Te voet, te veer
Het is zomer 2014, en ik maak een reis rond de Baltische Zee. Die reis begon met een trein naar Kopenhagen; vanaf daar naar Stockholm, waar ik midsommar vierde met de Zweden. Na een eerste veerbootreis naar het Finse Turku wilde ik doorreizen naar Oulu, maar dat kwam er niet van. Op de sfeervolle authentieke hostelboot kreeg ik griep. ’s Nachts lag ik ijlend in mijn kajuitbed, overdags doolde ik dan maar dufjes door de stad. De nachttrein naar Oulu boekte ik niet, ik liet de dagen voorbijgaan tot het bijna tijd werd om huiswaarts te keren. Er moest immers weer gewerkt worden. Naar Helsinki ging het dus.
Inmiddels is mijn gezondheid weer in orde en ben ik met een snelle trein naar Helsinki gezoefd. Ik heb een paar uur in de stad door te brengen voordat ik op de veerboot naar Travemünde zal stappen.
Anders dan rustige havenstadjes als Turku of Oulu is dit een ware Finse metropool. Finnen komen hier gerust wat dichter bij elkaar, zeg maar. De stratenblokken doen niet onder voor Wenen of Parijs. Mensen die mij nog wel eens vragen of Finland nou erg Russisch is – het is toch het buurland – hebben geloof ik ergens onder een steen gelegen. Het Finland dat ik gezien heb is zo westers als wat.
Ik breng de dag door met een bezoek aan de Rotskerk; een kerk die, zoals de naam al doet vermoeden, uit een rots is gehakt. Dat hij ondanks dat midden in de stad ligt is een gunstig gegeven. Ik loop er zo naartoe en kijk een tijdje rond in de bijzondere, onverwacht lichte gebedszaal.
In de middag eet ik wat lunch en bezoek ik de universiteitsbibliotheek. Ook die is praktisch in het midden van de stad gelegen. Ook is hij fantastisch mooi vormgegeven. Alle verdiepingen zijn van spiegelglad wit beton. Het centrale trappenhuis is gelegen in een ovale vide die tot aan het plafond reikt. Het is alsof je door een fantastische witte spiraal zo omhoog wandelt. Daarbij valt sprankelend daglicht vanaf de straat naar binnen door een eveneens ovale opening: een immens raam dat wederom van onder tot boven het gebouw siert. Op alle verdiepingen kun je in zachte leesstoelen bij het raam gelijk aan je boeken beginnen. Heerlijk.
In de namiddag wordt het tijd om naar de veerboothaven te gaan. Vanaf centraal station moet ik eerst een stukje met de bovengrondse metro naar een buitenwijk. Dat lukt allemaal prima. Het is zonnig en warm, de metro zoeft zachtjes voort. Het staat me wat tegen dat ik uit het mooie stadscentrum wegga – eigenlijk luidt dit het begin van de reis naar huis in. Steeds verder laten we de stad achter ons. Woonwijken, dan niets… het niets blijkt een immense golfbaan te zijn. Glooiende heuvels in de zon met hier en daar kleine mensfiguurtjes en vlaggetjes. Dan doemt het haventerrein op.
Nee, lieflijk is dat niet. Met het stoppen van de metro op het verhoogde talud word ik vervelend met de waarheid geconfronteerd. Ik sta aan de rand van een immense industriële machine. Maar: de temperatuur is nog steeds lekker en ik ben ruim op tijd waar ik wezen moet. Ik volg de bordjes naar de haven en kom bij een kantoortje. Daar stap ik binnen. Een dame en een heer zitten mij ietwat verwonderd aan te kijken.
In het Engels leg ik uit dat ik een instapkaart voor de veerboot van vanavond heb en graag ingescheept wil worden. Ik zie nog steeds verbazing in hun ogen. Ik vraag me af waarom. ‘Waar is uw vehikel?’ is het eerste wat de dame vraagt. De man rolt zijn bureaustoel naderbij. ‘Ik heb geen vehikel, ik ben te voet’ leg ik uit. ‘U bent te voet hier gekomen?’ ‘Nouja, met de metro’ wijs ik naar het talud in de verte.
‘Dat is ongebruikelijk. Maar niet onmogelijk.’ De twee kijken elkaar aan en controleren mijn instapkaart nogmaals. Ja, ik mag echt aan boord. Over een uurtje vertrekken we, dus pronto, nu graag. Na wat overleg vraagt de dame me met klem om hier te blijven wachten. Ze belt iemand. Geen probleem, ik ga nergens heen. Binnen vijf minuten scheurt er een klein wit busje tot voor de ingang van het kantoortje. Een jongen springt eruit en vraagt laconiek naar zijn vracht. Ze wijzen naar mij. ‘Okay’ zegt hij terwijl hij zijn schouders ophaalt, en gebaart me op de passagiersstoel te gaan zitten. Nog voor ik mijn riem vast heb scheuren we al weg.
‘Ik ben Veikko’ laat hij weten. ‘Wil je chocola? Ligt daar’ hij wijst op het dashboard. Wat een spraakzame Fin! Beleefd breek ik een stukje chocolade af van de reep Fazer voor mijn neus. ‘Je mag het haventerrein onder geen beding te voet over’ legt Veikko uit. ‘Ik ben er voor de stomme klusjes. Maar nu heb ik jou! Een leuk klusje.’ Hij vraagt waar ik vandaan kom en waar ik heenga. Ondertussen weet hij precies waar hij op deze grote plaat beton wel en niet mag rijden. En dat is maar goed ook, want grote vrachtwagens schieten ons om de oren. Rechts en links en gebruikelijke verkeersregels schijnen hier niet te gelden. Veikko weet precies de weg en is met zijn kleine vehikel niet bang voor al die grote wagens.
Geroutineerd zoeft hij het busje een oprit op, keert naar rechts, en rijdt soepeltjes het dek van de veerboot op. ‘Nu, luister’ zegt hij kordaat. ‘Ik moet je hier op dit dek afzetten, maar je mag hier niet blijven. Dit is het truckerdeck, hier lopen de wilde mannen met baarden. Die drinken bier.’ ‘Ik ook!’ lach ik hard, en hij lacht spontaan mee. ‘Nee echt. Van het havenkantoor moet ik je gelijk naar de lift laten gaan. Doe dat dan ook. Boven is het passagiersdek, waar jij hoort.’ Hij wijst op de centrale lift op het dek. Ik knik. ‘Hyvin, varma. Kiitos!’ laat ik hem met een grijns weten. Ik slinger mijn rugzak over mijn schouder en zwaai hem gedag. Recht naar de lift toe, naar het brave passagiersdek.
Eenmaal boven kan ik uitkijken over het dek waar ik zojuist werd afgezet, en dat nu keurig volgetetrist wordt met grote zeecontainers. Veikko zie ik met zijn busje weer terugscheuren naar het havenkantoor, voor een volgend klusje…