Even aan mijn vader vragen…

We schrijven 2016, of rondom dat jaar. Ik ben al een tijdje lid van de theatersportvereniging Pro Deo op de campus van Enschede. Het is een mooie, zonnige zaterdagmiddag in het voorjaar. Het zomerreces is nog niet aangebroken op het campusterrein, maar iedereen heeft de sfeer er al goed in zitten. Om de onderlinge banden tussen de theaterverenigingen te verbeteren hebben we een activiteitenmiddag: de NeCoPro.

Er zijn drie theaterverenigingen: Pro Deo, voor improvisatietheater en theatersport. Nest, voor lange voorstellingen en musicals. En dan Contramime, waar ik op dat moment nog niet lid van ben, voor het cabaret. Deze middag vormen we gemengde groepjes en gaan de campus over om overal georganiseerde opdrachtjes te doen.

Het is heerlijk weer en ik ben ingedeeld bij een leuk, fanatiek groepje. Terwijl de zon prettig op ons schijnt wandelen we heel de campus over. We moeten bijvoorbeeld een menselijke piramide bouwen op het ganzenveld, bordjes tellen in de Vrijhof, of een campusbewoner een onbehoorlijke vraag stellen (en het antwoord afwachten). Mobieltjes met foto- en videomogelijkheid zijn al aan de orde, dus naast een antwoordformulier moeten we ook wat dingen op die manieren vastleggen.

Naast heel veel lol hebben we met onze drive ook een hoop goede antwoorden te pakken. Bij de patiowoningen belanden we zelfs in een impromptu feestje. Zo kunnen we verder met een paar gratis biertjes achter onze kiezen.

Na vele omzwervingen komen we weer bij de Vestingbar, waar ook de einduitslag bekend zal worden gemaakt. Het is koel en donker binnen en onze ogen moeten even wennen aan het licht. Op de dansvloer, aan een statafel, staat iemand – laten we hem Peter noemen – te glimmen met onze volgende opdracht.

‘De opdracht luidt’ vertelt Peter opgetogen ‘dat één van jullie, vrouwen van dit team, haar ouders belt.’ We knikken schaapachtig. ‘Aan de telefoon vertel je niets van deze puzzelmiddag. Je vertelt alleen dat je in verwachting bent.’ Hier worden we toch natuurlijk wat ongemakkelijk van. We hebben iets van drie of vier meisjes in onze groep zitten. De meesten beginnen gelijk al benauwd te kijken (inclusief ik). Nee, dit kan ik niet zomaar aan mijn ouders over de telefoon verkopen. Niet dat ze boos worden, hoor – maar ik heb al sinds jaar en dag de wens kinderloos te blijven, en heb daar ook hard voor geknokt. Geloof me, het onderwerp is bij ieder contact op een vervelende manier aangesneden. Huwelijkspartners zijn me aangeraden. Verwijten zijn me toegeslingerd. Angst is me ingeboezemd. Nee, dat wordt hem niet. Maar ik wil mijn team wel graag helpen.

We ijsberen wat rond in de Vestingbar, maar niemand durft. Me dunkt – de meeste meiden zijn ook tien jaar jonger dan ik. Die zijn nog wel bang voor hun ouders. Of voor hun plagerige broers of zussen.

Dan bedenk ik een list. ‘Ik bel wel’ zeg ik met quasi-verslagen nonchalance. Iedereen kijkt op als stokstaartjes in de woestijn. ‘Goed!’ zegt Peter, blij dat deze opdracht doorgaat. Ik pak mijn telefoon en scroll door het adresboek. Het nummer staat al jaren onder ICE-1. ‘Ik ga bellen’ kondig ik aan terwijl ik even duidelijk met mijn telefoon rondzwaai. Ik zet hem op speaker.

‘Ja hallo’ klinkt het een seconde later met een lage, lichtelijk nasale stem.
‘Hallo, …. papa….’ zeg ik duidelijk, en laat een stilte vallen.
De gniffel aan de andere kant van de lijn is te zacht om te horen. Perfect.
‘Ik moet je wat vertellen. Ga even zitten.’
Om de spanning op te drijven (de meiden staan allemaal al hun nagels af te bijten, Peter popelt) maak ik de intro extra lang. De stem aan de andere kant van de lijn mompelt.

Dan doe ik mijn verhaal. Veel twijfel, veel onzekerheid, vraag, en een snik. Dan wacht ik af.

De repliek komt snel, en kon niet beter zijn. Ik krijg een lange zucht, en dan een vaderlijke preek. Dat dit mijn werk in de weg staat, of ik er wel aan heb gedacht hoe mijn toekomst nu moet lopen? Wie de vader is? (een smoes!) Toegegeven, het is pittiger dan gedacht. Mijn gesprekspartner had hier zo tussen de theatermakers kunnen staan. Hij ziet problemen overal, maar ook: een diepe zucht. Als ik het wil, dan moet ik ervoor gaan.

‘Bedankt, papa, ga ik nu een ijsje eten’ sluit ik af. En met een duidelijk gebaar hang ik op.

Iedereen staat me verwilderd aan te kijken, inclusief Peter. Hij heeft het hele gesprek op video, opdat we dit later als bewijs voor de beoordeling hebben. Toch zie ik wel dat een paar meiden het doorhebben. Dit kon niet zo vlotjes gaan.

We gaan nog even naar buiten om ‘een luchtje te scheppen’. Als de Mona Lisa zelf houd ik een zachte glimlach op mijn gezicht. We zijn de trap van het terras nog niet af of ik word al in mijn zij geprikt. ‘Wie was dat?!’ ‘Was dat écht!’ ‘Is jouw vader zo…?’ ik schud alleen maar nee. Maar houd het voor me, straks verspreekt iemand zich en is onze inzending niet geldig.

Het duurt veel te lang voordat we allemaal moeten verzamelen. Dus loop ik een stukje richting de sintelbaan, tot ik zeker weet dat ik buiten ieders gehoorsafstand ben. Check de bosjes. Niemand. Dan bel ik Sander weer. Stilte. ‘…Wat was dat!’ is het eerste wat ik, proestend, over de lijn hoor. Ik moet heel besmuikt lachen (wie weet word ik gezien) en leg hem het hele verhaal uit. Hij vermoedde al zoiets. We lachen er nog even goed om, het idee, … dat ik knocked up zou zijn. ‘Ja had je een mooie aan, van wie zou ’t wezen dan?’ Daar moet ik nog harder om lachen, maar ik zeg wijselijk niks. Wie heimelijk de mijne was, in die dagen… daar zal ik nooit een column aan wagen. Dat zou de wereld op zijn kop zetten.

Winnen doen we niet, die middag. Maar mijn telefoongesprek slaat goed aan. We hebben lol gehad.