Ein Nachteis

⟡ namen in dit verhaal zijn gefingeerd ⟡

In de zomer van 2013 ga ik solo op reis. JC, dan mijn geliefde, zal die zomer met zijn twee jonge dochters op vakantie gaan. Dat is voor mij te veel een gezinsvakantie, dus in overleg taai ik af en plan mijn eigen trip. Ik ga voor het eerst (maar zeker niet voor het laatst!) met de trein naar het Italiaanse Bolzano.

Van mijn voorgaande bezoeken aan Italië weet ik inmiddels goed dat hier in Zuid-Tirol het Italiaans niet per sé de voertaal is. Ik kom goed weg met Duits. Die wetenschap heeft mijn reisgebied weer een stap vergroot. Omdat de reis wel ver lijkt overnacht ik onderweg eerst in Innsbruck. Dat heeft nogal wat voeten in aarde omdat het hostel ver van het treinstation ligt. De volgende dag vind ik ook uit dat de trein waar ik de vorige avond hier uit stapte, gewoon is doorgereden naar Verona, en daarmee Bolzano heeft gepasseerd. Later leer ik dat je tot na middernacht bij het Bolzanese hostel kan inchecken: een goede reden om de vólgende keer gewoon in die trein te blijven zitten tot mijn eindbestemming!

Maar, we zijn nog jaren voor dat moment. Ik ben, als ik in Bolzano mijn voeten op de warme grond zet, sowieso al verrukt dat het me gelukt is om op eigen houtje helemaal in Italië te geraken. Wat een vrijheid!

Ik installeer me in het hostel in een ‘Mehrbettzimmer’ die ik deel met drie andere reizigers. Dat kunnen per dag andere mensen zijn en ik ervaar het als heerlijk. In de foyer en op het achterterras voer ik gesprekken met ieder die maar ergens heen onderweg is. De eerste wonderlijke verhalen vullen mijn hoofd en mijn schrijfboekje. Eén van de eerste gasten waarmee ik optrek: Karin.

Karin komt uit Berlijn en is hier op vakantie. We gaan vanuit het hostel af en toe met elkaar de stad in. Zo leert ze me het Pakistaanse kruidenierswinkeltje kennen, dat in hetzelfde blok als het hostel zit. Eigenlijk gewoon twee deuren verderop. De Pakistaan vormt als het ware het multiculturele buurthuis van de stationsbuurt. De hele dag staan er mensen binnen en onderhouden zich met elkaar. De eigenaar zelf staat pront achter de toonbank, gekleed in djellaba met een fez op het hoofd. Heel af en toe koopt iemand wat en vertrekt, maar dat lijkt niet eens het hoofddoel van deze ‘Alimentari’.

Karin en ik lopen er binnen en worden beleefd toegeknikt. Met handen en voeten weten we te vragen om onze waar. Karin koopt een grote mango. We raken op een manier in gesprek met de eigenaar; in welke taal kan ik me absoluut niet meer herinneren. Het leidt er in ieder geval toe dat Karin mij en de winkelier op de foto zet. Nog niet met een telefooncamera, die zijn dan nog in ontwikkeling. Terwijl we met de mango teruglopen naar het hostel belooft ze me de foto nog eens per post toe te sturen.

Die avond slenteren we nog wat door de stad tot we langs een hel verlichte kiosk komen. ‘Komm, ich kauf dir ein Nachteis’ zegt ze me. Als antwoord op mijn verbaasde blik legt ze uit dat dit simpelweg een ‘nachtelijk ijsje’ betekent, in Duitsland kennelijk een heel normaal begrip.

Terug naar het onderwerp post. Karin heeft nog een belangrijke vraag voor me. Ze is in het verleden hier in de streek een man tegengekomen, met wie ze graag contact had willen onderhouden. Nu ze hier weer is heeft haar zoektocht nog niet genoeg informatie opgeleverd om hem ook echt persoonlijk te ontmoeten. Maar, ze weet natuurlijk zijn voor- en achternaam, en waar hij werkt: in Merano, bij het casino naast de thermen. Ze moet morgen alweer naar huis en vraagt of ik hem een brief van haar wil brengen.

De thermen van Merano ken ik natuurlijk wel en ik geloof best dat er een casino naast ligt. Ik kom er deze week nog wel een keer, dus waarom niet? In het hostel neem ik de brief van haar aan en beloof hem te overhandigen.

Later die week, in Merano

Het is warm als ik over het riant uitgevoerde plein bij de thermen van Merano loop. Alles aan deze oase langs de rivier de Passer straalt grandeur uit. Modern marmer weerspiegelt charme van vervlogen tijden. De eerste Alpentoeristen, op reis naar een oord dat hun gezondheid zou doen opbloeien. De thermen zijn in de afgelopen jaren enorm populair geworden, en op de plek van het klaterende warme water, midden in de stad, is een kubus verrezen van steen en glas. Binnen bubbelen mensen in het warme water van het luxe kuuroord. Daar ga ik vandaag niet heen. Ik houd links aan richting het casino.

Vanuit de hitte stap ik het koele donkere etablissement binnen. Gelijk stuit ik op een garderobe en besluit het daar te wagen. Loris is tenslotte een medewerker hier. Ik vraag de gerant naar hem. ‘Der Loris, … ‘ hoor ik hem twijfelen. ‘Nee, die werkt hier niet meer. Hij werkt tegenwoordig in het casino aan de achterzijde van het station. Er is er daar maar één. Daar moet u naar hem vragen.’ Een beetje radeloos sta ik daar even een paar minuten met mezelf te ‘überlegen’, zoals Duitstaligen dat kunnen. Ik zou dat woord graag in het Nederlands ook gebruiken. Ik log in op de lokale WiFi en zoek snel het andere casino op, voordat ik er vriendelijk maar met klem uit gezet word. Ik voldoe namelijk niet aan de chique kledingeisen.

Ik zet de wandeling in naar het bewuste casino ‘achter het station’. Dat moet me al niet veel vertrouwen geven, maar ik doe het toch. Met de trap kom ik in de ‘sottopassagio’ en vind mijn weg naar het minder vaak belopen deel van Merano: een minder florissante grindvlakte, geflankeerd door een muur van struiken en overwoekerd met wild gras. In de verte liggen wat keten met uithangborden in de middagzon. Ik stap er maar eens op af. De eerste blijkt inderdaad gelijk het casino te zijn.

Het is ook duidelijk een casino van een heel ander allure. Donkere eikenhouten stoelen staan in een voortuintje met een slordig wit houten hekje eromheen. Binnen stuit ik gelijk op een onverwoestbare eikenhouten bar. Gokkasten knipperen en piepen dat het een lieve lust is en er hangt een dikke lucht van verschraald bier, rook en oud zweet. Het is bijna uitgestorven, maar van achter de machines gluren enkele oogjes me aan.

‘Hallo’ begin ik tegen de forse blonde dame achter de toog. Ze kijkt me gelukkig vriendelijk en onderzoekend aan. ‘Neh was ist’s?’ wil ze weten. Ik steek van wal en houd mijn brief omhoog. Een rimpel trekt in haar vast eens zo mooie voorhoofd. Ze strijkt een geblondeerde lok uit haar gezicht. ‘Der Loris, …’ ze staart in de verte. ‘Die moet vanmiddag pas werken. Wil je niet op hem wachten?’ ‘Nee nee’ zeg ik vlug ‘de brief komt niet van mijzelf. Ik bezorg hem alleen maar.’ ‘Oh dat is goed, geef maar aan mij dan zal ik zorgen dat hij hem krijgt.’ Ze pakt de brief van me aan en ik bedank haar. Dan stap ik met rasse tred terug naar buiten het zonlicht in. Een fris briesje is opgestoken en stoft de duisternis van me af.

Voldaan maar lichtelijk verward stap ik door het grind terug naar het station. Nog even verwacht ik glanzend zwarte Cadillacs met piepende banden achter me in het grind, maar dat blijft uit. Ik pak de trein terug naar Bolzano en vervolg mijn vakantie.

Ik schrijf Karin, van wie ik het postadres in Berlijn heb gekregen, een korte notitie dat haar brief bezorgd is. Zo goed mogelijk dan. Per kerende post komt na enige tijd een briefje van haar. Niet alleen stuurt ze me een afdrukje van de foto van de Pakistaan en ik in zijn winkel, ook heeft ze goed nieuws: Der Loris heeft haar eindelijk een leuke brief geschreven, dit maal mét adres.