De antitenne

In deze column staat één klein onderwerpje centraal, dat ik gelijk bij naam noem: de Mirena-spiraal. Ik wandel inmiddels met mijn tweede exemplaar rond, en als het aan mij ligt volgen er nog veel meer. Vanaf hier noem ik hem voor het gemak de ‘antitenne’, omdat het anticonceptie is in de vorm van een zes centinmeter lange kunststof witte antenne. Ik beloof alvast: geen ongemakkelijke intimiteiten, geen materiaal waar je van kunt flauwvallen. Maar is dit te persoonlijk voor je, lees dan een andere column.

Het is maandag, 15 juni 2015. Enige tijd voor vandaag heb ik de dokter gesproken over het laten zetten van de antitenne. Ik ben al die anticonceptiepillen, die ik overigens keurig slik, wel beu. De kosten zijn nog tot daar aan toe, maar voor de terugkerende hoofdpijn en de gebruikelijke ongemakken per maand is de antitenne een perfecte oplossing, volgens mij. Daarbij, mijn kinderwens is zero. Wat kan er misgaan?

Het eerste dat misgaat is het zetten, naar mijn wens, bij de vrouwelijke arts op mijn huisartsenpost. Ze is namelijk zelf behoorlijk zwanger (onbegrijpelijk) en haar verlof houdt haar wel een paar maanden thuis. Goed voor haar, niet voor mij. Ze maakt voor mij een afspraak met een vrouwelijke arts op een praktische locatie: op steenworp afstand van mijn werk, in de lunchpauze.

Wel moet ik op die maandagochtend eerst ‘de benodigdheden’ ophalen bij mijn apotheek, die twee kilometer van mijn huis ligt – en niet in de richting van mijn werk. Mijn arts heeft me beloofd dat ik een uur vooraf een sterke pijnstiller slik, opdat ik van de hele ingreep minder voel. Die zal ik dan wel op moeten halen.

Gehaast fiets ik die ochtend naar de apotheek en kom na enig wachten aan de beurt. ‘Er ligt iets voor me klaar, voor een eh, ingreepje, vandaag’ meld ik beleefd. De assistente draait de molen met bestellingen rond en knijpt haar ogen tot spleetjes. ‘Naam?’ Ik zeg mijn naam. ‘Er ligt niets voor u, mevrouw. Weet u zeker dat…’ ik zucht inwendig. Dit is hier eerder gebeurd. Ik moet eens een betere apotheek zoeken, maar dat is voor een andere dag. ‘Er is mij sowieso een pijnstiller beloofd’ en ik leg uit van de ingreep. De assistente knikt en denkt diep na. Ze overlegt met haar meerdere en verkoopt me tegen een achterlijk bedrag twee zware pijnstillers, die moeten doen wat me beloofd is. Ik mag er maar anderhalf van, dus ik moet eentje even doormidden hakken, lukt me dat? Ik zucht, knik, en druip af. Al deze adrenaline gaat die pijnstiller straks niet veel helpen.

Buiten spring ik onmiddellijk op de fiets en race naar mijn werk, want ik ben al behoorlijk laat.

Om elf uur sluip ik naar de bedrijfskantine en leg de pijnstillers op het glanzend zwartmarmeren keukeneiland. Als een echte pro hak ik met een broodmes de pijnstiller in tweeën en drogeer mezelf. Rustig keer ik weer terug naar mijn werkplek en maak tot aan de pauze mijn klusjes af. Dan stap ik op de fiets naar de voor mij nog onbekende arts.

Na een minuutje in de wachtkamer loopt er een jonge vrouw met een witte jas op me toe. Ze stelt zich voor als de assistente die mijn antitenne gaat plaatsen. ‘Ik doe dit voor het eerst’ zegt ze gelijk met een grote lach. Ik verstijf. Waarom zij!? ‘Nou, voor iemand die hier niet regulier patiënt is, bedoel ik’ corrigeert ze zich gelijk als ze de paniek in mijn ogen leest. ‘Kom mee, waar heb je hem?’

Ik verstijf voor de tweede keer. Met ‘hem’ bedoelt ze dus de antitenne. ‘Die is hier toch’ probeer ik nog. ‘Nee, die had je bij de apotheek moeten krijgen.’ ‘Ze hadden geen bestelling voor me, ik heb de pijnstiller moeten kopen.’ De assistente zucht ook eens en neemt me mee naar de receptie. Ze pakt de telefoon voor een belrondje. ‘Vaak hebben apotheken die dingen gewoon wel liggen. Ik bel eerst even naar jouw apotheek, die is het dichtst bij.’ Gelijk heeft ze beet, ik zie het in haar ogen. Dan knijpt ze haar lippen op elkaar en legt haar hand op de hoorn. ‘Ze hebben er wel één’ zegt ze me vriendelijk ‘maar die is gereserveerd voor mevrouw Ulrich.’ We knikken naar elkaar, zij zet haar pokerface op, en zegt dat ‘die mevrouw Ulrich’ hem dan wel even op komt halen. Ze legt neer en kijkt ongemakkelijk. ‘Ja, je moet toch zelf gaan. Ik kan hier niet weg. Maar, je bent zo terug. En het zetten is zo gepiept.’ Dus ik vertrek.

Weer fiets ik de hele weg, langs mijn werk, langs huis, naar mijn apotheek. Ik wandel binnen en trek één strakke lijn door naar de balie. Dat heeft de doktersassistente me net toegezegd. Verschillende wachtende klanten kijken boos om. ‘Ik ben mevrouw Ulrich’ meld ik de assistente aan de balie zonder omhaal ‘en ik kom mijn bestelling ophalen. Die van vanochtend.’ Tot mijn ergernis zit de beloofde pijnstiller er zelfs bij. En de doos met de antitenne is gerust tachtig centimeter in lengte. Was ik al bang? Dan ben ik dat nu zeker.

Maar, een diepe zucht en ik ga weer. De doos van de antitenne steekt heel de rit vrolijk uit mijn fietstas. Gelukkig weet geen kip wat dit is, vertel ik mezelf. Hijgend zet ik mijn fiets weer voor de huisartsenpraktijk. De assistente heeft op me gewacht. De pauze op mijn werk niet – excuses maak ik straks wel.

Braaf laat ik me weer meenemen de behandelkamer in. De voor menig vrouw welbekende procedure volgt. De grote doos blijkt, naast de kleine antitenne, ook een vrij lange peilstok te bevatten. Ik ben mooi gemiddeld, het zetten is inderdaad zo gepiept, en dan zit ik weer overeind. Ik ben blij, en de assistente ook. Dit was echt niet haar eerste keer, maar wel eentje die de boeken in gaat als ‘apart’…