Pétanque bij zonsondergang

Het is voorjaar 2014. In Nederland wil het voorjaarsweer nog niet echt doorzetten, dus laten we dat eens in Parijs gaan beproeven. Ik zeg ‘we’ want dit is een afgesproken bustrip met orgelvriend Koen. Hij heeft daar zoals vaker een paar orgelconcerten bij te wonen, ik wil gewoon weer eens lekker de stad zien. Ik was er voor het laatst in 1997, aan de hand van mijn ouders. Tijd om zelf op verkenning te gaan.

Reizen we nog samen per bus, eenmaal in de stad blijkt onze eendracht niet van lange duur. Koen en ik hebben elk een heel andere voorstelling van dit weekend. Het geboekte hotel was al een mislukking, waardoor we elk op de bonnefooi een sobere kamer elders in de buitenwijk hebben gezocht. Misschien zijn we na zo’n lange nachtelijke busrit ook wel gewoon te moe om naar elkaar te luisteren. Onze wegen scheiden falikant nadat Koen vlug-vlug in een supermarktje wat lunch wil meepakken, en ik dat toch zeker uitgebreid in het zonnetje op het nabijgelegen terras wil doen. Dat toerisme, daar heeft Koen toch helemaal geen tijd voor! Dus zeggen we elkaar gedag en zullen we elkaar op zondagavond bij de bus terug weer zien.

Ik ben inmiddels teruggewandeld, de Seine over, noordwaarts, naar Mont Martre. Het is fris, maar zonnig, en vele jongeren hangen zo’n beetje in het gras op de heuvel. Ik zet me erbij en lees een boek. Het is heerlijk, wat een rust, zo wilde ik van Parijs genieten. Vanavond pak ik de metro wel weer eens terug naar mijn sjofele hotel. Als de zon achter de huizen zakt slenter ik door naar de pittoreske pleintjes waar de wijk bekend om is. Ik laat me een lekkere crêpe voorzetten en geniet van het bruisende leven op straat.

Dan wandel ik verder naar een lager gelegen parkje en zet me op een bankje. Ik zit er nog niet lang, of een man komt op gepaste afstand naast me zitten. We knikken elkaar toe en kijken dan voor ons uit. Daar spelen ouderen een spel dat ik wel ken: namelijk jeu de boules. Dat speelt iedere Fransoos, en Nederlanders doen het grif na op de camping.

Na een tijdje raak ik aan de praat met de man naast me. Mijn Frans is aardig, we snappen elkaar. Het is een heel leuk gemoedelijk gesprek, over de Franse taal, over verschillen ene overeenkomsten. Hij wijst me terloops op iets wat totaal aan mijn aandacht ontsnapt was: het silhouet van de Eiffeltoren, aan de horizon, precies tussen de boompjes van het park door. Dat doet me beseffen wat een prachtig plekje dit is om ’s avonds wat te verpozen. ‘En’ zegt de man ‘straks om negen uur, dan zal men de toren laten knipperen. Met licht.’ Hij knikt ter aanbeveling. Dat ga ik maar bekijken straks dan.

Ons gesprek gaat verder over het spel dat voor onze neus gespeeld wordt. ‘Ken je het?’ ‘Ja, jaa… ‘ antwoord ik met een glimlach. Fransoos denkt zeker dat iedere buitenlander wereldvreemd is. ‘Jeu de boules, dat…’ met een minzame snuif en handgebaren snoert hij me de mond. ‘Je noemt het niet Jeu de boules!’ zegt hij streng. ‘Hoe dan?’ ‘Jeu de boules betekent louter spel met ballen, geen Fransman noemt het natuurlijk zo! Pétanque, pétanque! Dat is de juiste naam!’

Een beetje besmuikt moet ik lachen om zijn zo plotselinge vurigheid. ‘Goed, pétanque dan, heb ik iets geleerd vanavond.’ We praten nog wat verder en dan tikt hij op zijn horloge. ‘Als je nu gaat lopen, ben je bij la tour Eiffel zodra ze de show doen!’ Dat advies neem ik ter harte en daal de heuvels van Mont Martre af. En: hij krijgt gelijk. Op de stoep, enkele honderden meters voor ik er ben, krijg ik te zien hoe de gehele Eiffeltoren voor een minuut lang baadt in feestelijk knipperende lichtjes. Mijn weekend wordt steeds beter!