Altijd blijven wandelen

Ik breng een zomer door aan het meer van Ohrid. Ik verblijf in een appartementje op een kilometer lopen van het water. Dagelijks vind ik mijn weg door het stadje en ontdek telkens nieuwe dingen. Deze zonnige warme dag loop ik naar de pier, ook wel genaamd ‘Port of Ohrid’.

Deze week in Ohrid gaat eigenlijk niets op de klok. Ik ben vandaag weer opgestaan, heb mijn ontbijtje op het dakterras gegeten, en heb ingepakt voor een rondwandeling. Vandaag loop ik in de middag eens doelloos naar de pier, om over het water uit te kijken. Ik word vergezeld door veel badgasten, vooral jongeren. In kliekjes hangen ze aan de planken, spatten elkaar nat, duwen elkaar in het water. Ik loop op het water af en blijf even temidden van al het vertier zitten. Als het me te warm wordt, keer ik me om en loop terug naar de wal.

Plotseling zakt mijn rechtervoet in een gat. Au!

Ik zie al wat er gebeurd is. De pier, die geplaveid is met stoeptegels, mist hier net één tegel. Ik ben zonder te kijken in het gat gestapt en mijn enkel heeft de klap niet kunnen opvangen. Ik zucht een paar keer stevig ‘oi oi oiiii’ terwijl ik probeer mijn pas te hervatten. Dat lukt, ik kan door. Eigenlijk gaat het wel goed zo. Ik heb een sterk gestel. Dat ook weer overleefd.

Ik wandel aansluitend nog naar de ‘Kej Makedonija’ aan de noordoostkant van het meer, een klein jachthaventje in het riet. Drie kilometer ver, lekker in de zon. Ook daar tuur ik een tijdje gemoedelijk uit over het water. Ik heb gelezen over ’the bay of bones’ – een soort dorp op palen, maar dat ligt volgens mij een stuk verder dus dat doen we even niet.

Op de terugweg kom ik nog langs het monument voor A. den Doolaard, een Nederlands schrijver die erg bekend is in Ohrid. Terwijl om me heen de warmte brandt en de bomen ruisen lees ik rustig de plaquette op het kunstwerk. Mmm, maar eens terug naar mijn appartement. Geen moment denk ik meer aan mijn rechtervoet, want hij doet weer gewoon mee.

Ik loop ‘onderlangs’ terug naar huis, dat betekent: via de hoofdstraat. Dat is de rechtste weg. Ik ben voornemens even lange kleren aan te gaan trekken, dan kan ik straks naar restaurant Kanevche.

Eenmaal thuis zijg ik op het bed neer. Pff, vermoeide voeten, van al dat wandelen. Mijn rechtervoet klopt wat intenser dan mijn linker. Ik zie er geen erg in. Rust wat uit, doe wat met mijn telefoon, kleed me om en ga weer onderweg.

Ik neem me voor om nu langs de hoofdstraat te gaan en een bootje te charteren. Op de terugweg kan ik dan wel ‘bovenlangs’ oftewel over de heuvel door het oude deel van de stad. Dat is bij avond heel mooi, en hoewel wat meer afgelegen, helemaal niet onveilig. Ik heb er al een paar keer ’s avonds gewandeld en het verbaast me hoe gemoedelijk dat hier is. Beneden bruist het leven, boven geniet je van rust en prachtig uitzicht. Ik weet wel waar ik een appartementje huur als ik hier nog eens terugkom.

Ik bereik de kade en krijg een bootsman in het oog. Met twinkelende oogjes onderhandelt hij met mij over de prijs van zijn vaart. We settelen voor 600 denar, oftewel een kleine 10 euro. Ik vind het goed, hij moet er toch om varen. Liever had ik dit bedrag gedeeld, maar ik reis nou eenmaal alleen. Hiervoor heb ik nu wel een privéboot, hoe mooi is dat? Ik zet me op de voorsteven en maak onder het varen een paar mooie foto’s. De bootsman staat er ook gelukkig lachend op. Wat heerlijk, hier zo in de ondergaande zon op het water!

Veel te vlug ben ik bij het restaurant. De bootsman dobbert netjes aan voor het plankier en laat me eruit. Mijn rechtervoet geeft even van zich te kennen. Na een paar stappen wandel ik alweer lekker. Het restaurant heeft een tafeltje aan het water voor me vrijgehouden, hoe heerlijk. Ik zit met vrij uitzicht onder een rieten overkapping en zie bootjes, kano’s en zwanen voorbijdobberen terwijl de zon rechts van me achter de Albanische bergen wegzakt.

Ik laat me bedienen door een jonge gerant. Terwijl ik mijn gerechten van de kaart kies begint mijn rechtervoet plotseling aandacht te vragen. Au, wederom, au! Ik kijk ernaar en bespeur dat de voet zeker twee keer zo dik is geworden. Hij knelt in mijn sandaal. Vlug doe ik de klittenbandjes wat losser. Ik kan de voet amper aanraken. De gerant merkt het op en maakt met gebaren duidelijk dat ik mijn voet wel op het kussentje op de tegenoverliggende stoel kan leggen. Dankbaar doe ik dat.

Tijdens het eten blijft mijn voet pijnlijk zeuren. Het maakt niet uit hoe ik hem leg. Ik durf er niet aan te denken hoe ik er straks op naar huis moet komen. Ik kan geen taxi bellen – die komen hier niet. Dit deel van de kust kan alleen te voet bereikt worden. Ik kan met de boot terug, mits ik er één weet te regelen. En vanaf de kade moet ik dan nog een stuk lopen, of alsnog die taxi. Weet wel dat ik geen Macedonisch praat, en de meeste bevolking hier nauwelijks Engels. Het is een hoop gedoe, en zeker als je moet telefoneren. Ik laat het wel even zo, ik probeer me eerst op mijn lekkere eten te concentreren.

De avond valt, mijn toetje is op, ik moet aanstalten maken om te gaan. Voorzichtig haal ik mijn voet van het stoeltje af. Hij tintelt en steekt. Vlammende pijn schiet door mijn been naar boven als ik hem neerzet. Oh, dit wordt erg! De gerant is er weer bij en vraagt in gebroken Engels of hij nog wat voor me kan doen. Nee, ik ga eerst wel proberen te strompelen.

Ik verlaat het restaurant via de stenen trappen aan kust en klim voorzichtig mijn weg terug naar het stadscentrum. Ik ga absoluut niet bovenlangs nu, want daar zijn de straten veel hobbeliger! Op vlakke grond kan ik mijn voet telkens nét neerzetten. Met hinkende pas ga ik steeds een stukje sneller. Op mijn weg probeer ik zoveel mogelijk rechte koers te houden en op vlakke stenen te stappen. Dat lukt niet de hele tijd; sommige mensen lopen me gewoon recht tegemoet. Zie je dan niet dat ik hink? denk ik. Ik doe niet eens een poging om ze te vermijden, ik loop gewoon door.

Het valt me mee hoe snel ik nog bij het marktplein aan de kade kom. Als ik maar blijf lopen, dan is de pijn weg. Ga ik staan, dan zakt alles naar onderen en vlamt het door mijn enkel. Hoe kan het, dat ik hier vanmiddag niets van merkte? Zo’n voorraad aan adrenaline heeft toch niemand?

Ik sla linksaf de hoofdstraat in. Hier is het geasfalteerd en vlak, nog 800 meter naar huis. Ik kan het.

Dan zie ik opeens op een pleintje mensen dansen. Dat moet ik even zien. Ik loop dichterbij en zie dat er een fijne ‘wandeldans’ (een rijdans) wordt gedaan zoals ik van Balfolk ken. Sterker nog, deze dans kan ik! Met mijn voet op rust kijk ik het zo eens aan, als een dame me aanspreekt. We raken in gesprek over haar woonplaats – deels de Verenigde Staten, deels hier. Ze kijkt naar mijn voet en geeft advies voor het herstel. Dat gaat zo ver dat ze er helemaal emotioneel van wordt. ‘Voorzichtig, voorzichtig, als ik kon zou ik je nu even bij mij thuis op een stoel zetten en je helpen met je voet, als moeder met zelf een dochter kan ik dit niet aanzien! Ik wil je zo graag helpen, ik ben erg bezorgd om je!’ Ik ben verbluft door deze plotselinge mate van aardigheid. Ja, zo zijn de mensen hier echt.

We staan nog even naar de dans te kijken. Mijn voet voelt wel oké… en ja, ik heet toch Heidi… dus je voelt hem al aankomen. Zodra er aangehaakt kan worden, sluit ik me aan in de rij. Ik doe niet geheel de pasjes, want dat vergt lang staan op de rechtervoet. Maar ik dans! Voorzichtig! De dame aan de kant klapt en zwaait, duim omhoog. Mij ontneem je zo’n pleziertje niet. Ik stap behoedzaam een ronde mee en als de muziek stilvalt maak ik me weer los uit de ketting van mensen.

De dame omhelst me nogmaals en geeft nog net niet haar telefoonnummer om te kunnen weten hoe het met me gaat. Ik moet echt door naar huis, ze is te lief. Ze loopt nog een stukje met me op en koopt zelfs nog een warm broodje voor me bij de kiosk, ze wil echt dat ik me beter voel.

Thuis strompel ik moeizaam de betonnen trappen van de portiekflat op. De pijn heeft me ineens weer overvallen. In mijn appartement maak ik het bed klaar voor een slapeloze nacht. Ik houd mijn voet een tijd onder de ijskoude douche opdat ik iets minder voel bij het lopen, maar kijk uit: bij te weinig gevoel kun je des te meer kapotmaken. Ik rol een handdoek op en drenk mijn enige paar sokken in ijskoud water. Dan trek ik beide sokken over elkaar aan mijn rechtervoet. Dat is natuurlijk te laat, dat weet ik wel. De voet is nou al gezwollen. Behoedzaam ga ik op bed liggen, mijn voet op de rol. Van omdraaien komt al niks, laat staan diep slapen. Toch zink ik op een gegeven moment wel weg.

Zes uur in de ochtend word ik al wakker. Licht piept door de gordijnen. Ik word me bewust van mijn ongemakkelijke houding. Mijn sokken zijn opgedroogd, mijn voet ligt naast de handdoekrol. Ik kan mijn tenen bewegen zonder al te veel pijn. Ik kan de boog van mijn voet zelfs aanspannen zonder dat ik het uitgil. Dat was gisteravond wel anders. Maar gisteravond is ook wel acht uur geleden. Eens zien wat vandaag brengt.

Ik zwaai behoedzaam mijn benen over de rand van het bed en raak de koude linoleumvloer aan. Steunend op de linkervoet zet ik de rechter neer. Prikkeling, maar geen pijn. Zet de voet plat neer. Nog steeds geen pijn. Ik verwacht nu elk moment realisatie van de situatie, het bloed dat naar beneden stroomt, de aderen op strak zal zetten, brandende pijn en druk. Maar die blijft uit. Ja echt.

Onthutst loop ik met uiterst plat gehouden voeten een stukje om mijn bed. Dat gáát. Ik trek de sokken uit en loop wat sneller. Hoe kan dit? Verbluft staar ik naar mijn voet, die ook alweer redelijk zijn originele vorm aan heeft genomen. Ik schud mijn hoofd en begin dan maar gewoon aan mijn ontbijt. Besluit dat ik dan ook wel naar de kade kan wandelen, wat wonderwel ook gewoon gaat. Voor de rest van de dag zet ik me in een kano en zelfs nadat ik twee uur op het meer heb gedobberd, voelt mijn voet goed aan. Vraag me niet hoe het kan… maar geniet ervan!