Lunch op de grens

⟡ namen in dit verhaal zijn gefingeerd ⟡

Het is 2015, en ik bevind me in de Bergell – een uitloper van Zwitserland in de Italiaanse bergen, ten noorden van Milaan. Ik was hier al eens eerder, met WJB. Nu ben ik er met JC, althans; we reizen er allebei op eigen houtje heen, want we zijn net uit elkaar. Maar onze vakantie was al geboekt, dus treffen we elkaar op de voor mij bekende ‘watervalcamping’ waar JC met zijn kinderen aan een bergsportkamp zal deelnemen. Ik hou wel van het wandelen, maar niet van de klettersteigs, dus ik vul mijn week op eigen gelegenheid in.

Het soloreizen per trein heeft me avontuurlijk gemaakt. Nu ik hier terug ben, wil ik eigenlijk alles dat ik met WJB bekeek, nog eens met mijn hernieuwde blik bekijken. Zelf op avontuur, waar ik eerder onderdeel van een reizend stel was. Daarom pak ik op een ochtend de streekbus vanaf de camping westwaarts, via de stad Chiavenna, met de trein naar Novate Mezzola.

Novate Mezzola is eigenlijk maar een slaperig dorp waar nog weinig buitenlandse toeristen komen. WJB en ik hadden er eens een huisje en dat bleek een hoop miscommunicatie en gedoe. Ik stap uit op het kleine stationnetje dat het dorp rijk is en loop weer noordwaarts richting de bergen. Verbaas je niet als ik de wegen nog gewoon ken, al heb ik hier minstens vijf jaar geleden voor het laatst wat rondgewandeld. Ik vind het bergpad omhoog waar ik dat toen niet vond, beklim het, merk dat het te heet wordt op deze ochtend, en daal toch redelijk voldaan weer af. Het is tegen elven en het zweet staat me op het voorhoofd. Waar ik vorige week (en ettelijke honderden meters hoger in de bergen) in Sankt Moritz nog een extra vestje aantrok, wordt het hier in het Italiaanse uitstroomgebied van de Mera elke dag flink heet.

Ik loop nog een rondje door het dorp en reis dan met de trein terug naar Chiavenna. Het is lunchtijd, ik weet daar een supermarktje, en het centrale plein heeft leuke bankjes waar je mensen kunt kijken. Daar ga ik heen om wat te eten. Ook kan ik gelijk even bij het station informeren naar de reisopties over de Splugenpass later deze week.

Een half uurtje later sta ik in de oude Italiaanse stationshal van Chiavenna. De middagrust is neergedaald op het stadje, niemand doet echt wat. Binnen staan is uit te houden, buiten is het warm met een briesje. Ik bereik het loket en doe mijn verhaal in mijn duidelijkste Engels. De beambte probeert op zijn beurt mij te helpen met mijn reisplannen. We raken verstrikt in de taal.

Een oudere man met licht haar stapt naar voren. ‘May I … help you?’ knikt hij naar mij in perfect Brits Engels. Ik knik terug. In vloeiend Italiaans legt hij mijn reisplan voor aan de beambte, die tijdens zijn woorden duidelijk blijk geeft het nu beter te verstaan. Er ontspint zich een gesprek waarbij de man tolkt en we samen tot een oplossing komen. Ik ben erg tevreden over de geboden hulp en bedank de Brit terwijl we naar buiten lopen. Wie is hij, wil ik weten.

Hij stelt me een caffè voor, want hij heeft toch wel even tijd. Ik ook, want eerlijk gezegd had ik voor de rest van de dag nog geen ander plan dan terug te gaan naar de camping. Ik vind het leuk om nieuwe mensen te ontmoeten, zeker als ze zo welbespraakt zijn, dus ik ga in op het aanbod. Even later halen we in de stationsrestauratie ons bekertje koffie en drinken hem buiten op een muurtje zittend op.

De man heet Peter, hij is Brits van origine en woont hier in Chiavenna. Terwijl hij vertelt schat ik hem in. Hij zal rond de vijftig zijn of misschien al wat ouder. Hij heeft de looks van een schrijver, met halflang dun blond haar, bijna wit – een prachtig, open gezicht, een lach die wat doet denken aan Robin Williams. Hij is gekleed in een witte bloes waarvan hij de mouwen tot halverwege opgerold heeft, en een donkere broek en keurige schoenen. Hij vertelt dat hij hovenier is, en net klaar met het werk voor deze ochtend. Hij wil even wat lunch kopen en dan terug naar huis.

We lopen daarom samen naar het supermarktje aan het dorpsplein en doen onze inkopen. ‘Zullen we samen lunchen?’ stelt hij voor. ‘Dat kan bij mij thuis, dan kunnen we zitten en verder praten.’ Ik ben wat overvallen door dit idee, maar ik heb hem al aardig gepeild – dit is een prima man. Waar of zijn huis dan is? ‘Een stukje met de bus, op de grens met Zwitserland’ wijst hij naar het oosten. ‘Daar kom ik net vandaan’ lach ik terug. Tja, hoe ver kan dat zijn? Ik ben wel benieuwd, en weet gevoelsmatig dat dit geenszins gevaarlijk is. Zomaar met een man mee naar zijn huis gaan lunchen… jawel, dat kan gewoon.

We pakken de streekbus richting de grens en keuvelen door. Als we langs de camping komen wijs ik hem aan waar ik deze week sta. Natuurlijk kent hij het. Hij wijst erboven, in de bergen, waar ik al eens gelopen heb om bovenaan de waterval lunch te hebben. ‘Daar zijn de crotto‘ vertelt hij, ’toen ik net in Italië was heb ik daar gewoond, met mijn hond.’ De hutjes die ik daar boven in de bergen heb gezien waren nauwelijks meer dan stenen herdershutten, dus ik ben stil van verbazing.

We bereiken de grens met Zwitserland. ‘Hier eruit’ zegt Peter vrolijk. Hij groet de buschauffeur als een oude bekende en steekt de straat over. We lopen naar boven een woonwijkje met kleine boerderijtjes in. Het ziet er allemaal heel gemoedelijk en open uit. Ik kan naar het westen kijken en bijna de waterval nog zien. Ook weet ik dat er bovenlangs een voetpad terug naar de camping loopt. No worries, nu gewoon lunchen.

Peter blijkt niet in een huis, maar in een grote stenen schuur bij mensen op het erf te wonen. Hij zwaait de houten deur open en zijn hondje Harper stormt blij naar buiten. Wild blijft het beestje om ons heen dartelen terwijl ik rondkijk. Het huisje heeft niet veel; een voorportaaltje met rechts een simpele keuken, links wat spartaans sanitair. Naar boven een knoestige houten ladder naar een zolder. Dan achter het voorportaal één grote woonkamer met een eettafel, een bed en een paar leunstoelen. Het is warm vandaag, maar voor de winter is er een haard. Het hondje springt nog steeds wild om ons heen en legt zich uiteindelijk op de mat naast de eettafel.

Peter pakt wat bestek uit de keuken en we zetten ons aan tafel voor de lunch. Onderwijl vertelt hij hoe hij hier eenvoudig, maar comfortabel genoeg woont. Met enige trots laat hij zien hoe er uit zijn laptop een USB-kabel helemaal naar het zijraam gaat, alwaar een WiFi-dongle naar buiten bungelt. ‘Zo heb ik internet, via de landeigenaren’. Ik vraag hem hoe hij hier gekomen is, en wat hij hier zoal doet.

‘Ik kom uit Groot Brittannië, zoals je al wel had gehoord’ begint hij, mijmerend uit het raam starend. Terwijl hij een broodje smeert verhaalt hij over de tijd dat hij als soort van cliniclown met zijn vroegere hondje afreisde naar oorlogsgebieden, waar hij zieke en verslagen mensen trof. Hij bezocht ze in ziekenhuizen met zijn hond en samen vrolijkten ze iedereen op. Hij beschrijft het bescheiden. Op een gegeven moment gooide hij zijn leven om en vertrok hij hier naar het Italiaanse. Werk en onderdak had hij niet. Daarom verbleef hij een tijd met zijn hond in de hutjes in de bergen. Tegenwoordig heeft hij goed lopend werk als hovenier in Chiavenna. In de ochtenduren snoeit hij tuinen en tegen de lunch is hij klaar. Dan gaat hij terug naar zijn huis en besteedt de dag zoals hij wil. Vol verwondering luister ik ernaar.

We verdelen de broodjes en het beleg, drinken een goed glas wijn. Hij vraagt me naar mijn leven en ik vertel wat me bezighoudt. Hij geeft goed en weloverwogen advies, zoals ik van een oudere man verwacht. Hij heeft ook zijn kwinkslagen, vraagt naar inzichten die ik eigenlijk niet wil zien, is kritisch over zaken die ik eigenlijk niet wil belichten. Toch is het zeker niet onprettig. Terwijl we daar zitten en de wijnfles langzaam leegraakt, hebben we het gewoon over het leven, en hoe het voor een mens lopen kan.

Na de lunch lopen we nog een rondje om zijn huis. Vlak naast het huis van zijn landeigenaren loopt een smal beekje, dat precies de grens van Zwitserland en Italië aangeeft. Wat apart om zo letterlijk op de landgrens in het gras te staan. Harper huppelt nog altijd vrolijk om ons heen. Ik zou hier wel willen blijven, maar, zoals de Britten zeggen ‘one should not overstay her visit’. Beleefd en wel neem ik afscheid van Peter. We wisselen Facebook-adressen uit. Hij brengt me naar beneden naar de grensovergang en wacht met me tot de volgende bus komt. Ik zwaai hem gedag tot hij uit zicht is.

Peter zie ik die vakantie niet meer, maar we houden online contact. Ik zie de mooie foto’s voorbij komen van zijn huisje in alle jaargetijden, leef mee met het wel en wee van zijn ouder wordende Harper. Lees een bijzonder krantenartikel, dat hij deelt, waarin echt staat hoe hij en zijn hondje van waarde zijn geweest in oorlogsgebieden in de Balkan. Mijn bewondering voor hem is groot.

Wanneer ik hem eens een verjaardagskaart stuur, vind ik uit dat ik hem letterlijk naar een niet-bestaand adres ergens in het Zwitserse wijkje moet sturen. Ik zet er maar duidelijk op dat het voor hem is, en wel ja! Peter ontvangt de kaart ook nog. Ik weet niet of we elkaar in de toekomst nog eens zullen zien, maar ik zou het niet onprettig vinden. Ik heb weer eens een waardevol mens getroffen.