Rapide retour du coeur

⟡ namen in dit verhaal zijn gefingeerd ⟡

Mijn puberjaren kenmerken zich als misschien wel de rustigste van mijn leven. Ik kleed me degelijk, luister naar alternatieve rock op een schappelijk volume, spreek mijn ouders nooit tegen. Ik teken, schrijf, en lees, en zit vele uren aan de computer. Naast dat ik van allerlei dingen maak, brengt de computer ook een sprankje communicatie in mijn leven, die ik daarvoor amper had. Ik ben een eenling, op school omgeven door eenlingen. We zijn niet populair, vriendjes zoeken doen we elders.

Mijn tweede echte verkering dient zich aan van ver: hij woont voor zijn werk in Den Haag. Na vele nachtelijke chatgesprekken nodigt hij mij uit voor een weekend in zijn stad. Mijn vorige liefde woonde veilig dichtbij, letterlijk om de hoek in ons stadje, maar werd door mijn ouders al geaccepteerd met lichte tegenzin. Deze nieuwe, verre vlam mag zijn intenties eerst boekstaven, en dat doet hij – in een paginalange, oprechte brief, met aangehecht een eersteklas weekendretourtje van maarliefst honderd gulden. Mijn moeder stopt zonder woorden een doosje contraceptieven in mijn tas en ik mag gaan.

De ontmoeting leidt tot een heuse verkering. Elk weekend weet ik mijn weg naar het westen te vinden. Om tien voor zeven ’s avonds stap ik in Dieren op de trein en rijd het eerste stukje zwart tot Arnhem Velperpoort. De conducteurs kennen mij onderhand en knikken vriendelijk als ze mijn kaartje alvast knippen. Dan suis ik twee uur over de rails naar Den Haag. Rol voorbij Gouda, Voorburg, en kom tot stilstand op het kopstation Den Haag Centraal. Altijd staat hij daar, Eend, met zijn blitse zonnebril en zijn skateboard. Ik ben gewend aan het geluid waarmee de plank klapt op de tegels.

Weekend na weekend brengen we door in Den Haag, want in mijn stadje sluiten alle luiken vroeg, maar horen mijn ouders tot in de late uurtjes iedere zucht. We willen vrijheid in ons samenzijn, daarom zijn we waar de vrijheid aan ons is. Maanden gaan voorbij terwijl we ongemakkelijk inwonen bij Eend’s huisgenoot. We slenteren door de straten van Laakkwartier, laven ons aan wodka en likeur, en melden ons aan op tal van woningsites. Als ik mijn examen gehaald heb zullen we samenwonen, dromen we. In deze stad zal ik aan de kunstacademie studeren, en elke avond zullen we samen eten. Dat ik van zelfstandig wonen, studeren en werken nog geen flauw idee heb, weten we dan nog niet. We dromen, we zijn nog jong.

De spannende weekenden en haast stichtelijke schoolse weken laten zich steeds moeizamer afwisselen. Hoewel ik school niet erg vind, kelderen mijn cijfers. Ik besteed te weinig tijd aan mijn huiswerk, ik slaap niet genoeg. Niets geks voor een puber, zou je zeggen, maar voor mijn doen een sterk contrast met de voorgaande jaren. Leraren geven me nog een laatste kans in dit examenjaar, mijn ouders draaien de duimschroeven aan. Maar ze kunnen me niet tegenhouden, ik ga wanneer het maar kan naar Den Haag.

Op een woensdagmiddag leidt onenigheid met mijn ouders tot ruzie met Eend. We botsen, en Eend sms’t me onder schooltijd driftig dat alles hem verdriet doet, en hij mij niet wil zien. Uiteraard reageer ik er heftig op. In de bus naar huis kan ik nergens anders aan denken. Mijn vriendje, mijn vrijheid! Ik kan onze dromen niet in de steek laten, dat moet ik hem bewijzen. Ik moet naar hem toe. Mijn puberale naïviteit zet me ertoe mijn spaarpot ten laatsten male om te keren. Ik schud er een klein bedrag uit, niet genoeg om een treinkaartje naar Den Haag van te betalen. In tranen ga ik met mijn moeder in conclaaf. Ik smeek haar om de resterende guldens, en een rit naar het station. Zuchtend gaat ze overstag en brengt me weg.

Twee uur zit ik in de trein. Ik zal precies om half zes aankomen op het centraal station. Vroeger dan anders reis ik nu tussen de forenzen. Ik verberg mijn spanning, mijn droefenis, adem hoop. Ik moet mijn vriendje zien, we moeten dit goedmaken. De trein stopt met piepende remmen op het kopstation. Wat nu? Wat is mijn plan? Ik stap uit de trein en zie daar geheel plotseling precies het doel van mijn reis: Eend! Ik ren op hem af en bezorg hem haast een hartverzakking. Wat doe ik hier? Waarom heb ik niet gebeld? ‘Omdat we ruzie hadden’. Hij is te verbluft om nog boos te zijn. Samen gaan we naar zijn huis en brengen de avond door. Morgenochtend moet ik op de vroegste trein terug naar huis. Ik heb namelijk wel een mondelinge presentatie Frans.

De volgende ochtend brengt Eend me voor dag en dauw terug naar het station. Terwijl de zon opkomt trek ik terug naar het oosten, naar daar waar ik nog zaken af te maken heb. Zonder tussenkomst van mijn ouderlijke zorgen neem ik de bus naar mijn stadje, en van daaruit gelijk door naar Doetinchem. Onderweg leer ik aan één stuk door. Mijn presentatie verhaalt over Jeanne d’Arc. Wat ik over haar vertel komt regelrecht van de aan haar gewijde homepage. Haar levensverhaal heb ik samengevat en tot vervelens toe uit mijn hoofd geleerd, al ware het een gebed. Ik ratel het in stilte af totdat de bus me voor de school afzet.

Het uur komt, ik doe mijn voordracht. De klas veinst attentie. Leraar Hopmans kijkt streng toe vanachter zijn grote hoornen bril. Ik lepel het op, vespreek me niet, beëindig mijn relaas keurig binnen de tijd. Mijn twee vriendinnen op de voorste rij stellen de door mij voorgeschreven vragen, en ik antwoord wat ik ingestudeerd heb. Hopmans fronst. Stelt zijn vragen. Ik hakkel me er doorheen. Hij heeft het door, maar kent me goed genoeg. Ik krijg een zes. De wereld is weer gered.