De koolmees

Van vrije ochtenden kan ik in de zomer erg genieten. Ik weet het al wanneer ik mijn rolgordijn omhoogtrek. De zon beschijnt de toppen van de naaldbomen achter mijn slaapkamer. Hoog daarboven: een strakblauwe lucht. De warmte valt nog te bezien.

Routinematig ga ik naar de keuken, de poezen in mijn kielzog. Als er al niet informerend gemiauwd is gebeurt dat dan wel. Het poezenspan loopt achter mij aan, elkaar omzichtig ontwijkend, om te weten of er iets te halen valt. Ik ben op mijn ronde en verschoon eerst elk van hun kattenbakken. Bij elke bak word ik vergezeld door een spinnende dame. Belang bij eigen bak. Ik wandel dan rustig de keuken in, trippelende pootjes achter mij aan, open de deur, word naar buiten gevolgd. Schat de temperatuur van de lucht in, de koud betonnen balkonvloer, aanwezigheid van een fris briesje. Ik druk het dichtgeknoopte zakje grit in de afvaltas. Keer me om naar de twee kattige snoeten die me van laag boven de grond tegen het felle zonlicht in staren. Oké, de achterdeur mag alvast open. Dan waait het wat door, haalt de mufheid van de nacht eruit.

Getrouw schenk ik twee kommetjes lactosevrije melk. Aan kattenmelk heb ik een blauwe maandag gedaan, totdat ik me inlas op de ingrediënten. Op taurine na biedt lactosevrije huismerk melk precies datzelfde voor een achtste van de prijs, dus drinken ze dat. Liters per week. Ik overdrijf niet. Na ook een beetje blikvoer verstrekt te hebben richt ik me tot mijn eigen inwendige mens. Ik bak twee eitjes terwijl het zonlicht door het keukenraam me dwingt mijn ogen half dicht te knijpen. Flip de eitjes om en draai het gas uit. De bovenkant mag zo nog even dichtschroeien. Draai me om, voer een dans uit met koffie en haar machine aan weerszijden van de keuken. Vul de piston met verse koffie, draai me om, klik haar in de reeds opgewarmde machine, draai de stugge hendel op één uur. Het apparaat trilt streng terwijl het één kopje koffie uitperst in mijn kopje. Hendel weer terug.

Vergenoegd zet ik me met bordje ei en kopje koffie buiten. Hang lui in mijn comfortabele nylon campingstoel terwijl het ontbijt op een wit stalen kruk nog even nagaart. Tuur over het balkon, de kunststof rode geraniums, het verse groene gras in het park. Zie honden worden uitgelaten, het ruisen van de frisse boombladeren, een auto die vertrekt. Een onhandige hommel baant zich zeilend en stuiterend een weg over mijn balkon, mist een bloembak, is weer weg. De zon op mijn huid, warm. Een briesje – maar niet te veel. Snel is de warmte weer zinderend terug. Ik strek mijn voeten uit, krul mijn tenen over de koude wit stenen rand. Kijk naar links.

Links is mijn woonkamerraam. Het reikt van plafond tot aan de grond, en zou ook een deur kunnen zijn. Maar dat is het in mijn appartement niet meer: het is een raam. Staar in de reflectie van het glas. Mijn gezicht dat zich laaft aan zonnestralen, die de nachtelijke kreukels gladstrijken. Ik heb de zomers nodig. Hef mijn kopje – en zie wat. Ik zie een koolmees. Binnen, op de rand van mijn designfauteuil.

Ik beweeg mijn hoofd. Het is een reflectie, hij zit rechts van me, buiten, toch? Ik draai mijn hoofd vlug, maar zie daar geen koolmees. Kijk weer naar binnen. Het vogeltje zit er echt. Poept op het leer. Draait zijn kopje spichtig om de poes in de gaten te houden. Ik zet mijn koffie neer, ik moet naar binnen.

In de woonkamer is het tafereel werkelijkheid. De onrustige kleine koolmees zit op de rand van de fauteuil. Fladdert met kleine driftige vleugels naar het raam. Bonk. Botst, fladdert wild. Er is daar licht, er is daar buiten. Daar wil hij zijn. Vanuit haar mand houdt poes Minoes de kleine verstekeling aandachtig in het oog. Erop af gaan doet ze niet, ze lijkt te lui.

Het vogeltje heeft daarentegen geen moment rust. Ik loop op hem toe en probeer hem in mijn vensterbank in het kommetje van mijn hand te vangen. Dat mislukt natuurlijk, het beestje is schuw en veel te vlug. Daarom maan ik het beestje maar met lichte handen naar de achterkamer. ‘Frrrt, frrrrt’ doen de vleugeltjes. Hij maakt nog een tussenlanding op de eettafel, poept daar wonderwel niet, en duikt met een enorme boog naar buiten het achterbalkon op. Nog een kleine kwinke landing op een koordje van het kattennet, en hij is weer verdwenen de wijde wereld in.

Die dag installeer ik gelijk het stevige vliegengordijn dat ik nog ergens had liggen. Hier komt de mees niet meer doorheen. Denk ik toch…

De volgende dag bevind ik mij weer op dezelfde plek in de zon, ditmaal staand. Ik kijk weer om naar de woonkamer, hoor wat, en zie wéér de koolmees op de stoel zitten. Hij zit daar wel graag!

Gelijk loop ik naar binnen en houd Minoes weg bij het gespannen diertje. Ditmaal vliegt hij wanhopiger rond. Minoes ligt alweer in haar mand, maar blijft alert. Ik ga naar achteren om het vliegengordijn op te binden. Ik vind een riempje, knoop het geheel wat provisorisch op, en richt me weer tot de koolmees in de voorkamer. Die ziet mij naderen en zint alweer op een vluchtpoging. Niet doordacht dit keer, want hij zeilt onhandig naar de grond – nèt naast Minoes’ mand. Minoes knort een keer verbaasd en steekt haar kopje toe. Snel spring ik ertussen. Minoes trekt zich terug en de koolmees vliegt weer op.

Gelukkig, we gaan richting achterdeur. Ik blijf achter het vogeltje lopen. Dit keer landt hij kort en parmantig op het wollige topje van de krabpaal. Kijkt mij aan, poept godzijdank weer niet. Dan ‘frrt frrrt’ hij weer levenslustig langs het opgebonden gordijn naar buiten en laat zich niet meer zien.