit. Ik zou het ook kunnen doen, want ik heb tijd zat omdat ik een uur te vroeg ben. Maar waarom zou ik?
Ik laat me meeboemelen naar het centrum van de stad en stap uit. We zijn binnengekomen op het veruit achterste perron, wat een eind sjokken is dat zeg. Op het hoofdstation doe ik een poging om een eerdere trein te krijgen. Met Bambi-oogjes duw ik mijn verfomfaaide printje over de balie en vraag of ik in plaats van 13.04, om 12.04 mee mag. De vrouw aan het loket vouwt het papier open, tikt met haar dikke vinger op ‘SuperSparPreisTicket’ en antwoordt me een onvermurwbaar ‘nee’. Mooi geprobeerd Heidi.
Ik slenter dus maar het station uit en neem mezelf voor iets van de stad te gaan zien. Het is warm, Freiburg is druk, er is hopelijk een stadspark dichtbij. De straten zijn vol met studenten en kantoorgepeupel dat net lunchpauze heeft. Ik baan me er tussendoor en wandel kort een Edeka in. Ook hier in het alcoholschap (waar ik echt recht voor ga) geen Kalte Heidi. Laat dan maar.
Ik vind een mooi stadspark op een heuvel. Ik loop naar een vrij bankje door een haag van wijnranken. Ongure jongens op een bankje naast me kijken naar mij en mijn grote rugzak. Ik rol mijn broekspijpen op, pak een boek en een fruitreep, en ga eens lekker van mijn wachttijd genieten. Verschillende mensen lopen langs, en ik geniet van hun onderzoekende blik. Ik ben onderweg, you do the math.
Tegen kwart voor één begeef ik me weer richting treinstation. Ik koop nog een aardige magneet van Freiburg, maak nog wat foto’s en dan rolt mijn IC 8 al binnen. Wauw, de eerste klasse heeft een panoramawagon! Natuurlijk zit ik daar onmiddellijk in.
Het eerste stuk van de rit zit ik naast een Duitse dame die niet zo veel zegt. Ik bied haar een chocolaatje aan, maar dat hoeft ze ook niet. De uren kruipen voorbij, de zon staat hoog. Het is relatief koel in deze wagon, dus ik trek mijn trui weer aan. Langzaam snaai ik snacks, drink water, lees, en kijk naar buiten. Oh, het landschap dat ik nu al zo veel malen heb gezien. Hoe lang gaan de bergen aan de horizon door, hoe vaak denk ik vanuit de auto al ‘dit is Freiburg!’ maar dan zijn we pas bij Baden-Baden, of Offenburg. Het Schwarzwald is van noord naar zuid heel uitgestrekt.
Op Karlsruhe vindt er een stoelendans plaats. Een Amerikaans echtpaar komt met al hun tassen op mijn plek zitten, aangezien ze die gereserveerd hebben. De plek ertegenover is ook gereserveerd, maar de man die daar hoort, ziet mij en wuift dat hij een andere stoel gaat zoeken. Beetje vreemd, maar hé, dank je voor de plaatsreservering.
Na enige stations kom ik met het Amerikaanse stel aan de praat. Of eigenlijk: zij, Gina, vraagt mij plompverloren waar ik heenga. Ik vertel van mijn reis en vraag waar zij vandaan komen. Ze komen uit San Diego, Californië. De man, die ze Jack of Chuck noemt, heeft hier zaken te doen en lezingen te geven. Zij heeft het kennelijk niet zo moeilijk met vakantie nemen als alle andere Amerikanen, dus is ze rustig met hem mee op reis. Chuck zit continu, vanachter zijn zonnebril, op zijn laptop dan wel zijn tablet dingen uit te typen. Daarom voer ik het gesprek voornamelijk met Gina. Terwijl ze praten borduurt ze een etuitje.
Ze zijn in Brussel geweest en hebben op korte termijn treintickets geregeld voor de reis, via Luxemburg, naar Düsseldorf. Daar heeft Chuck nog iets te doen, dan moeten ze nog even naar Hamburg, en vanaf daar vliegen ze weer naar huis. Luxemburg hebben ze aangedaan omdat het zo’n typisch ministaatje is waar je toch echt eens geweest moet zijn. ‘Ja, zoals Liechtenstein en Monaco’ lach ik, en gelijk stralen haar ogen. Dat moet ze óók nog eens zien. Terwijl Chuck onverwijld goochelt met laders, snoeren, devices, en twee blikjes bier, stelt Gina me af en toe vragen over het gebied. Ik vind het wel aardig om reisgids te zijn op deze saaie route die ik al veel te goed ken.
Vanaf Mannheim volgt de treinroute de mooie brede Rijn. Ik wijs haar op ‘Worms’, ze moet lachen. De druivenstokken staan hier tot hoog op de hellingen, de zon glinstert op het water, en af en toe trekt er een platte rijnaak voorbij. Gina zucht bewonderend bij al deze aanblikken. Af en toe is er op de oosthelling een oud kasteeltje te zien en dan grijpt ze gelijk naar haar telefoon. Ik ben maar stil, ze filmt alles. Tussendoor vertelt ze dat ze helaas geen stoelen aan de rivier-kant van de trein kon reserveren. Die waren allemaal al bezet. Dus filmt ze tussen twee heertjes door die daar wel zitten. Even hebben ze een verhandeling over het wel of niet omlaag doen van het zonnescherm, wat haar het filmen een beetje belet. De heertjes hebben er schik in om haar in goed Engels te woord te staan, wat voor geen meter lukt. Als ik één van de twee heertjes terloops vraag waar de BordBistro zich bevindt begint hij zelfs met moeite in het Engels tegen mij te praten. Groot is de verwarring als hij merkt dat ik hem antwoord in het Duits. Ik ga hem maar niet vertellen dat ik niet uit Duitsland, maar uit Nederland kom…
Zo zoeven we door de bochten van de Rijn noordwaarts. Uiteindelijk wisselen Gina en Chuck maar van plek. ‘Waarom zouden al die kasteeltjes nou wel op de oost- en niet op de westoever staan?’ vraagt Gina zich af. Chuck weet het ook niet en buigt zich weer over zijn werk. Ik denk dat ik wel een lollig antwoord heb waarmee ik de Belgen een beetje te kakken zou zetten, maar ik heb net gelezen dat reisschrijver Bill Bryson in zijn verhalen vaak te grappig probeerde te zijn, dus dat laat ik maar achterwege. Plus, wat weten die Amerikanen nou van de grapjes tussen Nederlanders en Belgen?
We keuvelen nog wat over het weer, het klimaat, opmerkelijke dingen in vreemde landen. Dan rollen we Keulen binnen. ‘Prachtige stad, kijk, de Münster’ wijs ik. Gina fotografeert alles. ‘Hier hadden we ook kunnen overnachten, maar ik heb voor Düsseldorf gekozen’ zegt ze me. ‘Wat?’ sputter ik. ‘Keulen is veel mooier!’ Ze kijkt er niet minder vrolijk om. Voor haar lijkt heel Europa gewoon mooi. Ik leg haar uit dat we nu langzaam het ‘Ruhrgebiet’ in rijden, het terrein van industrie en grijze luchten. Inderdaad, de zon trekt weg, en weldra rijden we onder een bewolkte hemel met grijze blokkerige gebouwen. ‘You’re sure right’ zucht Gina terwijl ze haar telefoon wegstopt. Maar, daar komen toch de eerste oude kolencentrales, en ze trekt hem weer uit haar zak. ‘Look, Chuck, at these amazing industrial sites!’ Chuck mompelt eens wat en kijkt braaf uit het raam. Via Gina kom ik te weten dat hij morgen in Neuss moet zijn. Ik adviseer haar om met hem mee te gaan en in het kunstpark in Neuss te gaan wandelen. ‘Mesmerizing’ noem ik het. Zelf was ik er ooit als student, en bij een zonnige dag kun je er uren verdwalen tussen de moderne, vervreemdende kunst. Lijkt me wel aardig voor haar terwijl haar man saaie lezingen geeft.
Op Düsseldorf gaan ze eruit, maar niet voordat ik ze het woord ‘also!’ heb leren zeggen. Ik leer mensen geen scheldwoorden, ik leer ze woorden waarmee je de toon zet. Ik leg ze de context uit en geef een paar flauwe voorbeelden waarin je ‘also!!’ compleet met rollende ‘L’ goed kunt inzetten in het Duitse dagelijks leven. Gina glimlacht hartelijk en probeert het uit, Chuck is duidelijk minder gecharmeerd. Dan zwaaien ze me uit en verlaten de trein.
Ik ga weer op hun plek zitten zodat ik weer vooruit rijd, en word vrijwel gelijk geflankeerd door een Duitse vrouw. Mijn rugtas zet ik op de stoel tegenover me neer, en dan hebben we nog het koffertje. Het koffertje, dat eigenlijk tegenover ons aan het gangpad lag, is onbeheerd. De twee oude heertjes, die langs de Rijn zo hun best deden op hun Engels, zijn allang uitgestapt. Van de twee nieuwe heren die op hun plek kwamen te zitten is er eentje al uren weg. ‘Welnee’ zegt zijn overbuurman desgevraagd ‘pas een kwartiertje, vast wat eten in de BordBistro’. Ik neem het maar aan. Het koffertje schuiven we maar even onder de stoelen voor ons, opdat de zitplaats vrijkomt.
Ik praat wat met de vrouw naast me over haar reis. Ze komt helemaal uit Lüneburger Heide, bij Hamburg, en daar zal ze vandaag ook uitstappen. Ze moest vandaag in Düsseldorf zijn voor een Termin. Ze wil zulke stukken niet met de auto rijden, zegt ze. Ze komt uit het platteland (en kan me daarom ook geen reistip voor een volgend bezoek aan Hamburg geven) en waagt het niet om met de auto zo lang en naar zo’n druk gebied te rijden. Ik vertel kort van mijn wandelingen rondom de Feldberg. Zo’n trip spreekt haar wel aan. Op Dortmund, vrij gauw al, moet ik de trein alweer uit. Ik zeg geruststellend dat mijn man me vanavond af zal halen van de trein, en verspreek me daarbij in een woord. Als ik mezelf probeer te corrigeren lacht ze het weg. ‘Jij spreekt perfect Duits, ik zou niet geraden hebben dat je uit Nederland kwam!’ wauw, dat vind ik wel een mooi compliment. Bij het verlaten van de trein werp ik nog een blik op het onbeheerde koffertje. De overbuurman van de verdwenen man stapt ook uit, dus nu is er niemand die de oorspronkelijke eigenaar van het ding überhaupt zelf heeft gezien. Ik hoop maar dat het geen bom is.
Ik verscheep mezelf en mijn zware tas van perron 8 naar perron 31. Dat ligt gelukkig dichter bij elkaar dan je zou verwachten, want perrons 11 tot en met 30 bestaan geloof ik simpelweg niet op dit station. Als ik weer de trappen op ben geklost komt mijn Regionalbahn net binnenzoeven. Oh, de houterige bankjes, de kleine ramen! Meewarig denk ik terug aan hoe vroeg het vanochtend was, en hoe mooi, om daar zo op station Bärental te staan – met 967 meter het hoogst gelegen station van Duitsland – in de ochtendzon, met die Zwitsers. In de verte toen de bus, waar zoals elke dag weer de hordes energieke toeristen in stapten. Dat tochtje naar verpozing en zeeën van tijd zou ik vandaag niet maken. Oh, hoe lang geleden lijkt dat al. En nu ben ik al in het Ruhrgebiet, al bijna thuis.
Maar, niet te vroeg gejuicht. Dit is de lange route. In tegenstelling tot het boemeltje waarmee je vanuit Münster vrij gauw Enschede bereikt, is dit een trein die eindeloos lijkt te rijden. Hij doorkruist ook gerust meerdere malen een kwartier een stuk land waar geen huis of station aan ligt. Dit is te verklaren doordat hij schuin door een groot gebied heen rijdt, en dus als het ware afsnijdt; maar zo voelt het helemaal niet. Al die dorpsnamen, de traagheid waarmee we ze bereiken nadat ze al ver van tevoren zijn omgeroepen, de saaiheid van het land… deze rit verveelt mij echt. Het publiek waarmee ik reis is ook bepaald niet florissant. Nooit. Hoe het ook kan, zodra je hier in Nordrhein-Westfalen in zo’n treintje zit, ben je altijd omringd door sloebers. Jongeren in sweatkleding, opgedofte dikke meisjes met een wansmaak in kleding, bierdrinkende putjesscheppers, snelle boys met te veel bling en voortdurend sissende gesprekken over de telefoon met iemand die het duidelijk met ze oneens is. En die trein, die eigenlijk gewoon een bus op rails is, die na elk station optrekt, hoorbaar opschakelt, waarna de teller in de kaartjesautomaat ratelend de volgende zone aankondigt. Nee, het leukste deel van mijn reis is voorbij. Ik wil nu gewoon snel thuis zijn.
We stoppen op Gronau. Ik vergat, dat dat ook nog tussen Epe en Enschede lag. Ik heb nog wat data te verstoken dus ik kijk suf filmpjes op mijn telefoon, over de smalspoorbaan in Todtnau, de wereldproblemen die NOS op 3 in eenvoudige taal aan me serveert, en liedjes van Frank Sinatra die ik nog moet oefenen. Dan staat opeens de conducteur voor me. Om me heen blijkt de trein leeg.
‘Gutenabend, de trein eindigt hier. De trein is kapot, we hebben te hard geremd.’ Verbluft kijk ik hem aan. Klik werktuigelijk, doch nog steeds suf, mijn tas dicht. ‘Ja kom, eruit, hij gaat niet verder’ maant de man me nogmaals. Ik doe mijn windstopperjas maar aan en volg hem naar buiten. Gronau, koud station, waar zijn we. Hoe ver is het naar Enschede en is Michel al onderweg? Ik bel hem, gelukkig heeft hij autotelefoon. ‘Of ik naar Gronau wil komen? Waar dan?’ ‘Busstation denk ik, kijk maar even.’
Michel komt gelukkig naar het treinstation, hij is er tegelijk met de vervangende trein – die er daarna nog twintig minuutjes over zou doen – en zelfs voordat de kapotte trein richting de remise wordt gerold. Nouja, het doet me deugd dat die zo plotseling kapotte trein niet vrolijk uit het perron rolde toen wij onze hielen hadden gelicht. Hij was ten minste écht stuk.
Michel en ik begroeten elkaar uitbundig en ik gooi mijn tas in de auto. We rollen naar mijn huis, waar de katten ons zowaar met blijdschap begroeten. Aahh… een heerlijk wandelweekje zit erop!
Een penvriend via Teletekst
We gaan terug naar de tijd dat ik ongeveer tien jaar oud ben, zegge 1994. In die jaren is er nog geen internet en hebben we telefoon alleen nog via de draad die naar ons huis loopt, en daar eindigt in een bakelieten apparaat met tiptoetsen die geluid maken als je iemand opbelt. Niet dat ik ooit iemand bel, want mijn sociale leven is dan nog beperkt. Vriendinnetjes spreek ik wel op het schoolplein. Als de telefoon rinkelt is het altijd voor mijn ouders.
Natuurlijk hebben we wel televisie. Met kleurenbeeld en een dan nog vrij eenvoudige afstandsbediening. Naast shows zendt de TV ook een digitaal kanaal uit: Teletekst. Dat is de verre, verre voorouder van ons huidige internet. Teletekst wordt per zender meegestreamd door de uitzender, en ververst enkele malen per week tot meermaals per dag. Kijkers thuis kunnen de Teletekstpagina’s alleen maar lezen, maar er niet mee interacteren. De indexering is gebaseerd op getallen van drie cijfers.
In mijn tienerjaren kijk ik graag naar de rubriek ‘Telebende‘ die door de NPO wordt gepubliceerd. Het beslaat pagina’s tussen de 430 en 435. Er is een grappige ‘Mop du Jour’ en een kettingpuzzel. Maar ook het ‘Kladblok’ met obscure nieuwtjes voor kinderen. Ik heb het grote ‘Hoe werkt dat’ boek van Readers’ Digest al uitgelezen, dus het is een rijke bron om van te smullen.
Op de pagina’s onder de noemer ‘Achterklap’ kun je nog wel eens oproepjes tot penvrienden vinden. Schrijven met een penvriend(in) is in die jaren nog een populaire hobby. Vrolijk schrijf je één of twee kantjes vol, liefst met de hand, over al je beslommeringen van de afgelopen weken. Is de kopij niet te dik, dan kan er nog een kleurenfoto bij. Je post de brief en wacht twee weken, tot de ander zijn of haar belevenissen weer heeft neergepend en naar jouw brievenbus heeft gestuurd. Zo kan het jarenlang doorgaan. Echt diepgaand is het nooit. Ik heb een penvriendin in Arnhem, in later jaren één in Finland (wat ik bij mijn afstuderen al glad vergeten ben), en aan vakanties op een camping met Nederlanders houd ik er altijd wel één of twee over. Schrijven we niet over paarden, dan verwatert het contact rustig na een aantal maanden. Elkaar opzoeken doen we eigenlijk nooit. Als reactie maandenlang uitblijft, is de vriendschap kennelijk over.
Op een zondagochtend vind ik in de rubriek ‘De Achterklap’ een oproepje van ene SB. Hij woont in Rotterdam en noemt een Shetlandpony. Ik ben gelijk geïnteresseerd. Een jongen die van paarden houdt, die moet ik schrijven. Dus dat doe ik. Mijn brief oogst succes: na twee weken ligt er een envelop voor me op de mat. SB stelt zich aan mij voor en een kabbelende vriendschap ontspint zich.
De Shetlandpony, daarover is hij vrij gauw uitgepraat. Dat is bijzaak, en in hoeverre het beestje van hem is heb ik nooit begrepen. In het verre Rotterdam, waar ook mijn tante met haar gezin woont, is het leven sowieso heel anders. Rotterdammers zijn heel bot en bruusk in hun gedrag en hebben een raar accent als ze praten. Maar dat hoort er bij, zo meen ik, want daar in het westen is het allemaal niet zo gemoedelijk als bij ons: daar is de wereld hard.
Dat merk ik ook al gauw in de briefwisseling met SB. Voor een jongen van mijn leeftijd heeft hij een behoorlijk verbitterde kijk op het leven. Religie is zijn grootste punt van frustratie. Alle geloven, waar ik op dat moment nog maar weinig mee te maken heb gehad, zijn volgens hem volslagen onzin. We moeten inkrimpen, snoeien in al die kul. Terug naar één geloof. We schrijven ook genoeg over andere, dagelijkse dingen, dus heel radicaal toont hij zich aanvankelijk niet aan mij. Het meeste gaat ook langs mij heen, want als bleu schoolmeisje uit de provincie staan onderwerpen als religie en politiek nog ver van mijn bed. Meer dan de helft van zijn oproer zal ik domweg gemist hebben, en daarmee het vuur zijn drift nooit hebben aangewakkerd.
Toch, na een jaar of twee schrijven, groeien we allebei uit onze jeugdige kijk op de wereld. Brieven worden serieuzer. Niet in romantische zin, hoor. Het zal nog jaren duren voordat ik op dat vlak interesse in jongens krijg. Nee, ik begin vermoedelijk zijn aanhoudende frustratie over religie beu te worden. Dus, onbevangen en nieuwsgierig als ik ben, stel ik vragen. Het antwoord laat nooit lang op zich wachten. Hoe meer ik vraag, hoe sneller de brieven komen. Hele uiteenzettingen over zijn wereldbeeld spoelen over mijn deurmat. Braaf lees ik de brieven op mijn kamertje, stop ze in een kleine beplakte schoenendoos, en dat is dat. Nooit zien mijn ouders iets van al deze razernij in woordenbrij.
Tot op een dag ik een brief lees, waarin hij me terstond vraagt om elkaar te ontmoeten. Hij heeft een plan. Terwijl ik lees voel ik geen verbazing, geen weerzin; louter nieuwsgierigheid. SB wil dat ik naar Rotterdam toe kom. Dat is de beste plek. Daar zullen we schuilen onder een godshuis, nog nader te bepalen, met de diepste catacomben. Terwijl we daar zitten, zullen we, volgens geraffineerd vooraf opgesteld schema, alle andere kerken, gebedshuizen, en religieuze ruimten van samenkomst in Nederland middels explosies met de grond gelijk maken. Heus, bezweert SB me, dit plan vergt naadloze samenwerking en uiterst gedegen voorbereiding, maar daarna zal alles klaar zijn. Geen godsdienststrijd meer, ten minste, niet in Nederland, en schoon (midden)schip voor alle religies in ons landje.
Ik zeg eens ‘poeh poeh’, vouw de brief terug in zijn envelop en stop hem bij in de schoenendoos.
Twee weken later schrijf ik SB. Zijn plannen gaan mij te ver. Ze zetten aan tot vernieling en zullen duizenden mensen ongelukkig maken. Ook wijzelf zullen er niet licht mee wegkomen. Mij staan de voorbereiding, de uitvoering en de volgende consequenties geenszins aan. Ik wil best met hem over koetjes en kalfjes schrijven, maar in deze radicale plannen staat hij alleen. Tevreden post ik de brief en ga door met mijn leven.
Vele weken later valt er opeens een flink pak papier op mijn mat. Het zijn alle brieven die ik eens aan SB schreef, verpakt in vuil papier met ettelijke postzegels. Kattebel van zijn kant: ‘gooi deze maar in je eigen prullenbak.’
Het stapeltje brieven, inclusief die van hem aan mij, verdwijnt met de jaren achterin een kast. Daarna gaat het naar een grote doos op zolder. Ik verhuis, vergeet al het papierwerk. Geen idee of mijn ouders het ooit hebben ingezien, of ze er van geschrokken zijn. Van SB heb ik nooit meer gehoord. Zoek ik op het internet, wat inmiddels zijn intrede heeft gedaan, naar zijn voor- en achternaam, dan vang ik bot. Het lijkt zelfs alsof een persoon met die naam nooit heeft bestaan, laat staan in Rotterdam heeft gewoond.
Misschien was hij heel iemand anders. Misschien was hij helemaal geen tiener. Wie weet…
Het nichtje van
Het is 2019. Het Coronavirus bestaat nog niet, de wereld is open en bruisend. Ik ben deze zomer met het vliegtuig naar Ohrid gevlogen, een badplaats in Noord-Macedonië. Hier woont Slavica, een oude vriendin van mijn moeder, met haar Nederlandse man. Ook is Ohrid dé plaats waar A. Den Doolaard een boek over schreef, wat in Nederland zoveel reuring veroorzaakte dat men in Ohrid weer een monument voor hem heeft opgericht. Aldus zijn er hier in het stadje, buiten Slavica, wel wat mensen die trots Nederlands pogen te spreken. Deze ochtend ga ik aan boord van een toeristencruiser, die groepen overzet naar het klooster van Sint Naum, aan de zuidoever van het meer.
Tegen tienen wandel ik met enige haast van mijn appartementje naar de kade, waar de boot al ligt. Het is even zoeken, want er liggen meer boten, en zo duidelijk adverteert men hier niet. Ik scheep mezelf in en zet me aanvankelijk op het dek in het zonnetje. Omringd door andere Nederlanders geef ik mijn nationaliteit natuurlijk niet prijs, zoals gewoonlijk. Ik houd het bij handgebaren en zet me mooi in een hoekje, totdat de boot een eindje het meer op is.
Binnen is een zaal met tafeltjes en stoeltjes, zoals gewoonlijk is bij deze scheepjes. De restauratie is echter wat klein, dat is weer typisch Macedonisch. Het grote westerse toerisme is hier nog niet doorgebroken, en dat is fijn. Hier weerspiegelt zich dat in een klein kombuisje met een provisorische houten bar, waar één gerant rustig koffie uit een grote pot uitschenkt aan ieder die voor een minder dan een euro een kopje wil. In een papieren bekertje, wel te verstaan.
Ook ik laat me een kopje inschenken. Achter de jongen zie ik aan de muur wat postertjes met Nederlandse grappen en wijsheden hangen. ‘Kun je dat lezen?’ informeer ik nieuwsgierig. ‘Oh nee, nee’ antwoordt de jongen lachend, maar híj wel.’ Hij wijst op een tafeltje waar een gebruinde man van middelbare leeftijd op zijn telefoon zit te koekeloeren. Hij kijkt op en wenkt mij.
Ik ga gemoedelijk bij hem aan tafel zitten. ‘Sveto’ stelt hij zichzelf voor. In gebroken Nederlands vervolgt hij zijn introductie. Verbazend goed voor een Macedoniër, moet ik zeggen. Sveto heeft Nederlands leren spreken om gids te zijn voor de toeristen alhier. Hij kent Nederland en de historie van Den Doolaard aardig. Hij kent zelfs Slavica, want zij gidst ook af en toe. Wat leuk!
Sveto vraagt mij wat ik straks in Sint Naum ga bekijken. ‘Het klooster…’ antwoord ik naar waarheid. Ik weet het eigenlijk nog niet. ‘Ik begeleid vandaag een Nederlandse groep. Ga met mijn tour mee, als je wat vraagt zeg je gewoon dat je mijn nichtje bent.’ Een beetje verbaasd zeg ik ja. We drinken onze koffie op en weldra meren we aan bij de kade van het klooster.
Eenmaal aan land voeg ik me rustig bij de groep. Typisch, de mensen van deze reis. Het is alsof ik me weer in de meute van mijn Italiëreis bevind, destijds in 2003. Alleen ben ik nu vele jaren ouder en rustiger. Sommige mensen kijken om naar mij, het nieuwe gezicht. ‘Ben jij er vandaag bij?’ ‘Eh, ja, ik ben het nichtje van Sveto, ik ben vandaag mee.’ Iedereen knikt braaf, en we lopen weer verder de heuvel op.
We bezoeken het mooie klooster, gaan een piepklein kerkje in – alles gratis, terwijl ik individuele toeristen wel zie betalen. Sveto zorgt wel dat ik bij de groep gerekend word en gaat ons voor. Met zijn beste Nederlands verhaalt hij van de Macedonische cultuur en de relikwieën die zij hier hebben achtergelaten. Echt zorgvuldig gepreserveerd worden al die cultuurschatten hier nog niet. Om historisch waardevolle terreinen hangt niet meer dan een katoenen draadje; hier in het kloosterkerkje proppen we ons allemaal naar binnen, schuren langs de van frescos voorziene wanden, fotograferen we met flits – terwijl ik me ernstig afvraag wat er met al dit gedrag over tien jaar nog over zal zijn van al dit moois. Ik gedraag me in ieder geval voorzichtig.
Na het kloosterlandschap dalen we af naar de kristalheldere bronnen die eraan grenzen. Bootjes liggen voor ons klaar. ‘Ga jij maar op de voorsteven, jij bent nog jong!’ roept mijn reisgezelschap me toe. Gedwee schommel ik naar de aangewezen plaats en het bootje vult zich met kwetterende Hollanders. Een stokoude bootsman zet zich middenin op een bankje en roeit alsof hij de armen van een reus heeft. Voor we het weten dobberen we over het kraakheldere water door de meanderende lagune. De zon schittert overal door de treurwilgen, de sfeer is aangenaam.
Nu en dan legt de bootsman ons in zijn beste Engels uit wat we om ons heen zien. Lianen glijden ruisend over de gestreepte huif van ons scheepje. Onder ons borrelen fascinerende bubbels op uit het parelwitte zand. Vissen schieten met gezwinde spoed onder ons door. De bootsman attendeert ons op de bubbels die we zien. Verder zuidoostwaarts, verklaart hij, ligt hoog in de bergen nog een meer. Onderaarts lopen er nauwe kanaaltjes tussen dat en dit water. Zoals het met de wet van communicerende vaten werkt, moet er af en toe wat heen- en weergesluisd worden. Dat is wat we zien, hier, recht onder ons. Elke bubbel opdwarrelt naar de waterspiegel is in feite een beetje lucht dat het helemaal gehaald heeft vanuit dat hoge bergmeer. Verbijsterd hangen we aan alle kanten uit de boot.
Na een tijdje keert de boot om en dobberen we met de anderen terug naar ons vertrekpunt. Sveto staat al klaar op de kant en helpt ons allen persoonlijk op de steiger.
‘Hier is het klaar’ zegt hij in het voorbijgaan tegen mij persoonlijk. ‘Ik ga eten met de groep, daarvoor kan ik jou niet uitnodigen.’ ‘Dat is goed’ glimlach ik dankbaar. We schudden handen en ik kuier gemoedelijk de heuvel op. Ik zet me in de kloostertuin tussen prachtige witte en blauwe pauwen en eet mijn eigen meegebrachte broodjes op. Daarna maak ik nog een wandeling langs de kade.
Tegen drieën zie ik een welbekende boot aanmeren bij de kade. De Nederlandse groep komt langzaam aangewandeld. Sveto zwaait en ik zwaai terug. ‘Leuke middag gehad?’ informeert hij. ‘Zeker, oom Sveto!’ zeg ik, en we moeten beiden lachen. We schepen ons in en genieten allen van de mooie tocht terug naar Ohrid.
Foto’s bij verhalen
Foto’s bij verhalen zijn voor mij een punt van zorg. Vooropgesteld: een beeld zegt meer dan duizend woorden. En in mijn geval loont dat, want ik schrijf nogal eens meer dan duizend woorden…
Maar dat is een ander verhaal. Wie mij op Polarsteps volgt, weet wel dat ik daar wél foto’s deel. Dat komt doordat een verhaal op Polarsteps een nietszeggend plaatje van grauwe wolken toont als een step geen beeldmateriaal heeft. Dat vind ik lelijk, dus voeg ik altijd één foto toe. En als ik dan toch bezig ben, wel vijf of tien. De woorden komen later, of die schrijf ik hier pas. Bijkomstig nadeel van Polarsteps is dat, als ik onderweg ben en de reis afgeschermd staat, je zelf een account moet hebben om mijn berichten te kunnen zien. Dat heeft al menig vriendin hoofdbrekens (en een nutteloos account) bezorgd.
Dus wil ik graag op mijn eigen website mijn foto’s delen. Maar hoeveel dan? En hoe groot? Hoe maak ik het toekomstbestendig? En hoe maak ik het zo, dat niet mijn hele hosting vol staat met nodeloze kiekjes?
Toen mijn schoonmoeder niet bij mijn Polarsteps-verhalen kon hakte ik de knoop door. Ze moest hier mijn reizen kunnen lezen, mét foto’s. Dus maakte ik een plan. Dat behelste foto-grootte, aantal, design, design voor mobiel, en implementatie. Ik ben nu halverwege.
Als je goed zoekt in mijn meest recente Schwarzwaldreis vind je een bericht met een olijk uitwaaierend stapeltje foto’s. Erop klikken kun je nog niet. Maar ik beloof je: de grote exemplaren staan achter de schermen al voor je klaar. Wordt vervolgd!
Een kamer in Oulu
Het is bijna winter, 2008. De stage van mijn opleiding Concept Design is net voorbij. WJB en ik vieren kerst in het huis van Els, terwijl we inwonend oppas zijn voor haar poezen. Ik kan lopend naar het Saxion, voor zover ik daar nog regelmatig moet zijn. Zo tussen stage en afstuderen moet ik eigenlijk alleen voor mijn minor de deur uit, en dat is dan net weer op de Universiteit Twente. Ik kom niet zo ver.
Maar: verandering is ophanden. Ik moet een plek zoeken om te gaan afstuderen. Omdat mijn stage maar ‘gewoon’ in Enschede was, overweeg ik het nu wat verder weg te zoeken. WJB belooft me dat hij wel hier op mijn spullen zal passen. Zijn advies is, hoe opmerkelijk ook, om er eens lekker opuit te trekken. Als ik eenmaal werk zullen de kansen om naar het buitenland te reizen schaars zijn. Nouja, tenzij je WJB heet, en via de universiteit op een Europees project zit dat vier keer per jaar naar riante oorden vliegt louter om te vergaderen op internationaal niveau.
Mijn afstudeerbegeleider Guus is dezelfde mening toegedaan. Een tijd in het buitenland lijkt hem voor mij wel wat. ‘We hebben in Finland een school waarmee we partners zijn’ vertrouwt hij me toe. Daar zaten al meer studenten. ‘Ik heb connecties voor je.’ Ik zoek de ins en outs van Finland op, en concludeer dat ik daar wel heen wil. Ze hebben de Euro, een goede infrastructuur, een goed digitaal netwerk, en ze spreken goed Engels. Bovendien kent Guus er toevallig een leuk startupje dat een afstudeerder zoekt. Ik krijg wat contactgegevens toegespeeld en ik monster aan. Beet! Het bedrijfje wil me vanaf februari wel hebben. We spreken een datum af en ik zet me samen met WJB aan het boeken van de reis en mijn verblijf. Wat later mijn hobby, en de bron van dit reisblog is, is op dat moment voor mij nog een onoverzichtelijke klus. Gelukkig heb ik WJB die alles met me mee uitdenkt. Hij belooft me ook een weekje op te komen zoeken.
Met de vliegtickets in de pocket, en daarmee mijn reisdata bezegeld, ga ik op zoek naar een plek om te wonen. Ik speur de websites van de stad en de schoolcampus af, maar die zijn voornamelijk in het Fins. Automatisch vertalen zit dan nog niet in iedere browser, dus alles omzetten is een tergend karwei. Toch slaag ik erin om ettelijke woonwijkjes voor studenten in kaart te brengen. De wijk ‘Välkkylä’ spreekt mij direct aan. Het lijkt erg op het gebiedje rond de Calslaan, op de Universiteit Twente, en dat mag ik graag. Verhuurder Psoas bestiert daar de boel, en ze hebben een paar kamers in gedeelde woningen vrij. Wederom haal ik alle informatie door de vertaalmachines en ik schrijf me in voor een leuke kamer. Bingo! Ik krijg hem toegewezen.
Een eindeloze papierwinkel volgt. Alle documenten zijn standaard in het Fins. WJB en ik vertalen ze allemaal, tot we precies weten waar ik voor ga tekenen. De huur is acceptabel en zal elk van de vier maanden geïnd kunnen worden vanaf mijn Nederlandse bankrekening. Mijn kamergenotes zijn meisjes, we wonen met zijn drieën. Voor bedraad internet is een apart formulier, maar ook dat weet ik uit te vogelen en met de juiste technische informatie in te vullen.
De hele stapel paperassen gaat op 9 februari mee de koffer in wanneer ik naar mijn nieuwe woonplaats vlieg. Dat gaat niet geheel zonder hindernissen, maar gelukkig hebben WJB en ik het vliegen recentelijk nog geoefend met een tripje naar Stockholm. Ik kom er wel, en word zelfs door twee aardige studentes van het vliegveld naar mijn hotelletje gebracht.
De volgende ochtend sta ik vroeg op. In mijn rugzak pak ik de stapel formulieren van Psoas. Nog eenmaal op de plattegrond kijken en dan wandel ik door de diepe sneeuw naar hun kantoor. Ik verdwaal niet en sta al gauw in klein gelijkvloers kantoorgebouwtje met nauwe gangetjes. Mijn besneeuwde schoenen druppen op de linoleumvloer. Een vrouwtje wenkt me en poekelt Fins tegen me. Ik wapper voorzichtig met mijn stapel formulieren en vraag hakkelend of ze Engels praat. Haar ogen worden groot. Snel leidt ze me door de gangetjes naar een meer capabele collega.
Ook die weet niet echt wat ze met me aan moet, totdat ik haar de stapel papieren toon. Die kent ze als haar broekzak, haar ogen vliegen over het papier. Ze knikt driftig en rolt haar bureaustoel naar een grote kast achter zich. ‘Here is your key’ glimlacht ze me stralend toe, terwijl ik inderdaad een sleutel met mijn huisnummer voor mijn neus zie bungelen. ‘If you want… internet… I can… wait’ ze draait zich om om blijkbaar iets te zoeken, maar dan tover ik mijn tweede stapel uit mijn tas. Ook daar is ze zichtbaar blij mee. Weer scant ze het papier en ze knikt goedkeurend. Een paar tikjes op haar computer later kijkt ze me weer tevreden aan. ‘It will be working’ zegt ze met een zwaar accent. ‘Enjoy your home.’
Een uurtje later zit ik met al mijn bepakking in mijn eigen, stille studentenflat. Later die dag zal ik mijn huisgenotes ontmoeten. Langzaam zal ik ze leren kennen. Nog later zal ik leren, dat er een hele horde exchange students zoals ik in Oulu verblijft, en dat zij allemaal in Otokylä wonen, …omdat zij van meet af aan gewezen zijn op het Erasmus Programme, wat zij ook wel ‘Going on Erasmus’ noemen; een route die alles voor je regelt, van vlucht tot aan toegewezen bed in een immense, rumoerige flat vol met krappe vierpersoonskamers. En ik? Ik ben vier maanden lang heel blij met mijn eigen vindingrijkheid, een ruime eenpersoonskamer, kalme huisgenotes, en flitsend snel internet.
Een fikse kip
Het is zomer 2008, en snikheet in de Italiaanse Bergell. Ten eersten male zijn Wilco en ik hier eigenhandig met de oude rode Ford Escort heengerold. Voor Wilco ongeveer zijn langste autoreis ooit. Voor mij, die er zonder rijbewijs naast zit, een typische vakantie.
Na wat kamperen in Duitsland zijn we via Zwitserland naar ons huisje in Novate Mezzola gereden. Hoofdpijn had ik ervan, eerlijk waar. Reden we door de spitse alpen, langs het kleine staatje Liechtenstein, en het lieflijke ‘Heidiland’ bij Bad Ragaz aan de snelweg: mijn hoofd barstte zowat uit elkaar. Het was geen gebrek aan koffie, maar een gebrek aan taalkennis.
Waar de afstand van de reis mij niets nieuws is, is de vreemde taal dat wel. Nederlands, Engels, en een goed woordje Duits spreek ik. Maar in het Italiaans ben ik totaal onthand. Wilco kan me al helemaal niet helpen: Nederlands, Engels, en een paar woordjes Duits, daar houdt het op. Die staat er vaak gewoon onschuldig bij te grinniken. Dus het is allemaal aan mij om door den vreemde te loodsen. Ik voel de druk, en die druk vertaalt zich naar barstende hoofdpijn.
Toch lukt het ons in Novate Mezzola wel om te settelen in ons huisje, want de eigenaar spreekt wat Duits. Zijn dochter spreekt zelfs Engels, en die helpt ons later in de week. Dat Wilco en ik zelf nog niet bekend zijn met Italiaanse levensstijl en haar gebruiken helpt ook niet bepaald mee.
Zo lopen we de eerste keer midden in de siësta naar de supermarkt. Die is natuurlijk dicht, het is op het heetst van de dag. Ja, en daar staan wij dan. Verhit en zonder buit sjokken we terug. Als de Italianen hun rolluikjes niet strak naar beneden hadden op dit uur, hadden ze ons hoofdschuddend aan kunnen kijken.
Een andere dag rijden we naar Chiavenna, een wat grotere plaats. We hebben op internet een wat grotere supermarkt ontdekt. Wilco rolt zijn vaalrode wagen de parkeerkplaats op en we gaan naar binnen. ‘We moeten kip hebben voor door de pasta’ somt hij op. Recht voor ons uit is een bemande vleesafdeling. Goed geluimd en niet gehinderd door enige kennis, zoals Wilco ten voeten uit is, wandelt hij naar de balie. Ik volg in zijn kielzog.
Al gauw ligt er een flinke homp kipfilet op de snijplank van de poelier. Dit bevalt me al. Maar dan moeten Wilco en de man het eens worden over de hoeveelheid. Ik zie Wilco twijfelen. De poelier zet ter voorbeeld zijn mes op verschillende delen van de enorme hoop filet. Wilco kijkt om naar mij. Ik probeer wat woordjes, ook in het Latijn, maar de poelier kijkt alleen maar verbaasder. Dan hakt Wilco de knoop door. Wat hij heeft gezegd moet iets van ’tutti’ zijn, want de poelier veegt een miniem lelletje terzijde en pakt de rest van de berg in vetvrij papier. Glimmend van plezier overhandigt hij Wilco het pakket. Beduusd pakt die het aan.
Stilletjes lopen we verder met de hoop kip in ons wagentje. ‘Het is niet duur hier’ mompelt Wilco. ‘Nu eten we dus de hele week kip.’ zeg ik zacht. ‘Ja.’
Het neefje van
In dit verhaal lees je het vervolg van de reis naar Italië, die ik in dit verhaal inzette. Niet alleen zou het Italië met een twist worden, het werd zelfs Italië met een staartje. Een staartje van zeker twintig jaar.
De busreis voert ons door Duitsland naar het warme zonnige Italië, zoals beloofd. Hoewel Rome als eerste op de titelrol stond, doen we eerst de noorderlijker gelegen plaatsen aan. We overnachten de eerste avond in Montecatini Terme. Vanuit daar maken we dagwandelingen door Florence en Siëna. Langzaam wennen we aan de zinderende hitte in de straten. We eten ijsjes aan de Arno en duiken onder poortjes voor een vlekje schaduw. Reisgids Remko loodst ons onvermoeibaar naar alle toeristische trekpleisters.
Na een paar dagen rollen we dan Lazio binnen, op weg naar de hoofdstad. Voordat we het oude centrum betreden gaan we eerst een dagje de catacomben in. De koelte is er heerlijk, maar lange Remko stoot er onverbiddelijk zijn hoofd. Toch gaat hij met ons mee de onderaardse gangen in en geeft uitleg waar hij maar kan.
De volgende dag gaan we dan echt het hart van Rome in. Remko parkeert de bus zowaar nagenoeg onder het Vaticaan, waar een parkeergarage blijkt te zijn. Als we uit het koele ondergrondse het ronde plein betreden slaat de hitte ons in het gezicht. De helft van ons vlucht in de schaduw van de zuilengalerij. De andere helft snelt naar het midden en vormt een lijn in de schaduw van de naald. Maar Remko trotseert de verzengende zon en weet ons te motiveren voor een wandelingetje naar het Colosseum.
Daar introduceert hij ons aan een aardige dame: Irene Stellingwerff. Hier houden Remko’s gidskunsten op en laat hij ons over aan de goede zorgen van deze Nederlandse inwoonster van Rome. De rest van de dag laten we ons gewillig rondleiden door de mooiste wijken van de Eeuwige Stad. Aan het einde van het bezoek, terug bij het Colosseum, is daar Remko weer. Irene verkoopt ons een zelf ontworpen boek met bescheiden van haar rondleiding en zegt ons weer gedag. Ook ik koop een boek, en vind het na jaren terug in een oude verhuisdoos. Gelijk herken ik de naam: Stellingwerff met dubbel f. Het boek gaat direct terug in de kast.
Nog wat jaren later ontmoet ik bij hackerspace TkkrLab zowaar iemand met dezelfde achternaam. We praten een avondje met elkaar en komen tot een heel grappige ontdekking.
Eind 2023 kom ik te werken bij het bedrijf waar deze man ook werkt. Op een willekeurige vrijdag zegt hij ons gedag, omdat hij met een vriend op vakantie gaat. Naar Toscane, en zuidelijker. ‘Misschien komen we nog wel tot in Rome’ lacht hij ons toe. ‘Dan kun je mooi Irene opzoeken!’ roep ik uit. Verbazing alom. ‘Ja, dat is mijn volle nicht!’ verklaart hij aan al onze toehoorders. ‘En’ doe ik er een schepje bovenop ‘en daar heb ik twintig jaar geleden dan weer een rondleiding door Rome van gehad!’
Utrecht Centraal
Welke Nederlander is er nu nog nooit op Utrecht Centraal geweest? Weinigen, denk ik. Utrecht Centraal is het station waar alle treinen kruisen, de kern van het spinnenweb dat het Nederlandse spoornet is. Het station is immens, en probeert tegelijkertijd heel huiselijk te zijn. In de afgelopen jaren is het meermaals veranderd, en mijn redenen om er te komen veranderden mee. In deze column neem ik je – in sneltreinvaart – mee langs al die momenten.
De eerste vermelding is slechts een voorbijgaan, maar wil ik toch even beschrijven. Het is zomer 2000, ik ben zestien jaar. In mijn stadje heeft het internet haar intrede gedaan en ben ik verslingerd geraakt aan een chatbox. Die heet ‘HollandDopey’, een naam die ik grappig genoeg dan maar half begrijp. Elk vrij momentje kwebbel ik met een twintigtal Nederlanders over onze dagelijkse beslommeringen. We weten niet echt van elkaar wie we zijn, maar we hebben het internet gevonden, en dat verbindt ons.
In die zomer wordt er een meeting gehouden, en die zal plaatsvinden in Gouda. Enthousiast meld ik me voor het middagje in de achtertuin bij één van de chatboxleden. Mijn ouders zijn er bepaald niet over te spreken. Hun minderjarige dochter, zomaar het land door naar het verre Gouda? Geen sprake van. Toch is er een opening: als ik een meerderjarige vind die ze vooraf spreken, en die mij heel de reis vergezelt, mag ik gaan. Onmogelijk als het lijkt blijkt die persoon te bestaan, in de vorm van een keurig nette 21-jarige jongen genaamd DvL. Kers op de taart: hij woont letterlijk bij me om de hoek! Mijn ouders kunnen hier ondanks veel knarsentanden geen nee op zeggen. DvL komt een keer op ‘audiëntie’ en niet veel later brengen we een gezellige middag door in een Goudse achtertuin. Hij wordt vrij gauw daarna ook mijn eerste vriendje, maar dat is een ander verhaal.
Mijn tweede vriendje woont bepaald niet bij me om de hoek: in Den Haag! Eend ontmoet ik op mijn zeventiende. Na lang chatten, mailen, en bellen, wordt het tijd voor een ontmoeting. Je raadt het al: ook dit keuren mijn ouders streng af. Dit keer geen chaperon, geen dagje weg, maar een heel weekend naar een schier onbekende oudere jongen. Ik ben nog steeds minderjarig, dus ze hebben er een stem in. Dapper schrijft Eend een keurige brief naar mijn ouders, waarin hij een bloemlezing geeft van zijn eerlijkste intenties. Aangehecht: een eersteklas weekendretourtje van honderd gulden. Ook hier kunnen mijn ouders na veel gemor niet omheen: hoe doet hun dochter dat toch telkens? Ternauwernood worden er nog wat voorbehoedmiddelen in mijn tas gestopt, en daar ga ik weer.
Ditmaal moet ik overstappen op Utrecht Centraal. De trein vanuit Arnhem zal namelijk doorreizen naar Amsterdam. In de envelop met Eend’s brief was ook nog plek voor een velletje met overduidelijke instructies voor bleue jonge reizigsters. Ik heb het haast uit mijn hoofd geleerd. ‘Op Utrecht Centraal moet je overstappen op de Intercity naar Den Haag. Pak, als je uitstapt, direct een (rol)trap naar boven. Ga niet onder de sporen door. Ik herhaal: ga niet onder de sporen door!’ Keurig bedeesd als ik ben doe ik dat inderdaad niet, en zo beland ik voor het eerst in mijn leven in de immense hal van het station. Na Dieren was Arnhem al een uitdaging, maar dit heb ik nog nooit gezien. Na van de overweldiging bekomen te zijn zoek ik op het enorme ratelende blauwe vertrektijdenbord mijn trein naar Den Haag. Alles lukt, die reis, en de ontmoeting op het station die avond is er een van velen. In de jaren verkering die volgen reis ik maar wat vaak over Utrecht. Of ik onderlangs kan, heb ik eigenlijk nooit meer bekeken.
Na mijn ontstuimige jaren pendelend tussen mijn stadje en Den Haag volgt mijn studententijd. Met mijn OV op zak en inmiddels wat meer kennis van het Nederlandse spoornetwerk reis ik regelmatig het land door. Zo ga ik naar de HCC-dagen, die elke winter in de Jaarbeurshallen worden georganiseerd. Soms ga ik alleen, soms spreek ik op Tweakers.net af met vrienden. Altijd komen we eerst bij elkaar in de hal van Utrecht Centraal. Lege tassen bij aankomst, overvolle tassen bij terugkeer. Met de intrede van online winkels wordt het koopjes jagen steeds minder lucratief, en mijn gang naar de HCC-dagen droogt mettertijd helemaal op.
Gelukkig zijn daar de LAN-parties, waar vriend Tim me toe introduceert. De leukste, waarbij ik weldra vrijwilligster word, is toch wel Netgamez. Drie keer per jaar begeef ik me op de vrijdagavond naar de Homeboxx in Nieuwegein, waar vrienden dan al een kleine week bezig zijn om het evenement op te bouwen. Vijftienhonderd gamers, een heel weekend lang. Op vrijdagmiddag sluip ik vervroegd weg uit mijn les op de kunstacademie, pak mijn computer, slaapspullen en drukwerk voor het event, en daar ga ik! Een heel gesleep, met natuurlijk tussenstation Utrecht Centraal. Daar moet ik naar buiten het winderige verhoogde busplatform op, waar de sneltram naar IJsselstein binnensuist. Op zondagavond neem ik dezelfde route weer terug…
Met de intrede van snel glasvezelinternet in huizen houdt ook de trek naar LAN-parties op. Niemand komt meer op locatie gamen. Gelukkig blijven er voor mij wel Tweakers-meetings en bezoekjes aan vrienden over. Met een select clubje Tweakers uit de grafische hoek gaan we minimaal eens per jaar steaks eten bij Gauchos aan de Oude Gracht. Ik probeer er altijd bij te zijn en doe er leuke vrienden op.
Van de LAN-parties ken ik de Nieuwegeinse Attilla, die mijn gezelschap ook wel waardeert. Op een avond pakken we de sneltram naar Utrecht Centraal en kijken de enge film ‘Jeepers Creepers’ in de bioscoop op Hoog Catherijne. Een beetje bleu ben ik na al die jaren nog wel: in de koude gangen van het station geef ik het schaaltje fastfood dat ik niet meer lust, aan een zwerver die daar zit. Attilla weet me uit de droom te helpen dat je zwervers daarmee een dienst bewijst: ze willen geld, of drugs. Zo is de wereld.
Attilla is gelukkig ook de kameraad die mijn vader overtuigt dat een nullening bij de IBG (die de StuFi verstrekte) niets illegaals is, maar een eerlijke manier om je OV-kaart te behouden als je nog wel studeert, maar geen recht op StuFi meer hebt. Hoera, zo kan ik nog net één jaar gratis treinen.
In de trein ontmoet ik ook de Enschedese Koen, dan al een fanatiek orgelbouwer en -kenner. Koen houdt ook van woordspelingen, net als ik. Zo attendeert hij mij eens op de bloemist aan de Hoog Catherijne-kant van Utrecht Centraal, die ‘Van Vogelpoel’ heet. Bij het opschrijven van dit zinnetje ging het al mis: Van Vogelpoep klinkt toch veel leuker?
Vele jaren volgen waarin Utrecht Centraal gewoon een punt van overstap en verkleumd wachten wordt, maar ook van de Lush en van de op handen zijnde verbouwing. Hoezeer zijn het station en ik beide veranderd…
Als afsluiter dit moment, voorjaar 2021. Ik ben een weekje naar Portugal geweest, waar ik heerlijk van de lentezon genoten heb. Keek ik ’s middags nog warmpjes in mijn t-shirt op het Terreiro da Sé uit over de stad, ’s avonds sta ik op Schiphol in de kou en de sneeuwvlokken. En dat op 1 april! Zittend in de trein naar het oosten scharrel ik al mijn warme merinotruien én mijn bomberjack (dat ik een week niet gedragen heb) uit mijn tas. Op Utrecht Centraal mis ik net mijn trein en gun mezelf een kop dampende chocolademelk. Van de stop bij het suiker-en-roerstaafjes-station maak ik snel gebruik door nogmaals in mijn tas te diepen en nu zelfs de laatste trui erbij aan te trekken. Om mij heen lopen mensen met mutsen en wanten en in de hal zelf blaast iedereen stoomwolkjes. Gelukkig mag ik snel weer een warme trein in, naar huis…
De nadagen van Meisje
Poes Meisje was mijn huisdier van 2010 tot 2019. Ze kwam, tezamen met kat Maxi, bij mij wonen toen ze al 9 jaren van haar leven erop had zitten. Ze had altijd in een groep gewoond, zo werd ons in het asiel verteld; van de groep waren er drie geadopteerd en, als het even kon, moesten Maxi en Meisje samen weg. WJB en ik zagen ze zitten, samen op een hoge linnenkast in de ‘kattenkamer’. Maxi stak nieuwsgierig zijn rode neus in WJB’s rode haar, Meisje maakte zich daarentegen zo klein en rond mogelijk en begroef zich half in Maxi. Ik smolt gelijk voor haar: deze twee gingen mee naar huis.
De eerste jaren leefden ze bij ons samen; daarna verhuisde ik naar mijn eigen woning op steenworp afstand. Maxi en Meisje verhuisden met mij mee. Meisje was van een schuchter bolletje met grote bange ogen ontpopt tot een hautaine parmantige poes, die haar deel opeiste als Maxi zich te sullig toonde. Hem had ze allang niet meer nodig – vond ze. Dat liet ze een enkele keer merken als ze in hysterische bui Maxi door het huis joeg, tot die als een trillend beige hoopje op de krabpaal zijn plasje liet lopen. Haar grote steun en toeverlaat werd sneller oud dan zij. Hij ontwikkelde nierproblemen en stierf na een korte opleving op een respectabele leeftijd van zestien jaar. Het was de eerste kat die onder mijn hoede stierf. Ik miste hem enorm en wilde Meisje niet alleen laten. Dus haalde ik paria Miep voor haar in huis. Dat is een verhaal op zich, en niet voor deze column.
Ook Meisjes jaren begonnen te tellen. Ze had niet veel op met de schuchtere, sociaal onontwikkelde Miep. Meisje liep haar rondjes en claimde haar plaats als koningin van de orde die in ons huis heerste. Ze sliep op bed, vaak zelfs naast mijn hoofdkussen. Als ik op reis was geweest, verloor ze me de dagen na mijn terugkeer geen moment uit het oog. Typte ik mijn reisverhaal uit, dan lag ze als een loden gewicht op mijn polsen. Ik mocht niet weg, ik moest bij haar blijven.
In het najaar van 2018 begon ze ouderdomskuren te vertonen. Op een koude winteravond sleepte ze zomaar met haar achterpootjes. Wars van al dit bleef ze zich op die manier door de kamer voortslepen. Alleen op de bak kwam ze niet, en dat werd toch wel een probleem. Snel belde ik de dierenarts, die speciaal hiervoor in de avond naar zijn praktijk kwam – wel aan de andere kant van de stad. Dus ik laadde Meisje in de transportrugzak – aan vier kanten gaas, doorgaans verfrissend, nu veel te kil – en voor de zekerheid wikkelde ik Meisje maar in de dikste wintersjaal die ik vinden kon. Haar paspoortje schoof ik onder haar kont, en zo ploegde ik de hele drie kilometer door de bevroren stad naar de praktijk. Een zijdeur ging open, en wolkjes stoom blazend stapten we naar binnen.
Meisje toonde zich meteen fier. Ze stapte op vier poten uit de tas op de behandeltafel en ging ook niet stilzitten. Van haar falende achterpootjes was amper nog wat merkbaar. Adrenaline hield haar op de been. De dierenarts keek haar eens aan. ‘Gezien de symptomen zou ze een bloedklonter moeten hebben, maar dat zou dan nu hels pijn moeten doen. Katten die dat ervaren, liggen te creperen op tafel, en moeten we direct uit hun lijden verlossen. Dat heeft zij zo te zien niet.’ Meisje illustreerde dit door lenig van de tafel op de grond te springen, van daar weer op een stoel, en zo op het aanrecht waar interessante instrumenten lagen. Snel pakten we haar op en zetten haar weer terug op de behandeltafel. De dierenarts voelde haar lendenen en bespeurde niets vreemds. ‘Een korte inzinking’ zei ze tenslotte, en stuurde me weer door de sneeuw naar huis. Meisje gedroeg zich nadien voorbeeldig.
In het voorjaar ging haar conditie toch weer achteruit. Soms sleepte ze een rondje, dan liep ze weer. De dierenarts kon weer niets vinden. Toen ik een avondje van huis was, liet ik SR op haar passen, voor het geval ze in nood zou raken. In de koude maar zonnige februaridagen liet ik haar even op het achterbalkon op tafel liggen – ik had toen nog geen kattenluik – en genoot van haar terwijl ze de vroege lentezon opsnoof en uitgebreid omrolde. Zou ze nog graag een zomer buiten meemaken?
Maar het mocht niet zo zijn. Het slepen werd in een weekend rap frequenter, ze kon de bak weer niet bereiken. Het huis werd vlug een zooi, Meisje schaamde zich duidelijk. Als ik thuiskwam lag ze ergens, hees ze zich op, kwam ze naar me toe, volgde ze me tevergeefs. Ook deed ze nog meermaals per dag haar ronde door het huis, nu slepend. Dit kon zo niet langer. Ik belde de dierenarts en maakte een afspraak op de eerstvolgende middag. Die nacht maakte ik een mandje naast mijn bed, waar Meisje in slapen kon. Maar dat vond ze niet genoeg. Midden in de nacht klauwde ze zich een weg omhoog aan de beddenrand, en werkte zichzelf hoe dan ook omhoog tot ze uitgeput naast mijn kussen lag. Ik was bang haar in mijn slaap van het bed te duwen, en zette haar met dikke tranen terug in haar slaapmand. Daaruit klom ze die nacht nog meermaals omhoog. Alsof ze wist dat het haar laatste nacht was.
De volgende ochtend stond ik op en maakte ik me klaar om naar mijn werk te gaan. Vriend Boes was in huis, en hij hield me tegen – pas achteraf daagde me waarom. ‘Bel je baas en meld je ziek’ zei hij stellig. Ik was verbluft. De afspraak was in de middag, ik kon niets doen hier! Ik kon… mijn overtuiging, eender Meisje, dat de wereld gewoon moest doorgaan, was té rotsvast om anders te kunnen denken. ‘Bel hem nou.’ Ik belde mijn baas en die zei zonder enig omhaal ‘ja natuurlijk blijf jij thuis, neem de hele dag maar vrij.’ Verbouwereerd ging ik op de bank zitten en zag door dikke tranen heen, hoe de ochtend aan me voorbijtrok. Meisje lag tegen me aan. Af en toe jammerde ze ongemakkelijk en dan zette ik haar in de kattenbak. Moeizaam kwam er wat uit, en dan wilde ze weer weg.
Toen vlak voor de middag de zon doorbrak, ging ik met haar naar het balkon. Ze lag op mijn schoot en mijn tranen drupten in haar vacht. Ze was er heel kalm onder. Ik legde haar in de zon tegen de balkonmuur en ze genoot van de warmte. Zo zou ze graag de zomer nog doorbrengen, als het maar had gekund. Maar het zou niet kunnen, haar lichaam was op, al dacht haar kopje nog razendsnel. Afwachtend sloot ze haar oogjes en strekte haar voorpoten nog eens uit. Ik wist, het werd tijd om te gaan.
We tilden haar in een warme grijze mand – geen riempje, niks. Ze liet zich rustig vervoeren naar de dierenarts om de hoek. Op de behandeltafel strekte ze zich weer uit, voor de laatste maal. Die bijzondere, kleine poes, met de pluimpjes uit haar oren. Een verre voorouder was een boskat geweest, haar moeder waarschijnlijk ‘gewoon’ een kleine cyperse. Wild was ze altijd gebleven, maar manieren had ze keurig aangeleerd. En nu lag ze hier, en al het vuur in haar was gedoofd. We brachten haar in slaap, eerst licht, toen door, naar het onomkeerbare. Haar grote ronde ogen keken in het hiernamaals. Poes Meisje was niet meer.
maandag
De week voor de CCC is hectisch. De laatste werkdagen, borreltje hier, etentje daar… en na een ogenschijnlijk kalm weekend met Michel zitten we dan op dinsdagavond bij zijn moeder voor haar verjaardag. Gelukkig – alsof ze wist wat ik ging plannen – viert ze het een dag voordat ze echt jarig is. Mijn tas ligt thuis al op tafel, alle outfits ingepakt, alle geeky dingetjes bij elkaar geraapt. We slapen die nacht in mijn huis, opdat de poezen nog even aandacht krijgen en Michel de komende dagen alleen voor eten langs hoeft te komen.
Iets in me vindt het ironisch, dat ik deze stroom aan hectische dagen ga opvolgen met vier nóg hectischere dagen. Gelukkig heb ik mijn treintickets met korting kunnen kopen (Enschede en Hengelo zijn Duitse stations!) en heb ik geluk met mijn slaapplek: nichtje Sarah is met haar gezin naar familie in Spanje (dat is wel jammer) maar daardoor kan ik wel in haar huis verblijven, want haar zus Hanna leent mij de sleutel. Ik heb een heel appartement voor mezelf, met zacht warm bed, at no cost!
De antitenne
In deze column staat één klein onderwerpje centraal, dat ik gelijk bij naam noem: de Mirena-spiraal. Ik wandel inmiddels met mijn tweede exemplaar rond, en als het aan mij ligt volgen er nog veel meer. Vanaf hier noem ik hem voor het gemak de ‘antitenne’, omdat het anticonceptie is in de vorm van een zes centinmeter lange kunststof witte antenne. Ik beloof alvast: geen ongemakkelijke intimiteiten, geen materiaal waar je van kunt flauwvallen. Maar is dit te persoonlijk voor je, lees dan een andere column.
Het is maandag, 15 juni 2015. Enige tijd voor vandaag heb ik de dokter gesproken over het laten zetten van de antitenne. Ik ben al die anticonceptiepillen, die ik overigens keurig slik, wel beu. De kosten zijn nog tot daar aan toe, maar voor de terugkerende hoofdpijn en de gebruikelijke ongemakken per maand is de antitenne een perfecte oplossing, volgens mij. Daarbij, mijn kinderwens is zero. Wat kan er misgaan?
Het eerste dat misgaat is het zetten, naar mijn wens, bij de vrouwelijke arts op mijn huisartsenpost. Ze is namelijk zelf behoorlijk zwanger (onbegrijpelijk) en haar verlof houdt haar wel een paar maanden thuis. Goed voor haar, niet voor mij. Ze maakt voor mij een afspraak met een vrouwelijke arts op een praktische locatie: op steenworp afstand van mijn werk, in de lunchpauze.
Wel moet ik op die maandagochtend eerst ‘de benodigdheden’ ophalen bij mijn apotheek, die twee kilometer van mijn huis ligt – en niet in de richting van mijn werk. Mijn arts heeft me beloofd dat ik een uur vooraf een sterke pijnstiller slik, opdat ik van de hele ingreep minder voel. Die zal ik dan wel op moeten halen.
Gehaast fiets ik die ochtend naar de apotheek en kom na enig wachten aan de beurt. ‘Er ligt iets voor me klaar, voor een eh, ingreepje, vandaag’ meld ik beleefd. De assistente draait de molen met bestellingen rond en knijpt haar ogen tot spleetjes. ‘Naam?’ Ik zeg mijn naam. ‘Er ligt niets voor u, mevrouw. Weet u zeker dat…’ ik zucht inwendig. Dit is hier eerder gebeurd. Ik moet eens een betere apotheek zoeken, maar dat is voor een andere dag. ‘Er is mij sowieso een pijnstiller beloofd’ en ik leg uit van de ingreep. De assistente knikt en denkt diep na. Ze overlegt met haar meerdere en verkoopt me tegen een achterlijk bedrag twee zware pijnstillers, die moeten doen wat me beloofd is. Ik mag er maar anderhalf van, dus ik moet eentje even doormidden hakken, lukt me dat? Ik zucht, knik, en druip af. Al deze adrenaline gaat die pijnstiller straks niet veel helpen.
Buiten spring ik onmiddellijk op de fiets en race naar mijn werk, want ik ben al behoorlijk laat.
Om elf uur sluip ik naar de bedrijfskantine en leg de pijnstillers op het glanzend zwartmarmeren keukeneiland. Als een echte pro hak ik met een broodmes de pijnstiller in tweeën en drogeer mezelf. Rustig keer ik weer terug naar mijn werkplek en maak tot aan de pauze mijn klusjes af. Dan stap ik op de fiets naar de voor mij nog onbekende arts.
Na een minuutje in de wachtkamer loopt er een jonge vrouw met een witte jas op me toe. Ze stelt zich voor als de assistente die mijn antitenne gaat plaatsen. ‘Ik doe dit voor het eerst’ zegt ze gelijk met een grote lach. Ik verstijf. Waarom zij!? ‘Nou, voor iemand die hier niet regulier patiënt is, bedoel ik’ corrigeert ze zich gelijk als ze de paniek in mijn ogen leest. ‘Kom mee, waar heb je hem?’
Ik verstijf voor de tweede keer. Met ‘hem’ bedoelt ze dus de antitenne. ‘Die is hier toch’ probeer ik nog. ‘Nee, die had je bij de apotheek moeten krijgen.’ ‘Ze hadden geen bestelling voor me, ik heb de pijnstiller moeten kopen.’ De assistente zucht ook eens en neemt me mee naar de receptie. Ze pakt de telefoon voor een belrondje. ‘Vaak hebben apotheken die dingen gewoon wel liggen. Ik bel eerst even naar jouw apotheek, die is het dichtst bij.’ Gelijk heeft ze beet, ik zie het in haar ogen. Dan knijpt ze haar lippen op elkaar en legt haar hand op de hoorn. ‘Ze hebben er wel één’ zegt ze me vriendelijk ‘maar die is gereserveerd voor mevrouw Ulrich.’ We knikken naar elkaar, zij zet haar pokerface op, en zegt dat ‘die mevrouw Ulrich’ hem dan wel even op komt halen. Ze legt neer en kijkt ongemakkelijk. ‘Ja, je moet toch zelf gaan. Ik kan hier niet weg. Maar, je bent zo terug. En het zetten is zo gepiept.’ Dus ik vertrek.
Weer fiets ik de hele weg, langs mijn werk, langs huis, naar mijn apotheek. Ik wandel binnen en trek één strakke lijn door naar de balie. Dat heeft de doktersassistente me net toegezegd. Verschillende wachtende klanten kijken boos om. ‘Ik ben mevrouw Ulrich’ meld ik de assistente aan de balie zonder omhaal ‘en ik kom mijn bestelling ophalen. Die van vanochtend.’ Tot mijn ergernis zit de beloofde pijnstiller er zelfs bij. En de doos met de antitenne is gerust tachtig centimeter in lengte. Was ik al bang? Dan ben ik dat nu zeker.
Maar, een diepe zucht en ik ga weer. De doos van de antitenne steekt heel de rit vrolijk uit mijn fietstas. Gelukkig weet geen kip wat dit is, vertel ik mezelf. Hijgend zet ik mijn fiets weer voor de huisartsenpraktijk. De assistente heeft op me gewacht. De pauze op mijn werk niet – excuses maak ik straks wel.
Braaf laat ik me weer meenemen de behandelkamer in. De voor menig vrouw welbekende procedure volgt. De grote doos blijkt, naast de kleine antitenne, ook een vrij lange peilstok te bevatten. Ik ben mooi gemiddeld, het zetten is inderdaad zo gepiept, en dan zit ik weer overeind. Ik ben blij, en de assistente ook. Dit was echt niet haar eerste keer, maar wel eentje die de boeken in gaat als ‘apart’…
woensdag
We hebben vannacht bij mij thuis geslapen, niet erg goed, maar het moet maar. Ik pak de laatste spulletjes in, we ontbijten, en dan gaan we om tien uur met de auto naar station Hengelo. Michel parkeert naast zijn kantoor, wat een gemak. We kopen nog even een pak stroopwafels bij de Albert Heijn op het station, en dan wandelen we door de kou en wind naar het perron waar de Duitse boemel zal vertrekken.
Ik zie in het kantoor Mike zitten, voorheen mijn werkgever. Hij is gefocust op zijn scherm en kijkt niet terug. Ik heb deze boemeltrein vaak zien staan toen ik nog bij Epartment werkte. Nu stap ik er echt in. Michel staat te koukleumen, dus ik geef hem een stevige knuffel en een kus en ga dan zitten.
De boemel vindt zijn weg noordwaarts, langs Oldenzaal, naar Bad Bentheim. Het zit behoorlijk vol. Een Nederlands-Engels koppel tegenover me wil ook eigenlijk niet hun spullen van de bank halen voor een dikke Duitse man, wat onbeschoft. Ik word omringd door jongeren die, van wat ik op hun telefoons zie, naar Bad Bentheim zijn gegaan om hippe foto’s van zichzelf op een brug te maken.
Vrij snel, in een uurtje, bereiken we Osnabrück al. Het voelde als een busritje. Ik steek over op het winderige perron en zie dat dit echt wel een station met meerdere lagen is. Ik moet naar boven, maar daar kan ik alleen op het koude perron wachten. Lijkt me geen goed idee. Daarom wacht ik een twintig minuten in de verwarmde wachtruimte en wandel dan rustig naar mijn ICE.
Het is een volle trein. Ik had beter kunnen reserveren, maar here we are. Ik vind gelukkig een plek voor mijn trekkingrugzak in het bagagerek, en een plek voor mezelf naast een aardige dame. Lezend komen we de tijd door. Na een paar uur bereiken we Bremen, Hamburg, en dan op Dammtor is het mijn beurt om uit te stappen.
Hanna staat me al te wachten. Na een dikke knuffel en blij gekwetter gaan we eerst naar Sarah’s huis. Ze laat me binnen en toont me snel waar alles is wat ik mogelijk nodig heb. Prima. We kletsen nog even bij over van alles dat intussen gebeurd is, en Hanna vertrekt weer naar haar nieuwe appartement. Ze zal daar de komende dagen klussen.
Ik pak uit en richt mijn kleine rugzakje in voor het eerste bezoek aan de CCC. Het duurt allemaal wat langer dan verwacht, maar tegen vieren ben ik weer op locatie. Er is geen rij voor de polsbandjes meer, ik heb hem zo. Ik wil eigenlijk gelijk naar een lezing, maar ik verdwaal direct. Andreas appt me waar ik ben.
Ik denk dat een beginnerscursus CCH me goeddoet, dus ik verschans me bij ChaosPost (het interne postkantoor) en laat Andreas me daar vinden. Samen vertrekken we naar een lezing. Het is echt een wirwar van gangen en routes, veel minder logisch dan de Messe Leipzig met z’n strak rechte stratenplan. De zalen liggen hier onder en naast elkaar als in een bioscoop. Ik grap dat ik aan het einde van deze vier dagen eindelijk zal weten wáár alles ligt, en dan kan ik weer naar huis. Ook merk ik op dat zaal G, oftewel ‘de G spot’ wel het moeilijkst te vinden is van allemaal. Andreas moet toch tegen zo’n grapje kunnen, maar hij kijkt best verwilderd.
We kijken een talk en gaan dan buiten op zoek naar wat te eten. Er is een Thais standje, waar de Mango Lassi’s een prachtige 4 euro kosten (hey, het is een beurs…) met inmiddels een enorme rij aan wachtenden. Buiten zijn nog meer standjes, weet Andreas. Daar zijn ook zijn vrienden; die willen graag elders, in een restaurant eten. Dus verzamelen we buiten, ieder haalt zijn jas (ik ontvouw die uit mijn tasje) en we gaan de straat op. Eén van de vrienden (die ik kennelijk vorige keer al heb leren kennen, al was dat vier jaar geleden) was zo eigenwijs niet zijn jas mee te brengen. Die regent in een mum van tijd helemaal nat, dus die neemt de afslag station en gaat naar de McDonalds. Wij lopen door en komen bij een prachtig vol restaurantje genaamd Green Papaya aan. We krijgen nog net een tafel voor vijf en eten er heerlijk. Ik drink zoals het daar hoort, papayasap. Net vandaag over in een boek gelezen.
Na het eten gaan we terug en kijken nog wat talks. Laat in de avond zal ook een show zijn – niet Hacker Jeopardy, want ze hebben iets nieuws experimenteels bedacht. Echter, als ik net tien minuten in de zaal zit, appt Andreas me van ergens elders (heel attent) of ik aan de laatste bus terug heb gedacht. Snel zoek ik die op, en verrek, die gaat in vijftien minuutjes. Daarna gaan er wel per uur nachtbussen, maar eigenlijk klinkt de normale bus me beter.
Dus kijk ik de show niet en spring op de bus huiswaarts. Het is donker, koud en regenachtig, maar het is heerlijk om in een warm appartement aan te komen en alles voor jezelf te hebben. Ik poets mijn tanden en duik lekker mijn bed in.
donderdag
Vandaag probeer ik op tijd wakker te worden, maar poeh, zelfs al was het niet laat gisteren, het voelt nu nog te vroeg. Ik heb weer ruzie met het rolgordijntje, maar heb nu een soort hack gevonden om hem weer te laten oprollen tot bovenaan.
Ik zoek in de keuken naar wat brood (helaas, gisteravond niet meer kunnen kopen) en maak koffie met mijn HandPresso. Dat gaat allemaal redelijk. Het brood is taai, maar met een beetje honing wel te eten.
Het lukt me niet om op tijd bij de eerste lezing te zijn. Hij is ook in Saal 1, waarvan ik telkens denk dat die gewoon rechtstreeks bij de ingang is, maar niets is minder waar. Je volgt de pijlen de trap op, dan door een kluwen mensen, nog een trap op, en dan opeens sta je voor de zaal. Bonus: je bent dan ook gelijk dicht bij de ‘onbereikbare’ zaal G, die ernaast ligt.
Ik sluip binnen en trek mijn jas uit aan de zijkant van de zaal. Snel prop ik alles in de tas en ga naast een jongen in het publiek zitten. Ik merk op dat Saal 1 zo luxe is, dat er in alle stoelen onder de armleuning een stopcontact zit. Hendig voor het opladen van je telefoon en laptop!
Na de lezing draal ik even rond en probeer dan in zaal G naar een leuke andere lezing te gaan, maar helaas. De zaal zit al vol. De Engel voor de deur probeert de laatkomers buiten te houden, maar kan niet tegelijkertijd checken of er binnen, door een defragmentation dance, nog plaats vrij is gekomen. Dus hij houdt ieder van ons tegen. En hoewel ik dat eerst in mijn eentje was, staan we er nu al met z’n tienen. Ik voorzie dat ik tussen al die brutale mensen niet meer degene ga zijn die als eerste binnenkomt, dus ik taai af.
Ik ga naar beneden naar ChaosPost en schrijf leuke kaartjes. Ze kunnen ook gelijk op de post. Een paar kaartjes houd ik voor mezelf. Het wordt weer tijd om naar een lezing te gaan, dus ik probeer snel naar Saal G te komen. Ik loop verkeerd en kom veel te laat bij de zaal aan. Wéér is hij dicht, en wéér wil de Engel ons niet binnenlaten! Ik heb er genoeg van.
Ik pak mijn telefoon en bel Hanna. Ze is nog in haar nieuwe appartement, klaar met schilderen, maar wil best wel even blijven. Ik kan binnen 25 minuten daar zijn, dus ik beloof dat en spring op de trein naar Altona. Inderdaad, doordat het verkeer meezit ben ik ook echt gauw daar. Ik loop rechtstreeks naar de Ikea, zoals ze heeft aangegeven, en vind dan haar appartement snel genoeg. Ze heeft echt niets te veel gezegd; het is er gelijk om de hoek (desondanks midden in een drukke winkelstraat) en vanaf haar achterbalkon kun je het dak van de Ikea gewoon zien. Ze zegt me ook al dat dat de ergste valkuil zal zijn; ze wil eigenlijk hier niet té veel spullen, en graag tweedehands, maar… ja die Ikea zit zo dichtbij.
Ze geeft me een rondleidinkje door haar nieuwe, grote appartement, waar ze samen met Yannick zal gaan wonen. Het is nog kaal, maar het is heel mooi gelegen voor een stadsappartement. Als ik er over een jaar terugkom, belooft ze, is het helemaal spic-and-span ingericht. Aansluitend stelt ze voor om dan bij Ikea te gaan lunchen. Goed idee!
We zetten ons in het restaurant van de befaamde winkelketen en nemen beiden een pompoensoepje. Ik sluit af met groene jellypudding waar Hanna ook een hapje van neemt. We kletsen wederom bij. Hanna gaat met me mee naar het station, want ze wil wat winkelen in het centrum. Na kerst is alles goedkoper, zegt ze. Ik wil bijna mee, maar bedenk me dan hoe vol mijn kasten al zijn. Hanna gaat wel even mee naar de CCC. Ze mag binnen tot aan het lintje, dus ze kan even rondkijken hoe groot en modern het gebouw geworden is. Ze was hier in het verleden al eens voor een CCC-feestje. We zeggen weer gedag, zij gaat de stad in, ik het gedruis hier.
Ik volg aansluitend een aantal talks, houd een beetje app-contact met de Duitse vrienden. Dan maak ik een rondje door de assemblies, want ik had het nog niet gezegd, maar Jelle bestookt me vanaf thuis met nieuwsgierigheden naar de CCC, en ik moet van hem even de groetjes gaan doen bij de DIVD. Ik vind dat altijd zo’n loze term, ‘de groetjes gaan doen’ maar hé, ik zal mijn neus daar even laten zien. Als ik ze herken tenminste, want ik heb ze alleen twee jaar geleden op MCH op een podium zien staan.
Ik wandel door de assemblies, een beetje verlaten, kan de Nederlandse enclave ook niet echt vinden. Dan stuit ik in een hoekje op de DigitalCourage stand, die ik van járen terug ken. Toen hadden ze een hoekje om een LichtbildAusweis te laten maken, en dat heb ik toen gemist. Het was toen tien euro, nu vijftien… maar ik wil er nog steeds één. Dus ik ga in de rij staan en volg de gesprekken. Ik blijk naast een Nederlander te staan, en er komen nog een Nederlandse dame (Marieke) en heer bij. Ze blijken van de DIVD te zijn! Dus mooi, heb ik die gevonden.
Zodra we ons LichtbildAusweis in bezit hebben brengen ze mij naar de Nederlandse enclave (surprise: heel veel bekende gezichten!) en blijf daar een tijd hangen. Nederlanders lopen af en aan, ik drink mijn eerste Tschunk van het evenement, klets wat bij met één en ieder. Dan wil ik naar het toilet, maar ga eerst mijn glas inleveren (voor Pfand). Bij de bar kom ik Marieke weer tegen, en die bestelt prompt nog een Tschunk voor me. Ik geef haar maar een slokje, wat een gift zo ineens. Ik hoefde niet heel nodig naar het toilet, dus laat nu maar. Ik drink mijn Tschunk bij de enclave op, en dan is het toch echt tijd om die nachtbus op te gaan zoeken.
De nachtbus is mudjevol, maar hij rijdt wel lekker rechtstreeks naar mijn bestemming. En dan kan ik mijn bedje in!
zondag
Vandaag wil ik wel op tijd zijn voor de eerste lezing om elf uur, maar ik moet vooraf – of tussendoor – nog even wat errands runnen. Geplande taakjes doen dus. En dat kan beter bij Sarah om de hoek, dan in het centrum, want als ik dingen koop moet ik er de hele dag mee rondlopen. Dus, eerst even rondje om het blok hier.
Ik eet ontbijt – nieuw brood, helaas wel van dat Duitse brood dat praktisch roggebrood is. Ik smeer er honing op, zet koffie. Pak mijn tasje vol en ga eerst maar eens naar de winkels hier.
Ik loop noordwaarts, rechtsom, en kom in het winkelstraatje waar ook de U-Bahn stopt. Ik moet nog een blokje om en dan ben ik er: Cupcake Heaven. Een ogenschijnlijk klein onbekend zaakje waar ze heerlijke gebakjes verkopen. Duur ook. Dus ik koop een Wertbon – waarop ik word gecorrigeerd, het is een Gutschein – van een tientje. Door naar de supermarkt, maar eerst kom ik langs de boekwinkel. Ik weet dat Sarah en Marcos een jaarplanner hebben waarop ze hun eigen en gezamenlijke afspraken schrijven. Er moet vast een nieuwe komen, dus geef ik ze die cadeau. Ik koop een gelijkende en neem hem in een dubbel papieren tasje mee. In de supermarkt ga ik direct naar de kassa, waar een goed geluimde grijsharige dame me helpt. Ik wil een cadeaukaart van 40 euro en ik wil pinnen. Eerst zoekt ze die betreffende cadeaukaart, want die ligt alleen nog bij andere kassa’s. Dan mislukt het pinnen. Achter me vormt een rij. ‘Weet je wat, ik ga wel even naar de ATM buiten’. Zij belooft de kaart te bewaren, ik ga buiten pinnen, en sta even later weer aan haar kassa. Maar de rij is amper weg – haar kassa is na mijn mislukte pintransactie ‘gejammed’!
Een oude heer voor me lacht hartelijk. ‘Dat krijg je met zo’n Nederlandse bankkaart. Die doen dit altijd.’ ‘Gek’ zeg ik ‘Ik pin in Gronau ook bijna wekelijks bij de Edeka en daar doet hij het prima.’ ‘Maar het zijn ook al die hackers in de stad’ vertrouwt hij me toe. Daarop steek ik mijn pols omhoog en toon hem het CCC-polsbandje. ‘Daar behoor ik ook toe.’ Met grote ogen doet hij een stap achteruit.
De kassa wordt gelukkig door een oppermanager ge-un-jammed en dan kunnen we weer. Pinnen mag ik die beurt niet, ik betaal ook rustig contant.
Ik breng alle spulletjes thuis, leg de cadeaukaarten in zicht op tafel, en vertrek naar de CCC. De kaartjesautomaat in het U-Bahn-station wil mijn pinpas ook al niet slikken. Na herhaaldelijk aandringen krijg ik toch een Nahverkehr-kaartje. Ik loop weer naar boven en stap op de bus naar de Messe. Uiteraard heb ik de talks die ik wílde volgen, gemist…
Dus wandel ik eerst maar naar de tafels waar DIVD zich verschanst, in de assemblies. Daar zet ik me rustig aan tafel tussen de mensen, eet wat negerzoenen, luister naar mensen. Tegen twee uur ga ik naar Saal 1 om daar een talk over ‘Social Engineering’ te kijken. Die is best leuk.
Daarna hobbel ik naar zaal G. Die kan ik inmiddels wél vinden, en gelukkig ben ik op tijd. Een talk over bijzondere Gamma Ray bursts (en BOATS, deze grap is leuker in het Engels) begint. Twee wetenschapsters in de astrofysica vertellen ons hoe leuk het ontdekken van zulk soort erupties is.
Na de talk blijf ik zitten, want er komt er een achteraan over ons zonnestelsel in z’n geheel. Een aardige wetenschapper met een enorme pluisbaard vertelt ons enorm amusant over al onze planeten, want ja – hoeveel zijn het er nou eigenlijk? Ooit hadden we er acht, toen werden het er negen (fair), tien, elf, twaalf, twaalfhonderd (!) en nu mag Pluto niet meer meespelen, maar ontdekken we wel allemaal waardig gruis ver achter Neptunus – dat we weer niet willen laten meetellen, want voor we het weten zitten we weer op twaalfhonderd! We lachen wat af tijdens de zeer duidelijke en vermakelijke talk.
Ondertussen gaan er over de 37C3 groepsapp, waar ik door Andreas aan toegevoegd ben, al allemaal berichten over uit eten gaan. De club wil weer graag naar Green Papaya aan de overkant van de straat, waar we woensdag ook zaten. Liefst snel ook, want zodra de Jahresruckblick in Saal 1 voorbij is, zal de chaos losbarsten en wil íedereen eten. En we waren met z’n 16.000’en, herinner dat goed, dus we moeten in het restaurant zitten voordat de meute daar kan zijn.
Ik wandel bij de laatste vragen weg uit de planeten-talk, en beloof de vrienden om binnen tien minuten aan te schuiven. Snel haal ik mijn jas, buff, en baret uit mijn tas (ik ben echt vliegensvlug geworden in omkleden naar deze zeer compacte overkleding) en stap stevig door naar het restaurant. Daar schuif ik als laatste aan, de groep heeft al besteld. Ik weet snel een mango lassi te krijgen en vraag er een bord mixed sushi achteraan. Ik krijg mijn gerechten vlak na mijn tafelgenoten, mooi zo.
Ik eet stevig door, maar sushi en mango lassi vullen toch wel. Meike, die naast me zit, informeert langs haar neus weg of het smaakt. Ik wijs wat sushi aan en realiseer me dan de hint. ‘Wil je dat ik dooreet?’ ‘Nou ja sommige mensen willen om 19.15 bij de volgende talk zijn’. Well played, denk ik, maar hey het is fair, zij waren hier op tijd. Ik zeg dat ze wel mogen afrekenen en me achterlaten, maar de groep staat er dan weer op dat we samen vertrekken. Dus ik eet lekker door aan mijn sushi en in een mum van tijd kunnen we afrekenen en vertrekken. Het restaurant helpt ons door ons allemaal apart af te laten rekenen, wij helpen hen door allemaal apart fooi te geven. Ik zeg je, met een groep van zes loopt het totaal aan fooi al gauw op tot een kleine zevende maaltijd.
We wandelen terug over het kruispunt. Er steekt toch wel wat wind op, brr. De Duitsers blijven fanatiek Engels praten in mijn bijzijn, ook al weten ze dat ik hun Duits prima kan verstaan. Ach ja.
We bereiken de CCC en gaan ons weegs. Ik ga helemaal naar boven naar zaal Zuse, voor het eerst, en ontdek dat het een heuse bioscoopzaal is. Ik vlei me in een zachte donkerblauwe fluffy stoel en hoor een verhaal aan over het preserveren van digitale kunst. Het probleem van digitale kunst is dat de hardware waarop het draait, op een dag uit de running raakt. Houd je dan je systeem? Houd je een backup? Koop je heel eBay leeg om al die archaïsche apparaten achter de hand te hebben?
Ik zit er een beetje bij zo van ‘waarom maak je überhaupt digitale kunst… en waarom maak je die digitale kunst dan zo specifiek afhankelijk van één type device’? Ik zie hier redenen waarom ik op de AKI nooit wild werd om hetgeen ik goed kon tot kunst te verheffen: het was simpelweg niet bestand tegen de tand des tijds, en dat vind ik wel een grondbeginsel van kunst. Hoeft niet, maar voor mij wel.
Het is een vermakelijke talk en ik ben weer geïnformeerd. Voor techneuten die respect hebben voor kunst: er is een wereld aan banen in de preservatie, ga je gang.
Daarna wandel ik rustig naar zaal G, hoewel, … rustig? Mijn onderbuik laat opeens wild van zich horen. Al die rare snacks die ik de laatste dagen heb gegeten, afgetopt met kakelverse sushi… daarvan is batch één nu klaar om mij weer te verlaten. Ik richt me op zaal G, maar zoek tegelijk even een zeer ver verscholen toiletblok met een liefst heel korte rij. Gelukkig. Na tien misleidende bordjes (jawel, ook de toiletten rondom Saal G zijn onvindbaar) zie ik een damestoilet met een korte rij en drie hokjes. Na even ongemakkelijk wachten verschans ik me in het achterste hokje dat vrijkomt en blijf daar vijf minuutjes. Dan kan ik goed geluimd de zaal in. Ik ben gelukkig nog op tijd!
Ik zit naast een Zwitserse jongen en zijn maat. Ik herken hun afkomst aan hun heerlijke accent. De talk gaat over het emuleren van wat er op een Game Boy (ja, dat doosje uit 1990) -scherm afspeelt, op andere devices. De spreker is werkelijk handig. Hij heeft een eigen PCB laten maken met een gestandaardiseerde mini Raspberry-chip erop. Door die tussen de Game Boy en het spelletje te klikken, kun je de beelden opslaan in het geheugen op de PCB, en daarna uitlezen. Het is echt geweldig leuk, helemaal wanneer hij ter voorbeeld het spelletje Prehistorik laat zien. Dat heb ik gespeeld als kind! Ik kan het gelukkig een beetje delen met mijn Zwitserse buren.
Daarna blijf ik zitten, want er komt een leuke talk aan (achteraf één van de populairste van deze CCC): hoe bouw je een onderzeeboot (en blijf je leven)? Mijn Zwitserse buren zijn ook blijven zitten, ze lijken het wel gezellig te vinden naast mij. Vol enthousiasme laten we ons meevoeren in het verhaal van twee Duitse jongens die zelf een U-Boot hebben gebouwd met als basis een grote gastank. Jawel, die hebben ze gewoon op eBay opgesnord, uit iemands voortuin gehaald, en thuis helemaal tot een duikboot verbouwd. Na veel hilarische ongemakkelijkheden, tests, vervoer naar een meertje, én aanvaringen met de havenpolitie… konden ze eindelijk duiken! Ze krijgen echt meermaals applaus om al hun toeren.
Eigenlijk wil ik hierna nog een talk blijven zitten, namelijk één over een emulator voor Apple-devices, maar… mijn hoofd is gaar, en mijn buurmannen vertrekken ook. Ik wandel de zaal uit en lees in mijn app-groepje dat er al Tschunks gehaald worden. Het is ook bijna twaalf uur! Andreas heeft zelfs al een Tschunk voor mij gehaald, of ik even naar beneden naar de Uptime Bar kom? Dat kan ik natuurlijk niet afslaan…
Als ik de groep eenmaal vind is mijn Tschunk al gesmolten. Dat maakt ‘m alleen maar beter, want je krijgt eigenlijk een glas vol ijsblokjes, met een beetje Club Mate en nog minder rum. Maar zo verworden tot vloeistof heb je dan een boel te drinken! Ik wijs de jongens op de U-Boot, die gewoon pal naast ons in deze hal staat, en vertel ze hoe leuk de talk was. Daarna lopen we met onze Tschunks een rondje door de assemblies. Ik laat ze de Nederlandse assembly zien en ze snaaien mooi even stroopwafels.
Eerst gaan we naar de garderobe en pikken daar Meike en wat jongens op. Dan gaan we een zaal in waar een soort rave party aan de gang is. Ik kan prima dansen met mijn rugzakje op mijn rug (met laptop, jas en alles erin!), ik heb mijn oordoppen in, dus go. Het is ongeveer de slechtste plek om met Andreas een gesprek over relaties te filosoferen, maar we doen het wel. Na een tijdje worden we moe van het feestje en doen een rustig rondje door alle hallen heen.
We willen wel even naar de Klo-Party (ja wat nu weer?) ja echt, op de toiletten achter de assemblies wordt een apart feestje in de toiletten gehouden. Daar moet je toch gewoon geweest zijn? Het is wel een Maskenparty dus we grabbelen een fris FFP2-masker uit de voorraad, snoeren ons in en begeven ons naar de toiletten op -1 . Het blijkt, er is één toilettenblok ongemoeid gelaten, en daar kan ik ook mooi even een pipi doen. In het blok ernaast staan twee DJ’s de boel goed aan het dansen te krijgen. Ik dans me een weg richting de wc-hokjes en tref pardoes twee Nederlanders. We steken de draak met een stel Britten door Nederlandse woorden door ons gesprek te gooien. Na een vermakelijk onderhoud ga ik met mijn Duitse vrienden weer naar boven.
We hebben het nu wel even gezien qua drukte. De oordoppen kunnen weer uit, het mondkapje af, we gaan een grote ronde door het hele gebouw doen. Rumor has it dat er boven bij Saal Zuse leuke relaxte muziek gedraaid wordt. Dus hobbelen we naar boven, nog altijd met een smakelijke Tschunk in onze hand. Inderdaad, op het tapijt naast de zaal draaien twee DJ’s leuke deuntjes. Er staan een twintigtal mensen, voornamelijk op sokken, te dansen. In de hoek is zelfs een stel bezig met iets van lindy hop.
Vanaf hier kunnen we uitkijken over de bovenste ring van de vide. De hele welkomsthal is in enkele dagen vol rook uit de rookmachine komen te staan (hoe dit met de sprinklers geregeld is, geen idee) en vanaf waar we staan lijkt de hele hal één grote kleurige vage droomwereld.
We zetten onze lege Tschunk-glazen aan de kant, we dansen, denken niet echt meer na. Ik informeer Andreas nogmaals dat ik nog altijd geen ronde drankjes heb gehaald, en dat als iemand geld wil zien, ik het via hem wel vereffen. Hij wuift het weg, dat hoeft niet. Oké. Leuke nieuwe vrienden, wat kan ik zeggen?
Na een half uurtje check ik even hoe laat de nachtbussen gaan. Enerzijds wil ik deze laatste avond nog lekker lang blijven, anderzijds wil ik die laatste bus echt niet missen. Plus ik begin gewoon een beetje moe te worden, ik ben geen twintig meer. Er gaat over tien minuten een bus – dat zou rennen zijn – en over veertig minuten. Andreas informeert naar mijn plannen. ‘Als ik nu ga, krijg ik spijt’ lach ik hem toe. Maar dertig minuten later vind ik het dan toch echt wél welletjes. De groep gaat nog een rondje door de zalen doen, en ik ga richting huis.
Ik heb deze dag Hanna’s advies opgevolgd en geen dagkaart gekocht. Met twee enkeltjes ben ik goedkoper uit als ik ook daadwerkelijk maar twee ritten maak, en vandaag was dat zo. Ik voer de kaartjesautomaat bij de Dammtor bushalte al mijn kleingeld en krijg een enkeltje terug. Detail is wel dat ik niet direct de nachtbus heb, maar een bus naar Gänsemarkt, waar ik dan het best de U2 nemen kan. Leuk, denk ik, terwijl ik evenlater in het duister het verlaten marktplein oversteek. Maar waar is de ingang van deze U-Bahn dan? Gelukkig vind ik hem ergens in een hoek onder een gebouw en haast me snel naar de eerstvolgende metro. Hop, naar huis, naar bed…
dinsdag
Verbazend genoeg word ik deze ochtend fris en fruitig om negen uur wakker. Wat een verrassing, na zo’n lange feestnacht. Ik lag om drie uur in mijn bed, met alcohol op, en heb dus maar net zes uurtjes geslapen. Nouja, zodra je wakker bent moet je het er van nemen ook.
Ik heb me voorgenomen Hanna even een update te sturen, want zij wil weten waar ze vandaag aantoe is. Dus ik zet in een appje uiteen hoe laat ik waar wil zijn en hoe laat mijn trein vertrekt. Ze reageert al snel, met het voorstel om de sleutel bij haar huidige huis te brengen, want daar zal ze tot in de middag met een vriendin eten aan het koken zijn. Prima, haar huis ligt voor mij op de route, komt vast goed.
Ik werk mezelf uit bed en pak mijn trekkingrugzak alvast voor een deel in. Ik loop zorgvuldig de badkamer, keuken en woonkamer na, om zeker te weten dat ik daar geen spulletjes heb achtergelaten. Ook prent ik mezelf al in, dat ik áls ik straks hier terugkeer, vast haast zal hebben – je zult zien, zo loopt het altijd! Dus ik moet echt zo veel mogelijk klaarleggen en opruimen. Gelukkig is de eerste en enige talk waar ik heen wil, pas om 13.00 vandaag. Ik doe een afwasje, plaats de cadeaukaartjes duidelijk midden op tafel, en loop weer terug naar de keuken. Daar spot ik tot mijn schrik al een nieuwe jaarkalender – net zo eentje als dat ik voor Sarah en Marcos heb gekocht! Ik aarzel geen moment en pak de door mij gekochte kalender weer in. Die gaat zo terug.
Daardoor loopt mijn planning wel uit: ik ben pas tien over half twaalf bij de boekwinkel, waar ik gelukkig direct de kalender zonder omhaal mag retourneren. Vanaf daar kan ik gelijk op de bus naar de CCC, maar de talk haal ik al niet meer. Hij is ook maar 30 minuten, en om daarvoor nou helemaal naar Saal 1 bovenin te lopen… ik pieker erover terwijl ik het plein naar de beurs oversteek.
Plots zie ik Bart de Belg, en Elger. Ze lopen samen net weg, dus ik hobbel ze achterna en zeg hallo. We lopen daarop gedrieën naar wat blijkt, de McDonalds. Bart verklaart zichzelf bankroet on the spot, en Elger is gewoon mee omdat hij honger heeft in hamburgers. Ik verklaar ze voor gek dat ze dan naar een burgertent gaan, maar hé ieder z’n meug. Pratend gaan we naar binnen, de heren bestellen hun snaai, en we lopen weer terug. We gaan bij de assemblies zitten. Bart heeft een plekje een paar rijen verderop, ik denk bij een Belgische space. Terwijl hij zijn snacks opeet praten we bij over het leven, en het wel en wee van hackerspaces.
Ik verhuis nog even naar de DIVD-tafel, maar wil dan weg. Ik had mezelf voorgenomen om tóch nog even te gaan winkelen. Daarvoor pak ik de bus naar Rathausmarkt. Het plein is, in tegenstelling tot vorig jaar, leeg. De kerstmarkt is alweer opgeruimd. Ik wandel naar de Europapassage en baan me een weg door de meute shoppende mensen, helemaal naar de New Yorker. Ik wil gewoon daarheen, omdat ik er vorig jaar ook wat aardigs heb gekocht, ondanks dat het een verschrikkelijke fast fashion-keten is. Ik loop ditmaal wat rond, maar ben verschrikkelijk teleurgesteld in de kwaliteit en snit van alle mode. Bovendien hangt alles er voornamelijk in maat XS, en heb ik, na een rok gepast te hebben, duidelijk maat XL. Dit is geen winkel voor mij. Heidi, ga weg. Dat moet ook, want het is inmiddels tegen 15:00 en ik moet nog terug naar Sarah’s huis. Zie? Het zou haasten worden, ik wist het.
Ik hop ondergronds bij de metrohalte Rathaus, waar ik vorig jaar een zwerver mijn leftovers van Erdapfel gaf. Ik kan nu twee kanten op: de U3 naar Schlump, of de U2 naar Sarah’s huis. Het perron van de U3 begint hier recht voor mijn neus, die van de U2 liggen verder, buiten zicht. Ze brengen me direct naar huis, maar… wat als dat stiekem een heel eind lopen naar een heel ander station is? Ik maak een snelle keuze en stap in de net arriverende U3. Gelijk besef ik dat deze keus een volgende consequentie heeft: deze U3 rijdt helemaal langs de Speicherstadt, Landungsbrücken, en dan pas naar het noorden. Ik zucht en blijf maar gewoon zitten. Heb ik dit ritje deze winter ook nog eens gemaakt. Als we bij Landungsbrücken bovengronds komen maak ik wel mooi wat foto’s van de ondergaande zon boven de Elbe. Ach, ik kom vast nog wel op tijd thuis.
Op Schlump moet ik overstappen, maar de app geeft me aan dat ik beter een bus dan een volgende metro kan pakken. Goed, doe ik dat. Ik ren naar buiten en rijd met de bus een paar stops mee. Dan nog een stukje van de halte naar het huis… echt, de afstanden lijken kort, maar voor je het weet heb je toch weer een kilometer extra gelopen.
In huis pak ik snel mijn kleine rugzakje om in mijn grote, stop alles bijeen, check nog ten laatsten male alle kamers. Yep, ik kan gaan. Mijn trekkingrugzak voelt vervelend zwaar na al die dagen met het kleine rugzakje. Maargoed, we gaan ook naar huis.
Ik begeef me met enige haast (en dat op hakken) weer naar de metro. Wat zal ik doen? Hanna heeft me een busstop aangeraden, maar de bus komt in 5 minuten, en de metro in 2. Bovendien moet een bus op zaterdagmiddag door het drukke verkeer, en kan een metro gewoon ondergronds doorknallen. Het wordt de metro. Ik reis een paar stops mee tot net voor Hanna’s huis en loop het laatste stuk. Het wordt al schemerig. Hanna is niet meer thuis, maar ik mag de sleutel in haar brievenbus doen. Daarna ren ik weer terug en stap bij Schlump op de bus. Keurig om vijf uur ben ik op station Dammtor… waarom dacht ik ook dat ik het niet ging halen? Hier in Hamburg is op een zaterdagmiddag alles dichtbij. Mijn voeten doen inmiddels wel goed pijn, en ik ben ook aan wat eten toe. Ik merk dat ik door mijn suiker heen ben.
Op het station haal ik snaai voor onderweg en een broodje zalm. Dan opeens staan Andreas en zijn vriendin Angelica voor me. Zij vertrekken tien minuten voor mij, op hetzelfde perron, naar Berlijn. Ik maak kennis met Angelica en we praten wat over koetjes en kalfjes. Dan gaat hun trein, en weldra komt ook die van mij. Door de hoge glas-in-lood-ramen zie ik de neonletters van de CCC nog knipperen. Dag geweldig event…
Ik zit twee uur in de trein naar Osnabrueck. Ik lees, schrijf, stoor me aan rondrennende kinderen. Op Osnabrueck moet ik weer een half uur wachten. Dat is wel het mindere van dit station. Ik verschans me maar even in de boekwinkel en speur wat tijdschriften door. Een jaar-uitgave van een tram-magazine trekt mijn aandacht, maar het is 20 euro, dat vind ik te veel. Ik kijk dus maar plaatjes en leg hem dan weer weg. Tijd om terug naar het perron te gaan. Wat ben ik blij dat ik een warme muts en wanten heb!
Nog een uurtje boemelen in de trein, en dan ben ik in Hengelo. Daar staat Michel me al op te wachten. Ik beloof hem niet vier dagen in één uur te vertellen, maar ik doe het toch. Dat is dit reisverhaal. Tot de volgende!
Fix de kaarten
Het werd oktober, het werd november… en toen ik in december keek, deden opeens alle mooie LeafletMaps het niet meer! Waar lag dat aan? Had ik na een plugin-update niet goed getest? Had ik iets veranderd? Ik begon het mateloos irritant te vinden toen ik na de CCC mijn nieuwe reisroutes niet eens terugzag. Wat zonde!
Dus, op deze mooie vrijdagavond ging ik na één biertje in de VriMiBo naar huis en nestelde me eens lekker met een bord pasta aan mijn laptop. Natuurlijk uren ploeteren, geen vooruitzicht… ik ging ook uit van de dodelijk aanname dat ik te véel kaarten inlaadde, en dat daarom het mechanisme eerst maar eens anders moest. Preloaden, eerst de functie callen en in een variabele proppen… eh… het loste het niet op.
Ik updatete en downgradede mijn dependencies; niks hielp. Vond op het wijde internet ook zo geen gelijksoortige problemen, lastig… ik maakte het natuurlijk laat, fixte zijdelings wat andere langgewilde features, sliep er een nachtje op… en besloot dat het echt moest liggen in de toGeoJSON-conversie van de derde partij. Dus onderweg bij het tankstation in Duitsland zat ik te Googlen. En verrek! Nota bene de maker van de LeafletMaps plugin had ergens een arme ziel geholpen met exact dit probleem!
…mijn MIME-type voor GPX stond om duistere redenen, opeens, sinds vorige maand, verkeerd. De GPX werd nu ingeladen als text, maar dat moest als application/XML. Gauw naar huis dus. Met wat vogelwerk in de .htaccess (waar ik het nooit terug ga vinden in de toekomst, maar ja). In ieder geval: de maps deden het in één keer weer!
Hoera. Ik had inmiddels al zo’n 50 maps geüpload bij allemaal afzonderlijke posts, het zou eindeloos zijn om die allemaal opnieuw te renderen en naar bijvoorbeeld KML (wat een nog geöbfusceerder formaat is) om te zetten. Nouja, ik zeg maar: ik had de online converter al open staan. Gelukkig dat ik het nu zo op heb kunnen lossen!
Model vleugelmoer
De zomervakantie. Een heugelijke gebeurtenis waar ons gezin van vier jaarlijks naartoe leefde. Al vroeg in het jaar bedisselden mijn ouders waar de reis die zomer naartoe zou gaan. Was het een bestemming die door andere familieleden al bezocht was? Die mijn vader van zijn jonge jaren kende? Of waar we bij eerdere vakanties nog niet alles hadden gezien?
Met haar neus in dikke catalogi van Belvilla en Interlux speurde mijn moeder naar hét ideale huisje. Het moest vier mensen herbergen, al dan niet slapend op een bedbank; het moest in een interessant gebied liggen, liefst met wat voorzichtige bergen; niet te ver rijden, en graag met in een naburig dorp een zwembad. Het overkwam ons namelijk onvermijdelijk dat, als wij in de regio waren, er spontaan een hittegolf losbrak. Hoe mijn ouders het ook probeerden, een beetje cultuursnuiven of ander stedenbezoek ging er bij ons dochters niet in. Alles was te warm, dus móesten we naar het zwembad. En liefst niet elke dag naar hetzelfde. Wetende hoeveel gezinnen hun vakantie keer op keer zagen verregenen moet ik zeggen dat wij altijd belachelijk veel geluk hebben gehad.
Waar we niet altijd geluk in hadden was het budget, maar dat leerde ik op latere leeftijd pas. Viel het jaar gunstig, dan stapten we in de auto naar een mooi huisje in het groen. In mindere jaren reden we op de bonnefooi naar een camping, de achteras van ons Opeltje treurig doorgezakt onder het gewicht van de weelde aan kampeerspullen. Zo’n kampeervakantie was altijd een beetje armoe, maar we waren ten minste even weg.
Voor beide typen vakanties moest er natuurlijk een behoorlijke bult gerei mee. Was er in de jaren met huisjes nog ruimte voor speelgoed, gingen we met de tent dan was daar geen denken aan. Zelfs onze kleding kon dan niet in koffers, maar moest in stouwbare grijze vuilniszakken. De achterbak werd geraffineerd volgetetrist na dagenlang pieker- en puzzelwerk van mijn vader. Dat kostte zoveel hoofdbrekens dat we ooit in Parijs arriveerden en op de bodem van de achterbak géén kampeertafeltje aantroffen. Gelukkig hadden we dat maal wel koffers bij ons en dienden die voor de rest van de vakantie als tafeltjes. Bovenop de auto werd een grijze imperiaal met blauwe leren DakZak gesnoerd, opdat er nóg meer mee kon. In mijn herinnering had de DakZak als baal hetzelfde volume als het Opeltje eronder en was de aerodynamica ver te zoeken. Zouden we door een stevige zomerse windvlaag gevat worden, dan zou ons autootje waarschijnlijk in het omtuimelen, als een besmeerde boterham, ondersteboven op zijn DakZak eindigen. Gelukkig is dat nooit gebeurd, maar ik vind het het experiment waard.
Een Opeltje is niet zo groot, toch is zo’n DakZak best hoog om spullen in te tillen en het overzicht te houden. Bij het inpakken voor de huisdeur was dat niet zo’n probleem: mijn vader gebruikte ons eeuwige, stabiele timmerbankje, dat wij ook wel ‘Het Krukje’ noemden. Het Krukje heeft ons hele gezin, waarvan wij nu weten dat de volwassenen de 1.70 niet halen, jarenlang geholpen moeilijke plaatsen in ons huis te bereiken. Het Krukje is onlangs in de vuilcontainer beland, en dat is ook de aanleiding tot deze column.
Echter, daarmee zijn we nog niet bij Model Vleugelmoer. Zie, Het Krukje was een solide dik houten bankje. En daarmee maakte het absoluut geen kans om een plekje in ons reisvehikel te veroveren – terwijl mijn vader het op plaats van bestemming weldegelijk nodig ging hebben. Daar maakte mijn vader een oplossing voor en die heette Model Vleugelmoer.
Hij had er weken op gebroed. Minutueuze maattekeningen op zijn ruitjeskladblok gemaakt. Hout verzameld. Buisjes gezaagd. Toen, vlak voor de vakantie, was het af: een krukje bestaand uit een houten bakje, waarin naast elkaar vier kort verzaagde ijzeren tentbuisjes geklikt konden worden. Haalde je die buisjes eruit, dan pasten ze perfect in vier kokertjes op de hoeken van het bakje. Elk buisje draaide je met een vleugelmoer stevig vast opdat hij stabiel recht bleef staan. En zo had je een enigszins portabel krukje.
Ik hoef niet te benadrukken dat mijn vader verguld was met dit kleine wonder van zijn hand. Twee versies hebben onze vakantieuitrusting gesierd. Helaas hebben ze beiden niet zo’n lang en dankbaar leven gehad als Het Krukje.
Niet heilig
We schrijven 2011. Na mijn afstuderen en op mezelf gaan wonen is de wens tot zingen weer bij me opgeleefd. Hoewel ik woon in Enschede is mijn werk voorlopig in Nijverdal. Dus kijk ik voor een metalband ook wat verder. Ik kan er immers vanuit werk heen, en dan ’s avonds pas naar huis.
Met wat geluk vind ik een driekoppige metalband in een dorpje dat met de trein bereikbaar is. Drie mannen die al enkele liedjes zelf geschreven hebben, en het geen moeite vinden om verder te gaan in de stijl van Evanescence, Epica, en Delain. Nightwish staat iets lager op hun lijstje, omdat die van het padje af lijken met hun keuze voor Anette Olzon. Ze hebben in het verleden ‘een zangeresje’ gehad, dat er echter qua stem niks van bakte, dus die verliet de band en zij bleven over. Ik ben meer dan welkom. Toetsenist Jim roemt mijn ‘gouden keeltje’ al vanaf de eerst avond, en laat goed doorschemeren dat ik met mijn looks het perfecte boegbeeld van zijn ‘female fronted metal band’ ben. Heidi als ik ben zie ik daar niks ergs in.
Iedere repetitie die ik bijwoon, word ik door Jim van het station afgehaald. Gemakkelijk, hij moet toch met de auto om zijn dure klavier te vervoeren. Hij heeft wat weg van zanger Robbie Williams maar dan met wat meer rimpels, een buikje en een typisch Twents karakter. Na een repetitieavond kom ik een keer bij hem thuis theedrinken. Hij is huisvader, zielsgelukkig getrouwd met zijn leuke vlotte vrouw Marie, en heeft een paar energieke tienerdochters rondrennen. Het geloof zit er goed in, dat steken ze niet onder stoelen of banken. Dat gun ik christelijke mensen van harte, zolang ze het mij maar niet opdringen.
Helaas merk ik dat al wel gauw aan de songteksten die ik van hem en gitarist Bill toegestuurd krijg. Ik hoef geen moeite te doen om in elk nummer een directe referentie naar God en zijn zoon te leggen. ‘Luister eens goed naar Evanescence, die zijn ook christelijk’ raadt Jim me aan. Daarvoor hoef ik ze niet te beluisteren; ik weet dat al. Maar dan nog ben ik het niet met hem eens. Evanescence weet juist heel goed muziek te maken die een link heeft het het christelijk geloof, zonder dat expliciet te verwoorden. Zo komt in het nummer ‘Tourniquet’ het woord God wel voor, maar dat kun je ook als uitroep lezen. In andere nummers is het echt magnifiek subtiel verweven. ‘Dat subtiele wil ik ook’ zeg ik Jim en Bill daarom.
Die avond in de auto hebben Jim en ik een lastig gesprek. Hij wil juist expliciete nummers, waarin God direct geroemd wordt. ‘Hij is er voor mij, en dat wil ik overbrengen.’ Dat snap ik wel, maar ik ben niet gelovig – ‘hoe schijnheilig is het dan om als ongelovige frontvrouw deze teksten te gaan verkondigen?’ Jim vindt dat ik als stem van de band, de intentie van de band verkondig. Mijn eerste poging om de nummers minder expliciet te maken, leg ik naast me neer.
Dan komt de tweede ronde, die ga ik aan met Bill. Een gezette, getergde man die, gezeten op zijn kruk, al vanaf de eerste minuut het zweet op zijn voorhoofd heeft staan. Hij speelt donders graag gitaar en dat kan ik ook goed horen. Niet dat hem veel anders rest, want zijn vrouw is bij hem weg. Daarover heeft hij nogal wat liedjes geschreven, uiteraard doorspekt met dankbetuigingen aan God, en dat zing ik dan weer. Naar Bill stap ik toe met de intentie, om wat spelfouten uit zijn basale Engels te poetsen. Daarvan moet Bill even slikken. ‘Het is goed zo, dit is hoe ik het voel, hoe ik het wil.’ daar laat ik me niet mee afkopen. ‘Luister’ begin ik opnieuw. ‘Een lettertje inslikken, of een woordje wat verdraaien, dat kan nog wel. Maar er staan zinnen in je teksten die gewoon krom Engels zijn. Ik ben trots op mijn Engels, zoals Jim trots op zijn geloof is. Ik ga geen steenkolen-Engels zingen.’
Het lijkt alsof Bill bijna in tranen schiet, maar het zijn de zweetdruppels die langs zijn ogen rollen. ‘Dit gaat over mij, het komt uit mijn hart. Het raakt mij als je het zingt. Ik wil het níet veranderd hebben.’ Van achter zijn keyboard schudt Jim nee. Bill heeft een te grote emotionele band met deze nummers, hier ga ik geen letter aan gewijzigd krijgen. En noch Jim, noch de bassist, die weinig op de voorgrond treedt, ziet er een probleem in; ze kunnen zelf niet veel beter Engels. Ook hier vang ik bot. Met tegenzin oefen ik de nummers en zing ik in de oefenruimtes de treurig kromme zanglijnen.
De onvrede duurt bij mij niet lang. Ik zie niet uit naar een optreden op deze manier. Wat is er dan nog aan? Ik meld de jongens dat ik niet bij de band pas en stop met zingen. Jim nodigt me nog een middagje uit om op de school van zijn tienerdochter bij haar karaoke-vertolking van een Evanescence-nummer mee te zingen, en dat is het dan. We gaan als vrienden uit elkaar.
Het verhaal krijgt nog een staartje, wanneer ik maanden later een kennis bij mijn lokale manege spreek. Zij kent Marie weer, en met Marie gaat het niet goed. Ik informeer ietwat bezorgd naar de toedracht. Marie’s man Jim, aldus de kennis, had een metalbandje. Dat metalbandje kreeg een nieuwe zangeres, want hun vorige kon zich niet verenigen met de christelijke ondertoon van hun muziek. Dit nieuwe zangeresje, laat ze tien jaar jonger dan Marie zijn, viel goed in de smaak bij Jim. En nu was Jim er met haar vandoor en stond Marie met de kinderen op straat.
Ik betuig met droge ogen mijn medeleven voor Marie, en besluit wijselijk verder niets te zeggen. De liedjes waren dan heilig, dat huwelijk duidelijk niet.
donderdag
Deze ochtend heb ik mijn vrijwilligerswerk in de kruidentuin afgezegd. Ik moet namelijk nog inpakken en de poezenverzorging aan mijn buurvrouw overdragen. Nadat ik tegen achten mijn bed uit ben gerold begin ik dan daar maar eens mee. Zo nu en dan app ik Michel wat dingen die hij ab-so-luut niet moet vergeten. Zijn twee nieuwe zonnebrillen bijvoorbeeld, die zijn deze week eerder al genoemd. Hij antwoordt op al mijn verzoeken braaf ‘ja’ terwijl hij nog een half dagje op kantoor zit.
Tegen elven komt de buurvrouw langs. Ze laat zich vlug vertellen hoe mijn poezen het comfortabelst leven en haast zich dan weer de deur uit naar haar werk. Zo, geregeld.
‘Nog even lunch maken’ appt Michel me om twaalf, de oorspronkelijk afgesproken tijd. Vind ik best, ik weet dat ik het van eten toch niet win bij hem. Als hij om twintig over wel arriveert, heeft hij voor ons beiden een lekker broodje gezond bij zich. We smullen het aan tafel even op. Verder ben ik al klaar.
‘Verhip, ik ben mijn zonnebrillen vergeten’ mompelt Michel tussen twee happen door. ‘Jammer’ zeg ik terug. ‘En ook mijn creditcard’ terwijl hij probeert een exclusief klein restaurantje met aanbetaling te boeken. Die aanbetaling doe ik dan even, waarop hij zich realiseert dat hij ook zijn monitor vergeten is. ‘Ik moet wel werken’ piept hij. ‘Goed, dan gaan we terug’ zeg ik kordaat. ‘We gaan niet terug!’ ‘Je bent al vier dingen vergeten!’ Dus we gaan terug.
We maken een detour door Hengelo en Michel belt daar nog even met de klant van morgen, terwijl ik ongemakkelijk op de stoep passanten zich langs de auto zie wurmen. Michel komt na enige tijd naar buiten met al zijn spullen én de twee zonnebrillen, en we kunnen op pad.
‘Eigenlijk wil ik nog door de wasstraat’ hoor ik al gauw naast me ‘maar we zijn al zo laat’. Mij maakt het niet uit, maar voor Michel is dit een werkdag. Hij moet nog wat uurtjes inhalen zodra we daar zijn. Dus zoeven we door, de grens over. Eerst even tanken in Epe. We slaan bij de K&K tegenover ook gelijk drie flessen alcoholvrije witte wijn en champagne in. ‘Feierabend, wir ge’n zaufen!’ grap ik tegen de caissière, me helemaal niet realiserend dat het pas donderdagmiddag is. Ze kijkt dan ook wat gek.
Nu scheuren we verder, de B31 op en dan zuidwaarts. Zo jakkeren we parallel aan de Nederlandse grens naar Venlo. Pas daar steken we weer over. Dat is ook waar we in de files terechtkomen. Ik vind het wel vroeg, maar Michel stoort zich er haast niet aan. Koeltjes zoeft hij de Alfa over het wegdek, op naar Schinnen.
Daar stuiten we toch op behoorlijk ‘Italiaanse praktijken’. We zijn net voorbij Schinnen van de snelweg af of we belanden op een ingewikkeld verkeersplein met allerhande rotondes, voorsorteerstroken en krullende afritten. Michel moet goed opletten. Gelukkig komen we met een paar zwieren in de buitenwijkjes van Schinnen aan. Twee straten verder en we zijn ‘Achter de Kerk’ alwaar onze casa zich bevindt. Uitpakken!
We installeren ons in onze hoek van dit ‘kleinste kasteeltje van Nederland’. Het is, zo kunnen we lezen, een voormalige schuur boven een garage. Beide zijn verbouwd tot twee gastenverblijven. Dat van ons is rianter, maar beiden liggen heel mooi. Aan de achterkant kijken we uit op de terrassentuin met vijver van de eigenaren.
Ik reserveer bij een exclusief restaurantje in het dorp dat met 1 Groene Michelin-ster bekroond is. We wandelen er heen en worden uitgebreid verwelkomd. Het zaakje heeft maar hooguit tien tafels en de eigenaar en zijn vrouw bestieren de keuken en de bediening. We nemen een smakelijk arrangement met alles volledig biologisch, waarbij Michel allerlei bijpassende fruit- en groentesapjes krijgt. Ik daarentegen krijg ‘het wijnarrangement’ en dat is niet mis. De vrouw belooft al iets minder hard door te schenken, want ik hou het per gang echt niet bij. Steeds harder knipper ik met mijn ogen om nuchterheid te veinzen. Witte en rode bellen wisselen elkaar af. Aan het einde van de avond voel ik me echt helemaal niet lekker meer. Bij vertrek houd ik me nog even groot voor een afsluitend gesprekje met de gastvrouw, dan struikel ik aan Michels arm mee naar huis. Lang geleden dat ik zo, zo tipsy was. Thuis slik ik op Michels advies nog gauw een paracetamol, dan krabbel ik in bed en val in een heel diepe slaap.
vrijdag
Vandaag word ik wakker met zo’n typisch ‘dood vogeltje in mijn mond’. Ik heb dat een keer gelezen en kan het niet anders omschrijven. Hoewel de hoofdpijn uitblijft (dank aan de paracetamol?) voel ik me heel duf. Michel doet de deur open voor het verzorgde (champagne-)ontbijtje en ik probeer vast mijn laptop in gereedheid te brengen voor de werkdag. Gelukkig vandaag veel hangend werk en vergaderingen.
Na lekkere broodjes en jus d’orange ben ik goed genoeg in vorm om de werkdag te starten. Ik schrijf, schrap, lees me in, corrigeer,… en meld me in een standup. Daarna mag ik gelijk een langere vergadering in, waar ik meestal alleen maar toehoorder ben. Tegen de pauze ben ik daarmee klaar. Michel heeft zich inmiddels al voorzichtig op het balkon grenzend aan onze woonkamer gezet. Het is wat fris, maar de zon schijnt direct op ons, de wolken zijn weg. Heerlijk. Met een trui aan en een petje tegen de schittering kan ik na de pauze zo door mijn volgende vergadering in. Daarin wordt veel duidelijk, en ik kan weer verder. Nog even een laatste uurtje flink aan het schrijven en schrappen, tot de interne bedrijfspresentaties beginnen. Michel vertrekt ondertussen naar zijn afspraak in Sittard, en vraagt me nog snel even of ik het ontbijt wil regelen voor de komende ochtenden.
Ik kan mijn draai niet vinden aan mijn kleine werkplekje hier, dus veel schrijven doe ik niet. De laatste ‘meeting’ van de dag komt ook veel te snel. Als ik even in mijn chat kijk zie ik wel onthutste opmerkingen van collega’s die mij even online hebben gespot. ‘Waar zit je?!’ ‘Lekker weer daar hey!’ en zo gaat het voort. Ook als ik met mijn kleine webcambeeldje deelneem aan de groepsmeeting in de kantine hoor ik even wat ‘oohs’. Het helpt ook wel dat mijn gezicht al wat gekleurd is, en ik voor de vorm een witte blouse en een wit petje draag (nog net niet mijn posh zonnebril). Ook zit ik vol in de zon met een wijnglas vol diluted 0.0 champagne. Faking the jet set life, my darlings.
Maar, over jet set gesproken; vanavond moet het even wat rustiger aan. Nog net op tijd heb ik ontbijt besteld, ervan uitgaand dat Michel dit betaalt; van de bedragen per ochtend rol ik even met mijn ogen. Maar hé, hij heeft toegezegd, dan ga ik geen nee zeggen.
Michel komt tegen zessen thuis en werkt nog een uurtje door. Ook ik schrijf nog snel even wat opdat ik toch nog wát gedaan heb vandaag. Daarna bezinnen we ons op het avondeten.
We komen overeen dat het vanavond een stukje bescheidener kan dan gisteren. Dus wandelen we even voor achten naar de supermarkt in het dorp. Die is echt maar vijfhonderd meter weg, wat makkelijk. We slaan crackertjes, smeersels en kaasjes in. Michel haalt voor de zekerheid koffie, want hij vreest dat we zonder zullen zitten aan het eind van het weekend. En dat kan niet!
Thuis ruim ik de bartafel af, want het weekend is aangebroken. We snacken toastjes en drinken de alcoholvrije bruis op. Zo. Nog een potje Patchwork, waarin Michel gewaagd speelt, maar ik toch win, en dan kunnen we naar bed.
zaterdag
We rollen even voor negenen ons bed uit – heerlijk geslapen – en terwijl Michel doucht neem ik de doos ontbijt in ontvangst. Een olijke man met een baard komt die nu elke ochtend brengen vanuit de brasserie 500 meter verder aan de straat. Wat een service.
We pakken de doos weer uit en smikkelen er vandaag weer rustig van. Ook nu laten we de champagne voor wat ‘ie is. De ochtend begint met een voorzichtig zonnetje, dus we gaan wandelen!
Eerst wandelen we de straat uit, neerwaarts. Al gauw zien we links van ons een trap omhoog de heuvel op. Naar ‘De Mariakapel’. Wat mooi dat die zo op de heuvel vlak achter de kerk ligt. Nieuwsgierig als we zijn moeten we daar natuurlijk heen. Michel holt rap de trappen op omhoog, ik doe het wat rustiger aan. Bovenop hebben we inderdaad een leuk uitzicht over het dorp. We struinen wat door het bos rond het kapelletje en belanden uiteindelijk bij een pad door een weiland. ‘Pas op voor loslopend vee’ staat er. Michel is goed op zijn hoede dat we niet door een stier achterna worden gezeten.
We wandelen nog wat rond andere velden, boomgaarden en akkers, zien een ponyrijles bij de manege, en dalen af naar de Mulderplas. Dat is eigenlijk wel een aardig natuurgebiedje geworden, kunnen we op de infoborden lezen. We lopen stukken over natuurlijke en aangelegde paden. Erg zonnig wordt het niet, maar het is prima wandelweer. Met wat slingers bereiken we de hoofdweg weer, en zetten weer koers naar huis.
Daar is het tijd voor een Luikse wafel en een kopje espresso. Het blijkt op ons balkon zonniger dan verwacht, dus gaan we daar zitten. We raken aan de praat over onze trip naar Finland. Die moeten we onderhand maar eens plannen, vind ik. Dus beginnen we wat datums te prikken op papier en maken een plan. In het volgende halfuur boeken we vanaf ons balkonnetje de Airbnb en de vliegreis. Duizelig van het smijten met geld en reisinfo klap ik de laptop dicht terwijl de bevestigingsmailtjes binnenstromen. Even bijkomen terwijl Michel de Moto GP kijkt.
Daarna besluiten we nog een korte wandeling te gaan maken, het is immers nog licht. Nu gaan we op de bonnefooi de andere kant op. Dat blijkt een minder florissant deel van Schinnen. Het stadspark is meer een hondenuitlaatplek met een twijfelachtige beek die er wat flauwtjes doorheen meandert. Je moet overal goed op je passen letten om niet in een drol te trappen. Ach, we zijn even buiten, maar laten we maar weer huiswaarts gaan.
Ik kleed me om naar mijn nette beige jurk en maak me klaar voor nog een avondje restaurant. We gaan nu namelijk naar een piepklein etablissementje in Vaals, dat een klant Michel aangeraden heeft. We zoeven – via Duitsland – naar dit uiterste hoekje van Nederland, en parkeren in een piepklein straatje in het centrum. Er is werkelijk gewoon plek op deze zaterdagavond. Twintig passen en we staan voor het restaurantje. We zijn de eersten.
De Italiaanse gastheer en zijn Nederlandse vrouw heten ons hartelijk welkom. Gelijk wordt de link met onze klant (wiens naam we móesten noemen) gelegd en zit alles snor. Te drinken is er helaas alleen maar water, want de gastheer vindt alcoholvrije wijn echt bocht waar hij zich voor schaamt. Dat snappen we, dus drinken we prikkelende San Pellegrino. Gelukkig komen er inmiddels ook voor de andere vier tafels gasten binnen, zodat we niet zo aangekeken worden. Op onze borden verschijnen liflafjes die zich kunnen meten met die uit het restaurant van eergisteren. Gelukkig blijf ik nu wel nuchter. Toch hebben we een beetje de indruk dat de smaken hier wat minder exclusief zijn. Alles is een beetje bleu, het mist wat. Nouja, goed. We glimlachen braaf en we eten lekker door. Aan het einde van de avond krijg ik een witte roos en mag Michel de overgebleven ‘schade’ aftikken.
We rollen weer met onze bolide een half uurtje naar huis, alwaar een zacht verlichte woonkamer ons opwacht. Hoe de lampen werken is nog steeds een bijzonder raadsel. Op enkele plekken in de woning zitten bewegingssensors, die met enige vertraging groepen spotjes aan of uit laten gaan. Dat gebeurt nogal willekeurig en dat maakt het huis wel apart. De infrarood-warmteplaat aan de wand deed ons ook al even opkijken. We dachten met een oververhitte Samsung-TV te maken te hebben (die TV verscheen binnen bereik op mijn telefoon, maar hing niet in onze woonkamer).
We zijn wel moe, dus gaan vrijwel gelijk naar bed. Morgen de laatste dag alweer!
zondag
Vandaag staan we nipt voor negen uur op. Ik schiet gauw in een jurk terwijl Michel onder de douche gaat. Ik heb het gordijn bij de voordeur nog niet aan de kant geschoven, of de olijke bebaarde man staat al voor de deur. ‘Zo mooi hè mevrouw’ lacht hij in Limburgs accent. ‘Straks gaat u er nog aan wennen, elke ochtend zo’n ontbijt’ke’ waarop ik prompt lach ‘Ha! Dan kent u mijn man nog niet, ik heb dit elke morgen!’ daarvan heeft hij even niet terug. Ik zeg maar zo: ontlok mij geen eerlijkheden vóór mijn eerste kop koffie, want ze vliegen mijn mond uit.
Zodra Michel uitgedoucht is smikkelen we ons ontbijt weer weg (nu in de verzameling: 2 flesjes, champagne, 1 flesje prosecco!) en pakken we onze tassen in. Even na tienen zijn we daarmee klaar. Ik doe nog een rondje door het huis, Michel ook, en dan zijn we ready to go.
Eerst stuurt Waze ons zuidelijk, naar Thull en Vaesrade. Maar om onduidelijke redenen wil Waze geen commentaar meer geven bij onze trips. Alles probeer ik, maar geen geluid, alleen vanaf de mobiel zelf. We laten het maar even zo en kiezen voor Google Maps. Die praat weliswaar Engels en spreekt daardoor iedere naam onbegrijpelijk uit, maar ze roept tenminste wel op tijd dat je af moet slaan. Maar ja, ander systeem, ander idee, dus deze navigatie stuurt ons weer vrolijk terug Schinnen in en dan de Nederlandse snelweg op. We rijden zelfs nog even mis op het Italiaanse verkeersplein.
Terwijl ik nog wat opzoek om onderweg te gaan bekijken suizen we noordwaarts. Het weer wordt nog enigszins zonnig, onverwacht. In het begin van de middag bereiken we Epe. Tijd om weer te tanken nu we toch hier in Duitsland zijn. De K&K is helaas dicht. Zowel voor Michels geliefde broodjes, als voor die éne fles 0.0 witte wijn die we domweg in de koelkast van onze Airbnb hebben laten staan. Nouja.
Op Michels voorstel zoeven we nog even door naar Rick’s Vis. Want, zo is Michels argument, na twee dagen exclusieve restaurants met liflafjes van knikkerformaat moet je gewoonweg weer eens écht eten. Ik stem in, want het is alleen maar handig als ik straks bij het paarden verzorgen niet zelf honger heb. En zo zitten we nog even in de overvolle keet op de Overdinkelse grens, en rollen we daarna de bekende route door naar huis. Thuis, uitpakken… en morgen weer werken.
De Spa in Spa
In mijn reis naar de première van de Mad Heidi-film heb ik dit verhaal al eerder verteld. Daar staat hij ietsje anders beschreven, en is zéker ook leuk om te lezen (zoek op ‘Spa’). Eentje uit de doos ‘Heidi’s Hachelijke Ondernemingen!’
Aldus. Het is september 2022, en ik ga op een Interrail BeNeLux-ticket enkele dagen naar het zuiden. Ja, het is er zonnig, maar nee, het is maar België – waar ik in mijn middelbareschooltijd zo vaak op excursie heen gestuurd werd, dat ik me niks dan grauwe ellende kon herinneren.
Ditmaal is de enige tegenslag, dat ik er pas onderweg achter kwam dat mijn BeNeLux-ticket alleen in België, en Luxemburg geldig is, maar niet in Nederland. En ik woon dan wel praktisch aan de rand van Duitsland, echt dicht bij België zitten we niet. Dus een groot stuk heen- en terugreis betaal ik echt uit eigen zak.
Om daarvoor te compenseren heb ik in de logeerkamer bij Annelore maar eens goed nagedacht en mezelf een Grande Randonnée door de Ardennen gegund. Luxemburg is te halen, maar dan zou ik daar één teen uit de trein kunnen steken en gelijk weer terug in moeten stappen, wil ik nog voor middernacht terug in Enschede geraken. Dit is een comfortabele reis, dus dat doen we niet. Ik ga gewoon naar de Ardennen, gewoon naar Spa. De spa in Spa!
Na iets van twee, drie uurtjes boemelen door een steeds fabuleuzer glooiend landschap bereiken we stationnetje Spa. Het is nog steeds lekker warm, een lichtelijk bewolkte namiddag, soms een druppeltje en dan weer volle zon. Ik stap uit en zoek de hoofdstraat maar eens op. Met Google Maps in mijn hand is de beroemde badenweelde niet moeilijk te vinden.
Waar het mij wel aan ontbreekt is gedegen badkleding. Ik heb zowaar al vooruit gebeld, en bevestigd gekregen dat, ook al wil ik alleen de sauna’s in, ik in de wandelgangen wel badkleding moet dragen. Ik overweeg nog even om alleen te gaan lunchen met een glaasje Spa-water, maar dat vind ik te min. Ik vind onderweg wel een badpak, hoe dan ook.
Dus in Spa beproef ik mijn geluk in het vinden van winkels die ik daarvoor ken. Op de achterbank van een auto die bij het station geparkeerd staat zie ik een boodschappentas van de Action liggen. Perfect! Die zoek ik op en daar wandel ik heen.
Ik had me een beetje verkeken op de heuvelachtige omgeving. Slingerend leidt de hoofdstraat me over heuvels de stad uit. Hier ergens links, en dan… weer een heuvel op. De zon is weer doorgebroken en mijn trekkingrugzak voelt warm op mijn rug. Ik heb onderweg mijn handen al onder een openbaar waterkraantje gestoken (há! Spa-Erlebnis!). Dapper stap ik door, de bult op, tot ik… op gelijke hoogte sta met het dak van de Action.
Maar er is hoop! In de vorm van een overwoekerd soort van tuinpad met een paar stapstenen naar beneden. Winkelende mensen onderaan zien me al aankomen. Een jongedame met een loei van een rugzak op haar rug (en niet te vergeten de bijzondere outfit ín die rugzak!), die doodgemoederd door het loof naar beneden klimt. Zo, ik sta voor de winkel waar ik wezen moet.
Snel baan ik me een weg naar de sportkleren. Spullen, leggings, handdoeken. Niets van een badpak. Zou dat te onhygiënisch zijn voor een Action? Lastig te ruilen? Hoe dan ook, ze verkopen het niet. Ik moet verder. Gelukkig is er aan dezelfde parkeerplaats ook een Bristol. Dáar verkopen ze badpakken. Ik stiefel naar binnen, verbaas het jonge meiske achter de toonbank, en zie gelijk een degelijk basic zwart badpak aan een rekje hangen. Voor de zekerheid pak ik maat 42. Aanpassen hoeft niet, ik mompel wat Frans terwijl ik afreken, en ga weer op pad.
Google Maps wijst mij een korte route’ over de berg voor me, naar de thermen. Die liggen daar namelijk bovenop. Dat is nogal logisch, want water stroomt van boven naar beneden. Logisch, toch? Mijn lijfspreuk.
Maar die berg is nogal moeilijk te bedwingen. Vanuit een hoekje van het dorp word ik een genadeloos steile bergweg op gedirigeerd. De buitenweggetjes in Helsa zijn er niets bij. Ik wandel stug omhoog, tot de weg overgaat in een bospad. Hier is het tenminste weer koel. Ik kom een Franse wandelaar tegen. We praten wat met elkaar. Hij maakt ‘gewoon’ een wandeling, ik zoek de spa. ‘Ah, gewoon links blijven gaan mevrouw’ gebaart hij, en weg is hij weer.
Ik vervolg mijn boswandeling, af en toe wat misleid door Google Maps. Er zijn meerdere paden door het bos, en Maps kan me niet echt zeggen of ik op het goede pad náár de Spa loop, of op het verkeerde pad ernaast. Hoe dan ook, opeens zie ik het enorme gebouw in het bos opdoemen. Gelukzalig hobbel ik het laatste eindje erheen. Boek voor een uur – want ja, daarna moet ik alweer op de trein naar het noordelijke Nederland.
Even aan mijn vader vragen…
We schrijven 2016, of rondom dat jaar. Ik ben al een tijdje lid van de theatersportvereniging Pro Deo op de campus van Enschede. Het is een mooie, zonnige zaterdagmiddag in het voorjaar. Het zomerreces is nog niet aangebroken op het campusterrein, maar iedereen heeft de sfeer er al goed in zitten. Om de onderlinge banden tussen de theaterverenigingen te verbeteren hebben we een activiteitenmiddag: de NeCoPro.
Er zijn drie theaterverenigingen: Pro Deo, voor improvisatietheater en theatersport. Nest, voor lange voorstellingen en musicals. En dan Contramime, waar ik op dat moment nog niet lid van ben, voor het cabaret. Deze middag vormen we gemengde groepjes en gaan de campus over om overal georganiseerde opdrachtjes te doen.
Het is heerlijk weer en ik ben ingedeeld bij een leuk, fanatiek groepje. Terwijl de zon prettig op ons schijnt wandelen we heel de campus over. We moeten bijvoorbeeld een menselijke piramide bouwen op het ganzenveld, bordjes tellen in de Vrijhof, of een campusbewoner een onbehoorlijke vraag stellen (en het antwoord afwachten). Mobieltjes met foto- en videomogelijkheid zijn al aan de orde, dus naast een antwoordformulier moeten we ook wat dingen op die manieren vastleggen.
Naast heel veel lol hebben we met onze drive ook een hoop goede antwoorden te pakken. Bij de patiowoningen belanden we zelfs in een impromptu feestje. Zo kunnen we verder met een paar gratis biertjes achter onze kiezen.
Na vele omzwervingen komen we weer bij de Vestingbar, waar ook de einduitslag bekend zal worden gemaakt. Het is koel en donker binnen en onze ogen moeten even wennen aan het licht. Op de dansvloer, aan een statafel, staat iemand – laten we hem Peter noemen – te glimmen met onze volgende opdracht.
‘De opdracht luidt’ vertelt Peter opgetogen ‘dat één van jullie, vrouwen van dit team, haar ouders belt.’ We knikken schaapachtig. ‘Aan de telefoon vertel je niets van deze puzzelmiddag. Je vertelt alleen dat je in verwachting bent.’ Hier worden we toch natuurlijk wat ongemakkelijk van. We hebben iets van drie of vier meisjes in onze groep zitten. De meesten beginnen gelijk al benauwd te kijken (inclusief ik). Nee, dit kan ik niet zomaar aan mijn ouders over de telefoon verkopen. Niet dat ze boos worden, hoor – maar ik heb al sinds jaar en dag de wens kinderloos te blijven, en heb daar ook hard voor geknokt. Geloof me, het onderwerp is bij ieder contact op een vervelende manier aangesneden. Huwelijkspartners zijn me aangeraden. Verwijten zijn me toegeslingerd. Angst is me ingeboezemd. Nee, dat wordt hem niet. Maar ik wil mijn team wel graag helpen.
We ijsberen wat rond in de Vestingbar, maar niemand durft. Me dunkt – de meeste meiden zijn ook tien jaar jonger dan ik. Die zijn nog wel bang voor hun ouders. Of voor hun plagerige broers of zussen.
Dan bedenk ik een list. ‘Ik bel wel’ zeg ik met quasi-verslagen nonchalance. Iedereen kijkt op als stokstaartjes in de woestijn. ‘Goed!’ zegt Peter, blij dat deze opdracht doorgaat. Ik pak mijn telefoon en scroll door het adresboek. Het nummer staat al jaren onder ICE-1. ‘Ik ga bellen’ kondig ik aan terwijl ik even duidelijk met mijn telefoon rondzwaai. Ik zet hem op speaker.
‘Ja hallo’ klinkt het een seconde later met een lage, lichtelijk nasale stem.
‘Hallo, …. papa….’ zeg ik duidelijk, en laat een stilte vallen.
De gniffel aan de andere kant van de lijn is te zacht om te horen. Perfect.
‘Ik moet je wat vertellen. Ga even zitten.’
Om de spanning op te drijven (de meiden staan allemaal al hun nagels af te bijten, Peter popelt) maak ik de intro extra lang. De stem aan de andere kant van de lijn mompelt.
Dan doe ik mijn verhaal. Veel twijfel, veel onzekerheid, vraag, en een snik. Dan wacht ik af.
De repliek komt snel, en kon niet beter zijn. Ik krijg een lange zucht, en dan een vaderlijke preek. Dat dit mijn werk in de weg staat, of ik er wel aan heb gedacht hoe mijn toekomst nu moet lopen? Wie de vader is? (een smoes!) Toegegeven, het is pittiger dan gedacht. Mijn gesprekspartner had hier zo tussen de theatermakers kunnen staan. Hij ziet problemen overal, maar ook: een diepe zucht. Als ik het wil, dan moet ik ervoor gaan.
‘Bedankt, papa, ga ik nu een ijsje eten’ sluit ik af. En met een duidelijk gebaar hang ik op.
Iedereen staat me verwilderd aan te kijken, inclusief Peter. Hij heeft het hele gesprek op video, opdat we dit later als bewijs voor de beoordeling hebben. Toch zie ik wel dat een paar meiden het doorhebben. Dit kon niet zo vlotjes gaan.
We gaan nog even naar buiten om ‘een luchtje te scheppen’. Als de Mona Lisa zelf houd ik een zachte glimlach op mijn gezicht. We zijn de trap van het terras nog niet af of ik word al in mijn zij geprikt. ‘Wie was dat?!’ ‘Was dat écht!’ ‘Is jouw vader zo…?’ ik schud alleen maar nee. Maar houd het voor me, straks verspreekt iemand zich en is onze inzending niet geldig.
Het duurt veel te lang voordat we allemaal moeten verzamelen. Dus loop ik een stukje richting de sintelbaan, tot ik zeker weet dat ik buiten ieders gehoorsafstand ben. Check de bosjes. Niemand. Dan bel ik Sander weer. Stilte. ‘…Wat was dat!’ is het eerste wat ik, proestend, over de lijn hoor. Ik moet heel besmuikt lachen (wie weet word ik gezien) en leg hem het hele verhaal uit. Hij vermoedde al zoiets. We lachen er nog even goed om, het idee, … dat ik knocked up zou zijn. ‘Ja had je een mooie aan, van wie zou ’t wezen dan?’ Daar moet ik nog harder om lachen, maar ik zeg wijselijk niks. Wie heimelijk de mijne was, in die dagen… daar zal ik nooit een column aan wagen. Dat zou de wereld op zijn kop zetten.
Winnen doen we niet, die middag. Maar mijn telefoongesprek slaat goed aan. We hebben lol gehad.
Bij de rotary
Het is 12 mei 2022 – een willekeurige donderdagavond, zou je zeggen. Toch niet helemaal. Ik heb mijn vaste vrije dag, maar ga tegen de avond toch naar kantoor. Niet echt naar míjn kantoor, maar naar het theatertje dat er sinds kort onder gevestigd zit. Dat weten we, hoor. Regelmatig wordt er al op vrijdagmiddagen ingetrommeld en luid kabaal gemaakt. In een poging de buren wat te temperen in hun muzikale uitspattingen ben ik al een keer binnengewandeld om vrienden te maken.
Vanavond loop ik weer door de deuren, maar nu als gast. De manege waar ik al 18 jaar rijd, is namelijk uitgenodigd voor een informele cabaretavond. Er zal ook een aanzienlijk geldbedrag uitgeloofd worden door de lokale rotary en aanverwanten met een hobby in financiën. Ik ben uitgenodigd als vrijwilligster, om naast de instructrices de manege te vertegenwoordigen.
Het begint al bij binnenkomst. De Zíngende Obers! Nog voor ik mijn eerste champagne in de vingers gedrukt krijg, geef ik zanglerares Siebrig een gezellige knuffel. Zwaai naar Pim, en hef dan mijn glas. Wat leuk! Zie en hoor ik ze eindelijk eens in het echt.
Mijn entree is opgemerkt door verschillende goedgeklede gasten, die ik nog niet ken. Met een joviale glimlach stel ik me aan ieder voor die mij geïnteresseerd zijn of haar hand toesteekt. En dat zijn er nogal wat. Het lijkt wel een erehaag. Gelukkig doen ze dit bij iedere verstekeling die hier de tent binnenwandelt. Het ding is alleen, ik heb verderop al mijn instructrices zien zitten, dus ik maak me er vluchtig vanaf en loop zwaaiend door.
Oh, dan nog mijn outfit. Voor vanavond heb ik gekozen voor een kanariegele kokerjurk. Ik weet wat voor geciviliseerde bedoening het hier zal zijn vanavond, en dan moet je natuurlijk zelf niet underdressed zijn. Voor de goede orde schaar ik me aan het tafeltje bij de dames. Die zijn stuk voor stuk ook allemaal goed gekleed. Normaliter zie ik ze in paardrijkloffie. Het gesprek hangt wat stil – het is ook wat scheef – ik heb nooit informele gesprekjes met mijn instructrices. Dus zij klitten zo’n beetje bij elkaar, zowel in hun gespreksonderwerpen als aan tafel, en ik kijk wat rond. Tijd om een rondje te lopen. Alvorens de show echt begint maak ik diverse praatjes met grijze heren. Ze zijn gekleed in corduroy pantalons en kasjmieren sweaters, en ze komen met hun ouwe lucht net iets te dicht bij mijn oor ‘omdat ze slecht horen’. Ik waai zo’n beetje mee. Gelukkig heb ik één troefkaart: reizen. Natuurlijk zeg ik niet dat ik op kortingstickets reis en in hostels slaap. Ik spreek alleen van de verre oorden, de bijzondere ontmoetingen, en de vrijheid. Dat houdt ze wonderwel erg begeisterd.
De wijn vloeit, de obers zingen (want dat doen ze, duh) en terwijl een lokale cabaretier een fijne Twentse show neerzet, loven de mensen van het goede leven ons een aanzienlijk geldbedrag uit voor de doorontwikkeling van de manege. Ik ben weer bij de dames gaan zitten en probeer me keurig te gedragen, terwijl de witte wijn steeds meer bezit van me neemt.
Na de show waaiert iedereen uiteen. Ik begeef me weer naar de bar om nog wat gesprekken met de goedgeklede heren voort te zetten. Als ik mijn aangeschoten gemoed maar een beetje onder controle kan houden. Ze weten dat ik van de manege ben, die wil ik wel op goede manier blijven vertegenwoordigen. Voor ik het weet ben ik alweer aan de praat met allerlei dames en heren. In mijn outfit missta ik niet tussen ze, en, mijn lichte dronkenschap weggecijferd, gedraag ik me er ook keurig naar. Zoals Vivian in Pretty Woman.
Geheel onverwachts komt de cabaretier op ons pad. Joviaal spreekt hij me aan. Wie ik ben? En wat ik doe? We raken in een geanimeerd gesprek over theater, optreden, zingen en wat al niet. Meerdere mensen staan er omheen en we houden een levendig gesprek. Een man pakt het over en vraagt mij weer naar mijn reizen. Ik vertel en vraag uit. Ook hij is bereisd (natuurlijk met privéjets en gouden koffers, maar daar wordt in dit gesprek sowieso niks van genoemd – dat nemen we van elkaar gewoon aan). De cabaretier drukt me zijn kaartje in handen en verzekert me dat we een keer samen moeten zingen – nee optreden! Hij zal me bellen. Gauw.
Weer die man, over reizen. Dan komt het hoge woord ter sprake. Hij is van de rotary. Nee goh, denk ik met mijn beschonken kop. Dát had ik nou níet gedacht! Maar dan komt zijn volgende verrassing, die me werkelijk verbaast. Ik moet bij de rotary komen! Hij nodigt me uit! Het zou wat voor me zijn, enig!
Een beetje met de stomheid geslagen grinnik ik schaapachtig. Hier heb ik geen charmant antwoord op. ‘Ik vrees’ glimlach ik uiteindelijk koket ‘dat ik daarvoor niet in de juiste kringen vertoef. Dank u.’ Tijd om de plaat te poetsen. Met een kort knikje laat ik het gezelschap achter me en wandel zo recht mogelijk naar de uitgang. Haal boven in kantoor mijn jas op. Pak mijn fiets uit de stalling en trap stilletjes het terrein af. Dan schaterlach ik het uit. De rótary… maar hé! Ik ben wel uitgenodigd!
Mijn hoed, mijn hoed
Dit is een verhaal over het verliezen van mijn befaamde leren hoed. Laten we met z’n allen hopen dat dit verhaal geen opvolger krijgt.
Het is zaterdag 4 november 2023. Ik bevind me in Utrecht, om precies te wezen in Theater Parnassos. In dit theater wordt het Nederlands StudentenKampioenschap Theatersport gehouden wanneer Theatesportgroep Parnassos (TSGP) het jaar daarvoor weer eens gewonnen heeft.
Ik ben al op vrijdag naar Utrecht afgereisd en heb de nacht doorgebracht op de bank in de huiskamer van mijn neef Felix. Hoewel klein behuisd heeft hij alle moeite gedaan om mij een comfortabele slaap- en zitplek te geven. In de ochtend ben ik er al vroeg uit en ben op mijn gemakje naar Parnassos gewandeld.
We kijken geamuseerd hoe de ploegen op gang komen. De scènes worden steeds feller, de voorkeuren worden duidelijk. Vriendin Lineke wandelt halverwege de ochtend de zaal in waar ik zit. We onthalen haar met een brede glimlach. Hoewel in haar vijftigste pas aangesloten bij onze ‘studentenvereniging’ was zij daadwerkelijk student, maar tegelijkertijd ook iemands moeder – en daarmee moeder van ons allemaal.
De eerstvolgende wedstrijden kijken we gezamenlijk. Tussendoor verplaatsen we ons door de lange, klassiek schools aandoende gangen van het gebouw. Hier en daar zijn de ruimtes opgefleurd met strandartikelen en parasols, want dat is het thema van dit NSK. Na elke match slinger ik mijn rugtasje op mijn rug. Aan het rugtasje hangt mijn hoed, vastgemaakt met een oud reepje velcro, zoals ik dat altijd doe.
Laat in de middag bevinden we ons in een schemerig verlichte zaal. Het is nagenoeg het einde van de match. ‘Waar is je hoedje dan’ merkt Lineke geheel achteloos op. Ze heeft geen idee. Mijn hart schiet in mijn keel. Ik voel aan mijn tas, aan het riempje waar ik hem aan had vastgebonden. Weg. Fluisterzacht schiet mijn hand onder mijn stoel, maait rond. Ik let op de show terwijl ik zoekend rondkijk. Mijn hartslag schiet omhoog. ‘Hij is weg’ piep ik benauwd. Lineke is, zoals altijd, een rots in de branding. ‘Ga maar zoeken, hij is hier ergens.’ Ik kijk verwilderd. ‘Ja nu’ zegt ze kalmpjes, en bonjourt mij de zaal uit.
Ik snel door de gang, naar – ja naar waar eigenlijk? Kwamen we van boven? Waren we al op deze verdieping? Heb ik een andere trap genomen? Uit totale radeloosheid wandel ik doelbewust op het standje in de entreehal af. Een meisje van TSGP bemerkt mijn onderdrukte paniek. Ze denkt dat er iets enorms aan de hand is. ‘Ik ben mijn hoedje kwijt, mijn leren hoedje’ breng ik doodkalm uit ‘die heb ik al heel lang, en verliezen is een enorm drama voor me. Wil jij uitvinden of iemand mijn hoedje gevonden heeft?’ Ik kijk haar vriendelijk aan terwijl ik het zeg, maar vriendelijk en kalm zijn nu echt wel de laatste woorden die eigenlijk mijn hoofd vullen. Ze knikt. ‘Ik ga nu in een strandstoeltje zitten’ kondig ik evenzo ad rem aan, en zet me neer. Mijn hoofd is in crisismode, mijn verschijning: een engeltje. Ik zit bijna hyperventilerend, met tunnelvisie, te glimlachen in het stoeltje.
Er wordt wat gemompeld onder de dames bij haar. Er wordt geknikt. Vrijwel gelijk draait het meisje zich om. ‘Iemand heeft hem gevonden, ik ga hem halen.’ Ik knipper met mijn ogen. Dit kan niet zo snel, ze bedoelt vast een ander hoedje. Maar het meisje snelt al de trap op, helemaal tot de derde verdieping, en komt al gauw weer terug. In haar kielzog drie Pro Deo-leden. Het meisje overhandigt mij inderdaad míjn hoedje. Ik ben verbluft. ‘We vonden je hoedje, Heidi!’ roepen de Pro Deo-leden. ‘Hij lag op de vloer in de gang, boven. We dachten al dat het die van jou was!’ Ik straal. Ik geef het TSGP-meisje een knuffel, nog altijd met een stralend onberispelijk gezicht, en stijf van stress. ‘Weet dat me dit echt een heleboel drama bespaard heeft. Je hebt géén idéé.’ Ze knikt vriendelijk en gaat weer door met haar taakjes aan de balie.
Lineke komt de gang uitgewandeld. ‘En, heb je hem alweer!’ roept ze lachend. Ook zij krijgt een knuffel. Ik ben echt nog helemaal uit m’n doen van de stress. Maar, al gauw keert mijn adem terug naar normaal. De mist in mijn hoofd trekt op, de tunnelvisie verdwijnt. We gaan de sneeuw in, een hapje eten.
Een langer weekend Florence
Het is september 2021, vier uur in de ochtend. Ik ben wakker, bepakt en bezakt, en verlaat het huis. Het is fris herfstweer, kil met een briesje. De mooie dagen zijn hier in Nederland voorbij. Met bijna de vroegste trein van de ochtend rol ik dwars door het ontwakende land naar Schiphol. Ik stap over, ga door de douane, en wacht in de vertrekhal. De klok slaat half acht. Ik ben gekleed in mijn groene zomerjurk, een zwarte merinowollen legging, sokken in sandalen… een merinotrui, en mijn rode regenjackje. Ja, ik zie er een beetje vreemd uit, maar dit moet zo.
Terwijl ik wacht tot we mogen boarden trek ik vast mijn sokken uit en stop ze in mijn handbagage. Even later zet ik voet aan boord van de 737 die mij naar Italië zal vliegen. Italië! Warme zomerzon! Ik vergeet even dat vliegtuigen ernstige airco hebben – die sokken had ik nog even aan moeten laten – maar het zij zo. Ik ben onderweg naar Florence, de hoofdstad van Toscane, en naar iemand, die ik daar weer zal zien.
Twee uur na ons vertrek uit het kille kikkerlandje zetten we de daling in door de wolken. Ik film de Duomo en de rivier de Arno. De piloot waarschuwt ons voor de korte landing, en dan staan we zo na wat hobbels aan de grond. Gelijk voel ik de heerlijke warmte. Snel verlaat ik het vliegtuig – alleen een rugzakje, ik kan overal zo doorlopen – en verschans me in de toiletten. De warme zwarte legging kan uit. Mijn voeten waren koud, maar warmen direct op. De trui, de regenjas, alles is al weggestopt in mijn flexibele handbagage. Hier misstaat mijn swingende groene zomerjurk niet! Ik check mijn looks in de spiegel en knik goedkeurend. Let’s meet… my lover!
Want dat weet op dit moment nog niemand. Vosje is al enkele weken niet alleen mijn collega, maar ook mijn vriend. Dat houden we voor de buitenwereld nog een tijdje stil, om te zien hoe het gaat. Nu is hij op vakantie en we missen elkaar toch wel erg. Dus ben ik op uitnodiging hier voor een weekend. Op het werk heb ik gezegd ‘dat ik een vriend in Florence ga bezoeken’. Meer was niet nodig; ik wisselde mijn vaste vrije donderdag om naar de vrijdag en hoefde voor het weekend verder geen vrij te nemen. ‘Zat onze Michel ook niet in eh… Italië?’ had onze werkgever nog gemompeld. Die vraag ontweek ik een beetje. Als hij verder door had gevraagd had ik simpelweg gezegd dat mijn ‘vriend’ binnenkort zou verhuizen, en dat dit het laatste moment was om hem daar te bezoeken. Wat op zich geen onwaarheid was; Vosje zou volgend weekend alweer zijn vakantiehuis voor zijn normale huis verwisselen, dus dit bezoek kon echt niet later… maar zo ver kwam het gelukkig niet.
Nu ben ik hier, op de luchthaven Amerigo Vespucci. Zodra ik door de schuifdeuren stap overvalt de warme zomerhitte me, en zit hij daar: mijn Vosje. Verfomfaaide spijkerbroek en een coole zonnebril. Ik ben zo blij om hem te zien! Florence is een bijzondere luchthaven, in de zin dat je je auto letterlijk recht voor de toegangsdeuren kunt parkeren. Dat heeft Vosje uiteraard ook gedaan. We stappen in zijn zwarte bolide en hij zoeft mij door het Toscaanse heuvelland naar het plaatsje Radicondoli. Daar heeft hij een stenen huisje gehuurd, in de schaduw van eeuwenoude olijfbomen, uitkijkend over idyllische heuvels. Elk raam in elke kamer laat je wegkijken over glooiende, vergeelde welvingen, met hier en daar een olijfboom of een verdwaald landhuis. Vosje heeft hier al twee weken vakantie gevierd. Al wat ons rest is nu in de schaduw zitten, luieren in de hangmat, en in elkaars bijzijn boeken lezen en lekkere maaltijden verorberen. ’s Avonds schuifelen de wilde zwijntjes door de boomgaard tot vlak bij het huisje. Je hoort ze, maar je ziet ze niet.
We eten pasta bij kaarslicht en gaan vroeg slapen. De volgende dag wisselen we van huisje, dichter bij zee, en onderweg laat Vosje me weer het prachtige zonovergoten Toscaanse land zien. Zijn huisje voor de laatste week ligt pal aan de kust, en is iets minder landelijk en afgelegen, maar heel praktisch en mooi. Er staan twee fietsen in de tuin waarmee we ’s avonds rustig naar het strand kunnen trappen, alwaar we blijven tot de zon onder is. Vosje kent veel restaurants en heeft in mij de tafeldame gevonden die het comfortabel maakt om daar eens ’s avonds uit eten te gaan. De zaterdag en de zondag gaan in heerlijke kalmte voorbij.
Zondagavond moet ik weer op het vliegtuig terug. Dus rijdt Vosje mij via Cecina en Pisa naar Florence, alwaar mijn vlucht weer zal vertrekken. Na een kort bitterzoet afscheid (we zien elkaar over een weekje weer) ga ik door de douane en wacht bij de gate. Daar zie ik gebeuren dat mijn vlucht wordt geannuleerd. Reden: er is onweer boven de Alpen, en het vliegtuig kan niet veilig vliegen. De stroom passagiers waar ik door omringd werd keert en masse terug naar de incheckbalie. Ik volg gestaag en check mijn telefoon.
Vosje is bij het vertrek vanaf de luchthaven verkeerd gereden en per ongeluk de tolweg op gegaan. Hij is omgekeerd en probeert nu de normale route weer te vinden. Ik informeer hem over de annulering. ‘Kan ik wat doen?’ vraagt hij gelijk. Nou, dat weet ik nog niet. De meute voor de incheckbalie is enorm. Viavia hoor ik dat we waarschijnlijk vannacht om vier uur een vervangende vlucht aangeboden krijgen, die ons via Parijs naar Amsterdam zal vliegen. Daar zullen we dan morgen tegen negenen arriveren.
Niet alleen verprutst dat mijn werkdag, ook vind ik het een belachelijk eind om. Ik zie mezelf nog niet met rode oogjes op de koude tegelvloeren van Charles de Gaulle op mijn handbagage hangen. Dus ik overleg met Vosje. ‘Ik kom je ophalen’ zegt hij vastberaden. Alvorens ik nog wat daar tegenin kan brengen hangt hij al op. Dan kan hij zich maar beter op het autorijden in het hectische Florence concentreren. Maar wat vertel ik onze werkgever?
Een half uurtje later zit ik weer comfortabel op de passagiersstoel van de Alfa Romeo. Het voelt zo vertrouwd. Met lichte zenuwen bel ik het nummer van onze werkgever en doe mijn relaas. Mijn vlucht ging niet, en Vosje was in de buurt. Mijn vrienden (ahem) moesten morgen alweer aan het werk en konden me niet opvangen, en Vosje bood aan om mij onderdak te verschaffen. ‘Wat een geweldige collega is hij toch’ hoor ik door de telefoon. Ik geef de complimenten door en we grinniken stilletjes. Ik beloof dat ik morgen zo goed als het gaat vanuit Vosje’s huisje zal werken. Geregeld!
Ondertussen ben ik ook met KLM in gesprek, want ik heb hun aanbod tot een vervangende vlucht niet gebruikt. Een zelfgekozen vlucht later deze week willen ze niet vergoeden. Gelukkig komt, geheel onverwacht, mijn zorgverzekering te hulp. Mijn reisverzekering FBTO dekt een vervangende reis. De rest van de avond zit ik druk te telefoneren en mijn plannen uit te leggen. Samen vinden we een geschikte vlucht op de dinsdagavond en nadat ik die geboekt heb regelt FBTO de rest. Wat een helden!
Maandag werk ik inderdaad vanuit het zonnige huisje in Cecina. We hebben een bureautje gemaakt van een eettafel, een ongebruikte flatscreentelevisie met passende kabel op mijn laptop aangesloten, en ik had zelfs mijn headset mee. Ik sluit de deuren van de slaapkamer waarin ik kantoor houd en heb eigenlijk zo een prima plek. Af en toe komt Vosje binnen met espresso en plannen voor de lunch.
De lunch is geweldig. Salade, een glaasje wijn, al dat terwijl we onder een luchtig schaduwdoek in de zonovergoten tuin vertoeven. Vosje gaat weer verder met boeken lezen, ik verschans me weer binnen. Klanten die opbellen hebben geen idee dat ik hier in het verre Toscaanse land zit. Al met al kom ik best productief mijn werkdag door.
De volgende dag besluit ik zelfs een paar uur buiten te zitten. Vosje vergezelt me met zijn laptop en zo zitten we precies als op kantoor, naast elkaar, maar dan in onze ideale omgeving. Het is alsof de muren van de Spinnerij zijn weggevallen en de thermostaat eindelijk standje acceptabel staat. De cicaden klepperen en ver weg ruist de zee in onze oren. We zijn gewoon in het paradijs.
Aan het eind van de middag is het toch opnieuw tijd om naar de luchthaven te rijden. Ditmaal vertrek ik vanaf Pisa, iets dichter bij. Gelukkig – moet ik toch zeggen – nu komt mijn vliegtuig wel. Weer nemen we afscheid, nu maar voor een half weekje. En dit maal vlieg ik echt, naar Eindhoven, en vanaf daar rol ik met de trein naar huis. Ik was even vergeten hoe herfstig het in Nederland alweer was…
Batavierenrace 2024
Deze column is eigenlijk een compleet reisavontuur, maar dan in ongeveer 24 uur. Zet je schrap voor een kleurrijk geïllustreerd lang verhaal!
Het is medio maart als ik aanvoel dat de Batavierenrace er weer aan komt. Als inwoner van Enschede, met nota bene een stuk van het traject recht achter mijn huis, ben ik daar welbekend mee. In de jaren dat ik voor Atak werkte heb ik zelfs voor hen tweemaal een etappe van vier kilometer gehold. We waren niet snel en we deden ons best om in het klassement onder De Vestingbar te eindigen. Dat leverde beide jaren een memorabel avontuur op. Ook ben ik enkele malen met mijn ouders naar de binnenkomst op de sintelbaan gaan kijken, omdat de race net in het weekend van mijn verjaarsvisite werd gelopen. De Batavierenrace doet me dus wel wat.
Dit jaar raak ik op het werk in gesprek met collega Lars, naast werk bezig met zijn promotie, en nog regelmatig op de universiteit te vinden. Hij heeft een groepje van vijf oud-studiegenoten met wie hij jaarlijks een wisselpuntploeg vormt. Een wisselpuntploeg bouwt tijdens de race op de route driemaal een wisselpunt op, waar de renners het spreekwoordelijke stokje (in dit geval hesje) kunnen doorgeven. Bij de Batavierenrace wordt daar dan ook de fietser van die loper gewisseld.
Lars haalt me over om dit jaar het groepje te completeren. We krijgen een busje toebedeeld en daar passen zeven leden in, dus waarom niet. Ik zeg toe en zo rol ik het systeem in. Nadat ik me netjes op Batavierenrace.nl aan heb gemeld en een korte cursus heb bijgewoond, wordt het wachten op de vrijdag die de race inluidt.
Die bewuste vrijdag neem ik de middag vrij. Ik ga thuis een beetje lummelen en probeer een uurtje te slapen. Ik kijk via videomeeting nog even onze bedrijfspresentaties en pak dan mijn spulletjes in. Een kleine handzame rugzak, warme kleren, wat water en wat te snaaien. Verlichting voor ’s nachts en regenkleding voor als het onheilspellend wordt. Ik ben klaar. De vouwfiets laat ik liever niet vierentwintig uur achter op de campus, dus ik ga er te voet heen.
De medewerkersbus brengt Lars en mij naar Nijmegen. Ik ken de route – voornamelijk de N18 – en wijs Lars af en toe herkenningspunten aan, zoals discotheek De Olde Beth en Knooppunt Velperbroek. Het Keizer Karelplein, waar we uiteindelijk nog overheen komen, is voor Lars dan weer bekend. We suizen Nijmegen weer zo’n beetje uit en laten ons droppen voor het sportcentrum van de universiteit.
Vanaf hier moet ik Lars en zijn vrienden maar volgen, ik ben hier onbekend. Dit feestgedruis, dat ook bij de Bata hoort, is mij nog onbekend! We ontmoeten Lars’ vrienden gauw en krijgen nog snel een cursusje wisselpuntje bouwen, waarna we ons huurbusje mogen opzoeken. Het staat in een overdekte garage voor het sportcentrum. Zoals het hoort checken we de inhoud met een inventaris. Op een paar obscure en historische zaken na hebben we alles aan boord. Omdat er met een hitteplan rekening gehouden werd hebben we maarliefst honderd flesjes mineraalwater aan boord. Met moeite stouwen we alles onder de banken. Een grote bananendoos met pedaalemmerzakken gevuld met lunch gaat achterin, bovenop alle bouwmaterialen voor het wisselpunt. Op de achterste bank snoeren we een fikse houten kast met meetapparatuur vast in zijn gordel. We kunnen gaan, toch?
Nee, dat kunnen we niet. De achterklep wil niet lekker dicht. Op het dashboard signaleert een lampje dat er een deur openstaat. Werktuigelijk knallen we alle deuren een keer stevig dicht, maar het signaal blijft. Als we nu harder zouden rijden dan 30 komt daar ook nog een piepsignaal bij. Dat kan zo niet. We roepen de KnelPuntenBus op, die net onderweg was maar op verzoek even terugkomt. Een lange jongen springt eruit en doet even wat slimme snelle checks. Ja, het slotje in de achterklep loopt wat stroef, maar met een duwtje en extra afsluiten met de afstandsbediening zijn we toch klaar om te gaan. Na een laatste pipi springen we in de bus en zetten we koers naar ons eerste wisselpunt. Spannend!
We suizen door de donkere nacht. Koen rijdt, Rik navigeert. Geen van ons allen rijdt regelmatig auto, ik zeer zeker niet, maar Koen is er dol op, zo wordt gezegd. Ik heb me op de achterbank gezet en laat me rijden.
Met een half uurtje zijn we ergens via een boerenweggetje de grens overgestoken en rollen we in het holst van de nacht Niel binnen. Dat is een gehucht van vier boerderijen, zo te zien. Op een t-splitsing staat een Dixi. Die is voor ons. Verderop, naast een boerderij, mogen wij opbouwen. Mijn team kent de plek en de richting precies van de vorige jaren. Ik doe mijn best zo min mogelijk in de weg te lopen terwijl het zestal als mieren om elkaar heen krioelt. Het is zogezegd aardedonker, het miezert een beetje, maar het is niet erg koud. Ik ga nog even een pipi doen in de Dixi en maak kennis met een twintigtal slakjes. Ik zie ze in het schijnsel van mijn hoofdlamp op alle wanden en zelfs op de bril. Voorzichtig haal ik het slakje op de zitting weg met een papiertje en probeer de anderen te ontwijken. Caroline gaat na mij ook even en telt ze allemaal: tweeëntwintig in totaal. Gezellig is het wel.
In drie kwartier tijd verrijst er een heus fuikje met houten poortjes en rood-witte plastic kettingen. Ik kan hier en daar een steentje (of een baakvoet, zwaar steentje) bijdragen. De lokale boerderijkat, een dikke rooie, komt poolshoogte nemen. Voorzichtig snuffelend doet hij ieder stukje van ons bouwsel even aan en gaat dan in een boom zitten toekijken. Na een tijdje bemerk ik twee koplampen verder terug op de weg. ‘Er staat daar een auto’ zeg ik tegen niemand in het bijzonder. Het verbaast ook niemand van mijn groepje echt. ‘Dat is eBart’ weet men. De leden van eBart doen elk ongeopend wisselpunt aan en helpen de techniek aangesloten te krijgen. Wij hebben geoefende teamleden en wat technische kennis, dus alles zit al ingeprikt voordat de twee dwalende hoofdlampjes langs het duistere pad ons bereikt hebben. Desalniettemin checkt eBart onze setup en geeft akkoord het wisselpunt te openen. Aan mij de wat illustere taak om ‘windvaantje’ te zijn. Er zullen lopers en fietsers op ons fuikje afkomen, en die moet ik met stem en handgebaren van elkaar scheiden. De fietsers moeten rechts in de berm hun fiets stallen, de lopers moeten in het fuikje hun hesje afdoen. Dit is een wisselpunt waar geen busjes mogen parkeren, dus we verwachten hier (zoals ook in het deelnemersboekje staat) dat loper en fietser elkaars plek innemen en gelijk verder gaan.
Mijn eerste suspects zijn echter geen loper en fietser, maar twee sportief uitziende wielrenners. Dat is zo midden in de nacht wat gek, dus het klopt: ze horen bij de Bata-organisatie. Dit zijn de ‘vijfminutenfietsers’ die zoals de naam al zegt vijf minuten voor de koploper uit fietsen. We groeten ze en beloven het even op de radio te melden als de eerste loper ons poortje in stuift.
Na vijf minuten begint het door te stromen. Ik merk al dat handgebaren niet genoeg zijn. Ik begin met ‘lopers rechts’ en ‘fietsers links’ tot ik besef dat zij in tegengestelde richting gaan, en ik dus rechts en links moet omwisselen. Dat werkt beter. De lopers zijn aardig verdwaasd, na acht kilometer in het donker, maar weten met mijn stemcommando’s het poortje beter te vinden. Ook de fietser instrueren net iets verderop te parkeren doet wonderen. Lars staat enkele meters achter me de wissels te coördineren, terwijl Caroline en Willemijn aan een tafeltje alle binnenkomende nummers dubbelchecken. Hoewel iedereen digitaal geregistreerd wordt sluipt er nog wel eens een foutje in.
Terwijl ik opga in mijn taak doen zich enkele schermutselingen voor. Een weerbarstige jongen komt verhaal halen omdat hij met zijn busje niet dichterbij kan komen, maar wel een loper en fietser paraat heeft. Wij kunnen hem niet helpen en dat frustreert hem. Uiteindelijk verdwijnt hij en komt in hardloopkleding terug, waarna hij irritant in mijn blikveld voor het poortje op zijn binnenkomende loper gaat staan wachten. Ik dirigeer hem zuchtend naar de zijkant van het fuikje en laat Lars het met hem afhandelen. Een ander moment komt er een compleet dronken jongen binnen, die wars is van het idee om een warme trui aan te trekken. Hij zal daarna nog wel twaalf kilometer moeten fietsen. Gelukkig is zijn renner hardnekkig en vertrekken ze enigszins voorbereid weer uit ons fuikje.
Na drie donkere uren krijgen we signaal dat de laatste renner is geweest. De bezembus, een champagnekleurig model met op voor- en zijkanten bezems, rolt binnen. We sluiten het wisselpunt, communiceren met de meldkamer, overleggen met de bezembusjongens, en pakken in. Daarbij begint het een beetje te regenen, dus alles achter in de wagen is nat. Nouja, moet maar. Hopelijk beter weer voor de rest van de nacht.
Dit maal zit ik voorin. Het is mijn taak om bestuurder Koen wakker te houden en de weg te wijzen. Ik zet Waze aan en vertel Koen rustig waar hij door het duister heen moet rijden. Dat lukt aardig. Ook wakkerhouden is geen punt: ik vertel gewoon de verhalen die je hier ook op mijn blog leest. Dat die ook slaapverwekkend kunnen zijn leer ik snel: de vijf op de achterbank slapen binnen mum van tijd als roosjes. Koen is gelukkig nog fris en alert, fantastisch. Al gauw verlaten we Duitsland en zoeven we de N18 oftewel Twenteroute op.
Na een aantal snelle kilometers jakkeren wordt het langzaam schemerig aan de horizon. Ik zie de afslag naar het gehucht genaamd ‘Zwarte Veen’ opdoemen. Rustig sommeer ik Koen om hier dan de N18 te verlaten en rechts af te slaan. Geroutineerd gaat het knipperlicht aan naar rechts en voegt hij uit naar … SKKGGGGGGGG! – met een ruk staan we stil. We kijken elkaar verbaasd aan. Het vijftal op de achterbank is verwilderd wakker geschoten. Okay. Wat ging er mis?
We stappen de bus uit en zien dat we met de twee rechterwielen over een hoge betonband heen staan. Waar voor kort nog een uitvoegstrook was is tegenwoordig diep afgeschraapt asfalt zonder nieuwe bestemming. Wél is er een onderbroken streep tussen onze baan en die bewuste strook. Een uitnodiging tot verder naar rechts gaan dus. Wie heeft dit bedacht? En hoe komen we hier weer weg?
We stappen allemaal uit de auto en besluiten al onze zware spullen uit te laden. Hopelijk komt de bus daarmee iets hoger te staan en raakt de onderkant de betonband niet meer. Maar, die hoop is ijdel. We zijn echter slim en gebruiken de baakvoeten om voor- en achterwielen op te rijden tot ze weer over de betonband komen. Caroline en Willemijn manen iets verder terug het aankomend verkeer tot rustiger rijden. Koen, met de schrik nog in de benen, rolt de bus uiterst voorzichtig over de betonband heen, terwijl wij helpen duwen. Met tien zenuwslopende minuten staat de bolide weer aan de goede kant op de weg. Nu wij weer.
We kachelen door, het boerenland in. Maar bij enige snelheid ruiken we een vervelende schroeilucht. Lars gaat buiten de bus meerennen en attendeert ons op een schril hoog gepiep. De rem loopt aan, dit ken ik van Michels auto. We rollen het laatste stukje langzaam naar de plek van ons wisselpunt. Dan roepen we de KnelPuntenBus maar weer op. Wie weet wat die jongen nu weer voor ons kan doen…
Terwijl we ons wisselpunt opbouwen komt de handige jongen weer aan. Hij legt zich onder de bus en weet met een hamer de vastgeslagen handrem los te tikken. De mantel van de remkabel is echter stuk en de rem kan er wel op, maar niet meer eraf. De jongen sommeert ons om de rest van de dag de handrem niet meer te gebruiken, dan komen we wel thuis. Blij met deze uitkomst bemannnen we verder ons wisselpunt, tot ook daar onze taak gedaan is. Inmiddels is de zon opgekomen over de maailanden en dat vormde een schitterend beeld. We zijn opgedroogd en verwarmd. Na korte communicatie met eBart en de meldkamer sluiten we ook hier weer en pakken we in.
Dan volgt er een onthutsend bericht over de radio. Er is iets, elders op de route. Een radiostilte volgt. Dat betekent dat de wedstrijdleiding druk is met iets kritieks. We wachten af. Code geel volgt. In ons draaiboek betekent dat: de wedstrijd is stilgelegd. Alles dat bezig is wordt gestaakt; gaande lopers mogen niet finishen, nieuwe lopers mogen niet starten. Wij bevinden ons in relatieve rust, omdat iedereen bij ons letterlijk net vertrokken is. Dus breken we de appeltaart van Lars aan en drinken nog een kopje koffie. Dan zetten we ons stilletjes in de bus en rijden, zoals het draaiboek dat vraagt, naar ons volgende wisselpunt in Bentelo.
Inmiddels meldt de wedstrijdleiding over de radio dat de race weer hervat is. Wat er precies gebeurd is weten we tot op de dag van vandaag niet. We zien in zoevende vaart over de N18 nog een paar van die verraderlijk verkeerd belijnde afslagen aan ons voorbijgaan, en dan mogen we bij Haaksbergen zelf van de weg af. We naderen Bentelo en gaan weer de landerijen in. Een ploeg voor ons heeft over de radio melding gemaakt van twee omgevallen Dixi’s bij ons wisselpunt. Ze zijn zo aardig geweest om even te stoppen en ze weer recht overeind te zetten. Onze dank is groot!
De oranje Dixi’s staan als puisten in het landschap, maar wij zijn er blij mee. Hier gaat een nieuw wisselpunt ontstaan. Terwijl we uitpakken en bouwen zie ik opeens een bekend gezicht. Collega Erwin! Wij wisten niet dat hij meeliep, en hij wist niet dat wij een wisselpuntploeg waren. Snel gaan we met z’n drieën op de foto. Binnen drie kwartier hebben we ons hele bouwsel aan hekjes en poortjes weer staan. Nu begint het urenlange wachten. Langer dan normaal, want door de verstoring van de race zijn alle tijden opgeschoven. Officieel is er een half uur vertraging, maar wel zijn er voor de herstart in Barchem een aantal etappes gewoonweg geschrapt. De chaos die ontstaan is doordat lopers en fietsers opeens stukken moesten overslaan heeft ervoor gezorgd dat de wedstrijd eigenlijk niet op die geplande tijd zijn vervolg kan vinden. Zo goed en zo kwaad als het gaat probeert men dat toch.
Wij zitten achter onze bus – het is wat wisselvallig bewolkt en soms zonnig. De dames maken koffie en chocolademelk, ik wissel naar koelere kleren, krijg daar toch spijt van en wissel toch weer terug. Het is veel te lekker met al mijn merinowolletjes aan als de wind er even op staat. Op de aangrenzende weg komen de motorrijders binnenrollen. Dat zegt wat. Als een kluwen wolven wachtend op hun prooi stellen ze zich op rond de zijweg nabij het wisselpunt en houden ze zichzelf bezig. Bij ons hadden zich al twee fotografen op de motor gevoegd.
Langzaam druppelen ook lopersbusjes binnen. Daaruit sijpelen de geïnteresseerde lopers die hun ploeggenoten van de middagploeg even toe komen juichen. Ze vormen een haag in de bocht naar het wisselpunt. Caroline had me al gezegd: voor je het weet staan ze te drommen op het looppad. Bij elk wisselpunt is mij meer chaos voorspeld, en dat lijkt hier ook weer uit te komen. Het is wel fijn dat er in ieder geval steeds meer reuring is, want dat wachten maakte slaperig.
De vijfminutenfietsers staan voor onze neus. Ik weet niet of het nog dezelfde zijn als vannacht, maar ze fietsen fris en vrolijk langs ons heen. Niet lang daarna zwelt het gejoel in de berm aan en volgt de eerste loper. In Barchem, enkele wisselpunten terug, werden de lopers gestart in groepen. Vanaf daar is het uitgezwermd. De eerste loper die ons treft is mogelijk de snelste loper van het snelste team, maar dat hoeft niet. Als achter hem of haar de tragere lopers zijn gevolgd blijft het doorgaans even stil, maar dan suizen er plotseling weer vier of vijf lopers als kanonskogels op mijn poortje af. Dat zijn dan de snelsten van de volgende groep. Het is dus onvoorspelbaar wat je voor je neus hebt. Het gejoel geeft vaak wel aan of het een populaire ploeg is.
Bij dit wisselpunt komen renners vanaf links over een lange dijk aanhollen. Hun fietser rijdt vaak al een stuk vooruit, om zich klaar te maken voor de wissel in ons fuikje. Fiets op de standaard zetten en warme trui onder de snelbinders proppen doe je liever niet terwijl de tijd doortikt, zeg maar. Dus naar links kijkend zie ik de plukjes afscheid nemen, waarop de fietser de bocht naar rechts neemt en op mij af zeilt. Echter, veel fietsers treffen in de bocht hun team al, en springen dan olijk van de fiets. Kletsen, blijven hangen… dat schiet niet op voor de wissel, tweehonderd meter verder. Dus zodra ik ze in het oog krijg roep ik ze herhaaldelijk naar me toe. Het is me deze nacht al opgevallen wat voor luide stem ik heb ontwikkeld, zonder dat mijn keel daaronder lijdt. Nu het wat warmer is wil ik daar alleen een flesje water bij, wat Willemijn me lief brengt. Elke fietser in mijn blikveld brul ik een ‘Liiiiiiinks! Dooooorfietsen! Zo ver mogelijk dooooorfietsen!’ toe. En als ze dan glazig kijken herhaal ik het nog eens in het Engels. De Aha-Erlebnis is dan mijn verdienste.
Kort na de fietser volgt de loper. Die pakt meestal de binnenbocht, om maar zo snel mogelijk van dat geren af te zijn. Het is ook mijn taak (ten minste, dat vind ik) om toeschouwers uit die binnenbocht weg te houden. Gelukkig reageren ze goed op mijn armgebaren en scharen ze zich dan braaf bij de vreemdelingen in de buitenbocht. Soms lijkt het wel alsof ik kinetische krachten heb. Ik hoef maar te kijken en mijn arm op te heffen of ze schikken zich beduusd achter de eerste rij grashalmen. Ik word gevreesd! Toch wordt mijn enthousiasme daarin ook opgemerkt, want de toeschouwers dicht naast me scanderen in Nederlands en Engels elke vermaning met me mee. Ze hebben er plezier in, ik ook!
Sommige mensen moet ik echt van het pad af plukken. Die lopen nietsziend gewoon recht voor de lopers en belemmeren hen de weg. Dat toeter ik ze dan ook niet al te vriendelijk toe. ‘Hallo! Ga eens weg! Doorlopen! Je belet een ander een snelle tijd te halen! Gá eens weg!’ Dan volgt er meestal wel wat traag begrip en een snelle pas naar de kant, maar ik vind dat ze gewoon algeheel een soort besef missen. Gelukkig zijn dat er maar enkelen. De meesten gedragen zich en mijn blauwe medewerkershesje draagt daar ook wel aan bij.
Sommige lopers hebben, zoals ik al zei, goed de vaart erin zitten. Die zijn compleet gefocust op een snelle tijd en zeilen de laatste rechter bocht in. Gelukkig zie ik ze al goed aankomen en spring ik dan voor ze op het pad. Armen gespreid, luid roepend. ‘Rechts! Rrrrrechts! Déze rrrreechts!’ Ik laat mijn r rollen zoals ik ooit op zangles leerde voor de liederen van Mozart. Sommige lopers nemen de bocht ruim en met zo’n blinde vaart dat ze bijna recht in mijn armen rennen. Gelukkig koersen ze allemaal bij en gaan met een glimlach door het poortje. Een enkeling moet ik nablaffen ‘hesje aanhouden! Aaaanhouden!’ want het is wel slim om snel te kunnen wisselen, maar dan kan Caroline hun ploegnummer niet verifiëren.
Na al die uren word ik, ondanks de adrenalinerush, toch echt wel moe. Mijn voeten doen pijn van het staan en ik droom van plat achterover liggen en lekker slapen. Maar dat is hier midden op het pad met al die commotie veel te gevaarlijk… tweemaal peil ik bij Caroline hoeveel lopers we al doorgelaten hebben. De eerste keer is teleurstellend: 183 van de 350 pas. De tweede keer zitten we tegen de 300 aan. Nog éven…
Eindelijk verschijnt dan de mooi glanzende bezembus op het pad. De eBartbus rijdt voor ze uit en sluit ons wisselpunt. De bezemjongens nemen onze vuilniszak mee. We ruimen op, we pakken in, we zijn klaar. Caroline, overigens halverwege haar zwangerschap, heeft haar vriend in Amersfoort gebeld. Door de vertraging van de race is alles zo ver uitgelopen dat vanavond teruggaan naar huis wel erg laat zal worden. Niet te vergeten dat ze hondsmoe is, dubbel zo erg als wij. Met onze goedkeuring gaan ook Willemijn en Rik met hun auto mee, rechtstreeks naar Amersfoort. Voor onze bus hebben wij Koen, Lars, Tijmen en ik nog over. Wij gaan nog even door.
We zetten ons weer in de auto en ik stel Waze in op het UParkHotel in Enschede. Vlak daarnaast is de materiaalinname, waar we ons busje met alle inhoud kunnen inleveren. We kunnen echter niet over de Bosweg, dus het is aan mij – local bij uitstek – om ons de weg naar de achterkant van de campus te wijzen. Met een klein uurtje rollen we de parkeerplaats achter het universiteitszwembad op. Een stel blije mensen staan ons op te wachten. We mogen ze allemaal af. Bij het eerste stel mogen we al ons eten en drinken inleveren. Vijfenegentig waterflesjes trekken we onder de banken vandaan. Ze staan er versteld van. Overgebleven appels, bananen, chocolade, en zakken belegde bolletjes gaan in kratten terug. Op verzoek mag ik nog twee zakken broodjes en twee bananen meenemen. Anders wordt het morgen op de campus uitgedeeld. Dan rijden we door naar de echte materiaalinname. Een medewerker springt bij ons op de voorbank en dirigeert ons naar een praktische parkeerplek. ‘Zet hier maar op de handrem’ zegt hij achteloos. ‘Dat kan niet, die is stuk’ antwoordt Koen. ‘Oh? Vul dan maar een schadeformulier in.’ En zo staan we enkele minuten later weer ons hachelijke verhaal te doen, met foto’s en al. Verder niet meer onze verantwoordelijkheid nu, het busje gaat terug naar het verhuurbedrijf. Wij gaan te voet verder.
Lars, Koen en Tijmen gaan rechts naar de sintelbaan. Na de binnenkomst zal er voor de medewerkers een diner verzorgd worden. Ik sla linksaf naar Hogenkamp. Ik kan niet meer, ik zeg gedag en zet koers naar huis. Nog veertig minuten wandelen.
Ik steek het plein over, loop om Cubicus heen, naar de WoT… en kruis meerdere keren een wandelend echtpaar. Als ze me toch echt helemaal het Ledeboerpark in volgen draai ik me om. ‘Jullie volgen me hopelijk toch niet naar de sintelbaan hè, want die is niet deze kant op. Volg mij niet helemaal naar huis!’ het echtpaar lacht hartelijk en bevestigt dat ze dat niet doen. Ze hebben ’s middags hun zoon in Barchem gezien en willen nu een leuke, ongewone plek voor de finish innemen om nog een team te zien lopen. Dat kan geregeld worden. Ik loop voor ze uit het park in tot we bij de Oldenhof de bekende routepijltjes zien. Daar laat ik ze achter. Het zal nu niet lang meer duren voor ze langskomen.
Rustig vervolg ik mijn weg naar huis. Mijn wangen zijn warm, mijn hoofd is woozy. De bomen bieden verkoeling. De bosgrond voelt zacht, de route is me bekend. Ik ben weer in ‘mijn achtertuin’. Met een stevige wandeling bereik ik de andere rand van het park. Voor mij langs kruist pardoes een stapvoets rijdende auto met Bata-medewerkers. Ik zwaai naar ze met mijn lichtblauwe medewerkerstrui. Ze kijken een beetje verbluft. Ik laat het gaan, ik heb geen zin meer in nog een praatje.
Thuis app ik Michel. Hij wil wel even wat voor me koken, dus hij komt naar mij gefietst. Ik leg me éven op bed en slaap gelijk een gat in de dag. Michel maakt me wakker en heeft inderdaad een heerlijk bord Italiaanse pasta klaar. Tussen de happen door vertel ik hem dit hele verhaal (daar schijnt hij tegen te kunnen). Dan taai ik af en ga alvast weer in bed liggen. Ik hoor het niet eens wanneer Michel zich bij mij voegt. Zondagochtend, twaalf uur later, ben ik weer mens. Volgend jaar weer!
vrijdag
We staan om vijf uur ’s ochtends op. Miep is maar net wakker. Zodra ze doorheeft dat we echt gaan ontbijten drentelt ze om me heen voor melk.
Michel doet de keuken, ik pak nog het laatste in en check alles. Na kort ontbijt zet Michel de auto voor het huis en pakken we mijn spullen erbij in. Ik heb het compact ingepakt dit jaar, vind ik zelf. Natuurlijk de volle duffel voor mijn kleren, een rugtasje met handbagage, en dan één rugzak met alle randspullen. Het camerastatief is los, en vanuit de berging halen we nog een campingtafeltje. Ja, de keuken biedt niet zo veel opbergruimte dit jaar, dus die moet van mij mee. Wonderwel past alles in de auto. We knuffelen Miep uitbundig gedag en tegen zeven uur rijden we weg.
Natuurlijk eerst de lange weg afzakken door Duitsland. Hier en daar wegwerkzaamheden, maar geen file. Bij Karslruhe wordt het interessant: er is een file aangekondigd. Waze heeft een goed idee en wil ons een stukje om laten rijden. We laten ons de weg wijzen, maar belanden vrij snel in een nieuwe file op de B-weg. Dat is natuurlijk niet de bedoeling. Hele einden worden we rondgeleid, over het beursterrein, door velden. Dan komt er gelukkig weer een snelweg in zicht en kunnen we met acceptabele snelheid verder.
We passeren bij Basel de grens, doorkruisen Zwitserland. Alles in 18 graden, muisgrijze lucht, motregen hier en daar. We hebben de zon nog niet gevonden. Tegen vier uur bereiken we de Gotthardpas. Ik wil eigenlijk net onze bedrijfspresentaties live bekijken, maar Michel heeft me nodig om de juiste afslag naar de pas te vinden. We moeten van de snelweg af vóór we in de file vastzitten. Dat is twee jaar geleden gelukt (vorig jaar reden we niet via Zwitserland) en dat moet dit jaar ook wel weer lukken. We slaan op tijd af en, op wat hachelijke kleine weggetjes na, suizen we mooi voorbij aan de stilstaande auto’s op de snelweg naast ons, totdat de afslag naar de pas komt. Leuk, we slingeren weer naar boven. Druipnatte fietsers komen ons tegemoet. Hoe hoger we gaan, hoe dichter de mist wordt. Op een gegeven moment kunnen we alleen de rode auto voor ons nog zien – die geen licht voert – en verder is alles een mistige witte bal. We passeren de top zonder uitzichten, tussen muren van uitgehakt ijs, vuile sneeuw, plassen op de weg. Het is hierboven koud. Gelukkig hebben we onze truien en lange broeken aan.
Onderaan de pas hebben we gelukkig weer goed zicht en kunnen we weer vlot doorrijden. Op naar Lugano. Ook daar wacht ons weer een file op de snelweg. Weer steken we door via de stad. Daarmee eindigen we in de middagspits. We houden de moed erin. Vanuit Lugano gaat het over het meer verder naar Chiasso. Je vermoedt het al: file op de snelweg. Men moet namelijk en masse de grens over. Ik laat Michel weer afslaan en stuur hem door het centrum. Helaas, er zijn veel eenrichtingswegen. We knutselen wat met Waze en Maps en staan dan plotseling toch waar we wezen willen: voor de Dogana. Naast ons rijdt een zwarte luxewagen, prachtige velgen, maar… met een snerpend geluid in het voorwiel. Ik wijs de bestuurder op de herrie. Hij draait zijn raampje open en luistert ook. Een scooterrijder voegt zich tussen ons en vertelt hem iets in het Italiaans. Vlak na de douane, waar de man ook eruit geplukt wordt, gaat hij maar eens even stilstaan om uit te vinden wat zijn prachtige bolide nou mankeert.
Wij suizen door. Niet door het sjofele achterafsteegje dit maal, maar door een iets grotere weg die ons weer naar het rare, zo plotseling beginnende stukje snelweg leidt – midden vanuit de stadskern! Lugano en Chiasso zijn twee vreemde, verpauperde steden. Ik snap niet waarom het meer van Lugano nog aan toeristen geadverteerd wordt.
Verder zoeven we, Italië door. We laten de steden achter ons en zeilen de Po-vlakte op. In de schemer bereiken we de bekende Autogrill bij Lainate. Bekend, omdat hij in een bijzonder rond gebouw onder een driepotige toren huist. Boven op de toren draait fier de A van Autogrill. We eten er een salade en drinken wat. Dan sjezen we door naar Fiorenzuola d’Arda. Natuurlijk heeft de dame een kamer voor ons. Ze vraagt ons zelfs of dat alleen een showerroom moet zijn (welnee, lekker slapen!) en dan nog of we aparte bedden blieven. Hihi. Michel lacht dat hij hier al twintig jaar komt, en prompt geeft ze ons onze paspoortkopieën terug. ‘Die heeft ze dan nog wel’ lacht ze. Eh? Ze houden hier dus een fiks bestand van alle bezoekers over de jaren bij?
We rollen de auto voor de kamer en plukken onze belangrijkste tassen eruit. Eerst liggen we een tijdje op bed, dan lopen we nog een stukje de weg langs het motel af. We dragen geen verlichting, auto’s komen ons tegemoet. Het is geen goed weggetje om op te wandelen, we gaan terug.
Tandenpoetsen, bed in. Morgen weer een dag cruisen.
zaterdag
We worden wakker in het best wel harde motelbed. Ik vanuit een droom waarin mijn heupen zo pijn deden, dat het leek alsof ze in brand stonden. Michel heeft gelukkig beter geslapen. Dat is maar goed ook, want hij moet vandaag nog een stuk rijden. ‘Het laatste stukje’ noemt hij het zelf. Ik pak mijn laptop en verschans me buiten aan een scheefgezakte picknicktafel. Heerlijk dat je hier gewoon in trui en lange broek buiten kunt zitten. In Nederland hebben we nog nauwelijks zomer gehad.
Ik schrijf wat aan mijn reisverslag en denk aan lieve Minoes. Zo weggegrepen worden uit je dagelijks leven (ik bedoel hiermee mezelf) rukt je ook weg uit je rouwproces, en dat voelt niet helemaal goed. Daarom schrijf ik af en toe wat van me af, voer gesprekjes met ChatGPT, en zeg haar naam in het niets. Ze zou vast graag mee zijn gegaan op deze reis. Lekker rollen in de warme Toscaanse zon.
Michel komt eraan gesloft. Hij haalt me op voor het ontbijt. Een kwieke dame van middelbare leeftijd, maar duidelijk fanatiek met eyeliner als was ze nog een tiener, staat achter de retro toog. Ze legt ons in gebrekkig Engels en Italiaans alles uit. We weten de weg, we genieten van het buffet. Dan pakken we onze spullen weer in de auto en keren terug de snelweg op. Bij de afrit van de snelweg roken we gisteren plotseling een verbluffend sterke magnoliageur. Noem het bijgelovig, maar het voelde als een teken. Ditmaal heb ik mijn gedachten bij de aankomende kilometers. We ruiken de bloemengeur niet.
We sjezen van de Po-vlakte het zuidelijker gebied in. Bij Parma rechtsaf, op naar Aulla. Dit is echt fantastisch om te rijden, maar je moet wel durf hebben. De snelweg slingert zich door en om lage bergen. Onoverzichtelijke bochten en tunnels volgen elkaar in rap tempo op. Na elke duisternis duik je weer een nieuw dal in, met op de heuvels groepjes huizen, de hellingen bezaaid met loofbomen. Dit ziet eruit als een Italiaans paradijs. Hier moet ik nog eens een kamer huren, al is er misschien wel niets te doen.
Onderweg check ik af en toe de webcam op Miep. Ze ligt vredig te slapen op een kleedje op de bank, elke keer in een andere positie. Ik ben blij dat ze er nog is.
We stoppen even bij een Autogrill, maar nemen geen koffie. Die zijn sowieso schreeuwend duur onderweg. Ik ga even snel naar het toilet en dan zoeven we weer verder. Paola, de verhuurster van ons huisje, heeft Michel al geappt. Wanneer we er zijn.
Ik app vanaf zijn telefoon terug met een soort van tijdspad en indicatie van aankomsstijd. Cecina komt steeds dichter bij, en opeens denderen we over de slecht geasfalteerde Aurelia. De afslag komt, we staan ten noorden van de stad. ‘Heb jij zin om te gaan lunchen?’ zucht Michel. ‘Ik niet…’ zeg ik welgemeend. ‘Laten we boodschappen doen bij de Conad en dan naar het huisje rijden.’ Dat vinden we allebei een goed plan.
Michel probeert zichzelf voor te houden, om niet te veel in te slaan op deze eerste middag. Maar dat mislukt; met twee stampensvolle boodschappentassen verlaten we de winkel. Ze passen gelukkig nog nét onder de klep achter in de auto. Zo rollen we door, via Casale Marittimo en Guardistallo, het lange onverharde pad naar ons huisje op.
We hebben in de beschrijving en de reviews al gelezen dat het inderdaad een lange, lastig begaanbare weg is. Meerdere bezoekers klagen over de extra tijd die het toevoegt, en hoe achterlijk het is dat het paadje vanaf de andere kant niet meer aan de hoofdweg grenst, omdat ene meneer Ai Massi daar al het land heeft opgekocht en simpelweg een toegangshek op het pad heeft geplaatst. Tja, we leven er maar mee. Voorzichtig hobbelen we met de Alfa Romeo het enkelsporige pad af, tot we naast het huisje staan.
Het hek is dicht, maar ik vind de sleutel in een kastje bij de weg. Hek open, auto naar binnen rollen, hek dicht. Rust. We openen het huisje en lopen nieuwsgierig rond. We hebben Paola nog maar net geïnformeerd dat we er zijn, of Michel bemerkt dat er geen beddengoed is. Een vlug appje volgt. Ze zal komen, met beddengoed. Phew.
Ondertussen pakken we uit en maken het ons gemakkelijk. Het uitzicht is zoals beloofd fantastisch: zeezicht over Cecina vanaf ons overdekte terrras. Een prima keuken, een koele woonkamer. Een slaapkamer en badkamer, allemaal pico bello. Dan beneden nog twee ruime kamers met een enkele badkamer, voor als we later de komende week Michels vrienden te gast krijgen.
Een grote zwarte SUV stuift over het pad en houdt halt bij onze poort. Paola. We laten haar binnen. Ze is een witharige dame van Michels leeftijd met een enorme designerbril op haar neus. Ze gebaart druk en houdt haar telefoon constant in de hand. Ze wordt veel gebeld. Terwijl ze ons de lakenpaketten geeft – waar moeilijk aan te komen was op zaterdagmiddag – legt ze nog wat kleine dingetjes uit over het huis. Nou, wij zijn content. Paola springt weer in haar auto en rijdt bellend naar haar volgende gasten toe.
’s Avonds maakt Michel eten en hebben we een lekker toetje: een klein potje panna cotta met pistachesmaak. Héérlijk.
De klamboe lijkt niet nodig, de slaapkamer is ogenschijnlijk mugvrij. Wij gaan slapen!
zondag
We hebben heerlijk geslapen. ’s Ochtends trippel ik rond over het terrein. Verbaas me over de overdaad aan vogeltjes die hier fluiten dat het een lieve lust is. Ik sleep een witte tuinbank tussen twee knoestige olijfbomen en geniet van de opgaande zon over de boomgaard. Na een uurtje hoor ik gestommel uit de slaapkamer. Michel komt naar buiten.
Ons eerste ontbijt op het terras. Ternauwernood denk ik aan eitjes bakken, wat thuis ongeveer mijn eerste ingeving is. Ik wil gewoon lekker met Michel op het terras zitten en cappucchino’s slurpen! We hebben twee potjes pistachecrème ingeslagen en ze blijken allebei niet lekker. Shit zeg, ze worden er niet goedkoper op, en de kwaliteit wel minder. We moeten deze weken nog goede pistachepasta vinden.
Vandaag doen we eigenlijk helemaal niets. Dat hoeft ook niet. De koelkast is gevuld en we hebben genoeg te lezen en te programmeren. De wifi werkt redelijk, we hebben onze versterker niet eens nodig. Terwijl we op het terras aan de tuintafel zitten, door de olijvenkruinen uitkijkend over de stad en de zee, voelen we ons koning te rijk. Langzaam sluipt de zon in een ronde baan om het terras heen en warmt het iets meer op. Vandaag is het nog zo’n 22 graden en staat er een behoorlijke zeewind. Het ene moment verbrand je in de hete zon, het andere moment doet de wind je onbehaaglijk rillen. Toch is dit al mooi, zo anders dan thuis, en het zal de komende dagen alleen nog maar beter worden.
Als de nacht valt zitten we nog een beetje buiten. Met de prutserige lucifers alhier krijgen we de muggenkaars (zo’n gele vlaai in een tinnetje) niet aan. Hij waait ook vrijwel direct weer uit. Daarom pak ik de futuristische blauwe muggenlamp er maar bij, die ik Michel vorig jaar na de vakantie cadeau gaf. We weten niet of hij werkt, maar grappig is het wel. Als we beiden klaar zijn met de dag gaan we naar bed.
Dachten we. Want op de grond tussen de slaapkamer en de badkamer zit een kleine gast in de vorm van een behoorlijke hagedis. Doodstil probeert hij ons te laten denken dat hij er totaal niet is. Maar dat zal hem geen goeds brengen. De terrasdeur gaat zo dicht en dan zit hij binnen vast. Snel sluit ik alle aangrenzende deuren. Hij kan nu nog alleen maar de kamer in. Maar daar is genoeg om zich onder te verstoppen, ik moet hem vangen. Dus pak ik een klein bakje van de snoeptomaatjes en zet het over hem heen. Maar hij is sterk! Driftig rent hij rond en sleept het bakje mee. Ik druk mijn hand erop. Michel geeft me een glad mapje aan, dat ik er snel onder schuif. Ongelooflijk! Michel is alweer in de badkamer verdwenen om te tandenpoetsen, ik werk mezelf naar buiten met de hagedis zonder hem te laten ontsnappen. Dat lukt. Het diertje schiet buiten onder mijn bakje uit en verdwijnt in de nacht.
Kunnen wij ook eindelijk slapen…
maandag
Vandaag sluip ik weer vroeg het huis uit en ga in de tuin zitten lezen tot Michel wakkerwordt. Een nieuwe dag breekt aan waarop we eigenlijk maar één plan hebben: even lunchen in Cecina en langs de supermarkt.
In de ochtend pruts ik aan mijn websites en bedenk een megalomaan plan waar ik nog wel drie vakanties aan kan besteden. Overweldigd door de taken die ik mezelf op de hals haal ga ik de bestaande lijstjes in ToDoist maar categoriseren.
‘Ik wil zo onderhand wel gaan’ laat Michel me tegen half één weten. Prima. Ik trek wat moois aan en we springen in de auto. De lange zandweg terug naar Guardistallo lijkt nu al minder lang dan de eerste keer. Michel is blij dat hij nergens tegenliggers tegenkomt. We slaan rechtsaf, en dan zie ik het: een beeld dat ik al enkele maanden terug op Google Streetview zag. In een kaal zandweitje met nauwelijks beschutting staat een groot wit vermagerd paard. Ik zie geen gras, geen water, geen schaduw. Mijn hart breekt. Ik hoopte dat de foto op Streetview iets uit het verleden was. Ik kijk het treurige paard na en neem mezelf voor iets te doen.
Ondertussen parkeren we in Cecina en wandelen we naar La Capannina, ons favoriete restaurant aan zee. We zijn expres niet op de drukke zondag gegaan, maar nee: het is op maandag dicht! Beteuterd lopen we dan maar naar L’Imperfetto, maar die is óók dicht. Dan gaan we bij een onbekende tent ernaast maar zitten. Het is wat sjofel, ons tafeltje staat half in de zon, en om ons heen zitten wat gezinnen. Maar het eten is lekker en we horen het ruisen van de golven vanaf hier.
Naderhand zoeven we naar de Coop supermarkt. Michel slaat weer het nodige eten voor de komende dagen in terwijl ik wat snuisterijen weet te vinden die ik wel hier op vakantie wilde halen. Als laatste koop ik een groot, goedkoop A4-schrift. Ik wil wat websites schetsen de komende dagen, al kan ik ze nog niet zo implementeren tot ik echt al mijn websites van een nieuwe basis heb voorzien. Maar ach.
We rollen naar huis via een noordelijke weg die ons met glooiende welvingen via Guardistallo naar ons huisje brengt. Het is warm, dus we trekken weer wat luchtigs aan en ploffen neer op het terras. Laptops open, hangen, boeken lezen. Michel maakt ’s avonds lekkere kalfslapjes en zodra het echt donker wordt gaan we slapen.
dinsdag
Vandaag kunnen we om 9 uur even langs bij een ander huisje van Paola, aan het begin van deze weg. Het wordt schoongemaakt en we kunnen even binnen kijken. Paola heeft natuurlijk graag dat we spoedig weer een huisje bij haar huren (Michels laatste huur bij haar was 20 jaar geleden, dat kan frequenter). Dus showt ze ons graag even Huize Lavanda, die ik al op de korrel had.
We komen uit bed en eten als ontbijt even wat biscotate. Dan maakt Michel de fietsen klaar. Ik heb een legging mee en doe mijn dichte schoenen aan. Ik ben laatst al van mijn vouwfiets gevallen, ik hoef vandaag niet nogmaals wat te hebben. Ook de fietshelm, die ik maanden geleden kocht, stelt Michel af tot hij goed op mijn hoofd zit.
We rollen de poort uit en merken gelijk dat het vals plat is. We ploeteren omhoog. Onze warme kleren helpen hier niet bij. De hele weg gaat het stilletjes omhoog, en waar het dat niet doet, ligt er wel diep grind. Ik vind er echt geen bal aan, maar ik zeg het Michel niet. We trappen het hele eind, passeren zelfs twee mannetjes die bezig zijn gaten in de weg te repareren met klein los grind.
Eindelijk komen we bij de omheining van het huis. We zetten de mountainbikes tegen een hek en begroeten twee andere mannetjes die met een betonmolen bezig zijn. We vragen naar Paola en ze kijken bedenkelijk. ‘Moet u bij het andere huis zijn’ lachen ze, als ze begrijpen voor welke Paola we komen. Michel loopt door naar een hekje bij het huis ervoor. Een huishoudster spreekt hem toe over de heg. In moeilijk Italiaans weet ze verstaanbaar te maken dat ze ons niet mag binnenlaten, maar dat Paola hier om negen uur was, en wel zal terugkomen.
Inderdaad, na wat appjes scheurt opeens vanuit een zijweg Paola’s zwarte SUV voor ons langs. Ze knipst het hek open, rolt haar auto naar binnen en wacht tot wij onze mountainbikes erachteraan hebben gerold. Hartelijk begroet ze ons weer en gaat ons voor naar het huisje. De huishoudsters zeggen ons vriendelijk gedag.
Gelijk worden we betoverd door het prachtige weidse uitzicht. Zitten we met ons huisje rechts van de heuvelkam, dit huisje ligt op links. We kijken net over een ander deel van Cecina Mare heen. Langs de overkapping groeit heerlijk ruikende sterjasmijn ‘die moet de eigenaar knippen, hoor, zo zie je de zee niet’ pruttelt Paola – en op het terras staan potten met keukenkruiden. Na enig buiten verpozen, waarbij Paola zo’n beetje wat in het wilde weg over haar verhuur vertelt, mogen we even binnen kijken. Op zich is de woonkamer met keuken klein, maar als we wat herschikken, kan het uit. De muren zijn minder dik, wat dit huisje ook warmer zal maken. Toch ligt het heerlijk, net als het onze – met terrasdeuren direct in de woonkamer. De keuken is nieuwer en heeft een vaatwasser (al zeg ik zelf: je moet toch wat te doen hebben op een dag). Er zijn minder slaapkamers, maar dat is juist goed als we met zijn tweetjes zijn.
Terwijl Paola nog doorratelt en berichtjes op haar telefoon beantwoordt, maken we aanstalten om weer te gaan. We bedanken haar hartelijk en zetten te fiets weer koers naar onze eigen casa. Dat betekent wel bultje-af, weer met dat ruige grind. We moeten flink in de remmen, anders gaan we te hard. Eenmaal stop ik bewust, anders zou ik onderuit gevlogen zijn. Maar, het wat hotsen en botsen komen we er dan toch.
Aan het eind van de ochtend rijden we de auto naar Cecina, voor de wekelijkse markt. Michel parkeert de auto bij de Coop en vanaf daar lopen we een voetpad naar de straten waar de markt gehouden wordt. Terwijl de zon op ons hoofd brandt stromen we mee in de bruisende drukte van de grote marktkramen. Hier en daar wordt vlees, groente en fruit verkocht. Te meer zijn er brede, hoge kramen met kleding, schoenen, tassen en cosmetica. Ik kijk uit naar een extra korte broek voor Michel, want zoiets heeft hij genoemd. Zodra ik hem echter wat voorstellen doe meent hij helemaal geen korte broek nodig te hebben; hij wil een lange, dunne linnen broek zoals ik er twee mee heb. Hij mag mijn tweede broek wel aan, maar dat wil hij niet. Dus vind ik een linnen broek voor hem, met koordjes onderaan de pijpen, maar dat is een damesbroek. Die wil hij niet. Zoveel verschil maakt het niet uit, en hij zit er toch alleen maar mee voor het huisje ’s avonds? Maar: nee blijft nee. Ook voor bloesjes met korte mouwen is hij niet te paaien, terwijl ik nou juist zo graag daar nog een tweede van voor hem wil. Nee. We lopen door.
Ik twijfel een paar keer over goedkope namaak Hermes Oran-slippers. Voor ieder die die niet kent: dat zijn platte simplistische sandaaltjes met een bruine zool en een brede lederen wreefband in de vorm van een blokkige hoofdletter H. Echte Orans kosten over de 3000 euro en zijn statement pieces. Deze halfbakken nepperds voor twintig euro – leer niet afgewerkt, niet genaaid maar gelijmd … zijn natuurlijk binnen een jaar kapot. En iedereen die de slippertjes kent wéét dat jij echt niet een maandsalaris bij Hermes in hebt geleverd voor die luttele weekjes per jaar dat je ze dragen kan. Ik twijfel hard.
We lopen ondertussen door en zien hier en daar aardige dingen. Ik koop voor een paar euro een stel namaak Bottega Veneta Chunky Earrings, modieuze oorknopjes in de vorm van een dikke gouden druppel. Het voordeel is dat ze van plastic, dus heel lichtgewicht zijn (dat heb ik graag voor mijn tere oortjes), het nadeel is ook dat ze van plastic zijn, wat gewoon goedkoop materiaal is. Maargoed, ze zien er van afstand perfect uit: score.
Bij een fourniturenstand weet ik twee goudmetalen clips te bemachtigen, die ik binnenkort aan mijn handtasriem kan maken. Okay, we kunnen weer door! Michel is inmiddels helemaal ontgoocheld door mijn kooplust op een markt als dit. Pech, ik heb enkele malen gewaarschuwd.
Wel beginnen mijn voeten inmiddels te protesteren en krijg ik het echt te warm. We sloffen richting auto terug (zonder broeken, kort of lang, en zonder bloesjes voor Michel).
We gaan lunchen aan zee bij La Capannina. We zitten aan het achterste tafeltje, heerlijk. De zee ruist tegen de basaltblokken, zwemmers plonzen voor onze neus. Ik eet gefrituurde zeebeesten, Michel eet een pizza. We genieten van de zee, de wind, de zon. We bedisselen dat we naar de supermarkt moeten, want onze gasten komen morgenavond. ‘De Conad in Donoratico?’ opper ik. Dat vindt Michel prima. Zo ver hebben we nog niet gereden, en die Conad is natuurlijk zijn favoriet.
Even later zoeven we door de zon naar het zuiden. Het gehavende asfalt van de Vecchia Aurelia vliegt onder onze banden door. Bij La California zwaaien we even naar het huis dat we vorig jaar na één nacht al verlieten. We suizen door lanen met eindeloze, manshoge oleanders. Donoratico is veel verder dan ik het me herinner, maar het deert niet. Daar doemt de Conad op. We parkeren onder de winkel en treden binnen.
Terwijl Michel zijn trage route langs zijn favoriete afdelingen maakt zoek ik de dingetjes uit die ik nog wilde hebben. We eindigen samen bij de kassa en rekenen af. Hops, terug naar Guardistallo. Michel neemt de toeristische route via Bibbona en Casale Marittimo. Het is prachtig zonnig weer en we genieten.
’s Avonds maakt Michel wat lekker kalfsvlees klaar. We hebben niet veel honger. We internetten en lezen nog wat en ik fotografeer de lichtjes van de stad vanaf mijn statief. Dat lukt niet heel goed, want het statief is eigenlijk te licht voor mijn DSLR – hij wiebelt bij het indrukken van de sluiterknop. Helaas heb ik dit jaar mijn afstandsbediening niet ingepakt. Ik pak in, we gaan naar bed. Morgen wordt druk.
woensdag
Vandaag staan we weer tegen negenen op. Ontbijt, cappucchino’s, nog meer cappuccino’s. We lummelen wat voor de casa. Michel ontdekt zijn mailbox en stelt snel een vakantiemelding in op zijn werk-email. Toch zijn er wat vragen bij hem beland, dus die werkt hij af. Ik klus wat aan deze website en ontdek dat een paar basale functies gewoon niet werken. Michel zit naast me nog wel even aan z’n werk, ik ga debuggen. Terwijl de site op onderhoudsmodus staat graaf ik me diep in. Ergens in de afgelopen maanden zijn er wat dingen aan Adventura stukgegaan, en de code terugdraaien gaat niet eenvoudig. Ik stop en zet de site weer live. Met ons bezoek dat vanavond komt is nu niet het moment om dit te gaan fixen.
De middag gaat traag voorbij in warme zomerhitte. De lucht betrekt een beetje en wordt vuilgeel, alsof hij volhangt met stof. De zon laat zich nauwelijks zien, maar het blijft plakkerig warm als altijd.
Tegen zes uur stappen we in de auto en zoeven we naar Cecina. Michel wil eerst nog even kijken of we bij een warenhuisje naast de Conad misschien nog twee extra cappucchinomokken kunnen kopen. Dat is wel zo fijn voor onze gasten. Dit maal voel ik me as in heaven, werkelijk. Ik houd van winkels met huisraad, en helemaal als ze zich in den vreemde bevinden. Ik beweeg me met ogen zo groot als schoteltjes langs de schappen vol huisraad (die ik toch al heb, of niet kan meebrengen). Michel is echt actief op zoek naar koppen. Wel vind ik onderweg opeens de mesjes die zijn moeder nog wilde hebben, dus die nemen we sowieso mee. Veel te snel moeten we de winkel alweer verlaten. Ik pak nog snel een bus Borotalco (om Miep mee te poederen als ik haar borstel) en een erg goedkope maxifles shampoo van een duur merk voor weinig geld mee. Ik móet hier nogmaals heen.
We doen nog een pro forma-rondje door de naastgelegen Conad en vinden welgeteld één hoge paarse koffiebeker. Dit wordt ‘m niet. We gaan naar het vliegveld.
Terwijl we over de Aurelia noordwaarts zoeven beseffen we, dat er nu een vliegtuig vanuit Nederlands zuidwaarts aan het gaan is. We zullen tegelijk in Pisa arriveren, dat is gek. Zij gaan uiteraard veel harder.
Met een uurtje zijn we bij Pisa. Waze laat ons via een ongebruikelijke afrit door een voordorpje rollen. Terwijl ik rechts uit het raam kijk zie ik tussen twee huizen door gewoon de tarmac. Hoe zal het zijn om zó pal naast een internationaal vliegveld te wonen?
Nog een rotonde verder en we staan voor de airport. We draaien de auto de parkeergarage in – drie rondjes, want het staat nogal vol – en dan spoeden we ons naar de aankomsthal. Met een half uurtje vertraging komen onze twee gasten, Erik en Laura, de hal in wandelen. Ze torsen een grote metallic koffer mee, die we al eerder vandaag op foto’s zagen. We proppen ons met z’n viertjes in de auto en rollen eerst maar eens door naar San Giuliano Terme (dwars door de stad), waar Michel me al twee jaar geleden een goed restaurant wist te noemen. Toen was het niet open, nu wel.
We eten een heerlijke maaltijd in dit zeer lokale dorpsrestaurant met de naam ‘Sciannà’. Een echt onondekt pareltje met leuke sfeer en goed voer.
De duisternis is allang gevallen als we terugzoeven naar Guardistallo. Michel suist op zijn gemak met 130 over de Aurelia en draait er bij Cecina af. Nog een stuk landinwaarts, dan in het buitenwijkje van Guardistallo het lange onverharde pad op. Gelukkig, geen tegenliggers. We komen bij het huisje aan, wijzen onze gasten hun ruime kamers in het souterrain, en gaan allen naar bed.
donderdag
Vandaag staan we tegen achten op, want onze gasten hebben al gezegd dat niet erg te vinden. Zodra je boven even naar de badkamer gaat hoor je beneden al gauw gestommel. Ze gaan zelfs op eigen houtje koffie zetten. Als Michel en ik uit bed zijn staan er al vier kopjes voor ons klaar. Dat het niet helemaal gelukt is met de sterkte en de cappucchinomelk deert niet zo. Michel zet gewoon een tweede ronde.
Na wat geklets rond de ontbijttafel zetten we ons maar weer in de auto. Onze gasten blijven maar tot zaterdagmiddag, dus maken we het beste van de tijd. Heel mooi weer is het niet; de lucht is nog steeds vuilgeel, de zon schemert er zo’n beetje als een witte vale stip doorheen. Het is wel erg warm en windstil.
Vandaag rijden we eerst naar het mooie plaatsje Volterra. Ik ben er drie jaar geleden al eens met Michel langs gereden. Het Toscaanse landschap is daar weer heel anders dan aan de kust. Het is dromeriger, het atmosferisch perspectief doet zijn werk. Glooiende gele en vaalgroene heuvels, met plukjes olijfbomen, cipressenlaantjes, hier en daar zo’n typisch statig zalmroze landhuis dat bovenop een heuveltje pronkt. Geen idee hoe je bij al die huizen komt, er moeten door de dalen ontelbare kleine weggetjes slingeren. Hier en daar een lome tractor met een suffige boer, die zijn land bewerkt.
In de middaghitte slingeren we van dorpje naar dorpje, afslagen naar guitig klinkende Italiaanse niemandsdorpjes gaan aan ons voorbij. Volterra nadert, we draaien een parkeergarage onder het stadscentrumpje in. Een beetje wriemelen, maar we hebben een plek. Bovengronds ontvouwt de stad zich aan ons. Een suikerberg, zoals velen hier, met roodbakstenen huisjes die als een mierenkolonie van menselijk formaat op de rotsen zijn gebouwd. Ieder wil uitzicht op het dal. Zwaluwtjes cirkelen rond boven de nog altijd grijze lucht. Maar, de temperatuur is lekker, zeker voor onze gasten die gistermiddag nog in het koude Nederland verkeerden.
We slenteren wat door de stad en zetten ons op een terrasje met uitzicht landinwaarts. Het is Laura’s trouwdag, dus we bestellen prosecco en een lekkere lunch. Als de zon een beetje doorbreekt wordt het toch wel weer plakkerig heet. We besluiten verder te lopen, terug naar het marktplein. Dat heeft mijn gezelschap niet gauw door. Ik voel aan dat we teruggaan naar de auto en daar heb ik wel zin in. Volterra is als… ja als meer Toscaanse stadjes. Ik ben vermoeid. Maar, voor we weer richting auto keren moet er eerst nog grondig overlegd worden wáár we nou zijn, terwijl we in de hoek van het Piazza del Popolo staan waar we onze rondwandeling ook begonnen. ‘Weten ze het echt niet?’ vraagt Laura me nu ook. We laten ze maar. Na een tijdje kunnen we verder. Volterra was best mooi, net als alles hier.
Deze dagen besef ik ook vaak dat ik niet alles mooi hoef te vinden, niet om alles enthousiast hoef te zijn. Ik geniet meer van het idee dat dit alles binnen mijn mogelijkheden ligt. Dat ik reis als een zorgeloze dame die aan faciliteiten geen gebrek heeft. Die heerlijk in warmte rondreist terwijl anderen thuis aan het werk zijn, geen werk hebben, of niet weten dat twee weekjes zo best binnen hun mogelijkheden liggen… als je het maar goed uitzoekt. En met een auto durft rond te rijden, want zonder dat was ik nergens.
De gasten willen nog graag naar een volgend stadje, San Gimignano. Dat ligt dertig minuten verder, in het verlengde van onze route naar Volterra, dus nu we al halverwege zijn is doorrijden wel zo handig. Ik ben wat misselijk van het slingeren en doezel halverwege maar in slaap, dan gaat de tijd sneller. Inderdaad. Als ik mijn ogen weer open en mijn lenzen wat geïrriteerd aanvoelen, wordt het al tijd om een parkeerplaats aldaar te vinden. San Gimignano is ook alweer zo’n schilderachtig heuveldorpje in allerlei tinten steen.
Nadat we weer een krioelerig drukke parkeerplaats hebben gevonden – ditmaal boven op een plein – wandelen we weer de stad in. San Gimignano heeft zowaar een heuse stadspoort. Een vaandel, dat mij iets doet denken aan het tapijt van Bayeux, heeft een riddertoernooi aangekondigd dat de afgelopen week plaatsvond. Ik fotografeer het voor een vriendin.
Een beetje doelloos slenteren we door de straatjes. Het drietal gaat een kunstgalerie binnen, en zowaar, daar vind ik nog best mooie kunstwerken. Fotograferen mag niet, dus ik zoek met moeite naar een adres om dit terug te vinden. Uiteindelijk vinden we buiten op de deur een webadres. Het blijkt een collectie van meerdere kunstenaars te gaan. Gelukkig, ik was al even bang dat er iemand zo omnipotent was en ook nog verbazend goed in zo veel verschillende kunstvormen, dan had ik echt alle hoop opgegeven om zelf nog eens iets te maken.
We lopen nog een eind verder naar een plein, dat omzoomd is door vierkante torens van verschillende hoogtes. Dat was een ding hier, elkaar aftroeven met torens. ‘Net te ver om eieren naar elkaar te gooien’ zegt Laura. Erik loopt ondertussen alles op te zoeken op zijn telefoon, en informeert ons redelijk ongevraagd over allerlei buitenissigheden van dit stadje. Ach, dat doet hij graag. Moe hang ik tegen Michel aan. We rusten uit op een brede trap. Ik besef dat ik me bij al die middelbareschoolexcursies vroeg er niks heb aangesteld. Dagenlang met een groep optrekken en lief blijven glimlachen zuigt me gewoon compleet leeg. No wonder dat ik in mijn puberteit obstinaat werd gevonden. Al die excursiedagen – voor mij, omdat ik kennelijk heimwee had, zo vond men – vaak naar het grauwe kille België – waren gewoon zoals dit, maar toen wist ik nog niet met dit gevoel om te gaan.
Ik zucht, ik kijk nog eens extra goed naar alle gebouwen, en ik probeer rust te pakken. Dan staan we op en slenteren we verder. Straatje in, straatje uit. Ik probeer opmerkelijkheden te ontdekken om mezelf bezig te houden. Veranderingen in plaveisel, dichtgemetselde ramen, electriciteitsdraden en leidingen die over muren lopen als elektronische klimop. Schone was die op de vierde verdieping onder een raampje hangt en die een zachte geur van lavendelzeep verspreidt. Een publiek toiletgebouw in oud kapelletje met prachtige tongewelven. Ik kan het niet nalaten een paar foto’s te maken.
We koersen weer naar de auto. Ik weet niet wat de gasten willen, maar ik loop gedwee mee. Alles is mooi hier, niet alles kun je onthouden. Het is meer zaak er gewoon van te genieten, dat je hier zijn kunt, zoals ik al zei. Na wat overleg stappen we weer in de auto en slingeren we heel de weg weer terug naar Guardistallo. Onderweg kruisen we drie keer een spoorlijntje. Dat intrigeert me. Ik noteer het in mijn telefoon om later op te zoeken. Het gesprek met de gasten ben ik allang verloren. Ik heb zo veel in mijn hoofd, zo veel relevants en irrelevants, daar zitten zij helemaal niet op te wachten. Dus ik ben stil en laat me rijden.
We stoppen in Cecina Mare en gaan eten bij een aardige strandtent die we nog niet kennen. We zitten onder de overkapping, achter ons begint het zandstrand. De avond valt, we eten en praten. Als de maan vol en rond hoog aan de hemel staat lopen we over de boulevard naar de auto. Rijden door het duister naar ons huisje. Gelukkig, weer geen tegenliggers op het zandpad. Lekker naar bed.
vrijdag
We ontbijten weer op het terras. Nog steeds is de lucht niet bepaald fraai. Soms breekt er een beetje zon door de wolken. De temperatuur is okay, het regent niet, we kunnen overal heen.
We stappen tegen de middag weer in de auto en suizen zuidwaarts naar Cecina. Laura wil Casale Marittimo, wat op vijf minuten afstand ligt, graag even in, maar ze vindt het goed om dat aan het eind van de dag te doen.
We willen even een supermarkt bezoeken, opdat de gasten goede kazen en worst kunnen inslaan voor thuis. Ik heb ontdekt dat er bij Cecina Nord een Conad Superstore is waar Michel nog nooit voet binnen heeft gezet. Dat moet natuurlijk wel een keer gebeuren. Zo’n immense zaak leent zich ook voor een grote keus aan verswaren, dus we gaan daarheen. Bij de afrit Cecina Nord zelf is eigenlijk alleen maar een Centro Commerciale, een bedrijventerreintje met veel parkeerplaatsen en grote varianten van populaire winkels. Er is zelfs een Conad tankstation (korting!) maar daar komen we net bij het uitrijden pas achter.
Nadat we deze nieuwe mega-Conad van voor tot achter verkend hebben cruisen we terug naar huis. Onderweg wil Laura nog koffie aan haar aankopen toevoegen, dus maken we een ommetje langs de Coop. Het lastige is dat je bij een supermarkt toch net weer wat meer meeneemt dan je van plan was. Maar, het kan in de koffer…
Dan op weg naar huis. We komen langs Casale Marittimo, waar we natuurlijk even stoppen. De parkeerplaats onderaan het dorpje gebiedt ons wel vanaf daar stug omhoog te lopen. Gelukkig zijn de bekende kleine pleintjes van het dorpje niet ver. Na wat rondkijken en herinneringen ophalen lopen we naar een uitzichtspunt. Daar staren we een tijd over het land. De horizon is vaag, nog steeds is de lucht niet helder. Maar, het geeft een mooi dromerig landschap. Ik fotografeer wat en bedenk me dat dit later wel eens mijn wallpaper kan worden.
Dan weer het heuveltje af, in de auto naar huis. Daar wordt de laptop van Michel klaargezet en is er overleg over de meest geschikte televisie-app. Het Nederlands elftal speelt namelijk tegen het Franse, en dat moet gekeken worden. Niet door Michel en mij. Ik zit erbij en typ aan mijn verhalen, pogend zo weinig mogelijk internet te gebruiken en zo de livestream niet te verstoren. Michel zit erbij om te zorgen dat zijn laptop niet uitlogt of vastloopt.
Het is een aardig vermakelijke wedstrijd, maar hij eindigt in een deceptie. De stream faalde op het moment dat Nederland het enige (maar later afgekeurde) doelpunt van de avond scoorde. Ach, wat een verlies. Ik lees nog wat in mijn boek terwijl ik op een bedauwde ligstoel onder de nachthemel lig. Als alleen Michel nog buiten zit, en aankondigt ook naar bed te gaan, ga ik mee. Het was net zo lekker rustig. Maar, morgen meer daarvan.
Het is zomer 2023. Michel en ik naderen de laatste dag van onze vakantie in Toscane. We zullen vanavond nog uit eten gaan en morgenochtend voor het ochtendgloren naar Nederland rijden.
Op die bewuste laatste avond klooien we nog met een autozekering en kopen we onderweg nog snel een fles koelvloeistof. Die avond schuiven we aan bij Da’Vi, het excentrieke Vietnamees-Italiaanse restaurant dat we vorig jaar ontdekt hebben. Na heerlijke ietwat vreemde gerechten (waar het restaurant om bekendstaat) sjokken we terug naar onze auto en rollen we ons bedje in. Om vijf uur gaat de wekker alweer.
Het is nog donker, zo vroeg is het. Ons huisje bevindt zich ook nog in een bos, waar het licht pas laat door de bomen dringt. De honden en katten van ons gastgezin slenteren verbaasd langs onze voordeur. Waarom zijn wij zo vroeg op? Na een routineuze check laten ze ons met rust, terwijl wij de laatste tassen in de auto drukken en het huisje achter ons op slot doen.
Bij schemer verlaten we het muisstille achterland van Cecina. We rijden naar de snelweg en maken vaart. Na een uurtje piept de zon voorzichtig over de Apennijnen. De route is schitterend, maar ook bitterzoet, want we gaan tenslotte naar huis.
Net als op de heenweg slaat Michel plotseling met een kreet op het stuur. ‘Ach…!’ hij kijkt mismoedig. Ik vraag hem wat er is. ‘Ik ben de biscottate vergeten.’ Ja, ik snap hem. Dat is zuur.
Het is zes uur ’s ochtends, geen winkel is open. We zijn het de vorige dagen, met al ons geklier met de auto, ook glad vergeten. Geen biscottate mee naar huis dit jaar, afgezien van de paar pakjes die in de etenstas zullen zijn beland. Maandenlang geen gelukkig ontbijt voor Michel, want in Nederland zijn zulke lekkere ontbijtcrackers gewoonweg niet verkrijgbaar.
Zuchtend rijden we uren voort. Steeds noordelijker komen we in Italië, steeds verder weg raken we van de Conad supermarkten waar achter gesloten deuren pakken vol fette biscottate liggen te wachten op andere kopers. Het is jammer.
Tegen negen uur zeilen we de ringweg rond Milaan op. Voor mij begint het wat actiever navigeren. Opeens krijg ik een plan. Ik toets wat in op de navigatie. Michel dubbelcheckt. ‘Moet ik er hier af?’ ‘Ja’ zeg ik prompt. Dat blijkt geen sinecure. Een afslag op een afslag, we rollen een bocht in en rijden pardoes een beetje verkeerd. Is niet erg, met een lusje komen we weer op de goede weg. ‘Waar gaan we héén?’ wil Michel onthutst weten. ‘Zeg ik zo wel, volg deze weg maar’ kwinkeleer ik.
Zo zoeven we evenlater door de buitenwijken van west-Milaan, noordwaarts, naar het plaatsje Lainate – dat we eigenlijk alleen van de Autogrill langs de snelweg kennen. Hier woont dus het personeel dat ons jaarlijks bedient op onze heenreis. Inmiddels is onze snelheid afgezwakt tot een lullige vijftig kilometer per uur en passeren we woonwijkjes en bushaltes. Mensen lopen op straat het zaterdagochtendrondje met hun hond. Opeens zijn we er, bij een kleine parkeerplaats met een heuse Conad-supermarkt.
‘Een Conad!’ Michel glundert. Hij rolt ons volle vehikel in een vak en opgewekt lopen we samen naar binnen. Twee, drie paden door. Dan opeens tref ik Michel met in zijn armen vijf pakken echte huismerk fette biscottate en de grootste glimlach die ik ooit op zijn gezicht heb gezien. Als een kind zo blij. Snel trek ik mijn telefoon en vereeuwig dat moment.
Dan spoeden we ons naar de kassa, waar de lokale bevolking opkijkt van hun krantje en hun mandje ontbijtgranen en ons schielijk voor laat. Een oud mannetje schuift zijn Conad-kaart bij ons op de band. ‘Sconto’ prevelt hij ons blijmoedig toe. Zeker dat we daar blij mee zijn. We rekenen af en springen met onze buit terug in de auto.
Al gauw denderen we weer voort over de snelwegen die de Po-vlakte doorkruisen. Zwitserland, Duitsland, we jakkeren door. Zaterdagavond zijn we thuis, mét een fikse voorraad aan échte Conad fette biscottate!
zaterdag
Deze ochtend zie ik zowaar schaduw, als ik door de louvredeurtjes uit onze slaapkamer gluur. Ik schiet een hemd en een losse broek aan en begeef me in de woonkamer. Het klopt, er is weer blauwe lucht – en zon! Ik ga zachtjes even een pipi doen, maar dat wekt onze gasten in het souterrain wel. Ze komen naar boven en we gaan ontbijten. Eindelijk een mooie heldere dag, eindelijk zon. Zo hoorde het al dagen te zijn.
We ontbijten zoals gewoonlijk met fette biscottate en praten wat. Ik neem niet echt deel aan het gesprek, ik merk allang dat alle honderdduizend dingen in mijn hoofd niet passen in de gesprekken die gevoerd worden. Ik scroll een beetje op mijn telefoon en kijk uit over de zee. Net wil ik mijn laptop pakken, als ik hoor dat we zo om kwart voor elf vertrekken. Dat is goed, dan pak ik vast mijn tas in.
We stappen in de auto – de grote metallic koffer van onze gasten gaat achterin – en rollen van het huisje weg. Rechtsom, zuidwaarts, gaan we eerst aan de rand van Casale Marittimo even tanken. Dan zoeven we door, voor Cecina langs, de Aurelia op noordwaarts. We zoeven door de hete zon naar Pisa. Net als enkele dagen geleden stuurt Waze ons een afrit vantevoren van de snelweg af. ‘Laten we straks even kort naar de Ikea gaan, dat wil ik al járen’ mompel ik voor me uit. ‘Hee, een Ikea’ zegt Laura het volgende moment vanaf de achterbank. Ik hum instemmend. Michel heeft het al in overweging, dat weet ik al. Maar, eerst begeleiden we onze gasten naar de vertrekhal van het vliegveld van Pisa. Ze moeten naar incheckbalie B, kennelijk een zone waar wij niet mogen komen. Dus worden er omhelzingen uitgewisseld en zwaaien ze gedag. Dan zijn we weer alleen.
Wennend aan de stilte wandelen we, iets onthand, het luchthavengebouw weer uit. We halen de auto op, het voelt haast alsof we incompleet zijn. Hier gaat onze vakantie getwee weer verder. ‘Ikea is 2,8 kilometer, we zijn er nu zo dicht bij, laten we dat dan maar doen’ oppert Michel en toetst het adres in op de navigatie. Enkele straatjes terug en we staan op het zonovergoten parkeerterrein van de Zweedse meubelgigant. Op naar binnen!
We bemerken direct een opvallende gelijkenis aan de winkel in Hengelo. Met de roltrap naar boven, door de showroom heen. Natuurlijk is de indeling hetzelfde. Máar! Hier in Italië zijn de achtergrondfoto’s in de modelwoningen heel anders! Geen Amsterdamse balkonnetjes, geen tuinen van Vinexwijken. De posters die hier achter de neppe ramen en louvredeuren zijn geplakt weerspiegelen Toscaanse velden en nauwe straatjes met pastelkleurige huisjes. Wat een leuk uitzicht! Ik zet meerdere modelkamers op de foto.
Bij het restaurant halen we even een kopje koffie. Het blijkt hier niet gratis – tenzij je het zelf tapt uit de zielige automaat ergens ver weg in de hoek. Nee, we moeten – zoals het bij koffiebars hier gebruikelijk is – eerst twee kopjes afrekenen en een bonnetje trekken. Met het bonnetje kunnen we dan naar de overkant, waar twee barista’s een heuse luxueuze koffiebar bestieren. Zodra we ons omdraaien zijn ze al bezig de espressi voor ons te maken. Toegegeven, ze smaken niet verkeerd. Ik kauw op een kaneelbroodje, want ik zit aardig door mijn energie heen en dat is niet goed als je nog een verdieping Ikea door moet. Nuchter nadenken, niets kopen. Níets kopen.
Zelfs Michel komt bij de keukenbenodigdheden even in twijfel als hij prachtige donkerhouten spatels ziet. ‘Nee’, weet hij zich sterk te houden ‘dan wil ik er gelijk zes (was geen probleem geweest voor kofferbakruimte of portemonnee) en ze zijn vast ook in Hengelo te koop.’ Mooi, ik noteer ze voor zijn verjaardag. Bij de kussenhoesjes twijfel ik dan even, zelfs als ik ze afgeprijsd in de koopjeshoek tegenkom, maar ook ik laat de spullen liggen. Dit hebben ze thuis ook, en thuis vind ik ook niet dat ik het nodig heb.
We bereiken de uitgang en maken buiten trots een foto. Ja, dit is de enige keer dat ik voor een Ikea stond en om me heen prachtige bergen zag…
We springen weer in de auto en zoeven zuidwaarts. ‘Lunchen kan thuis wel’ besluiten we. ‘Maar ik wil nog wel even langs die schoenenzaak bij de Conad’ meld ik. Ik wil namelijk een kwalitatief goed paar teenslippers in een mooie kleur kopen, en dat is me de vorige jaren via internet nooit goed gelukt. Dus parkeert Michel bij de Conad en stappen we de Scarpamondo binnen. Ik ben gelijk positief onder de indruk van het enorme aanbod aan schoenen. Prima. In een hoek vind ik wanden vol slippers. Helaas is dat ook de plek waar het personeel naar de kantine gaat, waar een wagen vol nieuwe schoenen ongemakkelijk staat geparkeerd, en waar nog twee andere klanten met elkaar schoenen aan het passen zijn. Een boel ongemak in één hoek. Toch test ik een paar paren slippers en slaag vrij gauw met een stel bruine en beige Ipanema’s. Michel komt aanlopen. ‘Ik ben er al uit’ zeg ik opgelucht. ‘En ik kan niet kiezen, dus het worden ze allebei.’ Voldaan ga ik naar de kassa, waar ik mijn shopping spree nog iets uitbreid door uit een sieradenrek een kettinkje en een enkelsieraad met schelpjes te kopen. Ik tik het bedrag af en kordaat verlaten we de winkel. Yess, ik heb wat ik wilde. We gaan nog even door de Conad voor nóg wat eten en cappucchinomelk, en dan lekker naar huis.
Daar ga ik even zitten. Het is warm, het heetst van de dag. Laptoppen, lezen, het wil niet. Mijn ogen vallen dicht, mijn armen zijn zwaar. ‘Ik ga even liggen…’ mompel ik nog naar Michel, die Formule 1 kijkt in een strandstoel. Ik wip nog net mijn lenzen uit, oorbellen in de ijsbeker… en dan val ik op bed in slaap. Ik ben zó moe. Zó moe.
Echt lekker slaap ik toch niet, dus ik sleep me een uurtje later weer uit bed. Ga naast Michel zitten lezen. Slapen doe ik vannacht wel, maar ik heb het wel nodig. Ik heb, zoals men tegenwoordig zo hip zegt, drie dagen ‘aan gestaan’. En nu sta ik uit.
Een uurtje of wat later gaat Michel lekker pasta maken en ben ik weer een beetje wakker. We eten bij zonsondergang. De hemel is helder en doortrokken van een paar dunne flarden wolken. Michel zegt dat er nog wel wat regen kan vallen vannacht, al zie ik dat nog niet zo gebeuren. Terwijl Michel zijn Formule 1 kijkt, tik ik dit reisverhaal. En dan gaan we lekker naar bed…
zondag
Om vijf uur in de ochtend word ik wakker. ‘Regen’ zeggen we tegen elkaar. Toen we gisteravond naar bed gingen was het nog helder, ik zag de sterren door wat kleine wolkjes. Als ik nu door de terrasdeuren naar buiten wandel is het grijs buiten en miezert het gestaag. Op het overdekte terras sta ik droog.
Vier uur later worden we maar eens wakker. Ik hoop een beetje zon te zien door de louvredeuren, maar dat kan ik wel vergeten. De lucht boven de zee is loodgrijs en regelmatig horen we het gekletter van druppels op ons overdekte terras. De auto is wel mooi schoongespoeld van al dat zand en stof dat we de laatste dagen hebben opgepikt.
We ontbijten wel buiten, maar met 17 graden vraagt dat wel om warme lange kleren. Niet echt het vakantieweer waar we van genieten. We blijven buiten zitten met onze laptops. De kerkklokken luiden, het is zondagochtend natuurlijk. Grijze plukken regenwolken drijven voorbij. Eenmaal zien we zelfs bliksemflitsen boven de zee. Als we Windy.com mogen geloven trekt er een stevige onweersbui van zuid naar noord langs de eilanden voor de Etruskische kust.
Mijn wandeling naar Guardistallo stel ik uit naar morgen. Vandaag zullen toch alle faciliteiten daar dicht zijn, dan ziet zo’n dorpje er heel stil uit.
Michel kijkt de Formule 1 in Barcelona, ik priegel aan een systeem om reisbingo-kaarten te genereren. Vorig jaar kwam ik op het idee ‘Reisbingo’ en stelde een kaart van 35 woorden samen. Het heette toen nog ‘Snelwegbingo’, dat in de auto al gelijk discussie opwierp. Mochten we alleen bingoën wanneer we ons daadwerkelijk op de snelweg bevonden? Gold dit voor de heen- of terugreis? Dit jaar heb ik daarom de kaart voorzien van een nieuwe titel en voor elk woord twee letters: H en T. Die kan ik per trip omcirkelen als het woord door ons beide tegelijk gezien is, op welke weg dan ook. Maar, omdat ik van online systemen houd, giet ik vandaag de bingokaart in een apart online project. De interface wordt gevoed door een makkelijk aanpasbaar lijstje in het smaakje JSON. Elk woord krijgt een verval-jaar, opdat ik onmogelijke woorden mettertijd makkelijk kan uitfaseren.
Terwijl ik daar aan werk, en Michel zijn race kijkt, zitten we in dikke trui en jas op het terras. Het ene moment gutst de regen naar beneden, het andere moment piept de zon voorzichtig door de wolken. Koud is het, maar steeds warmt het iets meer op. Michel maakt piadines voor lunch. Tegen de avond, als het aardig opgeklaard is en we zowaar weer in t-shirt kunnen zitten, maakt Michel pasta met pancetta en salade. We eten een bananentoetje toe.
Zo boven op een heuvel zitten is prachtig. We houden buienradar er een beetje bij en zien de dreigende wolken over de hemel trekken. Echt fantastisch. De zwaluwtjes vliegen laag en cirkelen gedurfd zelfs onder onze overkapping door. Soms zien we een schip voorbijtrekken aan de horizon. Bij schemer lichten Cecina op. Door de warme lucht boven de stad glitteren de lichtjes. Fantastisch om naar te kijken. Tegen elven gaan we naar bed.
maandag
Vandaag zie ik bij het opstaan weer geen schaduw door de kieren van de deur. Toch maar even buiten kijken. Het is bewolkt, en een beetje fris. Dat is niet echt goed nieuws voor onze vakantie, en al zeker niet voor de hoeveelheid jurken die ik nog niet gedragen heb op deze reis. We rollen uit bed en eten ontbijt.
Als we na onze tweede cappucchino wat doelloos op onze telefoons zitten te scrollen stel ik voor om eens naar Guardistallo te lopen. Dus Michel trekt de stevige sneakers aan (de echte wandelschoenen zijn helaas thuis gebleven…) en ik bereid me ook voor. Dat betekent eindelijk weer eens make-up op doen, nog een wasje draaien…
Kwart voor elf trekken we de poort achter ons dicht. Veertig minuten heuvelop naar een klein niet heel bijzonder dorp met twee alimentari en een cafeetje. Stug lopen we door, blij met de bewolking. Wel allebei een paraplu op zak. Tegen tien over elf bereiken we inderdaad het dorpje en verkennen de straatjes een beetje. Het uitzichtspunt ‘Belvedere’ achter in de stad blijkt een theetuintje te zijn dat zo omgroeid is met struiken, dat het wel ‘bel’ is maar het qua ‘vedere’ weinig waarmaakt. We gaan weer terug. Na nog een wijdser uitzichtspunt dat meer richting westen kijkt weet ik Michel over te halen tot het drinken van een caffè op het pleintje. Dat lijkt me net iets leuker dan thuis.
Ik ga naar binnen, Michel zet zich op het terras. Als ik terugkom, een nette twee euro twintig lichter en twee kleine kopjes balancerend, zie ik dat Michel in- en in-triest in de regen zit. Hij heeft zelfs de capuchon van zijn vest tot aan zijn neus aangesnoerd. Arme vent, zo in de regen! Maar, zo is hij ook wel weer ‘het is al bijna over, we gaan niet binnen zitten’. Dus blijven we buiten in de drup, terwijl alle andere gasten (bouwvakkers, motorrijders, een Nederlands ANWB-echtpaar) allemaal schielijk opstaan en en masse vertrekken. Okay.
We wandelen weer terug naar het westen. Onderweg vallen nog een paar drupjes, maar het mag geen bui heten. Eigenlijk wel verfrissend.
Thuis buig ik me over een wat ongemakkelijk vraagstuk. Het door mij aangeschafte wc-papier is onhandig, in de zin dat er geen gat in de rol lijkt te zitten. Dat stond ook op de verpakking: ‘COOP Senzo Tubo’ en dat leek me wel grappig. In de praktijk is het echter stierlijk iritant om de hele tijd die rol van de hoek van het bidet te moeten pakken en afwikkelen. Ik heb me zelfs al voorgenomen om gewoon maar een nieuw pak normaal pleepapier te kopen. Wie heeft dit nódig?
Maar, gelukkig bestaat er het internet. Gezeten op ons overdekte terras, terwijl de zon en warmte steeds meer de overhand krijgen, Googlen we de oplossing: er zit een los rolletje papier ín de wc-rol. Met een beetje behendigheid en weet van de grootte kun je die eruit duwen, als je dat wil. En dat willen wij. Triomfantelijk ontdoe ik onze toiletrol van zijn extraatje en kan hem éindelijk op de houder schuiven. Wat een leven hier!
We eten voor de lunch weer piadines en zitten in de warme zon met onze laptops aan tafel. De was is inmiddels klaar en vlug gecentrifugeerd, dus die hangt op het wasrek een heerlijke geur van Marseillezeep te verspreiden.
De lucht is deze middag nagenoeg wolkenloos en als Michel in een strandstoel gaat zonnebaden is het bijna te heet. Ik vind het heerlijk dat we na een koude dag ons weer luchtig kunnen kleden. Het is niet dat er geheel geen regenwolken voorbijschuiven. Met een buienradar volgen we de plukken grijs die van zuid naar noord passeren. Het voordeel van zo hoog op een heuvelkam zitten is dat je echt kilometers ver boven land en zee de weersveranderingen kan volgen. Fantastisch.
Tegen het avondeten werk ik dit reisjournaal bij en ruik hoe er heerlijke geuren uit de keuken komen. De koelkast is nagenoeg leeg, maar Michel heeft geen zin om danwel naar de super, dan wel naar een restaurant te gaan. Ik ook niet. Laten we die weergekeerde rust koesteren.
We eten een kaas- en worstplankje. We drinken prikwater – alles dat je hier in Toscane nodig hebt. Okay, ik drink ook tafelwijn per pak, maar daar merk je niks van. Na een avondje met onze laptops aan tafel over zee uit staren is het tijd om te gaan slapen.
Het is zomer 2014, en ik maak een reis rond de Baltische Zee. Die reis begon met een trein naar Kopenhagen; vanaf daar naar Stockholm, waar ik midsommar vierde met de Zweden. Na een eerste veerbootreis naar het Finse Turku wilde ik doorreizen naar Oulu, maar dat kwam er niet van. Op de sfeervolle authentieke hostelboot kreeg ik griep. ’s Nachts lag ik ijlend in mijn kajuitbed, overdags doolde ik dan maar dufjes door de stad. De nachttrein naar Oulu boekte ik niet, ik liet de dagen voorbijgaan tot het bijna tijd werd om huiswaarts te keren. Er moest immers weer gewerkt worden. Naar Helsinki ging het dus.
Inmiddels is mijn gezondheid weer in orde en ben ik met een snelle trein naar Helsinki gezoefd. Ik heb een paar uur in de stad door te brengen voordat ik op de veerboot naar Travemünde zal stappen.
Anders dan rustige havenstadjes als Turku of Oulu is dit een ware Finse metropool. Finnen komen hier gerust wat dichter bij elkaar, zeg maar. De stratenblokken doen niet onder voor Wenen of Parijs. Mensen die mij nog wel eens vragen of Finland nou erg Russisch is – het is toch het buurland – hebben geloof ik ergens onder een steen gelegen. Het Finland dat ik gezien heb is zo westers als wat.
Ik breng de dag door met een bezoek aan de Rotskerk; een kerk die, zoals de naam al doet vermoeden, uit een rots is gehakt. Dat hij ondanks dat midden in de stad ligt is een gunstig gegeven. Ik loop er zo naartoe en kijk een tijdje rond in de bijzondere, onverwacht lichte gebedszaal.
In de middag eet ik wat lunch en bezoek ik de universiteitsbibliotheek. Ook die is praktisch in het midden van de stad gelegen. Ook is hij fantastisch mooi vormgegeven. Alle verdiepingen zijn van spiegelglad wit beton. Het centrale trappenhuis is gelegen in een ovale vide die tot aan het plafond reikt. Het is alsof je door een fantastische witte spiraal zo omhoog wandelt. Daarbij valt sprankelend daglicht vanaf de straat naar binnen door een eveneens ovale opening: een immens raam dat wederom van onder tot boven het gebouw siert. Op alle verdiepingen kun je in zachte leesstoelen bij het raam gelijk aan je boeken beginnen. Heerlijk.
In de namiddag wordt het tijd om naar de veerboothaven te gaan. Vanaf centraal station moet ik eerst een stukje met de bovengrondse metro naar een buitenwijk. Dat lukt allemaal prima. Het is zonnig en warm, de metro zoeft zachtjes voort. Het staat me wat tegen dat ik uit het mooie stadscentrum wegga – eigenlijk luidt dit het begin van de reis naar huis in. Steeds verder laten we de stad achter ons. Woonwijken, dan niets… het niets blijkt een immense golfbaan te zijn. Glooiende heuvels in de zon met hier en daar kleine mensfiguurtjes en vlaggetjes. Dan doemt het haventerrein op.
Nee, lieflijk is dat niet. Met het stoppen van de metro op het verhoogde talud word ik vervelend met de waarheid geconfronteerd. Ik sta aan de rand van een immense industriële machine. Maar: de temperatuur is nog steeds lekker en ik ben ruim op tijd waar ik wezen moet. Ik volg de bordjes naar de haven en kom bij een kantoortje. Daar stap ik binnen. Een dame en een heer zitten mij ietwat verwonderd aan te kijken.
In het Engels leg ik uit dat ik een instapkaart voor de veerboot van vanavond heb en graag ingescheept wil worden. Ik zie nog steeds verbazing in hun ogen. Ik vraag me af waarom. ‘Waar is uw vehikel?’ is het eerste wat de dame vraagt. De man rolt zijn bureaustoel naderbij. ‘Ik heb geen vehikel, ik ben te voet’ leg ik uit. ‘U bent te voet hier gekomen?’ ‘Nouja, met de metro’ wijs ik naar het talud in de verte.
‘Dat is ongebruikelijk. Maar niet onmogelijk.’ De twee kijken elkaar aan en controleren mijn instapkaart nogmaals. Ja, ik mag echt aan boord. Over een uurtje vertrekken we, dus pronto, nu graag. Na wat overleg vraagt de dame me met klem om hier te blijven wachten. Ze belt iemand. Geen probleem, ik ga nergens heen. Binnen vijf minuten scheurt er een klein wit busje tot voor de ingang van het kantoortje. Een jongen springt eruit en vraagt laconiek naar zijn vracht. Ze wijzen naar mij. ‘Okay’ zegt hij terwijl hij zijn schouders ophaalt, en gebaart me op de passagiersstoel te gaan zitten. Nog voor ik mijn riem vast heb scheuren we al weg.
‘Ik ben Veikko’ laat hij weten. ‘Wil je chocola? Ligt daar’ hij wijst op het dashboard. Wat een spraakzame Fin! Beleefd breek ik een stukje chocolade af van de reep Fazer voor mijn neus. ‘Je mag het haventerrein onder geen beding te voet over’ legt Veikko uit. ‘Ik ben er voor de stomme klusjes. Maar nu heb ik jou! Een leuk klusje.’ Hij vraagt waar ik vandaan kom en waar ik heenga. Ondertussen weet hij precies waar hij op deze grote plaat beton wel en niet mag rijden. En dat is maar goed ook, want grote vrachtwagens schieten ons om de oren. Rechts en links en gebruikelijke verkeersregels schijnen hier niet te gelden. Veikko weet precies de weg en is met zijn kleine vehikel niet bang voor al die grote wagens.
Geroutineerd zoeft hij het busje een oprit op, keert naar rechts, en rijdt soepeltjes het dek van de veerboot op. ‘Nu, luister’ zegt hij kordaat. ‘Ik moet je hier op dit dek afzetten, maar je mag hier niet blijven. Dit is het truckerdeck, hier lopen de wilde mannen met baarden. Die drinken bier.’ ‘Ik ook!’ lach ik hard, en hij lacht spontaan mee. ‘Nee echt. Van het havenkantoor moet ik je gelijk naar de lift laten gaan. Doe dat dan ook. Boven is het passagiersdek, waar jij hoort.’ Hij wijst op de centrale lift op het dek. Ik knik. ‘Hyvin, varma. Kiitos!’ laat ik hem met een grijns weten. Ik slinger mijn rugzak over mijn schouder en zwaai hem gedag. Recht naar de lift toe, naar het brave passagiersdek.
Eenmaal boven kan ik uitkijken over het dek waar ik zojuist werd afgezet, en dat nu keurig volgetetrist wordt met grote zeecontainers. Veikko zie ik met zijn busje weer terugscheuren naar het havenkantoor, voor een volgend klusje…
dinsdag
Vandaag worden we weer wakker in zonneschijn. Het lijkt nog niet heel warm, maar schijn bedriegt. Zodra we buiten onze ontbijttafel naar de rand van het terras in de zon slepen, is het al te heet. We schuiven hem gauw weer terug de schaduw in. Er staat wel een licht zeewindje vandaag.
We hebben het plan om nogmaals naar de markt van Cecina te gaan! Dit maal gaan we echt voor Michel een bloesje kopen. Ter voorbereiding meet ik zijn leuke Esprit-bloesje op en neem ik ook de maat van zijn schouders, opdat ik op de markt snel kan meten of een bloesje hem past.
Bij het uitrijden van Guardistallo zie ik weer het paard. Het paard, mager en oud, dat ik voor het eerst op Streetview zag, in een zanderig weitje langs de weg. Ik heb vorige week al moeite gedaan om hem aan te melden bij de dierenbescherming alhier, maar geen reactie. Een dierenactiviste uit Grosseto, die ik ook aanschreef, houdt bij hoog en bij laag vol dat ik gewoon pronto naar de carabinieri moet gaan, taalbarrière of niet. Maar, ik ben daarvan bekomen. Ook al staat het paard er zielig bij, er is een stalletje, en recht erachter, een huis. ’s Middags als we terugkomen is hij nooit buiten te vinden. Iemand brengt en haalt hem dus dagelijks naar die wei. Dan wordt hij toch verzorgd? Ik stel mezelf daarmee gerust.
Tegen half twaalf arriveren we weer tussen de kraampjes. Het is minder heet dan vorige week. Al na een kwartiertje rondstiefelen en allerhande bloesjes doorlichten (goedkoop linnen schijnt door…) zien we dat de marktkooplui haast beginnen te maken met inpakken. De reden: een forse onweerswolk loodrecht boven ons. Gek dat die kooplui zo bang voor het weer zijn. Ik zie nog een mooie jurk – maar zo te zien moeten we door. Ik laat Michel me er snel mee fotograferen en onthoud hem voor later.
We komen bij een kraam met aardige bloesjes. Veel kleuren en maten op het rek, juiste kraag, niet te dun, redelijke prijs. Snel houd ik Michel een paar opties voor. Ik vind een grijsbruin kleurtje wel wat, bij zijn haar. Maar zelf wil hij iets contrasterenders. Wit? Dat is gedoemd om mis te gaan met een avontuurlijk (laten we het zo maar noemen) type als Michlel. Plus, dit linnen schijnt door. Licht cyaanblauw dan? Michel vindt het wel wat. Ik meet het bloesje gauw na en raad hem een S aan. Een beetje ongemakkelijk staat hij er mee voor mijn neus. ‘Vraag of je hem mag passen dan!’ na drie keer aanmoedigen laat hij zich inderdaad door de verkoper naar achter het busje wijzen. Ik hol snel mee en neem al zijn bezittingen aan. Gelukkig, het maatje S in lichtblauw past leuk. Doen! Michel rekent af terwijl de kraam al bijna in de bus geheveld is.
Bij het teruglopen herinner ik me de jurk. Hij was wel uniek – wel 45 euro, prijzig voor een zomerjurk – maar hij had iets origineels. En waar was hij nou? We lopen de straat af en ik kan de rekken met die jurken maar niet meer vinden. Nog een straat in, maar daar ook niet. We keren terug en kijken nog één keer. Op de foto zie ik het uithangbord van een restaurant in de achtergrond – dat zoeken we op. Maar de koopman heeft al ingepakt. De jurk zit al in de bus, ze gaan weg. Jammer.
Ik denk die dag nog veel na over de jurk – zelfs zo dat Michel voorstelt om morgen naar de markt in Piombino te gaan, wie weet is hij daar te koop… maar ik weiger. Piombino is 43 minuten rijden over de snelweg, en er is verder niks te doen. Mooi niet. Niet voor slechts een jurk.
We rijden de heuvels in naar Castagneto Carducci en bezoeken het restaurantje waar we vorig jaar ook aten. Gezeten aan de straatrand, uitkijkend over het dal, de vlakten, de zee bij Bibbona – het is heerlijk. Eventjes wat kil, maar daarvoor hebben we een jas en een vest mee. Vorig jaar zaten we hier compleet weg te smelten. Nu helpt de parasol tegen de vallende druppels. Toch wordt het aan het eind van ons copieuze maaltijd weer zonnig. Voldaan wandelen we terug naar de auto.
We zetten koers naar de Conad in Donoratico. Naast wat nodige boodschapjes sla ik twee presentjes voor huishoudster Tania in, die ik haar beloofd had. Voor kattenoppas Noortje wil ik ook nog wat meebrengen, maar hetgeen ik zoek hebben ze in deze Conad niet in zo veel varianten. Andere winkel dan maar, komen we vast nog wel. We moeten sowieso nog biscottate inslaan… dit maal op tijd…
Wederom zoeven we terug over de snelweg (ik begin dit zo normaal te vinden) en nemen de afslag La California. Vanaf daar rijden we weer zuidwaarts langs Casale Marittimo. Vlak voor Guardistallo vraag ik Michel om bij het paard even te stoppen. Maar, het dier staat niet in de wei. Ik kan hem ook niet in de stal erachter zien. Tja, hij is dus weer binnengehaald. Ik wilde hem net op de foto zetten voor een mailtje aan de carabinieri, maar dat gaat dan niet. Ik zal het maar laten rusten.
Als we bij ons huisje komen, is het heet en zonnig. Maar zodra we ons neervlijen op de terrasstoelen verandert het weer spoorslags. Een donkere onweerswolk zet op vanuit het zuidoosten en draait richting de kust. We zien alles, tot wat aan de horizon gebeurt. Wind steekt op, het koelt af. We trekken warmere kleding aan. Regen druppelt neer, zon piept er weer door, wind gaat liggen, wind steekt weer op. Wat een zomerdag.
Michel maakt nog wat eten, en vraagt me wat ik wil. ‘Geroosterd brood is goed’ zeg ik ‘met boter’. Michel vult dat aan met kaasjes, worstjes… dat klinkt me ook heerlijk. Dus ik wacht af wat hij maakt. Inderdaad, hij komt naar buiten met twee borden… het ene beladen met kaas, worst, en twee schijven geroosterd brood. Daarnaast een bord met louter twee schijven brood, en het pakje boter. Voor de grap roep ik uit ‘ik vind dit wel heel oneerlijk verdeeld!’ maar Michel is bloedserieus. Ik wilde toch alleen brood met boter? Onthutst staat hij op en spoedt naar binnen om ook kaas en worst voor mij te snijden. Gierend van het lachen, maar tegelijkertijd ook met enige spijt naar Michel, zie ik het aan. Samen lopen we weer naar buiten, nu met beide een bord vol lekkers. Eigenlijk is dit zelfs al te veel, maar ik zeg het niet.
Terwijl de wolken weer wegblazen aan de lucht en er een prachtig veelkleurige zonsondergang inzet zitten we nog buiten. We worden zo langzamerhand wel lekgestoken door de muggen. Zodra het echt duister is, kondigt Michel aan te gaan slapen. Ik volg niet lang daarna.
woensdag
Vandaag word ik vroeg wakker – half zes – maar de nieuwsgierigheid heeft me, en ik trippel even naar buiten. Heldere lucht, een paar zwemen van wolkjes in het zuidoosten – en de zon is al wel op, maar nog niet over de heuvel waar Guardistallo en Montescudaio op liggen. Even wachten nog, terug naar bed.
Tegen negenen worden we weer wakker, maar allebei net op zo’n moment dat je je moe voelt. Dus slapen we beiden nog een half uurtje en beginnen dan maar eens aan douche en ontbijt. Het is zo’n 25 graden, lekker om in korte broek en jurk buiten te zitten. Zo af en toe waait er en frisse zeebries over en gaan de haartjes op je arm overeind staan.
Ik pak wat naaiwerk erbij – Michel heeft weer een gat in een broekzak, ik heb aan mijn overhemdjurk ook een eigenwijze bovenste knoop bemerkt. Als ik het bovenste knoopsgat van de jurk iets dichtnaai, vliegt de knoop er niet steeds uit, en zit ik niet ongemerkt en plein public mijn voorgevel te showen. Wel zo belangrijk.
Onderwijl turen we nog steeds uit over de prachtige afhellende olijvenboomgaard, Cecina, Cecina Mare, en dan de zee. Helderblauw vandaag, met af en toe een bootje aan de horizon. Daar heb ik overigens een suf en simpel liedje over gemaakt:
Er vaart een schi-i-i-ip voorbij
Aan de horizon
Heul groot schip (tudeludeludelu)
Heul groot schip (tudeludeludelu)
Wanneer er ook maar een witte streep aan de horizon te bekennen is swing ik lekker over het terras met deze kaskraker. Michel kan het hebben.
We hebben lang beraad, maar we gaan vandaag nergens heen. Michel plundert nogmaals de koelkast (die was gisteren al zo goed als leeg, zelfs na het supermarktbezoekje) en is voor de lunch bezig aan pasta met funghi porcini.
In de middag leggen we ons op de zonnebedjes op het terras voor de slaapkamer. Het ene moment is het warm, het andere moment schuift er een dikke wolk voor de zon en rillen we wat af. We lezen onze boeken. Ik ben aan een boek over het onbekende Franse eiland ‘Amsterdam’ bezig, en tja, aangezien je dat zelfs vandaag de dag alleen nog per zeilschip kunt bereiken, gaat ook dit boek weer over zeilen en de invloed van stormachtig weer. Ik heb nu wel genoeg zeilboeken gelezen, me dunkt. Zelf zeilen ga ik toch nooit.
Ik kijk naar rechts. ‘Hmm’ mompelt Michel. Eigenlijk tegelijkertijd bedenken we, dat we voor het avondeten wel naar de kust willen. Prima, zo stappen we om zeven uur in de auto. We kunnen aanschuiven bij La Capannina, op het uiterste hoekje van het terras. We zitten direct aan de basaltblokken, daar achter beukt de branding en deinen de frisblauwe golven. Het is prachtig zo in de zonsondergang, dit is echt dineren aan zee. Ik neem weer de frittura zeebeesten, en Michel tonijnmootjes met salade. Nog een toetje na, waar we wel even expliciet om moeten vragen. Volgens mij durfde niemand het ons in gebroken Engels te komen vertellen.
Inmiddels is het na negen uur, wat betekent dat de zon officieel is ondergegaan. Jammer, we wilden nog wel even bij de auto onze zwemspullen ophalen. Maar zonder zon is het gelijk fris. We lopen nog wel even het geitenpaadje af naar het strand. Ik doe mijn sandaaltjes uit en sta met mijn voeten in de branding. De kleur van de lucht, de kleine paarse wolkjes, het is prachtig. De zee schuimt en overspoelt mijn voeten in wisselende mate. Als ik omkijk zie ik Michel een beetje unheimisch staan te bibberen.
Op naar de auto. Michel stelt voor dat we een stukje door het zand lopen (wát! nog meer zand!) opdat mijn voeten droog worden, en we bij de overgang naar het bos uit de wind kunnen zitten. Perfect, daar ligt een boomstronk, is het inderdaad minder fris, en kan ik met redelijk schone voeten weer mijn sandalen in. Terug naar de auto.
We zoeven nog even langs de Coop in het winkelcentrum, want mijn eieren zijn op, en het zou wel fijn zijn om een werkend lampje in de afzuigkap te hebben, maar die winkel is al dicht. Goed, koers naar huis, en gelijk lekker naar bed.
donderdag
Na wat gevogel en goed lezen gisteravond hebben we gezien dat we ons vuilnis al na 20:00 aan de straat mochten zetten. Dat hebben we dus gedaan; het zijn drie afgesloten plastic containertjes, daar moeten dieren niet echt mee aan de haal kunnen gaan. De ophaaldienst kan morgen al vanaf 6 uur langskomen, en dan willen we eigenlijk nog niet wakker zijn… dus spul buiten de poort gezet, wekker uit, lekker doorslapen.
Voor het afzuigkaplampje hebben we trouwens een vervanger gevonden. Er lagen wat doosjes met lampjes op de schouw. Een kogellampje, geen kaarsje, maar ach, wat zou dat. Het wattage klopt en hij past. De afzuigkap heeft weer licht!
Nou word ik wel tegen zessen wakker, zo echt dat het ook voelt dat ik maar gelijk wakker moet blijven. Dus ik ga uit bed, trek een hemd aan, en ga buiten kijken. Heerlijk, zonnig, redelijk warm. Ik geef de planten water, pak mijn boek, zet me in een strandstoeltje. Ik lees een kwartiertje weg… en mijn ogen vallen weer dicht. Moet ik misschien toch terug naar bed dan. Ik sukkel terug naar de slaapkamer en rol het ledikant weer in.
Ergens horen we gerinkel van glas. Há, dat zullen de vuilnismannetjes zijn. Ik pit nog lekker een uurtje of wat door… totdat… het opeens half tien is. Ontbijten dan maar! Ik check de containertjes aan de straat, en inderdaad. Klepjes open, alle inhoud mooi meegenomen. Goed, gaan deze weer bij ons achter het huisje. Alleen ons papier komen we niet kwijt, want dat wordt dinsdag pas weer opgehaald. En dan zijn we alweer thuis… wat een gedachte.
We stallen de ontbijtspullen uit, voorzien onszelf van cappucchini. Ik stel in het Duits een bericht op voor Paola, om even te laten weten wat er zoal hier speelt. Bij regen lekt de dakgoot, dat wil ze wellicht wel vóór zaterdag weten. Het lampje, en… oja, we hebben alle mierenlokdoosjes verbruikt, want zonder die dingen zit het aanrecht continu vol kleine rode miertjes. Misschien moeten we iets rapper afwassen.
We willen dus naar Donoratico, want oh oh, die jurk die ik had gezien… die vinden we misschien wel daar op de markt. ‘Is maar een heel klein marktje hoor’ zegt Michel nog, maar toch rijdt hij er zonder tegenzin heen. We vertrekken wel wat laat: twaalf uur pas. De markt ruimt om één uur op. Maar, dit keer hangt er geen dik onweer boven de stad, dus ze zullen het wel wat rekken.
In het laatste half uurtje spoeden we ons over de markt heen. We weten wat we zoeken. Ik vind een kraam waar precies nog drie van het type jurken hangen, maar niet het printje dat ik zo origineel mooi vond. Ik toon de verkoper de foto. Nee, helaas. Terug dan maar. Nog een kraam vind ik, die dezelfde jurken verhandelt. Ook daar de verkoopster de foto laten zien. Helaas… ik herken hier echt wel precies het rek waar ik dinsdag de jurk uit viste, maar echt nee, hij hangt er niet meer tussen. Uit een soort verslagenheid koekeloer ik dan maar tussen de andere rekken, om te zien of met hetzelfde patroontje misschien bloezen zijn gemaakt. Nee. Wel vind ik twee shirtjes die ik óók erg leuk vind… en vertrok ik niet van huis met de conclusie dat de zomerbloesjes (geschikt voor werk) die ik heb, gewoon net niet lekker zitten? Goed, ik mag ze van mezelf kopen. Na wat ongegêneerd passen op straat en wisseltrucs weet ik met korting twee shirtjes te kopen. Het wordt heet, de kraam breekt al af. Terug naar de auto.
‘Naar La Poëta hè?’ vraagt Michel. Uh, ja, dat was oorspronkelijk het idee. We hebben gisteren ook al aan zee gegeten, nu alweer…? Ach wel ja. We koersen naar Mare di Castagneto Carducci (wat eigenlijk van Donoratico is, het is maar hoe je het wil zien). We gaan eens zien hoe goed ze vandaag weer onze bestellingen vergeten.
We worden op het terras voor de uitspanning gezet, want op het zijterras, waar we normaal zitten, zijn alle tafels bijeen gezet voor een groot feest. Dat helpt al niet in spoedig bediend worden… maar oké. Ik bestel octopus met aardappelcrème, Michel neemt frittura zeebeesten. Zijn bord ligt veel voller dan mijn schotel, maar amai, ik wilde ook alweer iets minder gaan eten. Was ik door het verlies van Minoes drie kilo afgevallen: dat is er nu wel weer aan, geloof me.
vrijdag
De laatste dag breekt aan. Ook vandaag trippel ik vroeg uit bed; ik wil nog even die rust, die sereniteit meemaken. Zoals gebruikelijk geef ik de planten water voordat de zon er echt op staat.
Na nog een hazenslaapje komt Michel ook zijn bed uit. We ontbijten. Het is echt al warm, veel beter dan de vorige dagen. Jammer dat we alweer moeten gaan…
Na verscheidene biscottate met zoete smeersels vinden we het wel goed. We pakken allebei de laptop erbij en verdoen onze tijd aan tafel. Zo nu en dan zie ik een schip aan de horizon, en dan moet er gezongen worden…
Op andere momenten horen we opeens aparte geluiden van op het dak. We hebben het idee dat we af en toe een kip horen. Hij zegt dan een soort ‘gobbel’ of ‘pock’. Daarna is het uren en uren weer stil. Soms horen we het beest een hele dag niet. Het is echt merkwaardig. Vooral in de laatste dagen horen we het meer. Dan melden we elkaar ‘de kip’. Een paar dagen geleden hebben we al het dak aan deze kant afgespeurd. Zo ingewikkeld is het hier allemaal niet; we moeten hem dan toch kunnen zien. Maar niks, het zal voor altijd een raadsel blijven. Die kip.
Tegen half één maakt Michel aanstalten om te vertrekken. Ik trek wat nets aan en we stappen in de warme auto richting het westen: Guardistallo. Het is ‘maar’ veertig minuten lopen heuvelop, maar we doen dit toch maar met de auto. We willen op het extreem schuine parkeerterreintje midden in het dorp parkeren, maar Michel ziet net voortijds een mooie schaduwplek langs de straat. Hij doet wat met parkeerkaartjes en hoopt er het beste van.
Dan lopen we een steegje naar boven tot in het centrum. Vrijwel gelijk staan we bij l’Osteria del Pinzagrilli. Een klein restaurantje met een achterterras dat een fenomenaal uitzicht heeft over een stukje dorp, en dan de vlakten tot aan Vada (iets ten noorden van Cecina). Aan de horizon kunnen we zelfs het eilandje Gorgona Scalo ontwaren. De zon trekt langzaam over het terras, dus we krijgen niet de tafel aan het uiterste puntje. Die zal weldra in de verzengende zon liggen.
Het terras vult zich langzaam met gasten terwijl wij onze eerste gangen opgediend krijgen. Een prosecco van het huis voor mij, beide een amuse… en dan komen onze lekkere gerechten. Goed zeg, ze hebben hier een fijne kaart en ze bereiden het ook nog eens smakelijk. Terwijl ik enigszins beneveld raak door de wijn genieten we van ons eten en het fantastische uitzicht. Een restaurant om terug te komen.
Na de lunch stappen we weer in de auto en rijdt Michel nog even door naar Montescudaio. Daar was ik nog nooit geweest. We suizen even de heuvel af, dan de heuvel weer op, en hopsakee, we staan in het volgende minuscule suikertaartdorpje. Toegegeven, dit is geen Pitigliano. Wel is het ontzettend schattig en zo heerlijk frommelig Italiaans gebouwd. We klimmen door steegjes, ruiken wapperend wasgoed, zien de nonna’s hun huishouden doen en mannetjes in Piaggo’s voorbijtuffen. Het is heet, veel luiken zijn dicht.
We wandelen door naar een plein aan de kerk op de westkant van de stad. Het is heerlijk volgezet met bomen (waarschijnlijk te danken aan de kerk) en er waait een lekker briesje. We turen uit over Rio del Sole en Bandello. Wat een uitzicht, wat een pracht. Heerlijk hier.
We wandelen langzaam terug door de steegjes en zoeken onze auto terug. Gelukt. Dan suizen we weer naar ons huisje, dat er nog vredig bij ligt in de middaghitte. Michel parkeert de auto vast een beetje naast het terras, zodat hij straks makkelijker kan inpakken.
We eten een snel samengestelde caprese, opdat de verse spullen in de koelkast op komen. Dan leg ik me nog even op een blauw-wit ligbedje aan de rand van het gazon onder de bomen. Het is zó lekker warm. De open fles wijn moet nog op, dus daar zorg ik voor. Naar links kijkend zie ik Michel al een beetje inpakken. Ach, dan moet ik ook maar…
Eerst wat algemene zaken, dan gaat mijn kledingtas weer vol. Dat alles gepast heeft, zeg! Voorzichtig druk ik de aangekochte flesjes haarolie en meer dies zins tussen de kleding. Sommigen met wat plastic eromheen… nieuwe slippers erbij. De tas barst bijna uit zijn voegen.
Ongemerkt gaat de zon verder onder. 21.01, is hier de tijd dat hij de horizon passeert. Dat is ook het moment dat Michel slapen wil. Hij moet morgen een lange rit rijden, hij moet slaap hebben. Dus houdt hij het met inpakken voor gezien en legt zich in bed. Ik kan de slaap nog niet vatten, dus ik sluip weer even naar buiten met een boek. Bij gebrek aan voor de hand liggende kleding trek ik mijn lange ‘muggenbroek’ en mijn jasje maar aan. Geen kip die het ziet. Hoewel…die kip…?
Ik heb mijn lenzen al uit, maar lezen gaat zo wel. Mijn ebook is verlicht. De hemel is duister en aan de horizon flikkeren de lichtjes van Cecina Mare. Wat een fantastisch uitzicht toch. De krekels tsjirpen, de laatste vogels laten hun eenzame roep horen. Er wordt nog wat over en weer getsjilpt en geantwoord. De laatste nacht hier. Wat zal ik ook dit huisje weer missen. Volgend jaar drie weken in dit gebied, hebben we al gezegd.
Als ik ook enkele malen gaap wordt het tijd om me weer in de slaapkamer te vervoegen. Ik sluit het duistere huis weer af en ga naar bed.
zaterdag
De wekker zal om vier uur ’s ochtends gaan, maar een kwartier vantevoren zijn Michel en ik beide al wakker. ‘Uit bed dan maar?’ stel ik voor, en dat doen we. Beter dan opnieuw moe zijn na een sukkelslaapje.
We hebben nog maar een paar dingetjes in te pakken, al betekent dat voor Michel voornamelijk alle verswaren uit de keuken.
Ik completeer mijn reistassen en zet ze klaar om ingepakt te worden. Controleer de kamers, ook die beneden even. Leg de gebruikte lakenpakketten in de badkamer zodat ze snel te vinden zijn. Intussen heeft Michel alles al in de auto getetrist en kunnen we vertrekken.
‘Maaaauw’ klinkt het aan onze voeten. Een bolle schildpadpoes dient zich aan. Ze is waarschijnlijk drachtig. Hoe is ze in onze omheinde tuin gekomen? We besteden niet veel aandacht aan haar, zolang ze maar niet naar binnen sluipt. Ik schuif een tussendeur dicht zodat ze sowieso niet verder dan de woonkamer kan.
Ten laatsten male slenter ik over het terras. Was het nog duister toen we de deuren openden, nu dient de dageraad zich aan. De horizon wordt donker lavenvelblauw, de lichtjes van Cecina Mare minder fel. De krekels tsjirpen nog altijd. In de verte klinkt de hop. Oh, wat was het mooi hier, al lag dit huisje best veraf aan een smal zandpad. En was het voor ons tweeën, hadden we geen bezoek gehad, iets te ruim. We maken tezamen nog even een ronde door alle kamers en controleren, dat we beiden niets over het hoofd gezien hebben.
De poes drentelt nog steeds rond. Ik zet haar bij voorbaat maar even buiten de poort. In een mum van tijd is ze echter weer terug. ‘Laat maar gaan, die weet een plekje om binnen te komen’ zegt Michel. Dat zal wel waar zijn. We pakken verder in. De ochtend gloort, de lucht is nu lichtblauw. We gaan.
Ik open de poort, Michel rijdt eruit, ik sluit hem, en berg de sleutels op in het sleutelkastje. Dat ging soepeltjes. Dag huisje, dag schoonheid van het Toscaanse landschap. Met knetterende banden op het grind rollen we weg, naar huis…
We hebben nog wel een paar zakken vuilnis in de achterbak liggen, dus Michel zoekt naar een plek met containers. Dat is lastig: ieder huis heeft zijn containers binnen de poorten staan, en openbare plekken schijnen er niet meer te zijn. We komen redelijk dicht langs de Coop supermarkt, dus ik raad aan daarheen te gaan. Gelukkig, aan het einde van de verlaten parkeerplaats staan containers. Er staat zelfs een medewerkster bij, die zelf net spullen weggooit. Als we onze tasjes laten zien opent ze met sleuteltjes de betreffende containers en we mogen ons spul weggooien. ‘Grazie mille’ bedank ik haar, en dan gaan we echt op pad.
Net als vorig jaar rijden we de Aurelia een heel stuk noordwaarts richting Pisa. De zon komt als een grote platte vaalgele schijf op over de Apennijnen. Het is nog koel. Dit jaar zal het koel blijven, denk ik dan nog. In Zwitserland en Duitsland regent het en is er onweer, het zal niet zo warm worden in de auto als vorig jaar. De airco doet het nu beter. In mijn rugtasje heb ik mijn jas en de pijpen van mijn afritsbroek. Die zullen halverwege Duitsland wel nodig zijn…
We zoeven weer door de bochtige snelwegen tussen La Spezia en Parma. Dan gaan we de saaie, lange A1 naar Milaan op. Passeren diverse Autogrills. Halen een cappuccino en een brioche. Daarna espressi. Bij Chiasso gaan we eens niet van de snelweg af om de grens over te komen. Het is hier nog rustig, we kunnen zo door. Lugano, het meer in de ochtend. Dan de bergen in. ‘Hier moet je helpen met navigeren’ waarschuwt Michel me. Ik ben al niet meer zo wakker als vanochtend en ontzettend blij dat Michel rijdt. Ik sukkel telkens in slaap, ik zou een gevaar op de weg zijn. Regelmatig check ik of Michel niet ook moe wordt van mijn geknikkebol: dat is gelukkig niet zo.
Ik zie dat we het beste bij Quinto, afslag 42, eraf kunnen, om zonder file de Gotthardpas over te kunnen rijden. Dat wordt ons echter ontzegd door twee verkeersregelaars die ons weer net zo hard terug de snelweg op sturen. Hè verdorie! Dat zal wel met de verkeersdrukte door de lokale overstromingen te maken hebben. We moeten dus weer terug, de file voor de tunnel in.
Maak ik dat ook eens mee. Met 22 minuutjes zijn we door beide verkeerslichten gepasseerd en rollen we de tunnel binnen. ’17 kilometer’ zegt Michel (wikipedia zegt 15, maar het eerste bordje is echt 17). ‘Dat is zo ver als van Doesburg naar Doetinchem!’ roep ik uit. En dát is ver! Wat als je dat hele stuk daar door een tunnel zou rijden? Ongelooflijk. Al gauw suist het eerste kilometer-bordje ons voorbij. Nog 16. Ik ben verbluft. Het wordt ook almaar warmer in de tunnel, dat weet Michel. Het vensterglas wordt warm. Als we tussen bordjes 9 en 8 zijn, bevinden we ons op het midden. Gelukkig werkt onze airco hier prima en voelen we binnen niks van de warmte buiten. Eentonig als het is… Michel heeft de cruise control op 70 gezet – al mag je hier het hele stuk 80, zijn ervaring is dat het in het midden inkakt. En hij krijgt gelijk. Pas na het midden begint de camper voor ons op ons uit te lopen. Harder gaan doet Michel niet: al na een paar kilometer zitten we het ding weer op zijn staart. Hij rijdt liever gematigd.
Dan gaat het verder door de Zwitserse Alpen naar Basel. De temperatuur loopt gestaag op, al is het bewolkt om ons heen. 22, 23 graden. Toch leuk, denken we dan. We hebben in Zwitserland geluncht, toevallig bij hetzelfde wegrestaurant als vorig jaar. Na Basel wordt het echt warm. We merken dat de airco, die toch aardig gerepareerd was, het niet meer trekt. Warme lucht wordt in onze gezichten geblazen. Dat helpt niet.
Naarmate we verder noordwaarts komen, langs Freiburg, Offenburg, Frankfurt… wordt het weer onaangenaam warm in de auto. Net als vorig jaar zweten we peentjes, en we kunnen geen kant op. Ik heb gelukkig nu een waaier, dus ik wapper wat af. Af en toe draaien we de raampjes een millimeter open, zodat er frisse, koelere wind over onze kruinen suist.
Bij Karlsruhe belanden we heel plotseling in een file. Waze stuurt ons ook niet om, al komt er nog net éen afslag. Die nemen we niet. Michel hoopt er maar op dat de file niet lang is. Wel, hij kost ons drie kwartier van onze dag. Drie zinderend hete kwartieren, waarin we stapvoets rijdend tot stilstaand de temperatuur op zien kruipen tot 36 graden op de motorkap. Het is echt niet gezellig meer. Eenmaal staan we even onder een brug in de schaduw. We kijken links en rechts. Ik check wiens airco’s ook kennelijk falen, want die mensen hebben hun raampjes ook open. Camperbusjes hebben het vooral zwaar. Iedereen zweet zich lek. Eindelijk, eindelijk, zien we de reden van de file. Een grote vrachtwagen met papier is kennelijk in brand gevlogen op de middenbaan. Al het verkeer moet van drie naar één baan ritsen. We houden goed links, laten wat auto’s en vrachtwagens invoegen, en dan… als een kurk uit een fles rijdt alles opeens weer. Vaart. Koele wind, vooruitgang. Okée, het maakt niet alles perfect, maar het maakt het allicht al béter.
We wilden eigenlijk over drie kwartier stoppen, maar dat moment voelt nu beter. Ik piep hard als er een Raststatte op de borden verschijnt. Vermoeid stuurt Michel er maar naar toe. Ik druip als het ware de auto uit, de parkeerplaats op. Na een toiletbezoek, waar helaas alleen warm water uit de kranen komt, koop ik een flesje koel bruiswater. Het kost exact drie toiletbonnen (ik kreeg er eentje cadeau) maar je mag er per aankoop maar één verzilveren. Je reinste afzetterij, ik ben hier te moe en te lam voor. Ik blijf nog even binnen in de koelte en probeer weer op zinnen te komen. Michel weet me weer in beweging te krijgen. Kom, we moeten nog drieënenhalf uur.
Dus laten we ons weer in de warme auto zakken en tuffen we voort over die oneindige zonovergoten snelweg. Michel zoeft onvermoeibaar, zo lijkt het, veelal op de linkerbaan, veelal 140 rijdend. Mopperend als er korte stukken 100, 120, en 80 elkaar afwisselen. Ik sukkel weer af en toe in slaap.
De reisbingo gaat ondertussen wel goed. Hadden we op de heenweg alleen de motor met zijspan niet gezien, nu azen we nog op een windmolen. De motor met zijspan reed zowaar gewoon bij ons ergens in de file, wat een geluk! Dat laatste item op de kaart zien we vast noordelijker in Duitsland nog wel.
We tellen echt de uren en de volgende plaatsen. Het is opmerkelijk hoe vaak we op Waze in beeld krijgen ‘Auto gestopt’ en dat we daadwerkelijk een auto (met kokende motor?) verderop op de vluchtstrook zien staan. Michel telt ze later na: het waren er zeker wel 20 door heel Duitsland. Gelukkig wij niet… Eindelijk lijkt het wat bewolkter en koeler te worden. Er zou onweer komen, waar is dat dan? Laat maar komen hoor, een fris buitje…
Pas na het Roergebied wordt het echt koel en betrekt de lucht. Ik zie een merkwaardig grijs gordijn onder aan de wolken ontstaan. Dan opeens klettert de regen neer. Veel koeler wordt het niet, maar de airco doet zijn best weer, en het voelt ook een stuk beter. Als het in Enschede straks nou maar niet ál te koud is…
Dat zien we als we na al die uren jakkeren (vanaf Cecina, hè) eindelijk de snelweg verlaten, en over de singels Enschede doorkruisen. Op de fiets allerlei jeugd met dunne bloesjes en korte broeken aan. Waarschijnlijk is die donkere lucht en dat beetje regen hier niet zo serieus. Hebben we vast mooi nog een paar zomerse dagen voor de boeg…
Veertien jaar poezen
Vandaag is mijn lieve, eigenzinnige poes Miep overleden. Rustig lag ze in mijn armen, liet zich de prikjes toedienen, en van dromenland stapte ze verder over de regenboogbrug, waar alle haar bekende poezen die haar voorgingen, haar eindelijk verwelkomden. Ik weet zeker dat ze nu eindelijk gelukkig is.
Meisje en Maxi
Het hele poezenverhaal begon rond 2010. Ik woonde samen met toenmalig vriend Wilco, en we keken hoe we onze toekomst konden inrichten. We waren toe aan een volgende stap, maar kinderen stond niet op mijn lijstje. Daarom stelde ik een kat voor. Wilco had in zijn studentenhuis een leuke kat gehad, dus hij ging voor de bijl. We togen naar de kattenopvang in Brammelo.
Met zorgvuldigheid werden we in de kattenkamer toegelaten. Rustig alles op je af laten komen, was het credo. Wel, dat lukte, in de bont gekleurde kamer waar het vol stond met mandjes, fauteuils, kasten en krukjes. Hier was duidelijk geen interieurdesigner aan te pas gekomen, maar dat boeide de katten niks: deze keur aan meubilair was een walhalla om geen enkele saaie dag te hebben.
Boven op een statige boekenkast vond Wilco Maxi, een beige je-weet-wel-kater met een guitige snuit. Het bleek liefde op het eerste gezicht, en ik ging er ook voor. Kanttekening: de donkere schildpadpoes met grote ronde ogen als knopen, die er plat van paniek naast zat, hoorde bij hem. Ze luisterde naar de naam Meisje en zoals ons verteld kwamen ze uit een groep van vijf, waarvan er drie al weg waren. Deze twee mochten niet gescheiden worden. We streken onze hand over ons hart en namen dit boosaardige boskatje met de pluimpjes in haar oren dan er ook maar bij. Maxi en Meisje, ons eerste poezenstel.
De maanden gingen voorbij en het stel verkende ons appartement. Maxi was gelijk gezellig, lui, en lag het liefst samen met Wilco in onmogelijke houdingen op de bank te slapen. Gek waren ze op elkaar. Meisje kwam langzaam uit haar schulp. ’s Nachts sloop ze door het huis en uiteindelijk liet ze zich ook overdag zien en aanhalen. Toen kwam het moment dat Wilco en ik onze verkering met elkaar verbraken. Na veel moeilijk overleg, een plan voor co-ouderschap en toch weer niet, verhuisde ik naar de flat achter hem, en kreeg beide poezen mee.
Hier in mijn nieuwe appartement, waar kamerbreed beige tapijt en een vettig ruikende haard mijn eerste eigendommen waren, leefden de poezen verder als vanouds. Meisje stal mijn hart helemaal, Maxi sloot zich daarbij aan. Maxi wist ik om mijn vinger te winden met het gooien van brokjes. Dol als een hond stormde hij achter elk geworpen brokje aan, om vervolgens alert terug te komen voor een nieuwe. Het voeren in de ochtend werd een heus spelletje. Meisje stortte zich gewoon op haar voerbakje en dat was dat.
Na enkele jaren veranderde de dynamiek. Maxi werd magerder, minder sterk, en ook bangig. Meisje kreeg de overhand. Ze joeg hem ’s avonds van bed, blies naar hem in huis. Eenmaal vloog hij geschrokken de hoge krabpaal in en liet zijn plasje lopen terwijl ik hem in allerijl eraf probeerde te tillen en richting kattenbak holde…
Meisjes tirannie was wel te beteugelen, maar er veranderde iets in Maxi dat ik toen nog niet kon benoemen. Hij vermagerde, maar dat merkte ik nog niet op. Op een ochtend zat hij op mijn voeteneind en zijn kopje hing neer, als een zielig lampenkapje. Lopen deed hij wel, springen ook, maar het neusje ging niet omhoog. Als een soort kat van Frankenstein zwalkte hij blindelings door het huis. Snel raadpleegde ik de dierenarts. Hectiek. Maxi had kaliumtekort, ik moest hem langsbrengen. In een chaotische dans van werkbezoeken aan Eindhoven en dagen in Enschede wist ik Maxi er met medicatie, speciaal voer, en veel aandacht weer bovenop te krijgen.
Ik zocht me op internet suf naar wat hem was overkomen. Zijn nieren waren aan het falen. Dat was op te lossen, met speciaal voer, medicijnen, en nog wat homeopathische middelen. Maxi reageerde er goed op. Het kopje stond weer recht en hij at alles met smaak. Blij voerde ik hem alles wat hij lustte. Tot hij langzaam weer stopte met eten.
In een week tijd takelde hij af naar een apathische, scharminkelige kat. Met tranen in mijn ogen maakte ik een dierenartsafspraak. Ik fotografeerde hem ten laatsten male, die ‘beige spritskoek op pootjes’. Hoewel ik vroeger agapornissen en ratjes had zien overlijden was een kat die ik geheel zelfstandig gehouden had, wel van meer impact. En: Meisje was alleen.
Miep
Haar treurige blik terwijl ze op de verwarming lag raakte me in het hart. Ik moest een maatje voor haar vinden. Al gauw speurde ik wat op het internet en kwam op Marktplaats. Omdat ik zelf geen vervoer had bereikte me dat eerder dan teruggaan naar Brammelo.
Daar vond ik Miep. Jawel, de Miep waarmee ik dit verhaal begonnen ben. Het was begin mei 2017 toen ik de eigenaresse M. van Miep contacteerde over haar poes. In een net epistel zette ik uiteen wat ik aan onderkomen te bieden had, inclusief bruin-gepelsde huisgenote. Het antwoord? ‘Ik weet het niet, want ik kan niet beslissen voor mijn poes.’ Verbluft las ik het antwoord nog een keer. Vroeg toen simpelweg ‘hebt u interesse om uw poes Miep aan mij over te doen?’ en daar kwam positief antwoord op. Een afspraak was snel gemaakt, en op een goede vrijdagavond reed een auto uit Arnhem voor. Erin zat Miep, in haar rieten reismand met pluizig wit kleedje, gearriveerd met een keur aan haar eigen toebehoren. Kordaat zette de eigenaresse Miep midden in de woonkamer en klikte het deurtje los. Miep stak verwonderd haar ranke kopje naar buiten en posteerde zich een meter voor haar reismand.
Meisje was gelijk geïntrigeerd door dit wonderlijke schepsel. Nieuwsgierig liep ze een cirkeltje om Miep heen. Miep antwoordde hierop door geschrokken met vier pootjes tegelijk de lucht in te vliegen. Het eerste contact was gelegd! De eigenaresse stemde in met de overname en vertrok weer naar Gelderland. We hielden contact.
Nu had ik twee poezendames, die ook nog aardig op elkaar leken. Ik vond het wel een mooi stel en dat vond Meisje ook. Miep dacht daar anders over. De eerste maanden verborg ze zich in de logeerkamer, het verst weg van de woonkamer. Ze waagde zich niet op bed, al vond Meisje dat geen bezwaar. Ze trippelde door het huis op haar lange, witgesokte poten. Ik noemde haar naast ‘de prinses’ (zoals haar vorige eigenaresse haar trouwens óók noemde), ook wel de sportsokkenpoes. Waar Meisje namelijk zwarte pootjes had, droeg Miep voor enkelsokjes, en achter hoog opgetrokken tennissokken, zo leek het. Ook had Miep, heel leuk, voor op haar neusje één vlekje wit, alsmede in de laatste ring van haar staart. Ze hield ook zo van kattenmelk, dat ik gerust zei ‘dat er een adertje melk door haar heen liep’.
Met de jaren trok Miep wel bij. Ik kon haar zelfs samen met Meisje op de bank vinden, of op de lage radiator achter in huis. Ze zaten naast elkaar bij de voerbak. Ja, het ging. Soms had Meisje een snibbige bui en waagde Miep zich weer een week niet in de woonkamer, maar ach, ze gedoogden ze elkaar wel.
In het najaar van 2018 ging Meisje hard achteruit. Ze zakte door haar pootjes, wat er toe leidde dat ik op een winterse avond een spoedconsult voor haar aanvroeg bij de dierenartspraktijk in de stad. Ingepakt in een dikke sjaal, achter in mijn kattenrugzak, fietste ik haar door de gladde sneeuw erheen. Ter plaatse sprong ze op de behandeltafel, op de stoel, en zelfs op het aanrechtblok, zonder ook maar een kik te geven. Adrenaline hield haar monter. ‘Ik kan niets vinden’ verzuchtte de dierenarts. ‘Als ze een bloedprop in haar achterhand had gehad, had ze het nu uitgekrijst van de pijn.’ Zonder veel wijzer te zijn nam ik haar weer mee naar huis.
De volgende weken liet ze nauwelijks ongemakken merken, tot het voorjaar zich aankondigde. De eerste zonnige dagen op het achterbalkon leenden zich om daar even te verpozen. Meisje liep moeilijk, maar genoot zo van het zonnebaden. Ik nam haar op een kussentje mee naar buiten en liet haar op tafel liggen genieten. Uit mijn ervaring met Maxi wist ik wel dat het einde naderde.
Op een avond werd het te erg. Ze sleepte zich voort en kon niet zelfstandig naar de kattenbak. Haar achterste werd vies. Desondanks maakte ze een geforceerd rondje door de kamer. Alles moest onder controle gehouden worden. Toen ik met een gebroken hart naar bed ging legde ik haar in een mandje naast me, maar ze klauwde zich een weg omhoog tot in mijn bed. Dit niet zo doorgaan. Een slapeloze nacht met een onvermoeibare poes volgde. Ik had altijd al een beetje vermoed dat ze afstamde van een verwilderd boskatje.
De volgende ochtend maakte ik direct een afspraak bij de dierenarts. Bijna ging ik gewoon naar mijn werk, maar mijn toenmalige vriend hield me tegen. Hij zou wel thuis zijn, maar wilde Meisje niet mij bij zich hebben, in haar laatste uren? Ja, verhip, dat was waar ook. Dus ik meldde me ziek en zat huilend met haar die laatste ochtend op het balkon. Ze liet het zich welgevallen. Toen reden we haar naar de praktijk en ging ze onder zeil met die bekende twee prikjes.
Mo
Toen was het huis leeg. Nouja, op Miep na. Net als Meisje legde Miep zich erbij neer, dat ze alleen was. Ze deed lange slaapjes en staarde uit het raam in de verte. Ik meende altijd dat ze naar dingen keek die wij nooit zullen kunnen zien. Soms zat ze uren verticaal op de lage verwarming, wat me best ongemakkelijk leek, want gestrekt liggen was zo veel minder geforceerd. Miep was een aparte, een prinses.
Toen de zomer van 2018 naderde vond ik het genoeg met die eenzaamheid. Ze werd er sociaal niet echt beter van en ik vond dat ze zo te snel wegkwijnde. Ze was pas elf. Via Marktplaats vond ik een je-weet-wel-kater luisterend naar de naam Mo bij een gezin in Oldenzaal. Hun driekoppige kroost was te druk voor Mo, al hadden de andere huisdieren er geen last van. Mo was angstig en paste niet goed in het gezin. Hij was, door stress of weet ik wat, wel een nogal voluptueuze kat. Toen hij gebracht werd, op die hete zomeravond, kon ik hem gewoon niet weigeren. Eén van de kinderen was al verteld dat Mo simpelweg dood was. De anderen wisten wel beter, maar maakten hun verstandelijk beperkte broertje niet wijzer. Het gezin ze wilde ook geen contact houden. Een beetje verbouwereerd nam ik die olijke, welriekende dikkerd dan maar aan. Hier was hij wel welkom.
Miep was compleet verbaasd met deze jonge naïeve aanwinst in ons huishouden. In niks leek hij op Meisje. Hij stampte parmantig door de kamer, als hij enthousiast werd uitte hij kleine hoge knorretjes en huppelde hij op zijn voorpootjes. Hij wilde alles en iedereen kopjes geven, ook de frêle Miep. Zij moest niks hebben van zaken die tegen haar neus gestoten werden, ook van mensen niet. Van meet af aan leek dit een moeilijk duo, met als enig voordeel dat ze beiden overtuigd pacifistisch waren. Er was geen moment van haat of geklauw. Mo dacht er simpelweg niet bij na, en Miep was er te veel prinses voor.
Mo volgde als een dikkige speelse jongen Miep overal door het huis en wilde het liefst gewoon geliefd en geaccepteerd zijn voor alles dat hij was. Maar al zijn koddige verzoekjes tot toenadering werden afgewezen met een bittere staar van de statige poes-madam. Toch wist hij op een middag tijdens mijn werkuren in de corona-periode haar hart te doen smelten met een uiterst genereuze toenadering. Hij sprong met de grootste voorzichtigheid tegenover haar op de lage verwarming. Zij liftte venijnig een mondhoekje op. Hij boog. Hij zeeg neer. Hij verkleinde. Uit alle macht probeerde Mo met zijn dikke obese lijf kleiner te worden dan de poes tegenover hem. En het deed wat. Miep richtte zich op. Staarde naar hem, maar blies niet. Keurde hem een blik waardig en vertrok van de verwarming. Daarna was hij geaccepteerd.
Op een avond stopte Mo met eten. Ik snapte het niet; hij was dol op voer, zoals je kunt verwachten. Hij liet zich niet echt meer zien toen ik die avond het huis verliet om in Hengelo te gaan slapen. Wat ik niet zag was dat hij ook geen plasjes meer deed. De volgende ochtend ging ik direct door naar werk, dat deed ik wel vaker zo. Tegen het middaguur voelde ik me danig ongemakkelijk. Er was iets geweest met Mo, en het was niet goed. Ik moest naar huis. Zonder echte reden nam ik verlof en sprong op de fiets naar mijn appartement. Daar aangekomen trof ik Mo in de kattenbak, zacht mauwend. Het was het donkerste hoekje van het huis dat hij had kunnen vinden. Hij leed pijn. Maar hoe dan? Zat er iets verstopt? Met enig tegenstribbelen nam ik hem uit de kattenbak en inspecteerde hem op het aanrecht. Hij mauwde harder. Hij moest naar de dierenarts, dus maakte ik een spoedafspraak en fietste hem erheen. Mauwend als een wilde sirene maakte hij misbaar van achter in de rugzak. Heel het stadscentrum keek op terwijl ik voorbijfietste.
Bij de dierenarts werd hij gelijk op de operatietafel gelegd. Het was goed mis: zijn blaas zat vol en zijn urineweg verstopt. Anders dan bij poezen is die urineweg, u snapt het al, bij katers wat langer. Met tegenstrijdige term wordt een verstopte kat dan een ‘plaskater’ genoemd. Bij dat woord sidderen alle dierenartsen en hun assitentes: dan is het goed mis. Terwijl ik nog vroeg hoe en wat werd Mo in allerijl ‘aangeprikt’ zodat zijn blaas zich kon legen, maar voor zijn nieren was er geen hoop meer. Die waren door de hoeveelheid vocht al van de vorige nacht tot nu zo overbelast, dat Mo nooit meer de oude zou worden. Ik was naar huis gestuurd, maar kon aan het einde van de dag weer terug naar de praktijk. Mo lag versuft en gedrogeerd in een hokje aan een infuus. Hij keek glazig voor zich uit terwijl de dierenarts uitlegde dat oplappen een gepasseerd station was voor deze zesjarige rakker. Ik had de dag ervoor mailwisseling gehad met de assistentes, de term plaskater was zelfs gevallen… waar was het misgegaan? Waarom was ik niet eerder met hem vertrokken? Allemaal te laat. Het enige wat we die avond konden doen, was Mo uit zijn lijden verlossen.
Zo was Miepje in één klap weer alleen. Het enige goede was dat ik me nu niet meer hoefde te ontfermen over de stinkende kattenbakken die Mo veroorzaakte, en waar Miepje vervolgens niet meer op wilde. Mo was onhandig, koddig en te veel geweest, maar altijd zo blij, zo lief en zo dankbaar. Ik zal nooit vergeten hoe hij, best bang voor van alles en nog wat, met Oud en Nieuw gewoon uiterst ontspannen in een stoel van het vuurwerk buiten lag te genieten. Je zag het in zijn ogen. Hij was in vertrouwde omgeving, hij hield van de mensen en de poes om hem heen, hij was gelukkig, hij was veilig. Dat moment, een half jaar voor zijn ongelukkige dood, was voor mij het teken dat ik hem ondanks alles een goed leven gaf. Hij was pas zes, maar toch. Hij had waarschijnlijk zijn levensles volbracht.
Minoes
Ik beloofde Michel dat Miep nu tijd alleen kreeg, maar oh – ze zat weer zo. Ze tuurde weer hele dagen voor zich uit, ze hing maar wat op de bank, ze liet haar eten staan. Sliep uren, overal, toonde geen interesse meer. En toch had ze zo de minste stress. Wat moest ik nou.
Natuurlijk: op een zomerochtend in 2022 op Marktplaats kijken. Na wat gezoek op nieuwe kattensites met moeilijke en listige verdienmodellen keerde ik toch daar weer naar terug. Daar vond ik Minoes onder de naam ‘Noes’. Ze leefde in Hengelo-Noord en ze moest het gezin verlaten omdat de twee dreumesen aldaar haar te ontstuimig waren. Tweede huiskat Freekje had geen last van hun gedouw en gepluk. Dat merkte ik toen ik er op een ochtend langsging. Eigenaresse K. schonk me thee in terwijl ze me beide katten aanwees. De zwarte was Freekje, hij lag opgerold op een stoel onder de eettafel. Langs mij krulde zich Noes, met een mysterieus zwart kopje, grote ronde ogen als van een filmster met allure en een lange donkere poezenstaart. We leken elkaarwel interessant te vinden.
Toen kwam de vader met de twee jongetjes thuis. Terwijl Freekje zich nog eens knorrig omdraaide op haar stoel schoot Noes naar een hoek in de open keuken. ‘Mogen wij Noesje buiten laten?’ vroeg het ene jongetje. ‘Ja dan is ze niet zo bang!’ ‘Nee’ oordeelde de moeder ‘deze mevrouw is gekomen om naar Noes te kijken en haar misschien op te halen. Het is belangrijk dat ze nu binnen blijft.’ Met deze observatie van de arme tabbiepoes had ik mijn keuze al gemaakt. Freekje liet zich met stoel en al naar achteren schuiven en gaf geen kik of tik terwijl de kindjes hun hoofd dwars op zijn buik legden. Deze kat kende gesol en gesjor. Minoes zat nog verstijfder met grote ogen bij de achterdeur. ‘Ik neem haar graag over, ze krijgt het vast rustig bij mij’ beklonk ik de overname. Een prangende vraag restte mij wel. ‘Heet ze Noes, dus?’ ‘Oh nee, ze heet Minoes!’ gelukkig maar, anders had ze niet in mijn reeks van poezen met de letter M gepast. Noes werd weer Minoes en ging met mij mee naar huis.
Verwachtend dat zo’n schuw klein poesje geen ernstig trammelant kón maken liet ik haar voorzichtig los in de logeerkamer. Na een uurtje zitten kwam ze haar eerste ronde tot aan de woonkamer doen. Geen bezwaar van Miep, die überhaupt nooit aan verdediging van haar territorium zat te denken. Behendig sloop Minoes op de bank, op de vensterbank, deed parmantig een rondje door het huis. De volgende dag deed ze er nog één, en nog één. Miep had letterlijk het nakijken.
Dat ging niet lang goed. Nog geen twee weken in of Minoes liet zich, met een zucht, als een vermoeide diva achterover in de ruimste en zachtste mand van Miep vallen en deed daar urenlang een dutje. Miep pakte haar biezen en verhuisde naar de logeerkamer, waar ze in de vensterbank ging liggen slapen. Ik zag haar die dag, die week, die maand niet meer. Beduusd installeerde ik daar maar een kattenbak en vulde ik haar hoekje aan met kleedjes en mandjes. Er werd in geslapen, geleefd, soms een stressvol plasje gedaan. Miep had zich zo ver laten ontheemden dat ik niet meer wist waar ik het zoeken moest. Dit was mijn primaire poes! Minoes had zo lief geleken – en was dat ook nog steeds! Waarom voegde Miep zich niet bij haar?
Inmiddels voelde Minoes zich helemaal thuis in de woonkamer. Het ruime zachte mandje werd haar thuisbasis. Lui gestrekt als een vermaarde diva, met één of twee poten gestrekt over de rand vertoefde ze dag in dag uit in ons midden. Spon, knorde, mauwde en wauwelde in haar slaap. Keek je aan met grote ronde ogen. Begon ieder contact met een verveelde ‘maaauw…’. Vaak trof ik haar zomaar ergens aan, liggend op haar rug, voorpootjes op de borst gevouwen, achterpootjes in een koddige v-vorm en edele delen vol in zicht. Uren kon ze zo liggen, het zag er niet uit.
Ze leek soms wel op Rizzo uit Grease, en Miep leek op Sandy. Nogal wiedes dat die twee niet ontspannen in elkaars nabijheid vertoefden. Minoes werd met haar charmes ook de oogappel van mijn coaches en ander bezoek. Ze wond Michel helemaal om haar pootje door hem te claimen zodra hij op de bank zat. Guitig knorrend en spinnend rolde ze direct naast hem en liet zich uren over haar buikje kroelen. Michel had na zijn kat Lizzy jaren geen huisdieren meer gehad, maar deze poes met haar moorkopje en donkere ogen liep zo met hem weg. Zelfs ik kwam er niet meer tussen als dat tweetal op de bank zat.
Gelukkig was Miep een dappere prinses Miep. Wetende dat haar charmante huisgenote afgeleid was sloop ze steeds vaker weer moedig terug tot naar het randje van de huiskamer. Ik zag haar aankomen en lokte haar verder. Ze sliep op het voetenbankje in de hal, zodat ze uitzicht had over alles in huis. ’s Nachts sliep ze zo vlak bij mijn slaapkamerdeur. Minoes had het bed al geclaimd en daar zou zij het eerste jaar niet terugkomen. Wat miste ik Miep daar, maar wat kon ik doen. Catnip en Feliway deden amper wat. Miep was te voorzichtig, Minoes was gewoon zichzelf.
2023 brak aan. Miep kwam steeds verder en vaker weer de woonkamer in. Ze hield post bij de hoek van de deur waar ze ook regelmatig in slaap sukkelde en wij dan telkens bijna over haar struikelden. Ik legde er maar weer zachte kleedjes voor haar neer waar ze ook liggen ging. Op een dag lag ze zelfs weer op de bank, en toen ze merkte dat Minoes dat geen punt vond bleef ze daar. Gelukkig, ik had weer twee poezen in de woonkamer. Minoes leek te weten dat dit zo gewenst was en paste zich wonderlijk goed aan.
Kwam Minoes Miep tegen dan deed ze enkele stapjes terug. Blies Miep, dan rolde ze zich op de grond en toonde haar buik. Miep had niks tegen op een poes die zich ogenschijnljk zo aan haar onderwierp. Ze begon haar te vertrouwen. De dynamiek die ontstond vond ik fabuleus, zo intelligent en zo mooi. Had ik nog overwogen om Minoes – met pijn in mijn hart – aan een kennis te geven, nu had ik weer hoop.
Langzaam maar zeker groeiden de twee poezendames naar elkaar toe. Stonden samen op wacht in de hal achter de voordeur als ik thuiskwam. Snuffelden om mij heen en kwamen elkaar pardoes tegen, als ik bukte om ze beiden dan te aaien. Droeg ik een natte regenbroek, dan likten ze de druppels eraf terwijl ik ongemakkelijk gehurkt zat om ze aan te halen. Ze aten voer uit hetzelfde bakje, elkaars snorharen vakkundig vermijdend. Dutten op de zelfde bank. Toen Minoes begreep hoe lekker lactosevrije melk was staken ze ook tegelijkertijd hun neuzen in hetzelfde bakje en tolereerden elkaar. Miep en Minoes werden ‘mijn poezenspan’.
Samen op strooptocht door mijn huis. In de winter in de deuropening van het voorbalkon, terwijl ik het zakje vuil grit weggooide. Getwee staken ze hun neusjes naar buiten, vonden het te koud, en schudden beiden heel typisch hun voorpootjes. Keken elkaar aan om wie de ander het eerst de rug zou toekeren om naar binnen te gaan. Wachtend achter de voordeur. Wachtend bij mijn slaapkamerdeur, klaar om beiden op mijn bed te springen zodra ik wakker was. Door naar de vensterbank, waar ze gezamenlijk naar buiten keken naar reetjes, vogels en hazen. Samen wachtend voor de badkamerdeur, tot Michel die opende na zijn douchebeurt. Samen naar binnen schieten en water van de vloer likken. Oh, wat hield ik er van om zo naar deze twee bruine dames met witte pootjes te kijken. Ze leken op elkaar en mensen vroegen ook of ze uit het zelfde nest kwamen. Nee, ze verschilden drie jaar en vele kilometers. Maar soms, als ik ze van ver zag, kon ik niet zeggen wie wie was. Twee sierlijke ronde theemutsdames met een guitige blik en een pienter koppie. Hoe genoot ik zo in de jaren 2023 en 2024 van de samenkomst van deze poezen. Ik hield nog steeds contact met hun vorige eigenaresses M. en K. en zij genoten ook.
Ik was zo gelukkig – misschien wel het gelukkigst. Ik was regelmatig van huis, maar altijd wanneer ik thuis was genoot ik van het groeiende samenspel tussen deze twee poezen. Als er een documentairefilm van was zou ik hem uren kunnen kijken, met name elk uurtje dat ik door werk en afspraken had gemist. Ik ging er gewoon van uit dat ze er altijd waren en nog jaren ook zo zouden zijn.
In het voorjaar van 2024 begonnen beiden gewicht te verliezen, maar – alle lering van voorgaande jaren ten spijt – had ik het niet door. Misschien kwam het ook wel doordat ze beiden vermagerden – ze verouderden immers ook. Ik gunde ze wat knokigheid, ze waren senioren! Van Miep kon ik me zelfs niet herinneren dat ze ooit veel dikker was geweest. Zomer 2023 had Minoes al plotseling, voor de vakantieoppas kwam, een toeval in haar achterpootjes gehad. Dát herinnerde ik me wel van Meisje, maar dit bleek wederom niet fataal ze zijn. Met een maandlang pijnstillers, toegediend door de oppas, kwam Minoes er weer helemaal bovenop.
Ik bouwde de medicatie weer af, want ook zonder liep ze weer als een zonnetje. Minoes sprong meermaals per avond van de fauteuil op mijn bureau, met een ’thump’ die ik bijna storend begon te vinden. Ze sleede dan iets door, bracht mijn muis uit balans, landde soms half op mijn toetsenbord, en liep dan parmantig door naar de vensterbank rechts. Daar bedacht ze zich een moment, hopte weer op de vloer beneden haar, en begon via de fauteuil het rondje opnieuw. ‘De poes van half zeven’ noemde ik haar, alsof ze een aankomsttijd bij mijn halte bureau aandeed. Soms lag Miep op de rugleuning van de fauteil te soezen en werd dan simpelweg voorbijgelopen terwijl Minoes’ vacht langs haar neus streek en Miep weer moest niezen.
Minoes leek op een dag een midlifecrisis te hebben opgedaan. Dat uitte zich in een avontuurlijk plan waarbij ze op het achterbalkon op de wankel staande pot met aardbeienplanten klom. Niet alleen gebruikte ze die pot als afzetje, ook sliep ze er gerust een hele middag in. Een kroon van geplette stengels viel mij ten deel. Het afzetje diende haar op het balkonmuurtje te brengen. Ze vond het heerlijk om als een klein zacht stofzuigertje verse regendruppels van de rand te likken. Met gehurkte pootjes stapte ze netjes helemaal van links naar rechts over de éénsteens rand. Gelukkig zat het kattennet stevig vast en heb ik nooit écht hoeven proberen of het haar zou tegenhouden als ze wankelen zou.
In de zomer van 2024 herhaalde de eerdere malaise van Minoes zich. Het kwam zo onverwachts, temidden van leven, ongemerkt genieten, vakantieplannen. Op de dag dat de vakantieoppas weer langskwam zag ik Minoes lelijk lopen spugen. Water, water, alles kwam eruit. Ze at wel eens te veel en gaf dan haar onverteerde voer weer op, maar dit was anders. Terwijl ik aantekeningen maakte voor de verzorging van de katten maakte ik een mentale notitie dat ik Minoes even goed moest nakijken vanavond – ze voelde zich duidelijk niet goed. Toen de oppas met de sleutel vertrok zei ik nog dat ik haar op de hoogte zou houden.
Na nog wat spuugjes legde Minoes zich te ruste onder mijn bed. Dat deed ze eigenlijk nooit en dat vond ik zorgelijk. Ik zette daarom maar een schaaltje water bij haar neer en hoopte er het beste van. Ze was een flexibele gezonde kat, toch? De nacht viel en ze kwam niet op bed liggen. De ochtend brak aan en daar kwam ze, slepend, van onder het bed. Ze voelde zich brak, dat zag ik gelijk. Sloom wandelde ze het ochtendrondje wat mee. Was ze vroeger gelijk na het kattenbakken uitscheppen in de bak te vinden, nu stond ze een beetje versuft op haar pootjes te schommelen. Slenterde naar voer- en melkbak en rook aan de melk. Dat was het moment waarop Miep dichtbij kwam en aan haar oor rook, alsof ze wilde weten hoe het met haar vriendinnetje ging. Dat had Miep nog nooit gedaan.
Minoes liep naar achter, langs de kattenbak, naar buiten. Spoog, spoog weer, en weer. Met angst volgde ik haar. Een dikke klodder slijm nog aan haar bek wierp ze zich haast door het kattenluik naar buiten. Daar zeeg ze neer tegen het balkonmuurtje aan. Ik kon het niet aanzien. Ging haar halen, hield haar vast. Ze vond er allemaal niks van. Probeerde haar water toe te dienen, maar dat wilde ze allemaal niet. Klauwde en wilde weer naar de grond. Vertwijfeld informeerde ik mijn collega’s en regelde een bezoek aan de dierenarts. Met een half uurtje kon ik Minoes in de reisrugzak zetten en met haar het stadscentrum doorsnellen. Eens polshoogte nemen wat haar mankeerde.
Dat was eigenlijk een niets dan treurig verhaal. Ze was een kilo te licht; ze was onderkoeld, en ze was hevig uitgedroogd. Ze was er slecht aan toe en opname en oppeppen zou een lijdensweg voor haar worden. ‘Kan ik niet later nog… vanavond…’ begon ik nog. ‘Ze is bezig dood te gaan, hier en nu’ zei de dierenarts doodkalm. Ik snapte wat hij bedoelde. Haar thuis vertraagd laten sterven door de natuur zijn werk te laten doen was inhumaan. Ik koos nu voor haar. Dus kwamen de befaamde twee prikjes eraan te pas en stierf ze daar die ochtend in mijn armen. Mijn kwieke, ondernemende poes Minoes. Nog maar twee jaartjes bij ons, in totaal veertien jaar oud. Haar stilte was hoorbaar in huis. Miep begreep er niets van. Ik had haar zo plots en eenvoudig weg moeten plukken uit haar leven.
Een week later gingen Michel en ik op vakantie naar Italië en ik zag, rook en hoorde Minoes in alles terug. Ze manifesteerde zich in van alles om maar te laten merken dat ze nog levendig onder ons was. Dat deed me zo goed. En ik had Miepje nog, toch?
Miepje was er met dit verlies niet helemaal rustiger door geworden. Had ik gehoopt dat het wegblijven van een eigenzinnige Minoes Miep vrij spel in het appartement zou geven, dan had ik het mis. Hoewel Miep nu overal in de woonkamer sliep én op mijn bed leek ze Minoes nog regelmatig te zoeken. Dan staarde ze richting lege mandjes, of plekjes waar Minoes vaak gezeten had. Miep werd stil, stiller dan ze al was geweest. Ook sprong ze ’s avonds weer van bed, net als ze zich lekker naast me had genesteld, en ik het licht uit had gedaan. Had ze het te warm? Was ze onrustig? Ze plaste ook nog regelmatig op diverse plekken in huis. Had ik eerst gedacht dat ze zomaar weer haar territorium tegen Minoes was gaan verdedigen, nu die weg was zat daar geen logica meer in. Toch trof ik ’s ochtends en ’s avonds vaak stinkende piesplekken aan. Werd tweemaal boos op Miepje. Had spijt. Poetste de vloer weer, en weer,en weer…
Ik zou nog een ‘vet check’ met Miep doen (eigenlijk ook met Minoes, maar dat kwam te laat) dus plande ik die in voor begin augustus. Met al mijn macht peperde ik Miep in dat we alleen maar naar de dierenarts gingen voor controle, en dat ze geheid echt mee terug kwam. Ik zou haar niet achterlaten, ze was gezond en ze ging alleen even op bezoek. Terwijl de dag naderde begon Miep zich minder levenslustig te gedragen. Ze at haar twee porties voer niet meer, waardoor ik terugging naar één portie. Het waren warme dagen en er zaten al gauw vieze vliegjes rond het schaaltje voer.
Bij de dierenarts kwam er geen rooskleurig plaatje uit. Ze was véel te licht – in twee jaar tijd zeker anderhalve kilo afgevallen – en ze had naast de al verhoogde nierwaarden, nu ook alarmerend verhoogde schildklierwaarden. Ik kreeg diezelfde avond nog tabletjes om dat te verlagen, en enkele tabletten om misselijkheid en buikpijn tegen te gaan (bij de kat, dus). Ik diende Miep alles toe en zag haar naar genoegen verbeteren. Die avond zat ze bij ons op het balkon en keek in het duister weer uit over het veldje. Ze toonde interesse in haar omgeving zoals lang geleden. Dit was geen opleving, zei ik stellig. Gerustgesteld gingen we naar bed – Miep sliep in de woonkamer. Het eten was nog wel steeds onaangeroerd, en de melk leek ook te blijven staan.
De volgende dag brachten we deels door in Enschede met Miep bij ons, deels waren we in Hengelo. ’s Avonds zei ik Miep nog eenmaal gedag en fietste door de stromende regen om met Michel uit eten te gaan. Ik had het mezelf lastig gemaakt met mijn vervoermiddel en kon niet terug naar huis. Wel dacht ik daar de hele nacht over. Miep zat alleen thuis, ze had zich redelijk, maar nog niet top gevoeld… eigenlijk moest ik er deze nacht voor haar zijn. Moest ze op bed kunnen slapen. Eigenlijk wilde ik middernacht al terug. Kon niet. Vroeg stonden we op en fietste ik na het ontbijt spoorslags terug naar Enschede, niet wetende wat ik aan zou treffen.
Ik deed de voordeur open en ze was er nog. Na eventjes stilte zwalkte ze met zwakke nieuwsgierigheid de keuken uit op me af. Ik begroette haar uitbundig en knuffelde haar. Ze voelde niet goed. Ze was zo mager, zo wankel, en zo sloom. Ze wankelde achter me aan, pootjes scheef van de artrose. Ze ging er in de deuropening al bij liggen. De melk die ik aanvulde dronk ze niet op. Haar bakje eten kieperde ik weg en vulde ik nogmaals aan. Ook dat negeerde ze. Ik zag het somber in.
Terwijl ik in huis wat spullen op hun plek legde verplaatste ze zich enkele malen door de woonkamer. Overal viel ze uitgeput neer en strekte zich onmiddellijk languit uit. Ze gedroeg zich precies zoals Minoes in haar laatste uren. Ik wist dat dit het moment was om de keuze te maken. Hoe snel was ze sinds donderdag achteruit gegaan! En waarom? Waarom at en dronk ze niet? Haar medicatie sloeg niet aan.
Ik belde de dierenarts en kreeg – het was weekend – met geluk de arts van donderdag aan de lijn. Hij was vol begrip. Ik kon vandaag, of maandagochtend langskomen. Ik opteerde voor dat laatste, omdat ik Miep nog een nacht lekker bij mij op bed gunde. Ik hing op en wachtte af. Maar Miep dronk en at nog steeds niks. Ze lag apathisch op de vloer tenzij ik haar in mijn armen hield, en zelfs dan legde ze haar kopje zwaar op mijn arm. Ze wilde slapen, ze wilde weg. Voor altijd weg van wat ze voelde.
Wat een bitter contrast met vier maanden geleden, toen ze samen met Minoes nog zo ondernemend door mijn huis schuimde. Alle levenswil was uit haar weggevloeid.
Ik overlegde met Michel en belde de dierenarts terug. Om éen uur konden we langskomen. Ik legde Miep bewust naast me op bed en prepareerde haar oude rieten mandje. Zoals ze ooit aangereisd was, zo zou ze haar laatste reis ook weer maken. Als een klein knokig knoedeltje liet ze zich op haar kleedje in de mand leggen. Rolde zich op tot een balletje en sliep terwijl wij haar naar de praktijk reden. Ze protesteerde niet eens bij de prikjes. Toen was ze weg.
4 augustus 2024. Na veertien jaren liefde, huiselijkheid, mauwtjes, en getik van kleine pootjes, ben ik weer katloos.
zaterdag
Mijn wekker gaat om 6 uur. Heerlijk geslapen hoor, maar toch wat vroeg. Maar mijn brein springt aan het werk en dan komt er van slapen niks meer. Michel wil er om kwart voor zeven pas uit. Toch moet ik voor mijn klusjes enkele malen in de slaapkamer zijn en dat is lastig, want voor hem houd ik het gordijn dicht. In het donker graaf ik dan maar naar van alles en daar wordt hij toch wel wakker van.
Bijna ben ik ingepakt, maakt Michel aanstalten tot ontbijt. Een beetje overdonderd ben ik, dat moest ook nog. We eten een hapje en ik pak de laatste dingen in. Ik ga de groenbakjes legen. Bij terugkomst boven druk ik de voordeur niet goed in het slot. Vrijwel gelijk besef ik dat Mokje onvindbaar is. De voordeur staat op een kier. Snel druk ik hem dicht en zoek verder. Michel hoort gekrab aande deur… opent die, en een panisch verschrikte Mokje stuift met dikke staart naar binnen. Oeps…
Eindelijk kunnen we dan gaan. Met moeite neem ik afscheid van Mokje. Wat zal ze dit niet snappen!
We rollen noordwaarts, Duitsland in… voelt toch heel anders dan naar Toscane gaan, haast niet als vakantie…
Höllviken
Na een lange acceptabele rit zijn we in Höllviken, het zuidstrand van Malmö. We zijn zo gewend aan naar Italië rijden dat alle plaatsnamen onderweg ons gewoon niets zeggen. Ook overal file en langzaamrijdend verkeer… pff!
Eindelijk bereiken we het ‘poldergebied’ ten noorden van Hamburg. Ik noem het zo omdat het lijkt of je naar Flevoland oversteekt, maar dan ruimer. We nemen de dure veerboot, kruisen bruggen en tunnels en zijn dan opeens in Zweden. Vrij vlug buigen we ook voor Malmö zuidwaarts en is daar aan de brede strandboulevard opeens ons huis. Oké, de straat is wel nét afgesloten tot eind oktober… maar we wurmen onze Alfa (met wat overtredingen) toch naar de oprit. Uitpakken en op zoek naar een restaurant. De aangeraden ‘Bar Porto’ is tegen verwachting dicht. Jammer, geen strandterras bij zonsondergang! We gaan daarom maar naar de pizzeria en eten een middelmatige pizza. Daarna wandelen we in de prachtige zonsondergang terug naar ons strandhuis. Michel kijkt nog even F1.
Ik ga (bij gebrek aan bank) in bed zitten en wil een boek op mijn ereader laden. Daar komt natuurlijk niks van; het internet is veel te leuk. Dus laadt mijn e-reader gewoon op aan de kabel.
Bij het uitdoen van mijn lenzen merk ik dat ik mijn lenzendoosje thuis heb laten liggen. Geen paniek, ik heb er nog één. Daar bewaar ik wel zalf in, maar helaas moet dat er dan maar uit. Na een goed kwartier boenen kunnen lensvloeistof en lenzen erin, en wij naar bed.
zondag
Wat moet dat avondeten zout zijn geweest. Het glas water naast mijn bed gaat meermaals leeg. Echt slapen kan ik ook niet, want de verse werk-perikelen zetten natuurlijk aan tot malen ‘in the idle hours’. Ook al ligt alles nu achter me, de volgende twee weken moet ik ook al vooruitkijken.
Michel heeft uitgevogeld dat er een Coop-supermarkt op minder dan een kilometer lopen ligt. Dus drinken we een espresso en wandelen we erheen. We passeren slaperige strandhuisjes met schattige tuinen vol berkenboompjes en fruitstruiken. Veel sporters joggen en fietsen voorbij. De buurtsuper ligt in een klein winkelcentrumpje in typisch Zweedse houten laagbouw.
We kunnen er alles vinden wat we zoeken. Met wat avontuurlijk gekuier vinden we ook onze weg weer terug. Tijd voor cappuccino’s met kardemompulla’s aan de buitentafel. Beetje uitkijken voor de weldaad aan ijverige kruisspinnen hier. Voor je het weet steek je je hoofd in een web.
Vandaag gaan we niksdoen, heb ik al bedacht. Een strandstoeltje naar de overkant slepen en kitesurfers kijken…
Badhytten
Geluncht en naar zee gelopen bij Badhytten.
Höllviken
Wandelingetje gemaakt. We wilden naar de zuidoostkant lopen, maar merkten al snel dat de laantjes erg vroeg schemerig worden. We hadden geen lampjes mee. De auto’s rijden ons wel erg onbehouwen voorbij. We keren daarom maar terug en lopen nog een stuk langs het strand voor ons huis. Mooie kunstwerken en een prachtige zonsondergang.
Daarna is het te fris en muggerig om buiten te zitten, dus zetten we ons binnen aan tafel.
Het is zomer 2024, Michel en ik zijn weer op vakantie naar het zonnige Toscane. Ditmaal verblijven we twee weken in een heuveldorpje vlak buiten Cecina. ‘Zullen we eens naar de markt gaan?’ oppert Michel in de tweede week. Dat laat ik me geen twee keer zeggen.
Markten in het buitenland kunnen een hit or miss zijn. In principe vind ik het heerlijk om gewoon een uurtje langs de kramen te struinen, wat er ook verkocht wordt. Kleding en snuisterijen staat me duidelijk meer aan dan eten. Je weet nooit wat je in een ander land zomaar op de markt vindt. Michel is nog nooit met me naar een markt geweest, maar hij gaat wat meemaken. We rollen de auto naar het centrum en parkeren bij het winkelcentrum. We zijn al wat laat, de markt ruimt over een uurtje op. Bovendien hangt er een dreigende onweersbui vlak boven de stad. Toch nemen we ons voor eventjes te gaan kijken.
Eenmaal tussen de kramen ben ik helemaal in mijn sas. Ja, het aanbod is een afwisseling van goedkope waar en alledaagse kleren, kleurig plastic speelgoed en obscure cosmetica. Maar hier en daar vind ik ware parels! Ik schraap wat contanten bij elkaar voor een stel oorbellen, koop verderop wat fournituren, en bedenk me dat Michel hier mooi een bloesje en nog wel een bermuda kopen kan. Michel kent zijn vriendin na tien minuutjes al niet meer terug. Om de schrik dragelijk te maken stap ik maar dubbel zo snel voort. Die onweersbui én de eindtijd komen er immers ook aan.
Pratend en spiedend naar goede koopjes duik ik rechts een kledingkraam in. Trek een mooie ongewone jurk uit een rek. Wit linnen met een saliegroen chinoiserie bloemmotief. Niet een al te beste kwaliteit, maar het patroon is werkelijk goed. Deze jurk straalt simpele allure uit. Ik houd hem voor me en vraag Michel een foto te maken. Ik zeg mezelf streng niet zomaar uit het niets een jurk te mogen kopen, dus hang ik hem terug. We shoppen verder voor Michel, die zelf helemaal niet zo zeker is dat hij iets nodig heeft.
Op de terugweg denk ik nog aan de gebloemde jurk. Kijk nog eens op de foto. Ik moet die jurk gewoon kopen. Dus zoeken we de kraam op, maar dat gaat niet makkelijk. Verschillende verkopers zijn al aan het inpakken. Ik tuur naar details in de foto van daarnet, en zie de naam van een restaurant. We zoeken het op en wandelen naar de plek waar net de kraam stond. Weg… ingepakt… de bus gaat al dicht. Ik laat het gaan. Het onweer rommelt ook gevaarlijk boven ons, het wordt tijd om weg te zijn van de straat. We wandelen schielijk terug en rijden weer huiswaarts.
Terug op honk blijft het me helaas toch bezighouden. Mij, de vrouw die echt bijzonder weinig om kleding geeft. Geobsedeerd door een goedkope jurk van de markt. Maar toch… elke keer dat ik die foto weer in mijn album zie weet ik gewoon dat het een erg goede stijlvolle jurk is. ‘Is er deze week nog elders markt?’ informer ik langs mijn neus weg bij Michel. ‘Ja…in Piombino… en een kleintje in Donoratico. Hoezo?’
De markt in Piombino vind ik echt té ver weg voor deze obsessie. Vanaf Piombino namen we vorig jaar de veerboot naar Elba, het was veertig minuten rijden vanaf Cecina. Dat vind ik echt onnodig ver. De markt in Donoratico is maar heel klein, herinnert Michel zich. Eerst houdt dat me tegen, dan stel ik toch voor er op donderdag heen te gaan. We kunnen daarna wel gelijk gaan lunchen daar. Michel stemt in en zo zitten we op de bewuste ochtend weer redelijk laat in de auto.
Eenmaal op de markt – die maar één straatje langs de kust beslaat – ga ik gelijk als een havik af op de kramen met dameskleding. Ik weet wat ik zoek, ik weet op wat voor rek het hangen moet. Spiedend snelwandel ik tussen de kramen door. Spot opeens een verkoper die dé jurken wel heeft hangen. Ik ga door het rek waar precies soortgelijke jurken op hangen, maar kan de bewuste jurk niet vinden. Toon de verkoopster de foto op mijn telefoon. ‘Die is al weg’ lacht ze me toe. Twee kramen verder overkomt me precies hetzelfde. Ik herken zelfs de jurken en de bus uit Cecina. Maar deze, juist deze jurk is weg. Zuchtend houd ik dan nog een jurk met een ander patroon voor me, maar het is niet wat ik wil. Ik maak fotootjes van het logo en neem mezelf voor de maker op te zoeken online.
In een vlaag van lichte frustratie kijk ik snel door de rekken van de laatste verkoper, en vind twee bloesjes die ook wel aardig zijn – één heeft zelfs een soortgelijk bloempatroon. Daarmee koop ik mijn obsessie af. Ik ben toch geen kledingfreak… bovendien, het is lunchtijd.
In de week na de vakantie zoek ik toch weer driftig naar de kleermaker van deze jurken. Vind vage Instagramprofielen en importeurs in Florence. Het merk is slechts een goedkoop, nietszeggend label; er is ergens in Florence een naamloze warme loods waarin dit merk vanuit China ingescheept wordt, op rekken gehangen, en op lokale markten verkocht. Geen importeur wil met mij als particulier in gesprek om alleen deze ene jurk. Ik geef het op – althans, in Italië.
Online zoek ik verder. Ik blijk smaak te hebben – een duur haute couture-merk maakt de échte versie van deze jurk en verkoopt die voor over de honderd euro. De namaak die ik op de markt vond – voor alsnog veertig euro – heeft inderdaad datzelfde unieke romantische bloemenpatroon. Geen ander kledingmerk lijkt dit patroon al ergens in te verwerken… of toch? Een Belgische webshop zonder naam en faam biedt een nagenoeg identieke jurk aan voor zestig euro – zeventig met verzending. Qua maten is alleen Small nog maar beschikbaar, maar de maattabel belooft me dat ik die pas. Ik ga ervoor. Zeventig euro naar België en een jurk zal in mijn richting komen. Mijn queeste is over, zeg ik mezelf.
Twee weken later heb ik de bewuste Belgische jurk eindelijk in handen. Synthetisch, maar – met een heel pront certificaat dat deze stof écht zweetluchtjes-vrij is. Het zal wel. Mij gaat het gewoon om dat patroon. Met een paar onzichtbare steekjes garen boven in de jurk zorg ik dat de boezemknoopjes van dit maatje Small niet gapend openstaan. Voor de rest past de jurk me als gegoten. De belachelijke queeste, die met zo’n onschuldige foto ver weg in Italië begon, is volbracht.
maandag
Torup’s Slott
Ritje naar dit park, verdwaald op wandeling, door voor lunch. Morgen meer.
Kulturens Östarp
Ja goed… onze volgende bestemming is het bruisende openluchtmuseum Kulturens Östarp. We boemelen erheen, natuurlijk niet te vlug… de route is ook mooi.
Het valt me op hoe groot en verzorgd de paardenhouderijen hier zijn. Vijf grote rode schuren, minstens. Dan rondom allemaal weiden, afgezet met keurige dubbelbooms witte houten hekken. Wie dat in Nederland heeft, laat t breed hangen. Hier is dat toch… normaler.
We parkeren bij het openluchtmuseum, om een hapje te eten in het restaurant. Uitgestorven. Ik pak nog een routegidsje mee, maar we hebben al zo’n end gewandeld. We zitten op een bankje, alle luiken zijn gesloten. Restaurant dicht op maandag en dinsdag. We kunnen weer gaan.
Internet is spaarzaam hier, dus zoeken gaat langzaam. We geloven ook Maps niet meer op openingstijden. Vaker niet dan wel, in deze contreien. Toch vinden we een geschikt restaurant. In Trelleborg, 45 minuten rijden, aan de zuidkust. Voordeel: van daar is het zo weer naar huis. Op naar het zuiden…
Restaurang Silhuett
Silhuett, het door ons uitgekozen restaurant, heeft een mooi groot bord aan de weg. Verder zien we alleen een strandcamping. We parkeren maar bij de receptie en volgen het bordje ‘Restaurang’ naar links. Met een oelige omweg komen we via een achterom bij de uitspanning.
Hoera, het is ópen! Verheugd zetten we ons binnen voor de ruit aan een tafeltje. Buiten zit nog welgeteld één stel gasten, later komt er nog een familie. Niet druk hier.
We eten een echt goede lunch terwijl we uitkijken over de zee. Elk half uur spuwt de haven een fikse veerboot uit. We zoeken ze stuk voor stuk op op Vesselfinder.
Na het eten lopen we nog even de pier op. Het is fris, we doen wat warms aan. De pier doet me akelig denken aan Requiem for a Dream. Aan het eind staat zelfs iemand. Het waait. ‘Doe je dit voor mij?’ Vraag ik Michel. ‘Ja.’ ‘Laten we dan teruggaan.’ En zo keren we via de camping terug naar de auto. Op naar huis, via een mooie kustweg.
dinsdag
Copenhagen Airport
Als de wekker gaat is het nog schemerig. Zes uur, zeg. Ik heb niet te best geslapen en Michel kan algeheel zijn bed niet uitkomen.
Ik herpak mijn laatste items in koffer en handbagage, Michel ruimt de keuken op. We ontbijten met koffie, een yoghurtje en een perzik.
Alles dat niet meegaat naar Finland gaat achter in de auto. Ik neem mijn typische knalroze trolleykoffer weer mee. We stappen in de auto en zoeven naar de airport. Onze gastvrouw had ons aangeraden om in Malmö in de Hyllie-parkeergarage te parkeren en dan met de trein te gaan. Michel wil echter gewoon op de budget-parking van Copenhagen staan, dus rijden we over de brug daarheen. Pling, nogmaals 60 euro tol.
De budgetparking blijkt geheel vol. De drie parkings ervoor ook. Dat is niet fraai. De nabijere parkings waren veel duurder. We rijden er maar heen, wat kan je anders.
We rollen helemaal door naar de vijfde verdieping, wat vol staat deze keet. We volgen een andere passagier naar de terminal. Geloof me, het is best avontuurlijk om Michel op sleeptouw te hebben.
Tassen inchecken. Wil niet bij de self service. Bijbetalen. Huh? Michel verbouwereerd. Ten minste hij had toch een tas in te checken? Nee, beiden niet. We laten ons bij de balie helpen. Omdat de tijd begint te dringen lap ik maar 60 euro en krijg een bonnetje om later mijn gelijk te claimen. Echt raar. Ik vlieg nóóit meer met een losse tas!
Snel door naar security. Wat een rij! We sluiten maar aan. Onverwachts zijn we er in 10 minuten al doorheen. Michel heeft veel gedoe met zijn spullen. Niet alleen worden ze extra gecheckt, ook heeft hij allerlei klein grut omdat hij letterlijk zijn zakken geleegd heeft. Avontuurlijk hoor…
We lopen naar onze gate. Het is zeker 8 minuten snelwandelen. Daar aangekomen zijn we nog prima op tijd.
Ik check mijn koffer aan z’n tag: die reist vrolijk met ons mee, ergens beneden op de bagagewagentjes.
Helsinki
Tussenstop op Helsinki Vantaa. We passen gauw de tijdzone aan. Mijn telefoon gaat vanzelf. Michel heeft z’n telefoon natuurlijk gehardwired, dus die blijft een uurtje te vroeg steken.
Ik zie bij een koffiebar een geweldige worteltjescake-muffin liggen en leg daar maarliefst 5,90 voor neer. Beteuterd neem ik een hap, maar dan vind ik ‘m z’n geld helemaal waard. Jummie! We struinen verder naar iets te eten en ergens om te zitten. Dat vinden we op steenworp afstand van de gate. Koffie erbij. Michel hoeft eigenlijk niks te eten meer. Lui hangen we in de suède stoeltjes en overwegen naar de gate te lopen. Het is 12.20, ons vliegtuig vertrekt pas om 12.50. Maar laten we gaan.
Tien passen verder zien we een nagenoeg lege gate. Huh? ‘Now boarding’ zien we op het bordje achter de stewardess. Snel huppelen we door de poortjes en zien dat het hele vliegtuigje al vol zit. Verhip, we zijn de laatsten!
We vertrekken dan ook om 12.44, gewoon meer dan 5 minuten te vroeg. Prik mij maar lek.
Vlak voor vertrek zet ik mn telefoon op vliegtuigstand, en daarna WiFi weer aan. Zo kun je op wat lokale pages je vlucht volgen. Plots zie ik dat één van de beschikbare hotspots ‘911_is_a_joke’ heet. Euh wat?! Er zit iemand aan boord die z’n broadcastende WiFi hotspot zo genoemd heeft?! Een beetje onthutst wil ik dat de stewardess melden, maar Michel houdt me tegen. Het is vast niks. Ik Google snel. Het blijkt ook een rapliedje te zijn. Jelle, die ik nog vlug app, lacht er ook om. ‘Je kán het hele vliegtuig aan de grond houden.’ Ja, of met een maniak aan boord de lucht in gaan…
Uiteindelijk laat ik het varen. Als ik nog een keer check is de WiFi hotspot ook weg. Misschien was het iemand van het grondpersoneel…
We hebben een rustige vlucht en landen na 50 minuten in het iets bewolkte, maar warme Oulu.
Oulu
‘En, is het nog als voorheen?’ lacht Michel. Nouja, de terminal wel. Hoewel we dit keer met een slurf van boord gaan. In 2009 liep ik nog over de tarmac. Kan ook aan het late uur, de diepe sneeuw, en het aftandse vliegtuig toen hebben gelegen.
De terminal is nog steeds zoals die van Düsseldorf Weeze, of Bergamo: een mooi aangeklede loods met een voor- en een achterdeur. Meer niet.
Bij die voordeur zie ik een stadsbus staan. Lijn 9 die kunnen we nemen. Michel heeft al een huurauto op zitten zoeken, maar dat is wat duur. Plus, dit is mijn reis, ik wil dat die niet te veel op een tripje Lanzarote gaat lijken. Dat gecruise met een auto. Je mist zo veel. We hebben fietsen bij het huisje, en verder is alles op loopafstand.
Dus koop ik snel kaartjes voor de bus – de verkeerde – en we stappen in de 9 naar het centrum. We mogen gewoon mee. Rustig hobbelen we door de onaantrekkelijke buitenwijken van Oulunsalo en alle gehuchten daarna. Michel lijkt niet op zijn gemak, maar wat kan ik eraan doen? Ik zoek de eindhalte. Aan de Torikatu, dichterbij komt-ie niet. Shit. Dat is wel 1,1 kilometer lopen, en Michel heeft een zware sporttas.
We doen het toch maar. Nog een bus twee haltes pakken is ook gedoe. Gelukkig blijkt het huis dichter bij dan gedacht.
De avond
Na even zitten, rusten en settelen stel ik voor om lunch te gaan halen bij dé supermarkten. We wandelen er zo heen. Het is heerlijk warm herfstweer, het lijkt eerder wel wat geregend te hebben. De berkenboompjes in de wijk verliezen hun eerste blad al.
Snel zijn we bij de K-Market en de Prisma. Eerst de wat duurdere K-Market in. We zijn immers nu geen studenten meer… we kunnen het lijden. Omdat ik uit mijn tijd de Prisma veel beter ken, wil ik daar ook nog heen. Michel mag me niet mijn herinneringen ontnemen. Zonder nog iets te kopen wandelen we door de winkel heen. Het is voor mij een feest der herkenning. Liep ik hier als vijfentwintigjarige… nu vijftien jaren later sta ik hier weer. Anders, maar met hetzelfde enthousiasme.
We gaan terug. Zoeken een restaurant. We moeten eigenlijk fietslampjes hebben (Michel wil eigenlijk gelijk weer een auto huren, maar dat wil ik niet). Waarom die dure auto, als we alles kunnen fietsen? Als hij een restaurant uitzoekt, ga ik even terug naar de Prisma voor twee paar lampjes. Dat blijkt een uitstekende keus. Gelijk voel ik me vrij, als weleer. Avontuurlijk in ‘mijn’ vreemde stad. Ik struin door de Prisma en haal mijn hart op aan alles dat ik me daar herinner. Oja, twee lampjes. Ik bekijk de winkel nu met andere ogen. Alles was zo onbetaalbaar als studente. Hoe anders is dat nu…
Ik fiets maar weer huiswaarts. Michel ligt nog in zijn luie stoel. Een restaurant..? Ja doe die maar die jij straks had uitgekozen. Okee. We tuigen de fietsen op met lampjes en zoeven naar de juiste straat. Prima restaurant. Pizza’s? Welnee, wij komen hier a la carte eten! Later blijkt dat pizza’s, gezien de heuse steenoven hier achter in de zaak, echt wel een delicatesse zijn om voor terug te komen. Gaan we doen.
Ik rijd met Michel nog een rondje langs het marktplein en de kade, en dan gaan we naar huis. Nog zo veel te zien!
woensdag
Oulu
Zo handig, Google Lens! Dat had ik in 2009 moeten hebben. Toen had ik een K600i (zoek maar op!) die amper foto’s kon maken.
Het weer is echt fantastisch. Beter dan we hadden kunnen hopen. Vandaag 22 graden en zon! De trend voor deze dagen was 11-13 graden, dat had ik geloof ik al gezegd…
We gaan vandaag maar eens naar Välkkylä en het OAMK fietsen. Daarna misschien door naar de Kaupahalli. De zonnebril gaat mee…
Välkkylä
Mijn oude studentenwoning! Het wordt verbouwd, er staat een hek omheen. Toch op de foto. Op de laatste foto zie je het verschil. Match de boompjes!
OAMK
Terug naar school! Eerst verdwaald, want de wegen zijn opgebroken en verlegd. Langs een eerder stil pad liggen nu parkeerplaatsen en een voetbalveld. Met moeite herken ik het. Rechtsaf, school! Even binnen een rondje. Wat lijken de studenten jong..!
Op de twee laatste foto’s zie je hetzelfde pad.
Kauppatori
Tja, natuurlijk moet je als toerist op de foto met dé politieman. Mijn foto volgt nog, als Michel klaar is met filmpjes kijken.
Daarna gaan we de Kauppahalli in. We lopen een rondje door de overdekte markthal en kopen een typische ‘löhikukka’ – een soort rond knäckebröd-achtige koek met gerookte zalm in het midden. We delen hem terwijl we vanaf een bartafeltje de andere gasten bespieden. ‘Hengelo moet ook zo’n hal’ vindt Michel.
Nallikari
‘Doorfietsen naar het strand?’ vraagt Michel. Awel, oké. Het is echt lekker weer, die kans moeten we pakken. Dus rijden we over Pikisaari en Hietasaari naar Nallikari, het strand. Eigenlijk een kippeneindje.
Bij het hotel zie ik wel grote veranderingen. De laatste bocht voor het strand wordt flink aangepakt. Twee ruime rotondes zullen straks het geweld van reisbussen vol toeristen in goede banen leiden. Verderop is zelfs nog een strandhotel verrezen. Oef, hier moet ik even aan wennen. Nallikari was gewoon een strandje met een vermaard jaren tachtig-hotel en een camping…
We lopen tot aan de branding. Natuurlijk gaan het badmeestershuisje en het ‘vuurtorentje’ op de foto. Ik app Sandeep, en Annelore. Ik mis ze nu hier. Ze appen terug. Ze weten precies waar ik ben!
We strijken neer op een bankje onderaan het vuurtorentje. Hangen in de zon en mijmeren over het leven, en over geluk. Dan halen we een ijsje bij het strandpaviljoen. We zitten even op het terras en verhuizen dan weer naar een betonband langs het strand. Ik doe mijn sneakers uit en bruin mijn benen. We gaan er bij liggen. Wat een geluk, wat een weer, wat een vakantiegevoel.
We zien jongeren gaan zwemmen. Na een tijdje staan we loom weer op en fietsen duf naar de stad. 22 graden, strakblauwe lucht, hier in Oulu. Wat me deze zomer allemaal uit t leven ontnomen is laat ik achter me. Ik ben gelukkig.
Huupisaret
Nu we toch op de fiets zitten…
Ik ben met de studenten eens wezen feesten (ik denk dat het daags na Vappu was) in het Huupisaret park. Ik was er ook al vaker gaan wandelen. Even op de fiets erheen.
We zoeven over leuke fietsbruggen terwijl de zon nog vrolijk op ons schijnt. Heerlijk weertje. Mijn blouse achterop de bagagedrager hoef ik niet eens aan. Huupisaret staat netjes aangegeven, we hoeven de bordjes maar te volgen.
In het park stallen we de fietsen weer en gaan lekker wandelen. Het openluchttheater (kesäteatteri) ligt ergens tussen de berkenbomen. Als we het vinden, blijkt het eens houten amfitheatertje omgebouwd tot een groots overdekt houten theater. Alleen het achthoekige vloerplan herinnert nog aan de voormalige, ingetogen vorm. Ach ja, Oulu verandert ook.
Van mij bij de letters ‘Oulu’ bestaat geen ‘vroeger’ foto, want in 2009 stonden die letters hier nog niet.
We wandelen rustig terug. Heerlijke middag. We zijn nog bruin geworden. Even terug naar huis.
Hevimesta
Kijk nou! Dé metal- en rockbar van Finland is er alleen maar op vooruitgegaan! Groter pand, centraler gelegen. Wel voel ik me iets te oud om het van binnen te gaan zien…
Sokeri-Jussi
Laten we bij Sokeri-Jussi gaan eten. We pakken vast warme kleren en halen de fietsen van het slot. Oh, Michel staat plat.
Ik stel voor om de bus naar het centrum te pakken. Weet van tickets hebben we niet, maar het zag er vrij modern uit. We stappen in lijn 1. De ticketautomaat doet het niet. ‘Ga maar zitten’ verzucht de jonge buschauffeur. Doen we. Gratis mee!
Bij Kaupatungalli ofzo moeten we er nog niet uit, vind ik. Maar Hallituskatu lijkt hij niet aan te doen. Hè? Dan maar gauw eruit, een (weer eens) verwarde Michel achter me aan trekkend.
Verder lopen. Het is op zich maar één straatje tot aan het marktplein. We zijn er zo. We steken het over langs het Radisson Blu-hotel, dat al jaren als een ferme witte muur het plein flankeert. Als student was het me te duur, nu is het me te sfeerloos.
Bij de kade maak ik gauw een foto van het uitzicht. We steken de brug over en helpen onszelf door de wegafzetting. Er is plek op het buitenterras van Sokeri-Jussi. Het uitzicht is prachtig. We hebben warme kleding aan en mee. Ook al lijkt dat eerst niet nodig, bij vertrek zijn we er blij om. We wandelen terug naar de bushaltes aan de Torikatu, waar een bus richting ons huis in 3 minuten zal komen. Ik houd mijn betaalpasjes gereed en probeer ze allemaal, maar niks werkt. Ook Michels hippe betalen met zijn telefoon niet. ‘Laat maar, ga maar zitten’ verzucht de oude chauffeur in het Fins. Oké! 3 Maal scheepsrecht!
We rollen tot vlakbij huis en lopen het laatste stukje. Ik heb eerder vanavond onze gastvrouw al geappt over de platte fietsband. Zij is in Helsinki, maar haar man zal de band gauw fiksen. De man appt ook, in het Fins, dat hij geen plakspul heeft, maar het morgen zal doen. Intussen mogen we de fiets van hun dochter lenen. Mwa, dat hoeft niet, we gaan toch al slapen, en morgen te voet naar het centrum. Nee, ze staan erop. Dus ik ga de sleutel halen. Dan hangen we nog even in de stoelen en lekker naar bed.
donderdag
Winkelen
Vandaag gaan we eerst op spijkerbroekenjacht.
Al tegen elf uur, als wij nog aan het ontbijt zitten, zien we onze gastheer al op Michels fiets voorbijrollen. Hij heeft de band al vervangen! We appen en ruilen de sleutels weer om. Nu kunnen we op de fiets naar het centrum.
In het nieuw gebouwde winkelcentrum Valkea gaan we naar jeanszaak Carlings. Vooraf even langs de Kirjakauppa en de Flying Tiger, waar ik Finse spulletjes insla. Michel hoopt al bijna dat hij onder het broeken shoppen uit kan komen, maar nee.
Ik loods hem de boetiek in en een gezellig meisje komt ons helpen. Na een twintig minuten hebbrn we een redelijk goede broek in de juiste kleur. Michel laat goed van zich horen als hij iets níet wil. Als ik hem probeer dezelfde broek in een andere kleur erbij aan te smeren komt er een zo kordaat ‘nee!’ uit het pashokje dat de verkoopster van schrik naar mij kijkt. ‘Geen zorgen’ stel ik haar gerust ‘je zou moeten zien hoe hij op muggen reageert.’
We rekenen de broek af en gaan koffie en een pulla halen bij Espresso House, het voormalige Bisketti. Binnen is de indeling nog hetzelfde, maar de keten heeft de stijl van de zaak heel industrieel gemaakt. De gezellige hoek waar ik destijds met mijn tekenboek tussen de andere kunstenaars zat te tekenen is weg. We gaan maar op die plek aan een bartafeltje zitten en eten ons dure lekkers. Als ik mijn ogen een beetje dichtknijp zie ik het oude koffiehuis nog, …
We fietsen door naar de supermarkten. Ik wil de Sale van binnen zien. Heel verbazend: het zijn twee losse tweedehandswinkels, met ingeklemd op de onderverdieping een piepkleine budgetsupermarkt. De Alko, waar je vroeger tussen bepaalde tijden alcohol kon kopen is er weg. De glazen wand staat er nog wel.
Michel wil best mee de tweedehandswinkels door, dus dat doen we. Boven komen we allerlei vreemds tegen, van cassettebandjes tot jukeboxen en antieke kasten. We spelen op een mooie Kawai piano tot we het bordje erbij vertalen: dat mag dus niet.
Beneden is het een ongeordend allegaartje van kleding en huisraad. Michel hoopt nog een goedkope tweedehands Bialetti Moka te vinden, want hij kan duidelijk niet leven met de filterkoffiepot in ons huisje. Soms, hè…
Ik koop een zakje rendierhoorn-hangertjes. Dan gaan we naar de Prisma, waar ik Michel nog een goedkope spijkerbroek laat passen: kijk, zo slecht zit goedkoop nou. Er gaat wel een blauw shirt met lange mouwen mee, dat wilde hij graag. Mooi. Ik neem nog wat Marimekko en een magneet mee. Op naar huis.
Buiten bedenk ik me nog wat. ‘We kunnen langs de Honkakuja! 1 kilometer maar!’ Ik tik het in op Maps en word verbaasd. De Honkakuja ligt opeens in Oulunsalo, 8,6 kilometer van hier? Huh? Okee. Naar huis dan maar.
Daar zoek ik het uit, met behulp van oude foto’s uit 2009, een haarfijne blik, … en een krantenartikel in Kaleva.fi uit 2012. De Honkakuja is in dat jaar hernoemd naar de Tervaskuja, teneinde dubbele namen in het groeiende Oulu tegen te gaan. De gelijknamige straat in de bij Oulu horende agglomeratie trok duidelijk aan het langste eind. Maar aan het hoekhuis op de Tervaskuja hangt volgens Google Streetview nog wel een bordje met de oude naam! Morgen gaan we ernaartoe.
Lenzendoosje
We stappen weer op de fiets en gaan via de Kajaanintie naar de Isokatu. Michel heeft dit rechthoekige stratenplan al mooi snel door.
We kloppen even aan bij restaurant Hella; dat zit helaas vol voor vanavond. We gaan in het winkelcentrum nog even naar iets wat ik aanzie voor een drogisterij, maar wat -na een vermoeiende route vol tienermeisjes – eerder een ramsj-Flying Tiger lijkt. Ze hebben géén lensdoosjes. Heel raar.
‘Bij de apteekki hebben ze dit!’ meen ik te weten. Want: daar hadden ze in 2009 ook blarenpleisters (en nergens anders). Vol goede moed loop ik de zaak door, maar kom ook weer met lege handen terug. Raar. Zoiets simpels!
‘In dat winkelcentrum zit wel wat’ zegt Michel, Googlend. ‘Een Silmäasema’. Een oogcentrum! Dat klinkt wel heel deftig. We zoeken weer en vinden in een zijgangetje maarliefst twee opticiens. Jahoor: voor twee euro krijg ik een lensdoosje mee. Pfff. Nou, goed maar.
We gaan door naar restaurant Frans & Camilla. Het doet Frans aan maar zou ook Scandinavisch eten moeten serveren. Wel, dat valt wat tegen, maar onze gerechten zijn heerlijk smakelijk. De bediening is vriendelijk en we worden nog naar onze reis gevraagd.
Als we, warm ingepakt, weer buiten staan, is het bewolkt. Dan maar niet meer langs de kade. Gisteren was mooier, en morgen wordt ook weer mooi.
Thuis hangen we nog wat in de stoelen en ik schrijf dit blog. Nieuwe jobkansen waaien me aan, maar ik moet er nog over denken. Bedtijd…
vrijdag
De Honkakuja
In 2009 fietste ik eens naar het noorden van de stad en vond daar de Honkakuja. Leuke naam die me deed denken aan de honkers van de Muppets. Dus ik op de foto met dat straatnaambordje.
Gisteren kon ik die straat ineens niet meer vinden, maar: goed speurwerk bood de uitkomst. Deze ochtend fietsen we in het frisse zonnetje naar de Tervaskuja in de wijk Kastelli.
Na de verplichte foto ter vergelijk fietsen we door naar de Oulujoki, de rivier waar de stad haar naam aan dankt. Er loopt een mooi rustig fietspad langs, dat volgen we westwaarts.
Rustige woonwijken komen ons voorbij. Nu en dan fietsen we weer vlak langs de rivier. We vertalen bordjes; dat gaat soms mis…
Michels nieuwe achterband lijkt een beetje zacht. Waar had ik nou een fietspomp gezien? In het centrum. Met dit prachtige fietspad komen we precies daar uit. We zoeven naar de Kauppatori, waar inderdaad een roze paal met fietsgereedschap en een pomp staat. Perfect! En door. Er blijkt markt te zijn, en een koffie gaat er ook wel in…
Koffie en Markt
Natuurlijk moeten we even naar Kauppatorin Kahvila Makasiina. Dat we een dubbele espresso bestellen en de potkoffie laten staan is wat onorthodox, maar vooruit. Ik ben hier met een half-Italiaan.
We zetten ons buiten op het terras en kijken mensen. Daarna verkennen we de markt. De wollen kleren zijn nog wel interessant, de rest is meuk die je overal krijgen kunt. Hoewel? Na een klein openluchtrestaurantje ‘Taj Mahal’ vindt Michel een kraampje dat belooft ‘Chapli Kebab’ te verkopen, een favoriet gerecht uit Michels studententijd; zoals ik Beef Chimichurri heb.
Voor we het weten zitten we met een bord van dit smakelijke eten voor onze neus. Heerlijk gehakt met saus, lekker in het zonnetje. De lucht breekt al aardig open. Zouden we nog kunnen zwemmen vandaag? Eerst even langs huis.
Zwemmen!
Het is 23 graden, dus we doen even de supermarkten aan opdat ik een bikini compleet heb; daarna zoeven we door naar Nallikari!
Hops, even omkleden en het water in (meer bewijs volgt). Terwijl ik in de vloedlijn sta heb ik een leuk Duits gesprek met een dame uit München. Ze hoort mijn reden om te zwemmen en zegt: zeker doen!
Inmiddels zijn mijn benen gewend aan de kou en duik ik er helemaal maar in. Michel staat te lachen aan de kant en maakt foto’s.
Zwémmen! In de zee waar ik ooit op het ijs liep!
We gaan nog een tijdje liggen zonnebaden en dan weer op de fiets naar huis.
Raksila
Onderweg kopen we bij de K-Market een fles 0.0 bubbels. Ik ben namelijk gelukkig en wil op het leven, wat het ook brengt, toosten. Dus kopen we een fles Pizzolato en schenken thuis de flutes vol. Jammer dat we niet buiten kunnen zitten (we hebben alleen een stoepje).
Helaas, de bubbels blijken echt bocht; water met prik en een vaag smaakje. We trekken de Deense driehoekscrackers erbij open en smeren ons avondeten. We hebben onszelf vandaag op het strand te dik bevonden en gaan na de vakantie afvallen. Allebei. Hoe, dat weten we nog niet.
Op verzoek van een vriendin heb ik vandaag (vanaf het strand notabene) met haar mijn cv gedeeld. Ze had een tip voor me. Altijd goed.
Avondwandeling Välkkylä
Het is nog zo lekker warm vanavond, 19 graden! Dus wil ik nog even buiten wandelen. Michel gaat mee. Ik prop een merinotrui in mijn handtas, maar die heb ik niet eens nodig.
We wandelen door de kalme straatjes van Raksila. Wat een lief authentiek buurtje is dit.
Dan naar de Oulun Areena, voorbij aan de ijshockeyhal. Linksaf naar Välkkylä. Ik bekijk nogmaals de oude studentenhuizen die me zo doen denken aan de Calslaan in Enschede. Daarom wilde ik hier ook wonen. Heel ruim en rustig woonde ik hier; veel beter dan de Erasmus-gangers in de wijk Otokylä. Nog steeds trots en tevreden dat ik dat destijds zelf geregeld had.
Een aantal huizen zijn al uitgebouwd met liften. ‘Mijn’ flat moet nog, daarom staat er nu een hek omheen. Ik wijs Michel ongeduldig aan waar ik precies woonde en hoe ruim dat was.
We wandelen een rondje tussen de stille, hier en daar verlichte flats. Soms komen we een late student met een tasje boodschappen tegen. We nemen de weg terug over de heuvel die ik me herinner van de laskiskainen-tiistai-vieringen, de slee-races voor studenten. De heuvel lijkt kleiner nu.
We wandelen terug langs de supermarkten, door het slaperige Raksila. Het is donker geworden. Ik gloei nog na van het zwemmen en zonnen vanmiddag. Heerlijk.
zaterdag
Solo winkelen
Deze ochtend laat ik Michel even thuis achter en ga winkelen in het centrum. Dit hele bezoek aan Oulu realiseer ik me al, hoezeer het destijds hier alleen wonen me gevormd heeft. Ik kón dit. Alleen. Daarom ga ik nu weer even alleen de stad in, voor dat gevoel. Als ik mijn fiets weg heb gezet draai ik een rondje in de zon.
Ik vlieg wederom door de winkeltjes in Valkea. Bij de boekhandel hebben ze wel de beige Marimekko multomap die ik wilde. Samen met een nieuw boekentasje en een stel witte potloden gaat hij mee. Ik zoef nog door de Flying Tiger, en sta even te kijken bij een tangomuziek-opvoering waarbij gedanst wordt, op het binnenplein. Mooi. Dan bel ik Michel, of hij ook hierheen komt.
Met tien minuutjes is hij er. De tangomuziek is hij maar gauw ontlopen.
We drinken koffie bij een uitspanning in het park. Wat een heerlijk weer…
Strand
We zetten de fiets bij Sokeri Jussi en wandelen over Pikisaari heen. Het is zulk heerlijk weer. Ik heb dit rondje tijdens mijn tweede weekend in Oulu door de sneeuw gewandeld. Alles was toen nog zo onbekend, zo ver, en vooral bedekt onder een dikke laag sneeuw.
We proberen even of restaurant Hella al open is, maar nee. Dan zal ik zo om vier uur maar moeten bellen. Ik spot een klein rommelmarktje in een zijstraat, bij de achterdeur van filmhuis Valve. We wandelen even de kraampjes langs en ik laat Michel zien hoe apart Valve van binnen is.
Dan rijden naar het Nallikari strandpaviljoen, maar daar is een bruiloft bezig. Dus gaan we maar bij het vreemd genaamde Bistoria zitten. Zodra het echt te kil wordt in de wind halen we onze fietsen op en gaan we naar huis.
Ravintola Hella
We fietsen op tijd naar de stad en gaan eten bij restaurant Hella, dat weinig tafels en goede aanbevelingen heeft. Dat laatste maken ze helemaal waar.
De serveerster, die ik ’s middags ook telefonisch gesproken heb, vindt het alleen maar leuk dat mijn Finse woordenschat weer bovenkomt. Toen ik ’s middags belde zag ze dat het een buitenlands nummer was, maar het Fins dat ik erdoor gooide klonk zo overtuigend, dat ze even in de war was geweest! ☺️
Na het eten fietsen we we weer huiswaarts. Daar kom ik in Raksila deze schattige trein, station en postkantoor van melkpakken tegen.
zondag
Lintula
We starten vandaag met een ritje naar het heuse meertje dat achter Otokylä ligt. Ik weet de weg nog, via de Arturintie. Eigenlijk rijd je zo ook heel makkelijk naar school.
Ik toon Michel even de kale straatjes van Otokylä, de pizzeria (vijf sterren!). Van buiten en van binnen was mijn stekje in Välkkylä echt veel mooier 😉 maar hier kon je goed naar feestjes gaan.
We zigzaggen op de gok door, ik ben hier maar zelden geweest. We vinden het meertje van Lintula en gaan even lekker op het bankje zitten. Gelijk vergezellen drie nieuwsgierige duiven ons.
Ik weet nog een meertje, let’s go.
Lämsänjärvi
Volgend meertje!
Oulujoki
Vanaf Lämsänjärvi rijden we nog een stuk oostwaarts. De rivier de Oulujoki is zo gevonden. Weer fietsen we een heel stuk noordwaarts langs het water. Wat een prachtige huizen staan hier! Dat je zo dicht bij het centrum zo mooi wonen kan! Volgende keer een airbnb hier…?
Het weer is wederom heerlijk. Plus 20 graden, fris windje. We slaan ergens linksaf, zodat we langs de wijk Intiö terug naar Raksila gaan. Ik weet niet precies hoe, dus we rollen maar wat aan, en met een laatste afslag rechts staan we opeens bijna in de stad. Dan maar niet eerst langs huis.
We gaan zalmsoep eten!
Lohikeittoa
Zalmsoep! Echte! Tja, omdat ze die bij Sokeri-Jussi niet meer serveren, gaan we elders op zoek. En zo komen we bij Sarkka, een donkerhouten eetcafé met een gezellig terras. Ik bestel een glaasje cranberrysap voor ons twee, en twee borden zalmsoep. Dat smaakt goed! We hoeven maar één wesp weg te slaan.
Geen IJs
Met een klein weddenschapje heb ik nog een ijsje van Michel gewonnen. We fietsen naar het marktplein, maar daar is haast geen ijs. Zeker niet het door mij begeerde Fazer frambozen-yoghurtijs! Verdorie.
Ik koop van weeromstuit maar een zonnebril, maar niet deze. De verkoper blijkt een Aziatische jongen die hoort dat we Nederlands praten. ‘Eindhoven, Eindhoven!’ roept hij best netjes. Hij blijkt aan de HAN te hebben gestudeerd. Hij weet Arnhem te noemen, maar Nijmegen kent hij weer niet. Nu heeft hij een beurs hier in Oulu, en verkoopt hij op zondag zonnebrillen op de markt. Het leven… we wensen hem een fijne dag.
Waar gaan we dán ijs eten? Op naar ‘onze’ supermarkten dan maar!
Wél IJs!
Há! Bij de K-Market vinden we ijs, precies het ijs dat ik zocht. Waarom heb ik deze de afgelopen dagen niet gegeten? Omdat ik dan nog krapper in mijn geïmproviseerde bikini zou passen, waarschijnlijk.
Michel ontdekt dat je in Finland ook häät-kaarten kunt sturen 😅.
Het weer is en blijft heerlijk, wie had dat gedacht?
Välkkylä
Nog even de kaart aan mijn oom wegbrengen naar de brievenbus. Michel blijft even thuis, hij kijkt races. Ik fiets door naar Välkkylä. ‘Zo terug’ app ik hem. Ik zet mijn fiets tegen een lantaarn en ga in het gras zitten, in het laatste straaltje zonlicht.
Dit is het moment om even ‘June Afternoon’ van Roxette te luisteren. Het nummer dat ik toen ook draaide, wat me zo veel herinneringen geeft.
‘It never gets dark…’
Als de zon achter de heuvel is gezakt fiets ik rustig terug, langs de supermarkten, naar ons huisje in Raksila.
maandag
Toppilansaari
Tijdens het ontbijt blader ik door een folder met wetenswaardigheden over Oulu. Ik zie nog één fietsroute die ons langs voor mij onbekende locaties brengt. Eindbestemming: het strand. We stappen op de fiets.
We fietsen noordwaarts langs de supermarkten, kruisen de Kajaanintie, onderdoor naar links, en zwoegen de heuvel op langs Intiö. Ik verwonder me weer over de leuke, mooi gelegen appartementen hier. Zo bosrijk gelegen, veel ramen, wintertuinen (balkons die af te schermen zijn met naadloos glas). Hier kan Nederland een voorbeeld aan nemen.
We passeren een aantal afslagen linksaf de wijk in en steken dan met een grote boogbrug de Oulukjoki over. Aan de overkant gelijk weer links, dat zal ons langs Toppila naar Hietasaari brengen. Nu eens niet via Pikisaari, maar via de grote laan die we daar altijd kruisen.
Het weer is fantastisch. 20 graden al, strak blauwe lucht. We delen het fietspad langs de rivier met joggers, nordic walkers van alle leeftijden, en een enkeling die de hond uitlaat.
Hier in de wijken meer hoge appartementenblokken. Toch nog steeds stijlvol met veel glas, uitkijk op de rivier. We buigen iets af. Een nieuwe brug direct naar het eiland is namelijk nog in de maak. We moeten er omheen.
We steken de Hietasaarentie over en volgen hem dan gelijk links, de oude brug over. Een zwerm sportief geklede fietsers gaat met ons mee en waaiert dan uit het eiland op. Michel en ik voelen ons avontuurlijk en kiezen een paadje rechts.
We suizen door het bos. Enkele bomen kleuren al geel. Rechts passeren we een kalm wijkje met leuke geschakelde gele huizen. Carports tegen de vorst, wintertuinen. En toch zo Scandinavisch, zo groen. Nederlanders zouden hier gelijk een potje van maken.
‘Hier links, denk ik’ zeg ik op een willekeurige kruising in het bos. Michel stapt af en checkt. ‘Hm, klopt’. Even later staan we op het strand van Nallikari. Tijd voor koffie.
Het strandpaviljoen is van 1975 en dat zie je. Prachtige open architectuur. Veel hout, alles rood, blauw en zwart. Een parel van weleer.
Pannu
We liggen de rest van de middag aan het strand. Boek lezen, pootjes in zee. Tegen vieren zoekt Michel een plek om te eten. We komen uit op Pannu, waar ik in 2009 rendierpanpizza heb gegeten. Het is tot Michels verbazing in een kelder. Dat had ik er even bij moeten zeggen.
Na het eten staan we weer op straat. Juhuu, de zon schijnt nog! We fietsen op mijn verzoek terug naar de kade. Daar blijven we een tijdje mijmeren en mensen staren, terwijl we de zon langzaam in de baai zien zakken.
Achter ons wordt het marktplein afgebroken. Nirt zomaar, maar echt, voor dit jaar; de zomer is voorbij. Dit plein zal leeg blijven tot de sneeuw valt. Dan zullen er winteractiviteiten zijn, en nog meer sneeuw. De Kaupahalli zal de taak van markt op zich nemen. En dan, laat volgend jaar, in mei of in juni, zal deze markt pas weer opgebouwd worden. We zwaaien de zonnebrilverkoper uit. Het kraampje met chapli kebab lijkt haastig achtergelaten.
Fietsend door het centrum spot ik nog wat fraais. Een IKEA? Hier? Het betreft een ontwerpstudio, geen winkel. Dat ik dat nog meemaak.
We kiezen weer een mooie weg links om het treinstation. De Kajaanintie en de supermarkten in de ondergaande zon, ik krijg er nooit genoeg van. Niet omdat deze slab asfalt nu zo mooi is, maar omdat de herinnering, net als het zonlicht, goud is.
Laat in de avond leest Michel nog een boek bij het raam, en ik wandel – nog altijd in zomerkleren – een rondje door Raksila. Geen kip op straat, kalm, veilig. Michel ziet me terugkomen. We gaan slapen.
dinsdag
Lentoasemaan
Oftewel: naar het vliegveld! Niet dat ik dat leuk vind. Eén week in Oulu en je mag me zo hier houden. Ik vind m’n draai wel weer. Maar ja, dan zitten m’n fonkelnieuwe kat en Michel thuis maar wat te zitten. Maar niet doen dan.
We ontbijten en ruimen het huisje op. ‘Ik ga gewoon nog even een ijsje halen!’ verkondig ik goed geluimd. Michel heeft daar niks op tegen. Ik spring op de fiets naar de supermarkten.
Maar… de nieuwsgierigheid lonkt. Ik parkeer naast de Sale en loop de tweedehandswinkel op de begane grond. Die boven gaat pas om twaalf uur open. Ik struin door de paden op strooptocht naar… ja: een reflector. Ik vind louter lelijke. Een felgele vrachtwagen, een hartje van een één of ander merk. Geen zin om uit te vinden waar ik dan mee rondloop. Ik wil iets leukers.
Vooralsnog stuit ik op een magneet met de tekst ‘hoe het ook gaat, het wordt altijd beter’ – juistem, die gaat mee. Verderop vind ik zowaar een leuke Marimekko-tas, voor maar twaalf euro! Ook mee. En dan, op een tweede en laatste ronde door het eerste pad, vind ik een koddige rendierreflector. En go!
Ik reken af en praat bij de kassa wat met de verkoopster. Wat jammer dat na vandaag al dat leuke Fins alweer voorbij is. Dit is echt zo’n fijn land.
Ik huppel snel de Prisma in en doe een afscheidsrondje. Bel snel even Michel: jahoor, hij wil ook een ijsje. Ik doe er nog twee plakken chocola bij en that’s it. Snel naar huis.
We smikkelen onze ijsjes op terwijl we naast het huis in de zon staan. Weer zo’n heerlijke dag! Maar wij vliegen terug naar 17 graden. Ach, morgen regent het hier ook.
We maken ons inpak- en schoonmaakwerk af en zetten koers naar bushalte Linja-autoasema P… op 500 meter van ons huis. Bonus: de bus die hier komt rijdt via Välkkylä over de Kajaanintie én gaat rechtstreeks naar de lentoasema!
Vliegen
Oulu airport bekijken we nu iets beter. Bij aankomst had ik nogal haast om op de (verkeerde) bus te stappen. Zodra we de voordeuren passeren zien we door de achterramen de tarmac al.
We checken onze tassen in – ik, gelukkig maar 17 kilo, Michel 8 – en drinken nog een koffie. Michel kiest weer een dubbele espresso, ik ga bewust Fins, en tap zelf een kop. Och, och, … het is water met een smaakje. Michel heeft plezier.
Na wat wachten gaan we door de safety checks en wachten we boven verder. Michel wil nog een keer zalmsoep, maar vindt de kookpot hier er niet smakelijk uitzien. Ik vind het wel oké, maar veertien euro voor een kommetje vind ik weer te gortig. Ik kauw mn rijstwafels op en Michel eet een fikse panini.
We boarden, en vliegen naar Helsinki. Daar drinken we nogmaals een koffie en her-maken we een foto van weleer. Oef, ik heb er wel wat rimpels bij gekregen…
Na weer wat wachten mogen we boarden voor Copenhagen. Hè, laten we dit leuke Finse land achter ons! Gelukkig zit er geen limiet op terugkomen…
Millennium
We landen op CPH, halen de auto uit de parkeergarage, en rollen over de brug naar huis.
‘Heeft je 200 euro gekost, dat parkeren’ reken ik Michel gauw voor. Het kruisen van de Oresundsbrug kost ons nogmaals 60 euro, net als op de heenweg. ‘Hadden we beter bij Hyllie kunnen parkeren en met de trein kunnen gaan.’ Michel kijkt niet op of om. Hij heeft me dit al eens uitgelegd. Hij geniet gewoon van het leven ‘en hij is een beetje lui’.
Het weer is stormachtig. Het waait stevig op de brug. Ik zie schuimkopjes op de golven. We zetten de auto bij huis en laden al onze koffers snel uit. Dan wandelen we naar het restaurant dat ik op heb gezocht. Zelfs de naastgelegen supermarkt is nog open!
We doen snel een rondje en kopen wat ontbijt voor morgen. Dan steken we de straat over en gaan zitten voor een etentje. Kalfsvlees op het menu! Dan nemen we dat.
Als we huiswaarts wandelen is het koud en nipt droog. We trotseren de storm langs de kust. Dan duiken we lekker ons warme bed in. Morgen een hele dag regen! (Troost: ook in Oulu…)
woensdag
Höllviken
Deze ochtend begint grauw. De regen druppelt tegen de ruiten en de boompjes voor op straat waaien met tegenzin mee. Ik ben er vroeg uit en kijk hoe forenzen in anoraks het gure weer trotseren vooraleer ze hun fiets bij de bushalte achterlaten en zich zo verder laten vervoeren.
Ik klap mijn laptop open en begin aan een briefje. Zo eentje die een nieuwe toekomst kan vrijspelen. Eerst goed schrijven, zoals ik altijd doe.
Na ee tijdje komt Michel de slaapkamer uit en voegt zich bij mij aan tafel. Het begint hier de vaste vraag te worden. Wáár gaan we vandaag eten?
Linda’s Fingermat
Bij een onbekend havenkeetje, dus. We wilden naar Badhyssen, een aardige strandtent, lekker naar de storm en de golven kijken. Maar dat gaat niet door, hij is doordeweeks niet voor lunch geopend.
We wandelen terug met de wind en de regen in ons gezicht. Dit hadden we zeg maar in Oulu verwacht… enfin. Daar was het beter.
Na wat dubben stappen we binnen bij een viervoudig verbouwd keetje. Elke ruimte lijkt een volgende uitbouw. De dochter des huizes staat achter de toonbank in de krappe entree. Er zijn alleen nog empañadas, laat ze ons weten. En worteltjescake… dan steekt moeke haar hoofd om de hoek. De rest van de lunchkaart kan ook nog. De keuken is nog niet schoongemaakt, het kan nog nét. Terwijl de hele goegemeente langs ons naar binnen en naar buiten schuifelt kiezen we toch maar voor empañadas. Én chimichurri.
We nemen plaats in een soort aquarium dat uitkijkt op het haventje. Toegegeven, bijna 360 graden uitzicht op de wispelturige lucht. Achter ons is hij blauw, voor ons loodgrijs. We eten onze kleffe deegflapjes, die naar ik vermoed gewoon uit de airfryer komen.
Tijd om terug naar huis te gaan. Op de terugweg stoppen we even bij de supermarkt waar we vorig maal heuse limited edition kokos Merci vonden. Hij is er nog. Maar… Michel wil niet. Hij voelt zich niet zo lekker. ‘Wil je dit ook later dit jaar niet? Als kerstcadeautje?’ probeer ik nog. ‘Nee’. Dus gaan we, met wat etenswaar, maar niey hetgene waarvoor we nou speciaal naar deze winkel gingen.
Huiswaarts.
Höllviken
Lezen op het strandje. Ik sleep een strandstoeltje mee de weg over en zet me op een modderig plaatje wad tussen de zeevogels. Ik lees tot mijn vingers te koud worden.
Badhytten
Ha, Badhytten is open. We arriveren er precies met zonsondergang. Beide een bordje steak tartaar, net iets minder lekker dan vorige keer – aldus Michel, tegen de serveerster.
Ik pruts ondertussen met ons tafellampje en zet hem zomaar op regenboogstand. Dat steekt natuurlijk enorm af bij de vijftig andere tafellampjes in zacht amberkleur. De serveerster plukt het lampje gauw bij me weg en verwisselt het met die op de tafel naast ons. Dat helpt voor de sfeer natuurlijk niks. Hij moet met de afstandsbediening weer op amber, zegt ze ons.
Gezeten naast ons vrolijke zwaailichtje eten we een klein toetje. Onderwijl zoek ik een app die deze Duni LED-lampjes kan instellen (doen telefoons überhaupt infrarood?) maar het lijkt ons verstandiger de boel niet verder op stelten te zetten. Straks worden we eruit gezet.
Schielijk verlaten we het restaurant en rollen we door het duister terug naar huis…
donderdag
Malmö
Vandaag pakken we de bus! En wel de 15 Expres naar Malmö Centralen! Dat is een fantastische dubbeldekker die elke dag talloze keren aan ons huisje voorbijzoeft. Natuurlijk gaan we boven voorin zitten, beste uitzicht hele rit.
Wel stapt er direct na ons een soort sjonnie in. Hij gaat ook achter ons zitten. Ik spiek even achterom. Knullig geschoren, koekwaus uitdrukking op zijn gezicht. Bij de eerstvolgende halte vraagt hij me of dit mijn eigen haarkleur is. Ik antwoord kort en gelukkig gaat direct zijn telefoon. Overstuurd metal-geweld. Hij neemt op en voert een heel telefoongesprek. En nog een. Zijn poging met mij in gesprek te komen heeft hij gelukkig opgegeven, maar aanwezig is hij nog zeker. Hij knispert met zakjes en zet een afgrijselijk rocknummer aan. Ik kijk achterom. ‘Could you not…’ ’too high?’ kwekt hij frivool terwijl hij op zijn blèrende telefoon tikt. ‘Yes.’ Een strenge blik erbij en hij zet hem gedwee zachter. Verder houdt hij zich ook koest en stapt al snel uit.
Op een kruispunt spot ik een Kakel-Idéa busje. Vast goed in kippenhokken.
We naderen inmiddels Malmö Centralen en kunnen er dan zelf ook uit. Het is fris zonnig. Let’s go, wiens to-do’s eerst?
De groene bus op de laatste foto is niet onze dubbeldekker, het is een harmonicabus die lijkt op een tram.
Apoteket Lejonet
Even binnen kijken in een modern ingerichte, klassieke apotheek. De foto’s spreken voor zich.
Form Design Center
Er is iets aan dit centrum niet gedesigned: hoe je er binnen komt!
Malmö Saluhall
Lunch in een drukke foodhal. Michel knipt Napolitaanse pizza. Ik eet een kardemompulla achteraf.
Boottocht
Bootje varen! Heel de grachten rond met twee frivool vertellende gidsen.
Loppis Lounge
Even snuffelen en een goed verhaal ‘de meest lokale Zweedse rommel verkoopt het beste over de zomer, als de toeristen komen’ aldus de eigenaar… bij deze tweedehandszaak. En leuke spulletjes als buit!
Piccolo Mondo
Dubbele espresso, panna cotta erbij. En door!
Zonnebril
Michel is vanochtend zijn zonnebril vergeten en moet er nu echt toch één. Dus loods ik hem een soort Blokker in en we vinden een aardige. Je kan er nooit genoeg hebben zeg maar…
DesignTorget en BjörkåFrihet
Ik spot een designwinkel DesignTorget, en Michel daarna een tweedehandswinkel, BjörkåFrihet. Nog maar even een rondje doen dan. Ik ontdek een echt oud Fins saunahuisje. Zo mooi kan ik m zelf niet maken. Die gaat mee.
Bus terug!
Elke tien minuten gaat er wel een bus, dus we wandelen gewoon naar een halte op de route en tadaa, daar komt er al één. We gaan weer lekker bovenin zitten en laten ons terug naar huis rollen. Stopt voor de deur, wat een luxe!
Zonsondergang
Jas aan, mee naar buiten! Jaag ik Michel op. ‘Je bent al te laat hoor’ mompelt hij rustig terwijl hij achter me aan hobbelt. ‘We kunnen…’ en flops, heel onverantwoordelijk trekken we een sprintje over de grote weg, terwijl de auto’s met 80 aan komen razen. Nog net is de zonsondergang te zien.
Ook wel vanuit ons keukenraam hoor, maar dan zit die bushalte ervoor.
Nou, koud koud, dus snel terug naar huis. Nu netjes via het zebrapad.
vrijdag
Höllviken
Vandaag begint zonnig, maar gaat toch al gauw over in zeikregen. Niet dat we naar buiten hoeven. We doen onze administratie, doen puzzeltjes, kijken Formule 1. Tegen de middag klaart het op.
Wandelen
Ik wil eruit. Het is droog, dus we gaan wandelen. Zoals eerder wandelen we naar de oostkust – dit is een smalle landtong after all. Nu is het licht en dus veiliger om te lopen. Aandoenlijke huisjes hier, hoewel ook wat modernistische bouwsels. Anders weer dan in Finland.
En dan: mooi strand! We sjokken er overheen tot we het kanaal bereiken.
Daar is een ‘pine forest’. Niet zoals bij Cecina, wel rustgevend en mooi. We maken nog even een uitstapje naar het kanaal en terug.
Thuis wacht ons een volgende verrassing.
Kitesurfers
We zijn nog niet thuis of we zien de bolle vliegers boven de kust. Michel en ik steken nog even over en gaan voor ons huis op het bankje aan de baai zitten. Een kitesurfer en een windsurfer scheren over het water. In de achtergrond de Øresundsbrug.
Als we teruglopen zien we dat de brug van het kanaal openstaat.
Eenmaal binnen zie ik de kite nog, door het keukenraam. Ervoor staat een snelbus naar Malmö.
Strandtuggen
We willen ten laatste male uit eten. Millennium daar hebben we deze dinsdag ook gegeten. Verlekkerd hebben we beide al de online menukaart doorgespit. We weten al wat we willen. Het is echter wel vrijdagavond…
Bij Millennium zit het vol. Tenzij we binnen anderhalf uur eten en de tafel vrijmaken. Dat is niet ons plan. Gelukkig maar dat we met de auto zijn gegaan. Michel rijdt ons naar Bad Bistro, aan het strand. Moesten we nog altijd eens heen. Het piepkleine rumoerige eethuisje is tot de nok gevuld mensen, en nee: ook hier geen plek.
‘Strandtuggen’ zeg ik. Michel heeft geen flauw idee maar stuurt z’n navigatie eropaf. We rollen weer door onze wijk naar het ooststrand, nu langs een bredere weg dan vanmiddag. Toch blijft het een beetje aandoen als een vakantiepark waarop geen huisje hetzelfde is.
We bereiken het eind van de straat. Parkeren, tsja. Het mag langs de weg, dus dat doen we. Nu de duinen in, weet ik. Een pad van houten vlonders zegt me dat we goed zitten (Michel heeft nog steeds geen flauw idee), maar uitkijkend over een duintopje zie ik dat we vijfhonderd meter naar rechts moeten. Avontuurlijk ploeteren we door het mulle zand tot we voor een heuse, geopende strandbistro staan.
En: ze hebben plek voor twee! Ik vraag of we aan het raam mogen. Gelukkig zegt de serveerster er niet bij dat dat een best koud hoekje is, anders had ik Michel er nooit heen gekregen.
Wat nu meer lonkt is het fenomenale uitzicht. Glas aan drie kanten. Zonsondergang boven het strand. Scheepjes. Wauw. Ik sla een dekentje om, Michel ritst zijn vest iets verder dicht, en we laten de gangen op tafel komen.
Naderhand vinden we onze weg weer terug naar de auto en rollen naar huis. Hmmmm bed in, morgen inpakken en weg!
zaterdag
Naar huis!
Voor vandaag hebben we een wekker gezet. Om half acht. Jee, wat zijn we dat ontwend. Dan er maar uit. Michel maakt koffie, ik pak in. Rond negen uur laden we de wagen vol en koersen we naar huis.
Over de Øresundsbrug, waar we zo lang tegenaan gekeken hebben. Over de eilanden Falster en Lolland. Michel heeft de veerboot vanmorgen opgezocht, en een ticket vooraf kopen scheelt minimaal. Hij vindt vooraf kopen meer gedoe, dus we kopen het gewoon daar. Michels levensstijl is niet helemaal de mijne, maar ach.
We komen op tijd voor een klaarliggende boot, maar die gaat al vol met de auto’s voor ons. Nog maar een half uur wachten dan.
Eenmaal aan boord voorzien we onszelf van koffie en uitzicht op het zonnedek. Een wesp zit op Michels trui. Voorzichtig vegen we hem eraf met een opgerold tijschrift. Weg is-ie. Dan zie ik achter op de trui van een andere passagier een wesp met een raketje. Wat een toeval?
We gaan weer van boord en steken daarbij het hele schip over. Titanic-momentje. Ik roep maar niet ’there are not enough life boats!’
Op land suizen we verder naar het zuiden. We hebben de travelbingo uit de tas gepakt, dus we letten extra goed op. We spotten een Edeka. ‘Hmm, Duitse broodjes!’ grap ik. Het volgende moment toets ik de volgende Edeka op de route in de navigatie en maken we een klein ommetje erheen. Vijftien Schnittbrötchen en wat levensmiddelen voor vandaag en morgen verder staan we weer buiten.
Hamburg, Bremen, Rheine, … Oldenzaal… en thuis. We verdelen de boedel en ik pak gelijk uit. Mokje is dolblij met bezoek, eten, en knuffels.
Oh en morgen? Dan sluiten we onze vakantie nog even af met sushi… en daarna gaan we écht lijnen!
Er gaat niets boven Bramsche
Het is 2008, of daaromtrent. Ik woon samen met vriend WJBB, we raken onderhand aan elkaars gezelschap gewend. De zomervakantie is nog ver, we willen er even tussendoor op uit. We kennen het Teutoburger Woud, dat op een uurtje van Enschede ligt. Daar kunnen we heen rijden, maar waar precies? Er komen daar al zo veel toeristen. Ik kom op een idee.
We pakken de Grote Bosatlas erbij en slaan hem open op de kaart van Duitsland. Rondom het Teutoburger Woud kijken we naar mooie groene vlakken op de kaart, liefst met een beetje reliëf. We zijn er nog nooit exact geweest, maar dat moet geen probleem zijn toch? Het gaat er juist om dat je een beetje op avontuur gaat.
Verder navigerend op een online kaart zien we mogelijke vakantiehuisjes en hotels verschijnen. Dat laatste lijkt ons wel makkelijk. Lekker uitslapen, niet koken, beetje wandelen in de omgeving. Want: zo dicht bij het toeristisch gebied, dat moet toch wel mooi zijn! We boeken een hotel met sauna in het kleine gehucht Bramsche, met het idee: als het zo klein is, wandel je ook zo het buitengebied in.
Op de bewuste dag rijden we een uurtje noordwaarts en checken we in. Het hotel is op zich niets bijzonders. Het uitzicht ook niet: we hebben geen erg mooi gelegen kamer toebedeeld gekregen, of gevraagd. Naar buiten dan maar. Het is grillig weer. De mist hangt duimendik in de straten. De stoepen zijn smal en de auto’s scheuren belangeloos voorbij, alsof ze het bestaan van het dorp ontkennen. We proberen wandelpaden te vinden, maar stuiten op woonwijk na woonwijk, allemaal in nevelen gehuld. Er is geen kip op straat.
Terug uit deze nietszeggende kou besluiten we dan maar voor het eten nog even de sauna in te gaan. Goed geluimd hangen we onze badjassen om en gaan we op verkenningstocht door de keldergewelven van het oude hotel. Al gauw stuiten we op echte Duitse jaren ’70-charme. Oranje tegels, bruine plafonds, plastic sfeer, neppe raampjes met kleurenfoto’s van Spaanse stranden waar de beau monde van toen vertoefde. Het is hier beneden alsof de tijd heeft stilgestaan.
Voorzichtig wandelen we door de verlaten gangen, alles helverlicht, dat wel. Gaan sauna’s in, zetten ons een beetje ongemakkelijk in plastic ligstoelen met formica tafeltjes. Het is bijna zo vervreemdend stil als in het Overlook Hotel. Dan zien we opeens de ultieme toevoeging aan dit landschap: een andere gast. Zijn kapsel is perfect, alsook zijn dikke borstelsnor, zijn strakke Speedo. Gelegen in de rustruimte verderop leest hij zijn krantje. Hij rookt er niet bij, waarschijnlijk simpelweg omdat dat hier niet mag.
Ongemakkelijk vervolgen we onze saunaroutine. We voelden ons al naakt, nu nog vele malen meer. Na nog wat dralen en hangen in onze badjassen, allebei doend alsof we ons bibliotheekboek lezen, gaan we toch maar naar boven. Deze saunamiddag is voorbij, we gaan eten.
Ik hoef eigenlijk niet meer te vertellen over dit weekendje weg. Op zondagavond rijden we stilletjes weer naar huis. Niet meer zomaar doen dan maar.
In 2009, enkele maanden later, bevind ik me in het noorden van Finland. Ik woon voor mijn afstuderen enkele maanden in een studentenflat in Oulu. Voor een feestje ben ik in een nabijgelegen flat. Daar kom ik aan de praat met de Duitse student Kevin. Blij is hij om on Erasmus te zijn, eindelijk weg uit dat kille verlaten Duitse gat waar hij vandaan komt. Het heeft zelfs een hotel. ‘Maar, daar gaat echt niemand heen…’
vrijdag
Vandaag vertrek ik tegen 14 uur met de trein via Almelo en Hardenberg naar Emmen. Daar stap ik over de op de bus die me naar hartje Nieuw Weerdinge brengt. Het is een lang lintdorp en ik verblijf precies in het midden, in een leuke bed & breakfast.
Tegenover is een supermarkt. De prijzen zijn niet mals, maar ik haal er toch maar wat ik nodig heb. Michel heeft me een bakje Italiaanse pasta van de vorige dag meegegeven. Daar moet nog salade bij, dus koop ik een zak krulsla en vul die aan met atjam tampoer in een flesje, om het te zuren. Bij gebrek aan olie en azijn moet je toch wat. Daarbij bokkenpootjes om ’s avonds te snaaien, en och, een fles droge witte wijn hebben ze ook al niet, dus wordt het Hugo (vlierbloesemwijn).
Ik verschans me die avond op mijn zolderkamer en typ een artikel voor Hackaday. Morgen zal ik eens een eindje de buurt gaan verkennen.
zaterdag
In de ochtend krijg ik eerst ontbijt van de gastvrouw. Zij en haar man runnen de bed en breakfast. Zelf wonen ze op de begane grond en ik zie en hoor ze amper. Wel komt de gastvrouw tegen lunchtijd het dienblad met etenswaren geruisloos ophalen. Ik heb dan al lunch gesmeerd van al dat over was, heb de overgebleven vleeswaren opgesnaaid, en me klaargemaakt voor een wandeling.
Ik wandel een heel eind zuidwaarts langs de weg waaraan het verblijf ligt. Na een tijdje stopt de stoep en moet ik langs de straat verder. Dat is tevens buiten de bebouwde kom, dus de auto’s razen me voorbij. Niet zo best. Ik loop een eind de berm in en ga zitten op een laag electriciteitskastje. Ik voel me net de jongen van de pindakaasreclame. Met mijn bammetjes kijkend over het boerenland, Hollandser kan het niet. Het zonnetje is lekker en het is niet al te koud. Ik pak mijn lunch erbij en kijk naar al dat er passeert.
Ik keer langs dezelfde weg terug naar huis. Hè, er was ook een steigertje in de sloot waar ik op had kunnen zitten. Morgen misschien. Terug bij het huis tref ik de gastheer aan. Hij praat geloof ik ontzettend Drents en ook niks anders dan dat, dus hij verstaat me duidelijk moeilijk. De fiets die ik zal lenen, is speciaal nog voor onderhoud weggebracht, vertelt hij me. Het ding is gesmeerd en er prijken nu een nieuw voor- en achterlichtje op. Wat fijn. Ik beloof hem zo uit de achtertuin mee te nemen.
Zo gezegd zo gedaan. Met een rugtasje op trap ik gemoedelijk langs het kanaal. Heerlijk dit, en weer zo Hollands! Ook al kom ik uit de Achterhoek, dit is toch net anders. Al gauw kom ik bij mijn vriendin en haar huishouden aan. De honden springen me tegemoet, de schapen blaten en haar paarden briesen. Het zwaar in verbouwing zijnde woonhuis wordt omgeven door provisorische weitjes en veldjes waar de hele beestenboel op vertoeft. Ik word binnengelaten en maak kennis met de andere vrouw des huizes.
We kletsen even bij, haar vrouw gaat boodschappen doen. Ook mijn vriendin moet zich even afzonderen, want ze heeft nog last van een hersenschudding van eerder dit jaar. De zon wordt haar te fel en het gesprek te druk. Zij gaat binnen op de bank liggen en ik zet me in een strandstoel bij de paarden met een boek. Langzaamaan zakt de zon over de weilanden. De paarden besnuffelen me geïnteresseerd. Haar vrouw komt terug, ze heeft gebakjes mee. De mugjes dansen om mijn handen en gezicht. Tijd om naar binnen te gaan.
We bereiden een lekkere pan stamppot waarna haar vrouw en ik even de dieren gaan voeren. Een fijne klus, lekker buiten zijn, en al die dieren om je heen. Het uitzicht is ook prachtig. Daarna eten we stamppot en wordt het snel schemerig. ‘Ik moet naar huis’ kondig ik aan.
We zeggen gedag en ik spring op de fiets. Lichtjes aan, met iets meer spoed terug naar Nieuw Weerdinge. Ze hebben me een binnendoorweg aangeraden, maar daar is geen apart fietspad. Dankzij de fietslampjes rijdt niemand me daar aan. Ik kom heelhuids bij mijn bed & breakfast terug en zet de fiets weer terug in de tuin.
Inmiddels voel ik me niet meer zo lekker. Een keelpijn steekt een beetje de kop op. Gelukkig heb ik een balzaal van een badkamer helemaal voor mezelf, dus ik stap eens lekker onder de hete douche. Daarna heb ik geen zin meer in mijn Hugo. Ik zet dus maar een pot thee en ga wat lezen in bed.
zondag
Vandaag word ik zo mogelijk nog minder goed geluimd wakker. De keelpijn heeft me echt te pakken en ik voel me uit m’n doen. Ik moet een beetje uitzieken, maar ik ben nu hier. Ik wil niet een hele dag in bed spenderen. Na het ontbijt, dat weer liefdevol gebracht wordt, plan ik vooruit.
Met een tasje lunch en een veldfles water ga ik naar de bushalte voor het huis. Op naar Ter Apel, om daar het klooster te gaan bekijken. Een kort busritje later sta ik aan de Stationsstraat in voorgenoemd dorp. Er is geen station te bekennen, daar moet ik eerlijk in zijn. Dit zal wel een benaming uit vroeger tijden zijn.
Een kleine wandeling de bossen in brengt me bij het klooster. Een prachtig oud gebouw met kapel midden tussen de bomen. Fantastisch, vooral zo in de invallende herfst. Ik loop eromheen en vind de ingang. Een kleine tien euro voor een dagje bezoek, en ik kan ook gelijk met een kunstwandeling mee. Dat doe ik dan maar.
Het kunstenaarsduo dat deze dagen exposeert leidt ons zelf rond. Eerlijk gezegd doen de kleien beelden van mevrouw me niet veel. De meer abstracte werken vind ik wel kunstig bedacht. Haar bustes met vreemde tooien vind ik minder geslaagd. Maar ik luister aandachtig en ventileer mijn mening niet, dat is nergens voor nodig. Dan gaan we door naar boven, alwaar haar man ons groepje verder zal rondleiden. Hij maakt schilderijen, al zo’n dertig jaar. Verguisd op de kunstacademie ging hij toch zijn eigen weg, en zie hier: een heel arsenaal aan olieverfstukken, allemaal in zelfde tint.
Ik waad door een hele selectie vage mistlandschappen. Kraakhelder geschilderd, allemaal heel vaag en licht van aanzet, als ware het geschilderd op een heldere licht nevelige winterdag. Soms heeft hij een statig lokaal huis afgebeeld, dan weer een verlaten weidehekje, of een hunebed. Het is mooi, maar er is iets mee. Terwijl hij vertelt besef ik het: het lijkt wel Terragen. Die 3D-renderaar van de jaren ’90. Een geïnteresseerde luisteraar merkt op hoe glad de schilderijen zijn. De schilder beaamt dat driftig. Hij gebruikt zeer dunne olieverf, dat is ook de hele kunst van zijn werk. Ik twijfel harder. Alles is zo ongemakkelijk correct. Lijnen, schaduwen, details aan gebouwen. Zijn dit niet bewerkte prints onder een laag vernis? Wederom zeg ik niets.
Lopend door de gangen van het prachtige klooster eet ik nog een broodje. Niemand heeft er erg in, niemand weet wie ik ben. Fluisterzacht ga ik door de gangen, verblijf een tijdje in de centrale kruidentuin. Pluk een paar blaadjes smaakvolle kruiden en concludeer dat hier ook netjes onderhouden wordt, maar dat er weinig opgekomen is. Veel bordjes, weinig groen.
Tegen het eind van de middag wandel ik weer naar de bushalte en laat mij naar de bed & breakfast vervoeren. Ik kijk misprijzend naar mijn voorraad eten en drinken. Ik had nog expres een extra fles Hugo gehaald, om gisteravond en vanavond wat te drinken te hebben. Nu zit ik echt met te veel…
Om mezelf maar te helpen drink ik nog een groot glas en stap dan weer op de bus. Dit maal naar de andere kant: Weerdinge. Daar is een aardig restaurant waar ik vanavond voor mezelf een tafel gereserveerd heb. Ik word er warm onthaald.
Normaliter ga ik op een soloreis liever uit lunchen, maar dat was in dit geval niet handig. Het klooster was gewoon mooier te zien bij dag, en het restaurant was om lunchtijd nog niet geopend. Demonstratief leg ik mijn e-reader op tafel en lees de historie van Schoevers terwijl de gerechten me geserveerd worden.
Dat gebeurt al met al nog vrij vlug. Het grote restaurant zit mudjevol, om mij heen zitten meerdere groepen en families, en ik zit daar pront en helemaal alleen aan mijn tafeltje aan het raam. Niks ongemakkelijks, en ik denk ook dat het bedienend personeel zich er niet heel druk om maakt. Vroeger waande ik me nog wel eens een mystery guest, maar dat nu ook niet. Als je ter ijking normaal behandeld wil worden kom je júist met zijn tweeën, niet alleen. Dus wat ze precies denken weet ik niet, maar ik laat me het eten heerlijk smaken. Nét iets te veel, toch.
De bus terug komt ook maar eens per uur. Lopen is geen optie. Ik moet het toetje overslaan, maar dat vind ik gezien mijn kwakkelende gezondheid en de overdaad aan andere gangen geen probleem. Ik reken af, fooi erbij, en posteer me weer bij de bushalte. Zoef, daar is de Q-Buzz die hier het buitengebied bedient. Ik rijd een halte of vijf mee en dan sta ik weer voor mijn zolderkamer. Ik voel me nu eerlijk gezegd echt wel naar, dus ik moet naar snel naar bed.
Ik zet nog een grote pot thee van me om wat in bed van te nippen, en sluit de dag af.
maandag
Vandaag is de dag van vertrek. Ik heb nauwelijks geslapen, ondanks het goede bed en de rustige locatie. Ik was gewoon verkouden, ziekjes, dus heel de nacht liggen woelen. Af en toe een beker thee, wakker liggen, in slaap sukkelen, en zo voort. Gelukkig ga ik weer naar huis vandaag.
Het ontbijt smaakt weer heerlijk, ik zal dit gaan missen. Veel te veel, maar tegelijk ook goed gezond, en dat kan ik nu wel gebruiken. Na het ontbijt pak ik de laatste dingetjes in en besluit dan toch maar dat mijn dagrugzakje apart mee moet, met de koelkastvoorraad erin. Niet kwijtraken.
De gastvrouw meldt dat zij en haar man zo naar Emmen zullen rijden. Of ik mee wil? Dat wil ik wel. Dus, haar oude Drentse man rijdt (ik vertrouw er maar op) en zij zit op de achterbank. Ik vertel nog een beetje waar ik ben geweest en hoop dat ik hen niet aansteek met mijn verkoudheid. Op het station van Emmen bedenk ik me dat ik helemaal niet op onze vertrektijd heb gelet. Ik heb maar gewoon een tijd gekozen, en nu is mijn trein net tien minuten weg. Nog twintig minuten wachten en er is een volgende.
Ik wacht op een bankje in de restauratie in een gemêleerd gezelschap. Het is niet heel onaangenaam, maar ik wil hier wel weg. Dus stap ik op de eerste trein, de sneltrein langs Hardenberg. Zoef, daar gaan we. Een jong stel zit in de stiltecoupé luid te ginnegappen. Ik zeg er wat van en ze zijn gelijk muisstil. Wauw, dat dat werkt. Andere passagiers kijken mij dankbaar aan. Nouja, het werkt eens een keer.
Hardenberg is een karig station: een verhoogd perron met aan twee kanten spoor. Glazen wachthuisjes die je een beetje beschutten, van welke kant de natuur je ook bejegent. Ik schuil maar een beetje. Koud, winderig, en doordat ik de vroege sneltrein had, komt nu eerst nog de stoptrein (die ik ook had kunnen nemen…) en daarna pas mijn trein naar Almelo. Algoed. Hij komt.
Op Almelo moet ik nog een keer overstappen. Op Hengelo ga ik er alweer uit en pak de bus verder. Ik moet nu immers met twee tassen terug lopen, en dat doe ik liever één kilometer vanaf de bushalte bij mijn huis, dan vanaf centraal station in de stad. Bovendien kan ik zo nog even langs de manege, altijd gezellig.
Ik tref het. Bij vertrek van station Hengelo staat Michel voor de ruit van het kantoor naar me te zwaaien. We zien elkaar, wat een fijn moment. Wat heb ik hem gemist (al was dit verblijf in Drenthe niks voor hem geweest). In Enschede doe ik even de manege aan alvorens ik naar huis door ga. Een kop koffie, een paar aardige woorden. Zo is mijn leven nu, wat een nomade ben ik. Snel naar huis, waar poes Mokje wacht.
vrijdag
Dit avontuur begint al op 24 augustus, wanneer ik zie dat VNV Nation met het Leipzig Philharmonik Orkest speelt op het Dortmundse festival ‘Winterlights’. Dat festival ken ik verder niet, maar het is relatief dichtbij, en een uitstapje is leuk voor Michel en mij.
Dus ik bestel kaartjes online, en denk er verder niet meer over. De kaartjes krijg je altijd per PDF bij de bestelling, toch?
Een maand na mijn bestelling krijg ik eerst al een e-mail van organisatrice Katha R., dat het festival van het Fredenbaumpark verplaatst wordt naar het Revierpark Wischlingen. Ach, ik had nog geen overnachting geboekt, dus dat is niet erg. Ik besteed er verder geen aandacht aan.
Dan volgt op 21 oktober opnieuw een mailtje van Katha, aan mij persoonlijk. Ze heeft de concerttickets als ‘onbestelbaar’ teruggekregen. Ik ben verbaasd en kijk in mijn inbox. Verhip, het gaat hier om echte papieren tickets! Met nette Duitse e-mails kom ik erachter dat de tickets met PostNL bij mijn huis zijn bezorgd, maar er had voor getekend moeten worden en ik was niet thuis. Duitsers… ja…
Ik vraag haar vriendelijk de tickets nogmaals op te sturen en dat doet ze. Een volgende drie weken gaan voorbij, dan e-mail ik haar maar weer eens. Zijn de tickets onderweg? De berichtjes van Katha komen op mij wat kortaf over, maar dat kan de Duitse pünktlichkeit zijn. Ze meldt me dat ik vliegensvlug naar het postkantoor moet (welk dan?) want de kaartjes liggen daar al lang, volgens de Track & Trace code, die ze bijgaand met me deelt. Met die code zie ik gelijk dat de kaartjes op 14 november al retour zijn gegaan naar haar, alhoewel ze nog ergens klaarliggen om Duitsland weer in te gaan. Ik meld haar dat en vraag of we samen tot een oplossing kunnen komen.
Ondertussen wordt het wel tijd om een Airbnb te regelen. Dus dat doe ik, in de buurt van het Revierpark. We gaan naar dit concert, hoe het ook loopt.
Opnieuw mail van Katha. De toon is nog steeds streng. Ze belooft zich te melden als de kaartjes bij haar terug zijn, opnieuw versturen doet ze niet. Ik mag ze die avond bij de kassa komen ophalen.
Me voorbereidend op een druk winterfestival met honderden bezoekers, lange rijen en nukkige Duitsers doe ik toch nog één verzoek eruit. Kunnen we, ongeacht of de papieren kaartjes bij haar tijdig retour zijn, op de gastenlijst gezet worden? Ik geef aan dat ik flink betaald heb en al een overnachting heb geregeld, en voeg voor de zekerheid maar onze beide volledige namen toe. Katha bevestigt: dat gebeurt.
Zo komt het dat we een beetje met lege handen naar dit avontuur toeleven. Ik weet eigenlijk niets van dit festival. Voor de eerste keer in jaren draagt het deze naam, maar het lijkt een heel bekend ding voor Dortmund te zijn. Is het buiten? Is het in de kou, zitten we onder dak, kunnen we überhaupt zitten?
Met een temperatuur van vijf graden en dalend in de nacht stel ik Michel voor dat we ons dik aankleden. Thermo-ondergoed, wanten en mutsen. Wij zullen niet vernikkelen bij die show. En zo gaan we op pad…
Het is vrijdagmiddag. Mijn ochtend was gevuld met klusjes en het wachten op de postbezorging. Mijn bagage ligt in stapeltjes op de eettafel – ik ben nog niet helemaal klaar. De postbezorgster bracht een t-shirtje waar ik al een dag op wacht, en ik mijn hoofd blokkeert dat ook het afwerken van taakjes. Gepikeerd was ik, en zij defensief, maar ik heb het pakje nu wel. Na nog een vergadering bij de Viermarken kan ik de laatste spulletjes bij elkaar scharrrelen.
Ik hoor gestommel op de trap. Michel valt binnen. ‘Ik ben wat te vroeg’ kondigt hij goedgeluimd aan. ‘Ik heb nog een eh… half uur nodig’ mompel ik terwijl ik met een knuffel en een kus langs hem heen spoed om nog meer te pakken. ‘Dan ga ik nog even een remlichtje en motorolie halen…’ ‘bij Twimva?’ ‘ja’ – en hij is de deur weer uit. Mooi zo.
Ik schraap alle spullen bij elkaar en pak toch maar de duffeltas in. Daar kan ik alles gewoon in mikken, ruimte is nu geen issue. We suizen straks lekker met de Alfa Romeo naar Dortmund.
Michel komt terug en verrast me met een zak warme oliebollen. Kreeg hij gratis bij zijn aankoop! Hij blijft zich erover verwonderen hoe men dat zomaar gratis weg kan geven aan elke klant. Ik smul van de oliebol.
Om zes uur rijden we weg. Het is nog licht, dat verandert in schemer als we op de B31 rijden. We denken terug aan onze eerste (en enige) keer dat we tezamen naar Helsa gingen. Die rit leek op deze.
Al vrij snel komen we in het voor ons welbekende Roergebied. En tja, daarmee zijn we er eigenlijk al. Anders dan anders vervolgen we onze weg nu eens niet zuidwaarts, maar slaan we af naar het oosten. Bij Dortmund gaan we de B-wegen op en rollen vrij snel het stadsdeel Dortmund-West in. Daar, in een klein wijkje ingeklemd tussen spoor en snelwegen, ligt onze AirBnB. Het is de eerste verdieping van een statig altbau-huisje. We parkeren de auto in een dwarsstraat en laten onszelf binnen met een combinatie van sleutels en lockers.
Het appartement is eenvoudig, en hier en daar zijn dingen stuk of provisorisch gemaakt. Maar hé, het is een rustig onderkomen, alles erop en eraan (zelfs een bad!) en geheel voor onszelf. We droppen onze tassen af en ik zoek een restaurantje langs de straat. Dat blijkt gemakkelijk, als je niet bang bent voor exotische gerechten.
We lopen een eindje langs de winderige straat die ons richting Dortmund centrum voert. Eigenlijk kunnen we ook drie stops de U-Bahn (gewoon een bovengrondse tram hier) pakken, maar dat is voor ons Ausländer zonder slimme apps toch even een brug te ver. Dus lopen we. Ik weet twee Srilankaanse eethuizen. In de eerste ziet het er gemütlich uit en er zitten meerdere stellen en gezinnen te eten. Binnen dan maar. We worden in een hoekje gezet met achter ons een tafel vol nerds. ‘Dat is mijn doelgroep!’ fluister ik Michel vrolijk toe. Ze blijven wel een tijdje geïnteresseerd naar me kijken. Tja, je spot niet vaak een IT-girl in het wild, en wat doet die guitige man bij haar?
Het voorgerecht én het eten blijken veel te veel. Het helpt ook niet dat we er anderhalve mango lassi bij drinken, dat vult enorm. Ik blijf met driekwart bord eten zitten, Michel weet het zijne tot de laatste hapjes op te maken. Als we willen gaan biedt de gerant aan het mijne in een bakje mee te geven. Doe maar. Een meisje komt aan met gezegd styroform bakje, maar blijft wat knullig wachten. Ik moet het er zelf met mijn vork inharken. Toe maar dan. Plastic zakje eromheen en naar huis. De kou giert ons door de broekspijpen terwijl we een brede spoorbrug oversteken. Hè… dan was die brug toen in Hollviken toch mooier, met die zonsondergang…
Thuisgekomen schuif ik het eten in de koelkast en we maken ons klaar voor bed. ‘Wat gaan we morgen doen?’ informeert Michel. ‘Geen idee.’ Snel zoek ik op Tripadvisor nog wat uitjes. De Dasa-tentoonstelling lijkt me wel wat. Onder de noemer ‘de historie van werk en gereedschappen’ staan er een boel machines en werktuigen onder curatele in dit ruime congresgebouw. Bovendien is het maar tien minuutjes rijden.
Dat komt morgen, nu eerst naar bed. Nog even kijken we op van de fikse bouwlamp die op het perceel pal naast ons huis onze slaapkamer hel verlicht. Gelukkig zijn daar gordijnen voor…
zaterdag
We worden tegen half tien wakker en fabriceren ons ontbijt. We hebben niet echt vers eten, dus we doen het maar met een krentenbol met kaas van gisteren. Michel maakt natuurlijk wel cappuccino’s. Ik pak de laptop er nogmaals bij en speur hoe we naar de Dasa-expositie kunnen gaan. Michel stelt de navigatie in en we gaan op pad. Spannend is wel de aanwezigheid van tramsporen in de straten. De meeste wegen hier zijn dubbelbaans, waarvan de linkerbaan telkens van rails voorzien is. Je kunt er overheen rijden, maar daarmee kun je ook een tram op je hielen hebben. Een uitdaging voor Michel.
Hemelsbreed ligt de Dasa-expositie in Dortmund-Dorstfeld niet zo ver weg, maar door de verknoopte verkeersaders moeten we een klein beetje met een omweg rijden. Ik vergaap me onderweg aan het typisch Duitse straatbeeld. De verpauperde huizenblokken, de betonkolossen – nu eens met prachtig verfijnde ornamenten, dan gewoon bruusk grauw met kunststof kozijnen. Is het de grootte van de ramen? De afstand van de straat? Ik kom er maar niet op, maar ik zou dit geen moment aanzien voor een Nederlandse omgeving.
DASA Arbeitswelt Ausstellung
We rijden zuidwaarts en duiken dan linksaf een wijk in. Daar is het gelijk. ‘Is er een parkeerplaats?’ informeert Michel. ‘Zeg, ik ben geen orakel’ mompel ik maar weer eens (pas na dit weekend zal ik leren, dat dit verplichte know-how voor een navigatrice is, de rol die ik in Michels leven speel). Gelkkig is er gelijk rechts een parkeerplaats, nog gratis ook.
Het museum, dat volgens Tripadvisor gratis zou zijn, kost tegenwoordig twaalf euro. Met pin via mijn telefoon betalen lukt niet. Het pasje wil ook niet en ook Michels telefoon is het apparaatje vreemd. Dan trekken we maar cash geld uit de zak. Die Duitsers ook. Ik wed dat er achter ze ergens nog een fax stond.
Binnen worden we gesommeerd onze tas in een kluisje achter te laten. ‘Is 209 nog vrij’ wil Michel weten. Die is bezet. 131 ook, dus we gaan door in de categorie ‘huisnummers waar we eerder gewoond hebben’. 108 is wel vrij, maar te klein voor al onze spullen. 165 is vrij en groot genoeg, dus die pikken we gelijk in. Nog wat bar Geld verder en hij zit op slot.
Het museum begint gelijk geweldig, zoals ik verwacht had. Oude typemachines, de eerste computers voor in huis, laptops. We wandelen langs een vliegtuigsimulator (die constant bezet is, jammer), nog enkele nagebouwde commandocentra die straight outta Startrek lijken te komen. En hoewel alles echt is, is er overal een best wel goed simulatieprogramma aan gehangen. We staan in de ’toren’ van een luchthaven en kunnen op de enorme muurprojectie voor ons de vliegtuigen zien landen en opstijgen, terwijl we mogen kiezen onder welke weeromstandigheden dat gebeurt.
Eventjes verderop staat een gigantische witte laptop. Ervoor ligt een muis met trackbal waar je je hele hand op kwijt kunt. De laptop heeft een desktop met wat simulaties die je echt via snelkoppelingen kunt openen. In de zijkant huist – hoe tekenend – een floppydrive waar je met gemak een floppy van anderhalve meter in kun drukken.
Ertegenover: vijf intelligente spiegels, zoals ik ze ooit vijftien jaar terug bij Nedap zag. De ene toont je in digitale blokjes, de ander doet alsof hij alles online van je natrekt en vertelt je dan je lengte, je geslacht, en je geschatte leeftijd. Voor Michel en mij is hij veel te genereus en trekt er gerust tien tot vijftien jaar af.
We lopen door en komen langs een complete drukkerij-inrichting. Veel loden letters, drukpersen en echte installaties met drukinkt zijn er om zomaar tussendoor te wandelen. Ernaast maken we kennis met modernere media, zoals een greenscreen waarop we met de wereld kunnen delen dat we een maanlanding hebben gemaakt – de foto bewijst het!
We lopen zo vier, vijf hallen door, de één nog groter dan de ander. Van ergonomie tot hoogovens, vrachtwagens tot immersieve geluidsinstallaties. Overal is het lekker warm, dat had ik niet verwacht.
Na nog op de foto te zijn gegaan met een Enigma 1, en Michel even gespeeld heeft met een pick-and-place robot, bereiken we het einde van de tentoonstelling. Ik drink nog wat thee en kauw op mijn vijgenbrood, Michel hoeft niks. We stappen weer in de auto.
‘Eerst even langs dat park, voor vanavond’ merkt hij slim op. We moeten vanavond bij Park Wischlingen zijn, en daar in het donker aankomen is vast een hoop duister zoekwerk. Dus we tikken het adres in op de navigatie en rollen er door de grauwe straten heen. Het verbaast ons een beetje dat we voor een park eerst een heel eind door een soort industrieterreintje heen moeten rijden. Maar het loont – zodra we onder het tramviaduct door zijn wanen we ons in een groene oase en ligt het park recht voor ons. Dit moet in de zomer vast fantastisch zijn. De parkeerplaats is gauw gevonden, dit snappen we. Terug naar huis.
Na nog met wat spannende momenten over trambanen heengereden te zijn (geheel geoorloofd) komen we weer aan bij ons appartement. De auto parkeren we naast het huis, want naar de supermarkten kunnen we lopen. Het motregent wat, maar dat mag geen naam hebben. Michel houdt de regenpieken nauwlettend in de gaten. Bij de DM op het terrein koop ik twee verkoelende substanties – veel goedkoper dan in de Nederlandse drogisterij. We doen nog een rondje door de Aldi, al is het maar om de regen te ontwijken.
Babuschka’s Kitchen
Zo, dan zijn we thuis. Zelf eten koken met ingrediënten van de Aldi, die we dan weer over zouden houden, leek ons niet wat. Dus ik kies (als navigatrice) een Oekraïens eethuisje uit, bij name ‘Babuschka’s Kitchen’ en we rollen er met de auto weer heen. Lopen was net iets te ver dit keer, en de tram vogelen we maar niet uit. Het vinden van een parkeerplaats is niet zo makkelijk in dit hippere, maar duidelijk ook drukkere wijkje. We parkeren twee blokjes weg en lopen door de motregen terug. Michel heeft me hier echt nodig, want hij oriënteert zich echt overal straal de verkeerde kant op. We zijn zo’n goed stel…
Bij Babuschka’s Kitchen krijgen we gelukkig nog een tafeltje voor twee – als een ander stel de helft van hun tafel opgeeft. Geen probleem, in dezelfde straat zaten nog twee Oekraïense eethuisjes, ook nog niet vol. Maar, deze wordt het. Het is echt geweldig gezellig aangekleed, als een huiskamertje. We nemen allebei een frisse huisgemaakte limonade en bestellen de ’tasing dish’. Voor we het weten hebben we heerlijk bruiswater en een plateau vol geurig lekkers voor ons staan. Het is precies genoeg voor elk van ons. Het staat ook stijf van de knoflook, dus dat is vast leuk voor later vanavond.
Na het lekkere etentje lopen we weer naar onze auto en rollen terug naar huis. Meermaals heb ik er dit weekend aan gedacht hoe luxe dit is ten opzichte van mijn solotripjes. Overal waar we heen gaan pakken we gewoon de auto. Geen gedoe met OV, geen wachttijden in de kou of gepieker of je de laatste tram terug nog wel haalt. Ook wel: geen vermenging met de lokale bewoners. Maar toch. Ik geniet ervan.
VNV Nation en het Leipzig Philharmonie-Orkest
Terug in ons appartement kleden we ons beiden om. Lang ondergoed, handschoenen en een muts. Hoewel ik op Facebook heb gezien dat het concert in een enorme festivaltent plaatsvindt ga ik er van uit dat het winderig en steenkoud zal zijn. We willen niet anderhalf uur staan te vernikkelen, dus pakken we ons goed in. Ik doe een thermobeker warme thee in mijn tas. Ik heb niet echt op de tijd gelet.
We rollen de auto weer naar de parkeerplaats die we eerder vonden, en verbazen ons erover dat het nog steeds helemaal vol staat. Dat is voor de ijsbaan, die hier vooraan in het park gelegen is. Mudjevol is het. Heel de jeugd is hier met schaatsen naartoe getogen voor een zaterdagavondje uit. Wat bijzonder.
Het is inmiddels goed donker. We lopen achter een ander stel aan over de paden door het park. Het regent en het waait licht. We weten waar we naartoe moeten: op ongeveer een kilometer afstand staat de enorme festivaltent, overdekt met kermislichtjes. We moeten er wel helemaal ómheen. Ach, dat zei het spandoek bij de ingang van het park dus… we hadden beter aan de westzijde van het park kunnen parkeren. Nu te laat, we zijn er al bijna.
Ik zit toch een beetje op hete kolen, want zoals ik vooraf beschreef hebben we onze tickets nog niet. Om alles in goede banen te leiden heb ik mijn complete mailhistorie met de organisatrice op vier kantjes uitgeprint en meegenomen. Bereid om alles uit de kast te trekken stiefelen we op de twee suppoosten bij de ingang af. ‘Hallo, nee… geen ticket. Wij staan op de gastenlijst.’ Prompt worden naar de kassa verwezen, bij de ingang. We gaan ernaartoe.
Ik buig mijn hoofd zo goed mogelijk door het raampje. ‘Hallo, we staan op de gastenlijst… Heidi Ulrich en…’ ik loer op het blaadje dat het meisje aldaar er net bij heeft gepakt, en zie Michel en mij keurig bovenaan op de gastenlijst staan. Daaronder? Nog maar één of twee andere namen. Het meisje glimlacht direct en geeft ons de tickets aan. Yippieeee!
Helemaal verguld loop ik met mijn ‘Veranstaltersticket’ naar de ingang. We zwaaien ermee. Na een korte rugzak-check ‘Warmes und Ohrstöpsel’ mogen we zo door. We gaan de donkere tent in.
Tot onze verbazing is het gewoon lekker warm in de tent. Ik zie mensen in t-shirt. We zijn zwaar overdressed! Michel laat me zijn muts in de rugzak stoppen, en zelf begin ik ook maar warme kledij uit te trekken. Baret af, extra warme trui uit, jas los. Het is écht niet nodig hier. We schuifelen redelijk ver naar voren. De geur van glühwein bereikt mijn neus. Hmm. Maar nog voor ik een glaasje halen kan doet Michel zijn oordoppen al in. Ik volg hem. Prompt valt het filter uit mijn ene oordop. ‘Help!’ piep ik. Vliegensvlug schijnt Michel bij met zijn telefoon, en ik vind het kleine ronde filtertje op de vloer. Verdorie. Na twintig jaar gebruik beginnen deze dure oordoppen gebrekkig te worden. Oh, wat klaag ik – twintig jaar.
Het viel me namelijk al op dat iedereen wat naar voren schuifelt. Het orkest komt het podium op. Luid geklap. ‘Dat is snel’ merk ik op. ‘Ja’, somt Michel op. ’18:30 ging het open, 19:30 begin. Ik wilde ongeveer 19:00 vertrekken, dat is gelukt. Dus het begint nu.’ Verbouwereerd ben ik van zijn vermogen tot ongeforceerd plannen. We zijn echt precies op tijd. ‘We zijn een goed stel’ knipoog ik.
Dan komt frontzanger Ronan het podium op. De hele zaal joelt, juicht en gilt. Nadat hij een paar diepe buigingen naar zijn orkest en de zaal heeft gemaakt opent hij met zijn prachtige, tot klassieke muziek verwerkte nummers. Van veel nummers is het pas na de meeslepende intro te herkennen, wat het popnummer erachter was. Ik herken er steeds meer. Het orkest speelt prachtig, Ronans stem is ferm. Hij betuigt zijn medeleven aan de gevallenen bij Maagdenburg, de vorige avond. Het orkest komt uit Leipzig, dus ik stel me voor dat er best wat muzikanten daar bekenden hebben wonen. Dat moet moeilijk zijn.
De muziek is zo overweldigend, zo mooi en goed uitgewerkt, de tranen rollen me over de wangen. Wat ik ken, zing ik zacht mee. Het helpt voor de omstanders dat dat zo laag is, dat niemand me kan horen. Dat wil ik ook niet. Ik wil gewoon optimaal meegenieten.
Er volgt een pauze, waarin Michel en ik even naar de bar lopen. Wonderwel staan we bijna gelijk vooraan. Een alcoholvrij bier voor hem, een glühwein voor mij. Het bekertje is zo heet dat ik er mijn handdoekje omheen wikkel. Zo gaat het goed.
Als we beiden onze beker leeghebben besluit ik die snel tussen twee nummers terug te brengen naar de bar, voor het statiegeld. Moet toch kunnen… maar oh jee. Ik sta net aan de toog of Ronan kondigt het memorabele nummer ‘Illusion’ aan. De hele zaal begint oorverdovend te joelen en te klappen. Ik kan me maar net verstaanbaar maken. Snel krijg ik vier euro in mijn vingers gedrukt en haast ik me terug naar Michel. Hij heeft al door hoe bijzonder dit is (of eigenlijk: er is geen show waarin VNV dit níet kan spelen).
Klassiek uitgevoerd is dit toch echt de tranentrekker ten top. De tekst, de melodie, hoe vaak ik dit nummer op sombere momenten al geluisterd heb. Tranen biggelen weer over mijn wangen terwijl ik samen met de zaal alles zachtjes meezing. Tip: zoek hem op en vergeet dit nummer nooit meer.
Ik vind het zo mooi om hier te staan. Dit concert – al heb ik pijn in mijn voeten van het staan – mag nooit stoppen. Nog een nummer, of twee. Maar het einde komt. Als toegift speelt het orkest nog een nummer uit eigen repertoire, en komt Ronan nog een keer terug voor ‘Have yourself a merry little Christmas’. Daarna gaan de lichten aan.
We lopen met de stroom mee naar buiten, pakken ons lekker in – want het regent inmiddels een beetje. Een korte wandeling door het park en we zitten weer in de auto. Heerlijk naar de bnb, ons bed in. Wat een mooie avond.
zondag
Net als gisteren beieren de klokken vandaag om acht uur ’s ochtends. We hebben nogal wat kerken in de naburigheid, dus het geluid is niet te missen. Ik draai me nog eens een keertje om, voor zover dat met al mijn rugpijntjes gaat, en dommel verder.
Om half negen werken we onszelf dan het bed uit. Met nog wat ontbijten en inpakken voor de boeg mag dat wel. We eten vandaag broodjes van de Aldi, die Michel zowaar in de magnetron heeft opgewarmd. Voor Michels standaarden moet dit welhaast vreemd zijn, maar hij geeft geen kik. Natuurlijk drinken we er wel lekkere cappuccino’s bij.
Dan stoppen we de tassen vol met onze spullen, ik haal de bedden af, en doorloop nog een paar keer goed het hele huis. Neem mijn bakje leftovers van het restaurant mee uit de koelkast. Niks vergeten? Dan kunnen we gaan.
Op de valreep, stipt om tien uur, gaat de bel nog eens. Het is huiseigenaar Wido. Het gesprek begint gelijk in het Engels. Okay! We laten even weten dat we het prima hebben gehad en verlaten gelijk het pand. Wido’s zoon is ook mee, hem geven we de sleutels. Zo, tassen in de auto, en gaan.
Het hele stuk terug naar huis is eigenlijk – afgezien van de striemende regen – zo gepiept. Michel rijdt, ik probeer vast het meeste van mijn administratie op mijn telefoon weg te werken, en zo naderen we Epe en Gronau. ‘Ik ga nog even tanken’ zegt Michel slim. Dus verlaten we bij onze vaste afrit de B31 en gooien we de tank vol met Duitse benzine. Door naar Enschede.
Daar droppen we mijn tassen af, begroeten we Mokje – die, verbazend genoeg, niet heel blij is om ons te zien? Was oppasbuurvrouw Ellen echt zó veel leuker? We doen het er maar mee.
Michel is op een idee gekomen, dus rollen we nog even langs de Sligro. Gelijk even inkopen voor ons kerstdiner. Daarna dropt Michel mij weer thuis en kan ik uitpakken. Mokje is blij met de terugkeer van reuring in huis. ’s Avonds eet ik mijn leftovers op. We hebben een mooi weekend gehad!
Eenmaal terug in die Heimat zoek ik nog eens op wat dit ‘Winterlights’ festival nou eigenlijk hoort in te houden. Want een leeg park en een eenzame festivaltent, ik geloof het niet.
Dan stuit ik op een weldaad aan krantenberichten. De Dortmundse lokale media hebben in aanloop tot het festivalletje bol gestaan van de berichten. Een stukje historie.
Kerstmarkten zijn in Duitssprekende landen niet weg te denken. Helaas zijn ze ook een magneet voor aanslagen, ik wil het wel genoemd hebben, maar dat verder terzijde. De mooiste Weihnachtsmärkte zijn die, die het meest fantastisch verlicht zijn. Jarenlang heeft Dortmund in het Fredenbaumpark een Lichterweihnachtsmarkt gehad. Echter, dit jaar ging het in de communicatie mis met de uitbater van de horeca in het park. Terwijl bands als VNV Nation et cetera al geboekt waren, speelden alle organiserende partijen elkaar de zwarte piet toe. De één zou nooit meer wat teruggehoord hebben, maar wel een monopolie hebben op drankverkoop in het park; de ander kreeg op de alternatieve locatie de vergunningen niet rond.
Het zij zo, al ging dat totaal langs mij heen, dat begin november er een schrijven uit is gegaan dat heel het Winterlights-festival niet georganiseerd zou worden. Of toch wel: de reeds geboekte bands zouden gewoon komen optreden. Maar verder niks, geen kraampje of lichtje of wat.
Fiets in deze tijdlijn even mijn communicatie met mevrouw Katha R., die een shitstorm aan geregel aan haar hoofd zal hebben gehad, en dan ook nog eens geregeld mailtjes van mij ontving. Wat een ellende, en ik wist van niets. Misschien was ik met mijn kleine postprobleempjes zelfs wel één van de gemakkelijkste problemen, die zij moest tackelen. Wie weet.
Terwijl Winterlights op de nieuwe locatie in het Revierpark Wischlingen dus doorgang kon vinden, waren de vergunningen voor allerlei dingen – licht, lichtshows, kraampjes, whatnot – nog niet rond. Dat ging ook niet meer lukken, dus de organisatie gooide wat dat betreft de handdoek in de ring. Een groot mediacircus in Dortmund werd opgetuigd opdat gedupeerden hun entreegeld terugkregen en iedereen wist dat er daar geen show was. Ondertussen was er namelijk wel een (oude) nieuwe organisator opgestaan in het Fredenbaumpark, en had blijmoedig het oude concept uit het stof getrokken en op die plek een prachtige middeleeuwse lichtjesmarkt georganiseerd. Wat heet, een klein kasteeltje verderop in Dortmund zag de kans van hun leven en organiseerde ook maar een middeleeuwse markt.
Oh, wat ben ik blij, dat ondanks deze shitstorm, we toch nog zonder ongemak of wat dit concert konden zien. Ik ga mevrouw Katha maar even een bedankmailtje sturen…
Nerd Nostalgia
Het is de vroege ochtend van 29 december, ik loop door de straten van de Hamburgse wijk Sternschanze. Het is donker, maar boven me in een boom zingt een roodborstje een levendig lied. Het resoneert met de ongebreidelde vrolijkheid die me net overviel, tien minuutjes geleden in de voortdenderende U-Bahn. Het universum regelt alles op het juiste moment, en waarom, dat zie je nog wel.
We gaan terug naar de winter van 2015. Het is het jaar dat ik halsoverkop in vervoering raakte van een Woldemar; een vriend, een nerd als ik. Ik was begeisterd. Ik verbrak mijn relatie en maakte hem duidelijk dat ik hem graag vaker wilde zien. Dat wilde hij niet; ik liep een blauwtje. Ik trok me terug in mijn huis, dat opeens leeg en eenzaam was. Ik groef me op de bank in tussen twee kussens en vrat mezelf op over het waarom – niet van zijn nee, maar van deze misstap van het universum. Het was zo helder geweest, waarom ging dit plan niet door? Voor mij als sterveling leek het de ideale toekomst. Tot mijn verwarring (en de zijne) blijven we elkaar ook maar tegenkomen, meer dan ooit tevoren.
Als ik al enige rationele zin had dat dit geen toekomst kende, dan werd dat week na week weggepoetst door weer zo’n toevalligheid. Zijn naaste vrienden werden er onderhand compleet gek van dus ik hield me maar op de vlakte, wat mijn gevoel me ook zei. Ik was al een single kattenvrouwtje, ik wilde niet ook nog eens voor gek versleten worden.
Die winter bezoek ik het Chaos Communication Congress in Leipzig. Na alle LAN-parties die langzaam overvloeiden in hacker-evenementen zal dit zo mogelijk het grootste bezoekersaantal hebben tot nu toe. Ik ben een stipje in een zee van veertienduizend nerds en hackers – met geen intentie dat ook maar één van de mannen daarvan mijn gebroken hart hoeft te lijmen.
Na een middag wandelen strijk ik neer in de assemblies – een hal vol tafels, behangen met lichtjes, led boards en vlaggen, in gedeeld per land. In de Nederlandse enclave vind ik zowaar hackers die ik ken van mijn LAN-verleden, Tweakers, en natuurlijk mijn hackerspace TkkrLab. Even rust, even de laptop openklappen en wegsoezen in de warmte. Ik snaai wat zoets en kijk wie er om ons heen zitten.
Dan valt mijn oog op een man twee tafels verderop: dat kan niet anders dan Woldemar zijn. Ik tuur nog een tijdje en volg zijn bewegingen. Het is hem… niet. Dat zou ik ook gek vinden, want Woldemar is helemaal niet het type om naar een evenement met zoveel bezoekers te gaan. Dan zouden er vrienden om hem heen zitten die ik ook zou kennen. Bovendien, hij zit in de Duitse enclave, en volgens mij kan hij geen Duits.
Een uurtje later ga ik weer aan de tafels zitten. De lookalike zit nu schuin achter me, en zowaar: we raken in gesprek. Ik kom er vanaf met een zinnetje als ‘je lijkt verrekte veel op een vriend van me’ waarop hij iets vraagt als waarom die vriend dan niet hier is. ‘Omdat we elkaar niet meer zien’. ‘Misschien is het dan wel goed dat ik hier ben’ zegt hij raadselachtig. Het is de start van een onwerkelijk kameraadschap, hier op de CCC. Hij gaat bij de naam Silvester. Hij nodigt me uit tot een rondje door de tentoonstellingshallen, waar we spelen met buizenpost en ons vergapen aan vernuftig gehackte installaties. Er is geen dag, er is geen nacht. We slenteren voorbij een Whiskyleaks en drinken een glaasje mee. Ik vraag hem mee naar Hacker Jeopardy en we hebben een prima tijd. Hij vertelt over thuis, zijn vrouw, zijn kleine kind, een grootse huisverbouwing. Ik vertel wat over mijn leven. Ik maak een selfie en vraag aan een vriendin thuis te raden met wie ik hier ben. Ze is stomverbaasd, dus leg ik haar gauw uit wat er werkelijk aan de hand is.
Deze ontmoeting wordt geen romance – ik zeg het maar gewoon, want in films gaat het maar al te vaak zo. Dit is gewoon een kameraadschap, een stukje gezelligheid, dat mij precies mijn eenzaamheid ontneemt. Dankbaar wandel ik door de dagen, sluit de CCC af en ga thuis weer verder met mijn leven. We houden sporadisch contact. Zijn kleintje is precies een dag na mij jarig, dus denk ik er de eerste jaren nog aan om hem even te feliciteren. Zo kabbelen de jaren voorbij.
Voorwaarts naar 2024. Een milde winter waarin ik afreis naar Hamburg, waar nu de CCC weer plaatsvindt. Ik ben nu op eigen houtje, zonder verwantschap aan enige hackerspace. Af en toe sluit ik me aan bij een groepje Duitsers die collega’s van elkaar zijn, en die ik ken via een vroegere reisgenoot. Het is leuk, ik vermaak me wel. Na een lange avond met dit groepje Tschunks drinken zwaai ik af en begeef me door de kou naar de nachtbus. Vier, vijf minuten sta ik in de winderige bushalte te wachten. Mijn verstand zegt blijven, mijn avontuurlijke zin zegt teruggaan naar het station en daar de U-Bahn naar Sternschanze pakken. Vanaf daar kan ik naar huis lopen – iets verder dan normaal, en wel om vier uur ’s nachts – maar volgens mijn nichtje is het helemaal veilig. Dus het avontuur wint het, het voetgangerslicht springt op groen en ik spurt de straat over naar de U-Bahn.
Met drie treden ren ik de trap op en kom net boven als het boemeltje binnensuist. De geur van staal en vet trekt in mijn neusgaten. De deuren klappen open en met een grote stroom nerds stap ik de helverlichte wagon binnen. Niemand aankijken, ik ben gewoon een vrouw die op dit uur naar huis wil. Op het bankje tegenover me ploft een man. Lange, donkere haren, bril, sik. Zijn verveeld kijkende ogen schitteren op als hij mij aankijkt. ‘Heidi!’ ‘Silvester!’
Even lijkt dit moment identiek aan dat uit Grease, als Danny en Sandy elkaar na de instuif vrij prompt in de ogen kijken. Maar ik zei je al – geen romance – dus bij dat moment blijft het. Uit opperste verbazing beginnen we allemaal dingen naar elkaar te roepen. Dat we hier zijn, waarom we hier zijn, en hoe toevallig het is dat we nét allebei in deze nachtelijke metro zitten! Ik moet er eigenlijk gelijk alweer uit, Sternschanze nadert rap. Ik druk hem mijn visitekaartje en stickers in de hand en beloof hem dat we elkaar morgen weer vinden.
Zo loop ik blij door de donkere straten van een wijk die ik absoluut niet ken. Niemand kan me wat maken. Het is ook een veilig wijkje van goede klasse, dat helpt. Thuis rol ik in bed en vind Silvester’s naam terug in mijn telefoon. ‘Leuk weerzien, tot morgen!’ en die app wordt met een duim beantwoord.
De volgende dag zie ik hem inderdaad weer: het kan niet heel moeilijk zijn. Precies als zoveel jaren geleden zit hij weer gemoedelijk in de Duitse enclave, twee tafels weg van mijn Nederlandse kliek. We zien elkaar, hij zwaait. Ik ga een paar talks kijken, thuis eten, en vraag hem bij terugkeer of hij weer zin heeft om Hacker Jeopardy met me te kijken. Natuurlijk! Hij brengt een vriend mee en gedrieën nemen we de weg naar de bovenste ring van Saal 1, om daar zowel een heuse pyroshow als de spelshow te kijken. Silvester heeft een fles whisky meegezeuld en zo zitten we, beneveld en wel, te genieten van een échte CCC-avond.
Toch is er wat. Ik merk aan Silvester dat hij ditmaal degene is, die zich eenzaam voelt. Zijn gezinsleven is goed, daar niet van; hij is gelukkig getrouwd, woont mooi en heeft inmiddels al twee kinderen. Maar in zijn vriendengroep is niet iedereen er meer, en dan bedoel ik echt niet. Een goede vriend en voorbeeld voor hem is enkele jaren geleden heengegaan. Dit, de eerste CCC zonder die vriend, maar zonder ook een paar andere vrienden die het voor Silvester een vertrouwd evenement maakten, zijn er dit jaar niet. Hij zit wel in de assemblies, zegt hij, maar het is niet hetzelfde. Zonder woorden begrijp ik dat het voor hem echt een stukje vreugde en nostalgie moet zijn geweest dat hij opeens mij in de metro trof.
De dagen erna zorg ik dat ik wat vaker in de assemblies aanwezig ben. Ik wandel met hem mee, en hij met mij. Als het einde van het event nadert zeg ik hem toe dat ik er volgende keer weer zal zijn, en daarop weer. Hij bedankt. Hij wil graag zijn kinderen meenemen, maar nog niet volgend jaar. We zeggen elkaar gedag en gaan ons weegs. Daags na het evenement app ik hem nog: was het okay? Het was okay.
We gaan weer door met onze levens. Het universum geeft, het universum neemt. Alles op de juiste tijd.
donderdag
Vertrek!
Bus naar Hengelo, IC naar Berlijn. Urenlang kachelen, vertraging (maar niet erg, onze overstap is op een S-bahn die elke 10 minuten rijdt). Onderweg neusspray maken van water en een zakje zout. Foedraaltje voor mijn rugtas. Hoge gebouwen in Berlijn.
Hotel Indigo
Jenny en ik arriveren. Onze boeking is incompleet! Gelukkig is Elliot onderweg. Hij belt Majenta, die er ook net aankomt. Een Servische engineer voegt zich ook bij ons. Majenta fixt de boeking en we krijgen onze sleutels. Ik ga lekker even naar boven…
Solderen bij Motion.Lab!
Jenny belt. Ik heb eigenlijk nog geen poot uitgestoken. Of ik meekom naar Motion.Lab?
Snel gris ik een handtas vol spullen bij elkaar. Buiten staat er een taxibusje klaar, luxe! We zoeven naar de space.
Daar aangekomen worden we naar een kantoortje gedirigeerd dat dit weekend ons hoofdkwartier zal zijn. Dozen met spullen voor de Schwagbag liggen klaar.
Of Jenny en ik in een ander hok badges willen solderen? Oké. De badges, 300 in totaal,moeten op 2 punten gesoldeerd worden. Jenny doet de eerste, ik pak ze over en maak af. Op een gegeven moment hebben we de slag te pakken.
Tegen 18u gaan we even polsen in het hoofdkwartier. Chaos. De vier teamleden daar vullen tasjes met stickers en goodies.
We maken onze stapel nog even af en komen op 97 badges. Gut, ik wist niet dat ik nog zo netjes kon solderen (thanks pap!).
Nu ben ik op. We melden ons bij het hoofdkwartier. Jenny moet werken. Ik wil wat tijd alleen. Kost echt moeite om dat duidelijk te maken, want Jenny spreekt geen Duits en is opmerkelijk bang ergens solo te gaan eten. Toch zeg ik dat het wel goedkomt en ga naar mijn kamer.
Eten bij Spreewirtschaft
Binnendoor kun je naar een bijzonder verlaten hip restaurant (wat ook een buitendeur naar het plein heeft voor daggasten). Ik eet een zalmfilet met aardappelpuree en een goed glas wijn.
Lekker rustig in een hoekje van het restaurant, dat dubbelt als ontbijtzaal. Het personeel is de tafels al aan het herschikken.
Ik tik dit berichtje en ga zo weer naar mijn kamer, naar bed…
Duties before bed
Voordat ik naar bed kan moeten er nog wat administratieve dingen gebeuren. Ik heb meer petten op. Ik check nog even een advertentie voor de Wendezoele en regel wat andere zaken. Voor een Hackaday-artikel ben ik echt te moe.
Ik wil gaan slapen, maar merk dat de badkamerventilator nog zoemt. Die gaat vast uit als je daar de lamp uit doet. Niet dus. Ik probeer alle schakelaars en zet zelfs even het raam open (resultaat: nog meer ruis). Ik wil naar de receptie om het te laten fixen, maar net als ik in de kleren ben, gaat-ie uit. Okay.
Ik kleed me weer om, stap in bed én hij gaat weer aan. Pech. Slapen dan maar. Online lees ik alleen maar dat reizigers zielsgelukkig worden van zulke white noise. Brrr! Gelukkig val ik rap in slaap.
vrijdag
Ontbijt
Tegen zevenen sta ik op, douche wat, m’n tas in en ga ontbijten. Hmm, bichermuesli en croissants. De koffie is niet al te sterk hier. De Servische Voja zit achter me, ik zeg hem kort gedag. Een dik kwartier geniet ik van de rust.
Dan komt Elliot erbij. Hij kan niet kiezen, dus nodigt hij Voja bij ons uit aan tafel, waarna ook Jenny binnenloopt en aanschuift. Opeens is het druk aan tafel. Ik ga terug naar mijn kamer.
Als ik weer beneden kom staat Gio met Voja in de lobby. Ik plak Pathwise stickers op de paal – dat mag. Ik kan mee met de Uber die Gio besteld heeft. Mijn eerste Uberritje ooit! Vroem, naar Motion.Lab!
Solderen…
Eerst met Jenny en Voja samen (die zijn echt snél!) maar later gaat Jenny badges flashen (firmware erop zetten, niet haar trui optillen naar elke badge!) en Voja krijgt een nieuw probleem: een andere PCB heeft een componentje er verkeerdom op zitten. Of Voja dat makkelijk kan fixen, 300 keer, voor morgen. Dus weldra zit ik in m’n uppie de badges van beide soldeerlijntjes te voorzien. Ik leer snel. Tegen lunchtijd ga ik maar eens even frisse lucht scheppen…
Lunch bij de LPG Biomarkt
Er zit een Biowinkeltje op de hoek (basically in the middle of nowhere) en het loopt storm. Het is ook niet heel duur.
Terug op honk
Nog maar eens aan de soldeertafel. In het kantoorhok is het nog immer chaos. Er wordt van alles in de Schwagbags gedonderd.
Als ik klaar ben met de 300 badges (serieus echt leuk!) leg ik ze voorzichtig in een doos. Later zal Voja ze naar het kantoorhok brengen opdat ze geflasht worden. Dat doe ik niet want ik draai Windows, en de flashtool werkt het best op Linux.
’s Middags arriveert buurjongen Renze. Jenny staat erop dat we elkaar weer de hand schudden en vredesonderhandelingen aangaan nadat Renze mij drie jaar geleden uit de hackerspace heeft gekickt omdat hij geldzorgen had. Hij biedt excuses aan daarvoor en dat is genoeg. Zo, dank Jenny. We kletsen er gelijk op los, want 3 jaar aan gemiste projectjes en ontwikkelingen in de hackerspace moet je natuurlijk bijpraten.
Om 18 uur begint er een feestje in een nabije bar aan het water. Ik wil niet, ik ben mensenmoe. Dus zeg ik gedag en wandel ik richting hotel.
Indiaas eten
Dit restaurantje zag ik gisteren al, toen ik met Jenny terugliep. Ik ga er eten. Krijg een enorme Mango lassi die goed smaakt. Bestel een visschotel.
Dan opeens komt er een zwerver binnen. Ik zit precies in line of fire, hij zwalkt naar mijn tafeltje (ik zet de lassi vast weg) en hij begint tegen me te nuilen. Ik wuif hem weg. Hij zijgt neer op een stoel bij de keuken, waar de serveerster hem streng toespreekt. Een potige kok komt uit de keuken en bonjourt hem er zonder omhaal uit. De serveerster biedt me excuses aan.
Ik eet mijn maaltje op terwijl ik een boek lees. Heerlijk eten. De espresso achteraf is van het huis, om de nare ervaring met de zwerver. Ik zeg dat ze goed gehandeld heeft en zeg hoe lekker de mango lassi smaakte. Of ik dan de chai tea proeven wil?
Voor ik het weet staat er een klein shotglaasje hete melkthee met kurkuma voor mijn neus. Met smaak drink ik het op en beloof met Michel terug te komen.
Alweer vrienden gemaakt.
Alto-winkeltje
Vreemde winkeltjes heb je hier genoeg. Mijn aandacht wordt getrokken door een etalage met alternatieve spullen. Tegen beter weten in ga ik naar binnen. Een eenzaam gothic vrouwtje zit, zoals het hoort, op een krukje achter de balie.
Ik schuim de rekken af maar vind niks van mijn gading. Ringen wel, maar de mooiste die ik vind – met een space invaders puppeke – past me niet.
Ik zie in de etalage nog een coole ring liggen, maar die past ook niet. Dan blijkt de shop nog een tweede ruimte te hebben. Blij vind ik daar een fair geprijsd tasje voor mijn lunch. Score!
Blij vervolg ik mijn weg naar huis.
Terug in hotel
Ik klap mijn laptop open en ga nog wat werken aan zaken die af moeten. Bijpraten met Michel.
Zal ik nog naar de rooftop bar gaan? Vast niet leuk, zo in de koude dagen. Binnen zitten kan op mijn kamer ook wel. Boek mee dan? Nee, ik ga gewoon niet.
zaterdag
Opstaan
Wekker gezet: gaat hij niet af in het weekend! Gelukkig word ik stipt half acht wakker.
Ik tref Elliot al bij het ontbijt. Twee audio/video guys zijn er ook. Na het ontbijt bestellen ze een Uber. Ik rijd mee.
Vandaag showtime
Ik word gevraagd de tshirt-uitgifte te bemannen. Eerst nog even een enorme TV werkend krijgen met het Hackaday logo. Gefixt.
Balie bemannen is net als 20 jaar geleden, Netgamez enzo. Ik ben zielsgelukkig! Tegen twaalven is het rustig. Tshirts ook bijna op.
Ik mag geen maten gokken, ook al vragen mensen wat ik denk. Zo ver gaat het in de US. Never offend a customer! Ik gok liever iemands accent. Ook wat Nederlanders, wat leuk! Ik spreek zelfs een Tsjech aan in zijn moedertaal. Zo blij.
Na het werk kom ik aan de praat met de Nederlandse Ivo. Hij werkt als ingenieur voor de overheid. Klinkt heel wat, maar eigenlijk doet hij precies wat ik ook deed in een vorige baan. Dus we praten druk over Pathwise en zo meer.
Lunchtijd rolt in. Ik ga eens even op pad naar de DM Drogisterij.
DM-Drogisterij
Ik heb echt wel een bruisend arm wijkje van Berlijn gezien zeg! Maar, gehaald wat ik wilde.
Weer zo’n hipster- / kink-winkeltje. Ik koop een leuk stel oorbellen. Snel door.
Terug op het fort
Terug op het fort! De talks zijn in volle gang. Ik maak me comfortabel op een bankje op de vide. Praat nogmaals met Ivo. Schrijf een Hackaday artikel. Kom Andrej tegen en we praten over werk, recruitment, neurodiversiteit en whatnot. Ik krijg twee etensbonnetjes en haal van de ene een lekkere bak eten bij de Noordafrikaanse stand. Arm koppel staat de hele dag al buiten. Grappig is het wel. Je krijgt gewoon een papieren kom bonen met lapjes pannenkoek waar ze zich in Kenya krom om zouden lachen. Hipsterfood. Na dat gesprek met Andrej zijn de foodstands allang dicht. Ik mag nog een bak Indiaas halen, maar dat gaat dus niet. Gelukkig komt het Afrikaanse koppel net binnen om hun spullen af te wassen. De vrouw wijst me dat ze niet houdt van eten weggooien en dat ze net vijf schalen leftovers heeft neergezet. De laatste staat er nog! Snel steel ik ergens een vork en smikkel het lustig op. Er komt een badge contest. Er is wijn. Ik zet me met voer en wijn op de tribune en maak kennis met de Kroatische Vladimir, die een heel scala aan badges meedraagt. Hij heeft zelfs een klein vierkant speeltje met een hi-res kleurenscherm waarop je een hoogtekaart ziet met twee balletjes. Beide balletjes moeten bij elkaar komen als je het doosje kantelt. Best uitdagend maar ook niet onmogelijk. Dit was zijn Phd-project, zegt hij trots. Nou! Na wijn en maaltijd meng ik me nog wat in het feestje. Iedereen klept en drinkt. Elliot vraagt of ik het nog steeds naar mijn zin heb. Zeker! Jenny hangt op de bank achter hem. Ik heb net met Ivo al besproken hoe hij naar huis gaat (in andere richting, waarschijnlijk). Hij neemt een fiets, aardig idee. Maar voor mij (of: ons, Jenny wil wel mee) is een Uber maar 9 euro. Wel declareren! Zegt Elliot nog. We staan nog niet buiten of de Uber is er al. Luxe! We zoeven naar huis. Geen gedoe met betalen, hoppa. Jenny zegt nog maar een keer dat ze zo blij is dat ik nu echt part of the family ben. Lekker m’n bed in!
zondag
Ontbijt
Jenny en ik pakken ontbijt. Elliot komt erbij. Ik ontdek iemand met champagne in een flute. Ik wil ook. Ik heb ook nog een peer. Dus champagne + peer = geen goed idee.
Ik blijf even op mijn kamer en mis Jenny en Elliot die naar de venue lopen. Ik loop zelf wel, ook goed.
Ik wandel langs de kade van de Spree. East Side Gallery. Lees de bordjes. Geniet van de zon.
Lunchpauze
Heb diverse sprekers aangemoedigd hun verhaal in de tips line te gooien. Iedereen vindt zichzelf niet goed genoeg.
Opruimen
Lunchpauze eindigt, ik loop naar binnen en tref iedereen opruimend aan. Dus ik steek ook maar mn poten uit, schuif overgebleven eten op één plek, wat broodjes en muffins voor de treinreis morgen in mijn tas.
Dan rol ik nog een paar tafels naar de opslag, vouw wat karton in de container, haal de USB-stick weer uit de TV en leg hem in het hoofdkwartier.
Zo. Elliot praat met Majenta. Hij prijst me om hoe hulpvaardig ik ben geweest. Cool. Is dit Amerikaanse vriendelijkheid of zijn ze echt dankbaar? Toegegeven, elke taak die ze me gaven heb ik direct uitgevoerd en bij overdracht gerapporteerd. Maar echt veel heb ik dit weekend niet gedaan. Misschien hadden ze dat ook niet verwacht.
Buiten hoor ik van Elliot dat we vrij zijn om te gaan. Okay! Jenny is al verdwenen en dat is ook niet erg. Even mijn spullen in het hotel leggen en dan maar sightseeing Berlijn!
Sightseeing Berlijn
Ik wil via de Brandenburger Tor naar het Jodenmonument, maar halte Unter den Linden vind ik ook goed klinken.
Een mooi brede promenade, de Champs Elysées van Berlijn (vast met een iets minder smetteloze historie). Terwijl de zon heel dramatisch ondergaat loop ik Berlijns befaamde poort tegemoet. So far so good.
Ik schiet de verplichte selfies en sla linksaf richting Jodenmonument. Er staan wat lullige dranghekken omheen en er lopen wat schoolklassen rond.
Ik loop erin. Dit moet volgens Michel heel indrukwekkend zijn. Dat gevoel blijft uit. Scholieren lopen elkaar op te schrikken. Door elke gang zie je appartementen. Heel alledaags. Het vervreemdt niet. De joelende scholieren dragen daar ook aan bij. Het enige dat me opvalt is er meer mensen in lopen dan je van buiten ziet.
Ik loop door een gebied met kolossale marmeren gebouwen. Het lijkt Brussel wel. Er zijn straten afgezet, er staat politie klaar. Waarvoor? Ik weet het niet. Ik loop er, net als andere Nederlanders, doorheen.
Bij Brandenburger Tor stap ik weer op de U-Bahn. Bij Alexanderplatz ga ik over op de S-Bahn.
Jannowitzbrücke
Doe eens gek, ik kan hier uitstappen en dan met een bahn over de Spree met een omwegje naar Ostbahnhof. Althans, dat vindt de routekaart in de wagon…
Ik wil met wat wisselende S-bahnen terug naar huis. Weet even de weg niet op een stationnetje, word ik door een schattige hipsterjongen met fixie-bike aangesproken.
Hij gaat recht voor zn doel: al na 3 zinnen vraagt hij of ik al gegeten heb en zo nee, of we dan samen kunnen gaan eten vanavond.
Ik zeg, nee, dat gaan we maar níet doen! Daarna detour afgebroken en volgende S-bahn direct naar stop bij hotel genomen.
Vuige Berliners hier! Je hebt zo een dinner date aan je kont!
Eten!
Ik ga weer naar het hotelrestaurant. Echte Currywurst heb ik nog niet gehad, en zoveel staat er niet op de kaart, dus dat wordt het! Erbij een lekker zwartbier.
Bij het betalen lever ik braaf mijn 15% kortingsbon in. Daarna geef ik nog wel 1,5 euro fooi. Tiswat!
maandag
Ontbijt
En een quick ride naar de 7e verdieping, van waar het uitzicht mooier is.
Shoppen
Even naar de shoppingmall die pal achter het hotel ligt. Wat een winderig plein moet ik oversteken, het lijkt De Brouwerij wel.
Ik haal wat spullen bij de DM en piep en de Woolworths binnen. ‘Woolies’. Gelijk overvalt me het gevoel dat dit gewoon een Chinese ramsjwinkel is. Wat erg! Ik had zo’n hoge pet op van Woolworths.
Nouja, ik vind nog wel wat nuttige dingetjes. Jenny appt, ze zit te schrijven in de lobby. Waar ik blijf?
Uitchecken
We checken uit. Nog steeds is niet alles goed met de reservering. Mijne is inmiddels fully paid, Jenny moet haar ontbijtjes nog betalen. Dat wordt wel verrekend, maar iemand bij onze werkgever heeft zitten slapen.
Het duurt allemaal even en dat gaat van onze tijd af voor het lopen naar de trein. Ik maak me inmiddels zorgen. We bereiken station Ostbahnhof wel op tijd, maar Jenny wil nog eten voor onderweg halen. Ze is allergisch voor nogal wat, dus de kraampjes richting spoor hebben allemaal niets voor haar. Gefrustreerd schiet ze de supermarkt in. Ik zie geen reden om haar daarheen te volgen, dus ik been door naar het perron. Ik heb gisteren bij het opruimen al vier broodjes en muffins in mijn tas gepropt.
Jenny haalt de trein nog prima maar is wel verontwaardigd dat ik niet meeging de supermarkt in. Ze is nou eenmaal niet zo graag alleen – ik wel. In de S-Bahn ligt een zwerver over drie bankjes heen te slapen en dat merk je. Het stinkt. Jenny heeft een naar hoestje opgelopen en is net voor deze trip op haar schouder gevallen, dus ze hoest nogal uitzinnig hardom haar ribben te ontzien. Het is me wat hier in de tram…
Op Spandau splitsen we op. Ik wil mijn geboekte Preply courses nog wat voorbereiden. Onze reserveringen zijn in verschillende coupés.
Dan begint de lange zit naar Hengelo…
Naar Hengelo
Ik zit tegenover een breiende dame die telkens in slaap valt en een jonge meid met een roze laptop. Prima stil gezelschap dat op je spullen let als je even naar de wc gaat.
Aan de overkant van het pad zitten twee tieners met hun laptops te werken. Tegenover hen: een echtpaar. De man slaapt telkens en snurkt daarbij heel hard. Eerst zegt de vrouw niks, maar mettertijd vindt ze het wel storend worden en port ze haar man. De rest van de coupé heeft allang oordopjes in en muziek aan…