Een fikse kip
Het is zomer 2008, en snikheet in de Italiaanse Bergell. Ten eersten male zijn Wilco en ik hier eigenhandig met de oude rode Ford Escort heengerold. Voor Wilco ongeveer zijn langste autoreis ooit. Voor mij, die er zonder rijbewijs naast zit, een typische vakantie.
Na wat kamperen in Duitsland zijn we via Zwitserland naar ons huisje in Novate Mezzola gereden. Hoofdpijn had ik ervan, eerlijk waar. Reden we door de spitse alpen, langs het kleine staatje Liechtenstein, en het lieflijke ‘Heidiland’ bij Bad Ragaz aan de snelweg: mijn hoofd barstte zowat uit elkaar. Het was geen gebrek aan koffie, maar een gebrek aan taalkennis.
Waar de afstand van de reis mij niets nieuws is, is de vreemde taal dat wel. Nederlands, Engels, en een goed woordje Duits spreek ik. Maar in het Italiaans ben ik totaal onthand. Wilco kan me al helemaal niet helpen: Nederlands, Engels, en een paar woordjes Duits, daar houdt het op. Die staat er vaak gewoon onschuldig bij te grinniken. Dus het is allemaal aan mij om door den vreemde te loodsen. Ik voel de druk, en die druk vertaalt zich naar barstende hoofdpijn.
Toch lukt het ons in Novate Mezzola wel om te settelen in ons huisje, want de eigenaar spreekt wat Duits. Zijn dochter spreekt zelfs Engels, en die helpt ons later in de week. Dat Wilco en ik zelf nog niet bekend zijn met Italiaanse levensstijl en haar gebruiken helpt ook niet bepaald mee.
Zo lopen we de eerste keer midden in de siësta naar de supermarkt. Die is natuurlijk dicht, het is op het heetst van de dag. Ja, en daar staan wij dan. Verhit en zonder buit sjokken we terug. Als de Italianen hun rolluikjes niet strak naar beneden hadden op dit uur, hadden ze ons hoofdschuddend aan kunnen kijken.
Een andere dag rijden we naar Chiavenna, een wat grotere plaats. We hebben op internet een wat grotere supermarkt ontdekt. Wilco rolt zijn vaalrode wagen de parkeerkplaats op en we gaan naar binnen. ‘We moeten kip hebben voor door de pasta’ somt hij op. Recht voor ons uit is een bemande vleesafdeling. Goed geluimd en niet gehinderd door enige kennis, zoals Wilco ten voeten uit is, wandelt hij naar de balie. Ik volg in zijn kielzog.
Al gauw ligt er een flinke homp kipfilet op de snijplank van de poelier. Dit bevalt me al. Maar dan moeten Wilco en de man het eens worden over de hoeveelheid. Ik zie Wilco twijfelen. De poelier zet ter voorbeeld zijn mes op verschillende delen van de enorme hoop filet. Wilco kijkt om naar mij. Ik probeer wat woordjes, ook in het Latijn, maar de poelier kijkt alleen maar verbaasder. Dan hakt Wilco de knoop door. Wat hij heeft gezegd moet iets van ’tutti’ zijn, want de poelier veegt een miniem lelletje terzijde en pakt de rest van de berg in vetvrij papier. Glimmend van plezier overhandigt hij Wilco het pakket. Beduusd pakt die het aan.
Stilletjes lopen we verder met de hoop kip in ons wagentje. ‘Het is niet duur hier’ mompelt Wilco. ‘Nu eten we dus de hele week kip.’ zeg ik zacht. ‘Ja.’