Het nichtje van

Het is 2019. Het Coronavirus bestaat nog niet, de wereld is open en bruisend. Ik ben deze zomer met het vliegtuig naar Ohrid gevlogen, een badplaats in Noord-Macedonië. Hier woont Slavica, een oude vriendin van mijn moeder, met haar Nederlandse man. Ook is Ohrid dé plaats waar A. Den Doolaard een boek over schreef, wat in Nederland zoveel reuring veroorzaakte dat men in Ohrid weer een monument voor hem heeft opgericht. Aldus zijn er hier in het stadje, buiten Slavica, wel wat mensen die trots Nederlands pogen te spreken. Deze ochtend ga ik aan boord van een toeristencruiser, die groepen overzet naar het klooster van Sint Naum, aan de zuidoever van het meer.

Tegen tienen wandel ik met enige haast van mijn appartementje naar de kade, waar de boot al ligt. Het is even zoeken, want er liggen meer boten, en zo duidelijk adverteert men hier niet. Ik scheep mezelf in en zet me aanvankelijk op het dek in het zonnetje. Omringd door andere Nederlanders geef ik mijn nationaliteit natuurlijk niet prijs, zoals gewoonlijk. Ik houd het bij handgebaren en zet me mooi in een hoekje, totdat de boot een eindje het meer op is.

Binnen is een zaal met tafeltjes en stoeltjes, zoals gewoonlijk is bij deze scheepjes. De restauratie is echter wat klein, dat is weer typisch Macedonisch. Het grote westerse toerisme is hier nog niet doorgebroken, en dat is fijn. Hier weerspiegelt zich dat in een klein kombuisje met een provisorische houten bar, waar één gerant rustig koffie uit een grote pot uitschenkt aan ieder die voor een minder dan een euro een kopje wil. In een papieren bekertje, wel te verstaan.

Ook ik laat me een kopje inschenken. Achter de jongen zie ik aan de muur wat postertjes met Nederlandse grappen en wijsheden hangen. ‘Kun je dat lezen?’ informeer ik nieuwsgierig. ‘Oh nee, nee’ antwoordt de jongen lachend, maar híj wel.’ Hij wijst op een tafeltje waar een gebruinde man van middelbare leeftijd op zijn telefoon zit te koekeloeren. Hij kijkt op en wenkt mij.

Ik ga gemoedelijk bij hem aan tafel zitten. ‘Sveto’ stelt hij zichzelf voor. In gebroken Nederlands vervolgt hij zijn introductie. Verbazend goed voor een Macedoniër, moet ik zeggen. Sveto heeft Nederlands leren spreken om gids te zijn voor de toeristen alhier. Hij kent Nederland en de historie van Den Doolaard aardig. Hij kent zelfs Slavica, want zij gidst ook af en toe. Wat leuk!

Sveto vraagt mij wat ik straks in Sint Naum ga bekijken. ‘Het klooster…’ antwoord ik naar waarheid. Ik weet het eigenlijk nog niet. ‘Ik begeleid vandaag een Nederlandse groep. Ga met mijn tour mee, als je wat vraagt zeg je gewoon dat je mijn nichtje bent.’ Een beetje verbaasd zeg ik ja. We drinken onze koffie op en weldra meren we aan bij de kade van het klooster.

Eenmaal aan land voeg ik me rustig bij de groep. Typisch, de mensen van deze reis. Het is alsof ik me weer in de meute van mijn Italiëreis bevind, destijds in 2003. Alleen ben ik nu vele jaren ouder en rustiger. Sommige mensen kijken om naar mij, het nieuwe gezicht. ‘Ben jij er vandaag bij?’ ‘Eh, ja, ik ben het nichtje van Sveto, ik ben vandaag mee.’ Iedereen knikt braaf, en we lopen weer verder de heuvel op.

We bezoeken het mooie klooster, gaan een piepklein kerkje in – alles gratis, terwijl ik individuele toeristen wel zie betalen. Sveto zorgt wel dat ik bij de groep gerekend word en gaat ons voor. Met zijn beste Nederlands verhaalt hij van de Macedonische cultuur en de relikwieën die zij hier hebben achtergelaten. Echt zorgvuldig gepreserveerd worden al die cultuurschatten hier nog niet. Om historisch waardevolle terreinen hangt niet meer dan een katoenen draadje; hier in het kloosterkerkje proppen we ons allemaal naar binnen, schuren langs de van frescos voorziene wanden, fotograferen we met flits – terwijl ik me ernstig afvraag wat er met al dit gedrag over tien jaar nog over zal zijn van al dit moois. Ik gedraag me in ieder geval voorzichtig.

Na het kloosterlandschap dalen we af naar de kristalheldere bronnen die eraan grenzen. Bootjes liggen voor ons klaar. ‘Ga jij maar op de voorsteven, jij bent nog jong!’ roept mijn reisgezelschap me toe. Gedwee schommel ik naar de aangewezen plaats en het bootje vult zich met kwetterende Hollanders. Een stokoude bootsman zet zich middenin op een bankje en roeit alsof hij de armen van een reus heeft. Voor we het weten dobberen we over het kraakheldere water door de meanderende lagune. De zon schittert overal door de treurwilgen, de sfeer is aangenaam.

Nu en dan legt de bootsman ons in zijn beste Engels uit wat we om ons heen zien. Lianen glijden ruisend over de gestreepte huif van ons scheepje. Onder ons borrelen fascinerende bubbels op uit het parelwitte zand. Vissen schieten met gezwinde spoed onder ons door. De bootsman attendeert ons op de bubbels die we zien. Verder zuidoostwaarts, verklaart hij, ligt hoog in de bergen nog een meer. Onderaarts lopen er nauwe kanaaltjes tussen dat en dit water. Zoals het met de wet van communicerende vaten werkt, moet er af en toe wat heen- en weergesluisd worden. Dat is wat we zien, hier, recht onder ons. Elke bubbel opdwarrelt naar de waterspiegel is in feite een beetje lucht dat het helemaal gehaald heeft vanuit dat hoge bergmeer. Verbijsterd hangen we aan alle kanten uit de boot.

Na een tijdje keert de boot om en dobberen we met de anderen terug naar ons vertrekpunt. Sveto staat al klaar op de kant en helpt ons allen persoonlijk op de steiger.

‘Hier is het klaar’ zegt hij in het voorbijgaan tegen mij persoonlijk. ‘Ik ga eten met de groep, daarvoor kan ik jou niet uitnodigen.’ ‘Dat is goed’ glimlach ik dankbaar. We schudden handen en ik kuier gemoedelijk de heuvel op. Ik zet me in de kloostertuin tussen prachtige witte en blauwe pauwen en eet mijn eigen meegebrachte broodjes op. Daarna maak ik nog een wandeling langs de kade.

Tegen drieën zie ik een welbekende boot aanmeren bij de kade. De Nederlandse groep komt langzaam aangewandeld. Sveto zwaait en ik zwaai terug. ‘Leuke middag gehad?’ informeert hij. ‘Zeker, oom Sveto!’ zeg ik, en we moeten beiden lachen. We schepen ons in en genieten allen van de mooie tocht terug naar Ohrid.