Batavierenrace 2024
Deze column is eigenlijk een compleet reisavontuur, maar dan in ongeveer 24 uur. Zet je schrap voor een kleurrijk geïllustreerd lang verhaal!
Het is medio maart als ik aanvoel dat de Batavierenrace er weer aan komt. Als inwoner van Enschede, met nota bene een stuk van het traject recht achter mijn huis, ben ik daar welbekend mee. In de jaren dat ik voor Atak werkte heb ik zelfs voor hen tweemaal een etappe van vier kilometer gehold. We waren niet snel en we deden ons best om in het klassement onder De Vestingbar te eindigen. Dat leverde beide jaren een memorabel avontuur op. Ook ben ik enkele malen met mijn ouders naar de binnenkomst op de sintelbaan gaan kijken, omdat de race net in het weekend van mijn verjaarsvisite werd gelopen. De Batavierenrace doet me dus wel wat.
Dit jaar raak ik op het werk in gesprek met collega Lars, naast werk bezig met zijn promotie, en nog regelmatig op de universiteit te vinden. Hij heeft een groepje van vijf oud-studiegenoten met wie hij jaarlijks een wisselpuntploeg vormt. Een wisselpuntploeg bouwt tijdens de race op de route driemaal een wisselpunt op, waar de renners het spreekwoordelijke stokje (in dit geval hesje) kunnen doorgeven. Bij de Batavierenrace wordt daar dan ook de fietser van die loper gewisseld.
Lars haalt me over om dit jaar het groepje te completeren. We krijgen een busje toebedeeld en daar passen zeven leden in, dus waarom niet. Ik zeg toe en zo rol ik het systeem in. Nadat ik me netjes op Batavierenrace.nl aan heb gemeld en een korte cursus heb bijgewoond, wordt het wachten op de vrijdag die de race inluidt.
Die bewuste vrijdag neem ik de middag vrij. Ik ga thuis een beetje lummelen en probeer een uurtje te slapen. Ik kijk via videomeeting nog even onze bedrijfspresentaties en pak dan mijn spulletjes in. Een kleine handzame rugzak, warme kleren, wat water en wat te snaaien. Verlichting voor ’s nachts en regenkleding voor als het onheilspellend wordt. Ik ben klaar. De vouwfiets laat ik liever niet vierentwintig uur achter op de campus, dus ik ga er te voet heen.
De medewerkersbus brengt Lars en mij naar Nijmegen. Ik ken de route – voornamelijk de N18 – en wijs Lars af en toe herkenningspunten aan, zoals discotheek De Olde Beth en Knooppunt Velperbroek. Het Keizer Karelplein, waar we uiteindelijk nog overheen komen, is voor Lars dan weer bekend. We suizen Nijmegen weer zo’n beetje uit en laten ons droppen voor het sportcentrum van de universiteit.
Vanaf hier moet ik Lars en zijn vrienden maar volgen, ik ben hier onbekend. Dit feestgedruis, dat ook bij de Bata hoort, is mij nog onbekend! We ontmoeten Lars’ vrienden gauw en krijgen nog snel een cursusje wisselpuntje bouwen, waarna we ons huurbusje mogen opzoeken. Het staat in een overdekte garage voor het sportcentrum. Zoals het hoort checken we de inhoud met een inventaris. Op een paar obscure en historische zaken na hebben we alles aan boord. Omdat er met een hitteplan rekening gehouden werd hebben we maarliefst honderd flesjes mineraalwater aan boord. Met moeite stouwen we alles onder de banken. Een grote bananendoos met pedaalemmerzakken gevuld met lunch gaat achterin, bovenop alle bouwmaterialen voor het wisselpunt. Op de achterste bank snoeren we een fikse houten kast met meetapparatuur vast in zijn gordel. We kunnen gaan, toch?
Nee, dat kunnen we niet. De achterklep wil niet lekker dicht. Op het dashboard signaleert een lampje dat er een deur openstaat. Werktuigelijk knallen we alle deuren een keer stevig dicht, maar het signaal blijft. Als we nu harder zouden rijden dan 30 komt daar ook nog een piepsignaal bij. Dat kan zo niet. We roepen de KnelPuntenBus op, die net onderweg was maar op verzoek even terugkomt. Een lange jongen springt eruit en doet even wat slimme snelle checks. Ja, het slotje in de achterklep loopt wat stroef, maar met een duwtje en extra afsluiten met de afstandsbediening zijn we toch klaar om te gaan. Na een laatste pipi springen we in de bus en zetten we koers naar ons eerste wisselpunt. Spannend!
We suizen door de donkere nacht. Koen rijdt, Rik navigeert. Geen van ons allen rijdt regelmatig auto, ik zeer zeker niet, maar Koen is er dol op, zo wordt gezegd. Ik heb me op de achterbank gezet en laat me rijden.
Met een half uurtje zijn we ergens via een boerenweggetje de grens overgestoken en rollen we in het holst van de nacht Niel binnen. Dat is een gehucht van vier boerderijen, zo te zien. Op een t-splitsing staat een Dixi. Die is voor ons. Verderop, naast een boerderij, mogen wij opbouwen. Mijn team kent de plek en de richting precies van de vorige jaren. Ik doe mijn best zo min mogelijk in de weg te lopen terwijl het zestal als mieren om elkaar heen krioelt. Het is zogezegd aardedonker, het miezert een beetje, maar het is niet erg koud. Ik ga nog even een pipi doen in de Dixi en maak kennis met een twintigtal slakjes. Ik zie ze in het schijnsel van mijn hoofdlamp op alle wanden en zelfs op de bril. Voorzichtig haal ik het slakje op de zitting weg met een papiertje en probeer de anderen te ontwijken. Caroline gaat na mij ook even en telt ze allemaal: tweeëntwintig in totaal. Gezellig is het wel.
In drie kwartier tijd verrijst er een heus fuikje met houten poortjes en rood-witte plastic kettingen. Ik kan hier en daar een steentje (of een baakvoet, zwaar steentje) bijdragen. De lokale boerderijkat, een dikke rooie, komt poolshoogte nemen. Voorzichtig snuffelend doet hij ieder stukje van ons bouwsel even aan en gaat dan in een boom zitten toekijken. Na een tijdje bemerk ik twee koplampen verder terug op de weg. ‘Er staat daar een auto’ zeg ik tegen niemand in het bijzonder. Het verbaast ook niemand van mijn groepje echt. ‘Dat is eBart’ weet men. De leden van eBart doen elk ongeopend wisselpunt aan en helpen de techniek aangesloten te krijgen. Wij hebben geoefende teamleden en wat technische kennis, dus alles zit al ingeprikt voordat de twee dwalende hoofdlampjes langs het duistere pad ons bereikt hebben. Desalniettemin checkt eBart onze setup en geeft akkoord het wisselpunt te openen. Aan mij de wat illustere taak om ‘windvaantje’ te zijn. Er zullen lopers en fietsers op ons fuikje afkomen, en die moet ik met stem en handgebaren van elkaar scheiden. De fietsers moeten rechts in de berm hun fiets stallen, de lopers moeten in het fuikje hun hesje afdoen. Dit is een wisselpunt waar geen busjes mogen parkeren, dus we verwachten hier (zoals ook in het deelnemersboekje staat) dat loper en fietser elkaars plek innemen en gelijk verder gaan.
Mijn eerste suspects zijn echter geen loper en fietser, maar twee sportief uitziende wielrenners. Dat is zo midden in de nacht wat gek, dus het klopt: ze horen bij de Bata-organisatie. Dit zijn de ‘vijfminutenfietsers’ die zoals de naam al zegt vijf minuten voor de koploper uit fietsen. We groeten ze en beloven het even op de radio te melden als de eerste loper ons poortje in stuift.
Na vijf minuten begint het door te stromen. Ik merk al dat handgebaren niet genoeg zijn. Ik begin met ‘lopers rechts’ en ‘fietsers links’ tot ik besef dat zij in tegengestelde richting gaan, en ik dus rechts en links moet omwisselen. Dat werkt beter. De lopers zijn aardig verdwaasd, na acht kilometer in het donker, maar weten met mijn stemcommando’s het poortje beter te vinden. Ook de fietser instrueren net iets verderop te parkeren doet wonderen. Lars staat enkele meters achter me de wissels te coördineren, terwijl Caroline en Willemijn aan een tafeltje alle binnenkomende nummers dubbelchecken. Hoewel iedereen digitaal geregistreerd wordt sluipt er nog wel eens een foutje in.
Terwijl ik opga in mijn taak doen zich enkele schermutselingen voor. Een weerbarstige jongen komt verhaal halen omdat hij met zijn busje niet dichterbij kan komen, maar wel een loper en fietser paraat heeft. Wij kunnen hem niet helpen en dat frustreert hem. Uiteindelijk verdwijnt hij en komt in hardloopkleding terug, waarna hij irritant in mijn blikveld voor het poortje op zijn binnenkomende loper gaat staan wachten. Ik dirigeer hem zuchtend naar de zijkant van het fuikje en laat Lars het met hem afhandelen. Een ander moment komt er een compleet dronken jongen binnen, die wars is van het idee om een warme trui aan te trekken. Hij zal daarna nog wel twaalf kilometer moeten fietsen. Gelukkig is zijn renner hardnekkig en vertrekken ze enigszins voorbereid weer uit ons fuikje.
Na drie donkere uren krijgen we signaal dat de laatste renner is geweest. De bezembus, een champagnekleurig model met op voor- en zijkanten bezems, rolt binnen. We sluiten het wisselpunt, communiceren met de meldkamer, overleggen met de bezembusjongens, en pakken in. Daarbij begint het een beetje te regenen, dus alles achter in de wagen is nat. Nouja, moet maar. Hopelijk beter weer voor de rest van de nacht.
Dit maal zit ik voorin. Het is mijn taak om bestuurder Koen wakker te houden en de weg te wijzen. Ik zet Waze aan en vertel Koen rustig waar hij door het duister heen moet rijden. Dat lukt aardig. Ook wakkerhouden is geen punt: ik vertel gewoon de verhalen die je hier ook op mijn blog leest. Dat die ook slaapverwekkend kunnen zijn leer ik snel: de vijf op de achterbank slapen binnen mum van tijd als roosjes. Koen is gelukkig nog fris en alert, fantastisch. Al gauw verlaten we Duitsland en zoeven we de N18 oftewel Twenteroute op.
Na een aantal snelle kilometers jakkeren wordt het langzaam schemerig aan de horizon. Ik zie de afslag naar het gehucht genaamd ‘Zwarte Veen’ opdoemen. Rustig sommeer ik Koen om hier dan de N18 te verlaten en rechts af te slaan. Geroutineerd gaat het knipperlicht aan naar rechts en voegt hij uit naar … SKKGGGGGGGG! – met een ruk staan we stil. We kijken elkaar verbaasd aan. Het vijftal op de achterbank is verwilderd wakker geschoten. Okay. Wat ging er mis?
We stappen de bus uit en zien dat we met de twee rechterwielen over een hoge betonband heen staan. Waar voor kort nog een uitvoegstrook was is tegenwoordig diep afgeschraapt asfalt zonder nieuwe bestemming. Wél is er een onderbroken streep tussen onze baan en die bewuste strook. Een uitnodiging tot verder naar rechts gaan dus. Wie heeft dit bedacht? En hoe komen we hier weer weg?
We stappen allemaal uit de auto en besluiten al onze zware spullen uit te laden. Hopelijk komt de bus daarmee iets hoger te staan en raakt de onderkant de betonband niet meer. Maar, die hoop is ijdel. We zijn echter slim en gebruiken de baakvoeten om voor- en achterwielen op te rijden tot ze weer over de betonband komen. Caroline en Willemijn manen iets verder terug het aankomend verkeer tot rustiger rijden. Koen, met de schrik nog in de benen, rolt de bus uiterst voorzichtig over de betonband heen, terwijl wij helpen duwen. Met tien zenuwslopende minuten staat de bolide weer aan de goede kant op de weg. Nu wij weer.
We kachelen door, het boerenland in. Maar bij enige snelheid ruiken we een vervelende schroeilucht. Lars gaat buiten de bus meerennen en attendeert ons op een schril hoog gepiep. De rem loopt aan, dit ken ik van Michels auto. We rollen het laatste stukje langzaam naar de plek van ons wisselpunt. Dan roepen we de KnelPuntenBus maar weer op. Wie weet wat die jongen nu weer voor ons kan doen…
Terwijl we ons wisselpunt opbouwen komt de handige jongen weer aan. Hij legt zich onder de bus en weet met een hamer de vastgeslagen handrem los te tikken. De mantel van de remkabel is echter stuk en de rem kan er wel op, maar niet meer eraf. De jongen sommeert ons om de rest van de dag de handrem niet meer te gebruiken, dan komen we wel thuis. Blij met deze uitkomst bemannnen we verder ons wisselpunt, tot ook daar onze taak gedaan is. Inmiddels is de zon opgekomen over de maailanden en dat vormde een schitterend beeld. We zijn opgedroogd en verwarmd. Na korte communicatie met eBart en de meldkamer sluiten we ook hier weer en pakken we in.
Dan volgt er een onthutsend bericht over de radio. Er is iets, elders op de route. Een radiostilte volgt. Dat betekent dat de wedstrijdleiding druk is met iets kritieks. We wachten af. Code geel volgt. In ons draaiboek betekent dat: de wedstrijd is stilgelegd. Alles dat bezig is wordt gestaakt; gaande lopers mogen niet finishen, nieuwe lopers mogen niet starten. Wij bevinden ons in relatieve rust, omdat iedereen bij ons letterlijk net vertrokken is. Dus breken we de appeltaart van Lars aan en drinken nog een kopje koffie. Dan zetten we ons stilletjes in de bus en rijden, zoals het draaiboek dat vraagt, naar ons volgende wisselpunt in Bentelo.
Inmiddels meldt de wedstrijdleiding over de radio dat de race weer hervat is. Wat er precies gebeurd is weten we tot op de dag van vandaag niet. We zien in zoevende vaart over de N18 nog een paar van die verraderlijk verkeerd belijnde afslagen aan ons voorbijgaan, en dan mogen we bij Haaksbergen zelf van de weg af. We naderen Bentelo en gaan weer de landerijen in. Een ploeg voor ons heeft over de radio melding gemaakt van twee omgevallen Dixi’s bij ons wisselpunt. Ze zijn zo aardig geweest om even te stoppen en ze weer recht overeind te zetten. Onze dank is groot!
De oranje Dixi’s staan als puisten in het landschap, maar wij zijn er blij mee. Hier gaat een nieuw wisselpunt ontstaan. Terwijl we uitpakken en bouwen zie ik opeens een bekend gezicht. Collega Erwin! Wij wisten niet dat hij meeliep, en hij wist niet dat wij een wisselpuntploeg waren. Snel gaan we met z’n drieën op de foto. Binnen drie kwartier hebben we ons hele bouwsel aan hekjes en poortjes weer staan. Nu begint het urenlange wachten. Langer dan normaal, want door de verstoring van de race zijn alle tijden opgeschoven. Officieel is er een half uur vertraging, maar wel zijn er voor de herstart in Barchem een aantal etappes gewoonweg geschrapt. De chaos die ontstaan is doordat lopers en fietsers opeens stukken moesten overslaan heeft ervoor gezorgd dat de wedstrijd eigenlijk niet op die geplande tijd zijn vervolg kan vinden. Zo goed en zo kwaad als het gaat probeert men dat toch.
Wij zitten achter onze bus – het is wat wisselvallig bewolkt en soms zonnig. De dames maken koffie en chocolademelk, ik wissel naar koelere kleren, krijg daar toch spijt van en wissel toch weer terug. Het is veel te lekker met al mijn merinowolletjes aan als de wind er even op staat. Op de aangrenzende weg komen de motorrijders binnenrollen. Dat zegt wat. Als een kluwen wolven wachtend op hun prooi stellen ze zich op rond de zijweg nabij het wisselpunt en houden ze zichzelf bezig. Bij ons hadden zich al twee fotografen op de motor gevoegd.
Langzaam druppelen ook lopersbusjes binnen. Daaruit sijpelen de geïnteresseerde lopers die hun ploeggenoten van de middagploeg even toe komen juichen. Ze vormen een haag in de bocht naar het wisselpunt. Caroline had me al gezegd: voor je het weet staan ze te drommen op het looppad. Bij elk wisselpunt is mij meer chaos voorspeld, en dat lijkt hier ook weer uit te komen. Het is wel fijn dat er in ieder geval steeds meer reuring is, want dat wachten maakte slaperig.
De vijfminutenfietsers staan voor onze neus. Ik weet niet of het nog dezelfde zijn als vannacht, maar ze fietsen fris en vrolijk langs ons heen. Niet lang daarna zwelt het gejoel in de berm aan en volgt de eerste loper. In Barchem, enkele wisselpunten terug, werden de lopers gestart in groepen. Vanaf daar is het uitgezwermd. De eerste loper die ons treft is mogelijk de snelste loper van het snelste team, maar dat hoeft niet. Als achter hem of haar de tragere lopers zijn gevolgd blijft het doorgaans even stil, maar dan suizen er plotseling weer vier of vijf lopers als kanonskogels op mijn poortje af. Dat zijn dan de snelsten van de volgende groep. Het is dus onvoorspelbaar wat je voor je neus hebt. Het gejoel geeft vaak wel aan of het een populaire ploeg is.
Bij dit wisselpunt komen renners vanaf links over een lange dijk aanhollen. Hun fietser rijdt vaak al een stuk vooruit, om zich klaar te maken voor de wissel in ons fuikje. Fiets op de standaard zetten en warme trui onder de snelbinders proppen doe je liever niet terwijl de tijd doortikt, zeg maar. Dus naar links kijkend zie ik de plukjes afscheid nemen, waarop de fietser de bocht naar rechts neemt en op mij af zeilt. Echter, veel fietsers treffen in de bocht hun team al, en springen dan olijk van de fiets. Kletsen, blijven hangen… dat schiet niet op voor de wissel, tweehonderd meter verder. Dus zodra ik ze in het oog krijg roep ik ze herhaaldelijk naar me toe. Het is me deze nacht al opgevallen wat voor luide stem ik heb ontwikkeld, zonder dat mijn keel daaronder lijdt. Nu het wat warmer is wil ik daar alleen een flesje water bij, wat Willemijn me lief brengt. Elke fietser in mijn blikveld brul ik een ‘Liiiiiiinks! Dooooorfietsen! Zo ver mogelijk dooooorfietsen!’ toe. En als ze dan glazig kijken herhaal ik het nog eens in het Engels. De Aha-Erlebnis is dan mijn verdienste.
Kort na de fietser volgt de loper. Die pakt meestal de binnenbocht, om maar zo snel mogelijk van dat geren af te zijn. Het is ook mijn taak (ten minste, dat vind ik) om toeschouwers uit die binnenbocht weg te houden. Gelukkig reageren ze goed op mijn armgebaren en scharen ze zich dan braaf bij de vreemdelingen in de buitenbocht. Soms lijkt het wel alsof ik kinetische krachten heb. Ik hoef maar te kijken en mijn arm op te heffen of ze schikken zich beduusd achter de eerste rij grashalmen. Ik word gevreesd! Toch wordt mijn enthousiasme daarin ook opgemerkt, want de toeschouwers dicht naast me scanderen in Nederlands en Engels elke vermaning met me mee. Ze hebben er plezier in, ik ook!
Sommige mensen moet ik echt van het pad af plukken. Die lopen nietsziend gewoon recht voor de lopers en belemmeren hen de weg. Dat toeter ik ze dan ook niet al te vriendelijk toe. ‘Hallo! Ga eens weg! Doorlopen! Je belet een ander een snelle tijd te halen! Gá eens weg!’ Dan volgt er meestal wel wat traag begrip en een snelle pas naar de kant, maar ik vind dat ze gewoon algeheel een soort besef missen. Gelukkig zijn dat er maar enkelen. De meesten gedragen zich en mijn blauwe medewerkershesje draagt daar ook wel aan bij.
Sommige lopers hebben, zoals ik al zei, goed de vaart erin zitten. Die zijn compleet gefocust op een snelle tijd en zeilen de laatste rechter bocht in. Gelukkig zie ik ze al goed aankomen en spring ik dan voor ze op het pad. Armen gespreid, luid roepend. ‘Rechts! Rrrrrechts! Déze rrrreechts!’ Ik laat mijn r rollen zoals ik ooit op zangles leerde voor de liederen van Mozart. Sommige lopers nemen de bocht ruim en met zo’n blinde vaart dat ze bijna recht in mijn armen rennen. Gelukkig koersen ze allemaal bij en gaan met een glimlach door het poortje. Een enkeling moet ik nablaffen ‘hesje aanhouden! Aaaanhouden!’ want het is wel slim om snel te kunnen wisselen, maar dan kan Caroline hun ploegnummer niet verifiëren.
Na al die uren word ik, ondanks de adrenalinerush, toch echt wel moe. Mijn voeten doen pijn van het staan en ik droom van plat achterover liggen en lekker slapen. Maar dat is hier midden op het pad met al die commotie veel te gevaarlijk… tweemaal peil ik bij Caroline hoeveel lopers we al doorgelaten hebben. De eerste keer is teleurstellend: 183 van de 350 pas. De tweede keer zitten we tegen de 300 aan. Nog éven…
Eindelijk verschijnt dan de mooi glanzende bezembus op het pad. De eBartbus rijdt voor ze uit en sluit ons wisselpunt. De bezemjongens nemen onze vuilniszak mee. We ruimen op, we pakken in, we zijn klaar. Caroline, overigens halverwege haar zwangerschap, heeft haar vriend in Amersfoort gebeld. Door de vertraging van de race is alles zo ver uitgelopen dat vanavond teruggaan naar huis wel erg laat zal worden. Niet te vergeten dat ze hondsmoe is, dubbel zo erg als wij. Met onze goedkeuring gaan ook Willemijn en Rik met hun auto mee, rechtstreeks naar Amersfoort. Voor onze bus hebben wij Koen, Lars, Tijmen en ik nog over. Wij gaan nog even door.
We zetten ons weer in de auto en ik stel Waze in op het UParkHotel in Enschede. Vlak daarnaast is de materiaalinname, waar we ons busje met alle inhoud kunnen inleveren. We kunnen echter niet over de Bosweg, dus het is aan mij – local bij uitstek – om ons de weg naar de achterkant van de campus te wijzen. Met een klein uurtje rollen we de parkeerplaats achter het universiteitszwembad op. Een stel blije mensen staan ons op te wachten. We mogen ze allemaal af. Bij het eerste stel mogen we al ons eten en drinken inleveren. Vijfenegentig waterflesjes trekken we onder de banken vandaan. Ze staan er versteld van. Overgebleven appels, bananen, chocolade, en zakken belegde bolletjes gaan in kratten terug. Op verzoek mag ik nog twee zakken broodjes en twee bananen meenemen. Anders wordt het morgen op de campus uitgedeeld. Dan rijden we door naar de echte materiaalinname. Een medewerker springt bij ons op de voorbank en dirigeert ons naar een praktische parkeerplek. ‘Zet hier maar op de handrem’ zegt hij achteloos. ‘Dat kan niet, die is stuk’ antwoordt Koen. ‘Oh? Vul dan maar een schadeformulier in.’ En zo staan we enkele minuten later weer ons hachelijke verhaal te doen, met foto’s en al. Verder niet meer onze verantwoordelijkheid nu, het busje gaat terug naar het verhuurbedrijf. Wij gaan te voet verder.
Lars, Koen en Tijmen gaan rechts naar de sintelbaan. Na de binnenkomst zal er voor de medewerkers een diner verzorgd worden. Ik sla linksaf naar Hogenkamp. Ik kan niet meer, ik zeg gedag en zet koers naar huis. Nog veertig minuten wandelen.
Ik steek het plein over, loop om Cubicus heen, naar de WoT… en kruis meerdere keren een wandelend echtpaar. Als ze me toch echt helemaal het Ledeboerpark in volgen draai ik me om. ‘Jullie volgen me hopelijk toch niet naar de sintelbaan hè, want die is niet deze kant op. Volg mij niet helemaal naar huis!’ het echtpaar lacht hartelijk en bevestigt dat ze dat niet doen. Ze hebben ’s middags hun zoon in Barchem gezien en willen nu een leuke, ongewone plek voor de finish innemen om nog een team te zien lopen. Dat kan geregeld worden. Ik loop voor ze uit het park in tot we bij de Oldenhof de bekende routepijltjes zien. Daar laat ik ze achter. Het zal nu niet lang meer duren voor ze langskomen.
Rustig vervolg ik mijn weg naar huis. Mijn wangen zijn warm, mijn hoofd is woozy. De bomen bieden verkoeling. De bosgrond voelt zacht, de route is me bekend. Ik ben weer in ‘mijn achtertuin’. Met een stevige wandeling bereik ik de andere rand van het park. Voor mij langs kruist pardoes een stapvoets rijdende auto met Bata-medewerkers. Ik zwaai naar ze met mijn lichtblauwe medewerkerstrui. Ze kijken een beetje verbluft. Ik laat het gaan, ik heb geen zin meer in nog een praatje.
Thuis app ik Michel. Hij wil wel even wat voor me koken, dus hij komt naar mij gefietst. Ik leg me éven op bed en slaap gelijk een gat in de dag. Michel maakt me wakker en heeft inderdaad een heerlijk bord Italiaanse pasta klaar. Tussen de happen door vertel ik hem dit hele verhaal (daar schijnt hij tegen te kunnen). Dan taai ik af en ga alvast weer in bed liggen. Ik hoor het niet eens wanneer Michel zich bij mij voegt. Zondagochtend, twaalf uur later, ben ik weer mens. Volgend jaar weer!