Veertien jaar poezen

Vandaag is mijn lieve, eigenzinnige poes Miep overleden. Rustig lag ze in mijn armen, liet zich de prikjes toedienen, en van dromenland stapte ze verder over de regenboogbrug, waar alle haar bekende poezen die haar voorgingen, haar eindelijk verwelkomden. Ik weet zeker dat ze nu eindelijk gelukkig is.

Meisje en Maxi

Het hele poezenverhaal begon rond 2010. Ik woonde samen met toenmalig vriend Wilco, en we keken hoe we onze toekomst konden inrichten. We waren toe aan een volgende stap, maar kinderen stond niet op mijn lijstje. Daarom stelde ik een kat voor. Wilco had in zijn studentenhuis een leuke kat gehad, dus hij ging voor de bijl. We togen naar de kattenopvang in Brammelo.

Met zorgvuldigheid werden we in de kattenkamer toegelaten. Rustig alles op je af laten komen, was het credo. Wel, dat lukte, in de bont gekleurde kamer waar het vol stond met mandjes, fauteuils, kasten en krukjes. Hier was duidelijk geen interieurdesigner aan te pas gekomen, maar dat boeide de katten niks: deze keur aan meubilair was een walhalla om geen enkele saaie dag te hebben.

Boven op een statige boekenkast vond Wilco Maxi, een beige je-weet-wel-kater met een guitige snuit. Het bleek liefde op het eerste gezicht, en ik ging er ook voor. Kanttekening: de donkere schildpadpoes met grote ronde ogen als knopen, die er plat van paniek naast zat, hoorde bij hem. Ze luisterde naar de naam Meisje en zoals ons verteld kwamen ze uit een groep van vijf, waarvan er drie al weg waren. Deze twee mochten niet gescheiden worden. We streken onze hand over ons hart en namen dit boosaardige boskatje met de pluimpjes in haar oren dan er ook maar bij. Maxi en Meisje, ons eerste poezenstel.

De maanden gingen voorbij en het stel verkende ons appartement. Maxi was gelijk gezellig, lui, en lag het liefst samen met Wilco in onmogelijke houdingen op de bank te slapen. Gek waren ze op elkaar. Meisje kwam langzaam uit haar schulp. ’s Nachts sloop ze door het huis en uiteindelijk liet ze zich ook overdag zien en aanhalen. Toen kwam het moment dat Wilco en ik onze verkering met elkaar verbraken. Na veel moeilijk overleg, een plan voor co-ouderschap en toch weer niet, verhuisde ik naar de flat achter hem, en kreeg beide poezen mee.

Hier in mijn nieuwe appartement, waar kamerbreed beige tapijt en een vettig ruikende haard mijn eerste eigendommen waren, leefden de poezen verder als vanouds. Meisje stal mijn hart helemaal, Maxi sloot zich daarbij aan. Maxi wist ik om mijn vinger te winden met het gooien van brokjes. Dol als een hond stormde hij achter elk geworpen brokje aan, om vervolgens alert terug te komen voor een nieuwe. Het voeren in de ochtend werd een heus spelletje. Meisje stortte zich gewoon op haar voerbakje en dat was dat.

Na enkele jaren veranderde de dynamiek. Maxi werd magerder, minder sterk, en ook bangig. Meisje kreeg de overhand. Ze joeg hem ’s avonds van bed, blies naar hem in huis. Eenmaal vloog hij geschrokken de hoge krabpaal in en liet zijn plasje lopen terwijl ik hem in allerijl eraf probeerde te tillen en richting kattenbak holde…

Meisjes tirannie was wel te beteugelen, maar er veranderde iets in Maxi dat ik toen nog niet kon benoemen. Hij vermagerde, maar dat merkte ik nog niet op. Op een ochtend zat hij op mijn voeteneind en zijn kopje hing neer, als een zielig lampenkapje. Lopen deed hij wel, springen ook, maar het neusje ging niet omhoog. Als een soort kat van Frankenstein zwalkte hij blindelings door het huis. Snel raadpleegde ik de dierenarts. Hectiek. Maxi had kaliumtekort, ik moest hem langsbrengen. In een chaotische dans van werkbezoeken aan Eindhoven en dagen in Enschede wist ik Maxi er met medicatie, speciaal voer, en veel aandacht weer bovenop te krijgen.

Ik zocht me op internet suf naar wat hem was overkomen. Zijn nieren waren aan het falen. Dat was op te lossen, met speciaal voer, medicijnen, en nog wat homeopathische middelen. Maxi reageerde er goed op. Het kopje stond weer recht en hij at alles met smaak. Blij voerde ik hem alles wat hij lustte. Tot hij langzaam weer stopte met eten.

In een week tijd takelde hij af naar een apathische, scharminkelige kat. Met tranen in mijn ogen maakte ik een dierenartsafspraak. Ik fotografeerde hem ten laatsten male, die ‘beige spritskoek op pootjes’. Hoewel ik vroeger agapornissen en ratjes had zien overlijden was een kat die ik geheel zelfstandig gehouden had, wel van meer impact. En: Meisje was alleen.

Miep

Haar treurige blik terwijl ze op de verwarming lag raakte me in het hart. Ik moest een maatje voor haar vinden. Al gauw speurde ik wat op het internet en kwam op Marktplaats. Omdat ik zelf geen vervoer had bereikte me dat eerder dan teruggaan naar Brammelo.

Daar vond ik Miep. Jawel, de Miep waarmee ik dit verhaal begonnen ben. Het was begin mei 2017 toen ik de eigenaresse M. van Miep contacteerde over haar poes. In een net epistel zette ik uiteen wat ik aan onderkomen te bieden had, inclusief bruin-gepelsde huisgenote. Het antwoord? ‘Ik weet het niet, want ik kan niet beslissen voor mijn poes.’ Verbluft las ik het antwoord nog een keer. Vroeg toen simpelweg ‘hebt u interesse om uw poes Miep aan mij over te doen?’ en daar kwam positief antwoord op. Een afspraak was snel gemaakt, en op een goede vrijdagavond reed een auto uit Arnhem voor. Erin zat Miep, in haar rieten reismand met pluizig wit kleedje, gearriveerd met een keur aan haar eigen toebehoren. Kordaat zette de eigenaresse Miep midden in de woonkamer en klikte het deurtje los. Miep stak verwonderd haar ranke kopje naar buiten en posteerde zich een meter voor haar reismand.

Meisje was gelijk geïntrigeerd door dit wonderlijke schepsel. Nieuwsgierig liep ze een cirkeltje om Miep heen. Miep antwoordde hierop door geschrokken met vier pootjes tegelijk de lucht in te vliegen. Het eerste contact was gelegd! De eigenaresse stemde in met de overname en vertrok weer naar Gelderland. We hielden contact.

Nu had ik twee poezendames, die ook nog aardig op elkaar leken. Ik vond het wel een mooi stel en dat vond Meisje ook. Miep dacht daar anders over. De eerste maanden verborg ze zich in de logeerkamer, het verst weg van de woonkamer. Ze waagde zich niet op bed, al vond Meisje dat geen bezwaar. Ze trippelde door het huis op haar lange, witgesokte poten. Ik noemde haar naast ‘de prinses’ (zoals haar vorige eigenaresse haar trouwens óók noemde), ook wel de sportsokkenpoes. Waar Meisje namelijk zwarte pootjes had, droeg Miep voor enkelsokjes, en achter hoog opgetrokken tennissokken, zo leek het. Ook had Miep, heel leuk, voor op haar neusje één vlekje wit, alsmede in de laatste ring van haar staart. Ze hield ook zo van kattenmelk, dat ik gerust zei ‘dat er een adertje melk door haar heen liep’.

Met de jaren trok Miep wel bij. Ik kon haar zelfs samen met Meisje op de bank vinden, of op de lage radiator achter in huis. Ze zaten naast elkaar bij de voerbak. Ja, het ging. Soms had Meisje een snibbige bui en waagde Miep zich weer een week niet in de woonkamer, maar ach, ze gedoogden ze elkaar wel.

In het najaar van 2018 ging Meisje hard achteruit. Ze zakte door haar pootjes, wat er toe leidde dat ik op een winterse avond een spoedconsult voor haar aanvroeg bij de dierenartspraktijk in de stad. Ingepakt in een dikke sjaal, achter in mijn kattenrugzak, fietste ik haar door de gladde sneeuw erheen. Ter plaatse sprong ze op de behandeltafel, op de stoel, en zelfs op het aanrechtblok, zonder ook maar een kik te geven. Adrenaline hield haar monter. ‘Ik kan niets vinden’ verzuchtte de dierenarts. ‘Als ze een bloedprop in haar achterhand had gehad, had ze het nu uitgekrijst van de pijn.’ Zonder veel wijzer te zijn nam ik haar weer mee naar huis.

De volgende weken liet ze nauwelijks ongemakken merken, tot het voorjaar zich aankondigde. De eerste zonnige dagen op het achterbalkon leenden zich om daar even te verpozen. Meisje liep moeilijk, maar genoot zo van het zonnebaden. Ik nam haar op een kussentje mee naar buiten en liet haar op tafel liggen genieten. Uit mijn ervaring met Maxi wist ik wel dat het einde naderde.

Op een avond werd het te erg. Ze sleepte zich voort en kon niet zelfstandig naar de kattenbak. Haar achterste werd vies. Desondanks maakte ze een geforceerd rondje door de kamer. Alles moest onder controle gehouden worden. Toen ik met een gebroken hart naar bed ging legde ik haar in een mandje naast me, maar ze klauwde zich een weg omhoog tot in mijn bed. Dit niet zo doorgaan. Een slapeloze nacht met een onvermoeibare poes volgde. Ik had altijd al een beetje vermoed dat ze afstamde van een verwilderd boskatje.

De volgende ochtend maakte ik direct een afspraak bij de dierenarts. Bijna ging ik gewoon naar mijn werk, maar mijn toenmalige vriend hield me tegen. Hij zou wel thuis zijn, maar wilde Meisje niet mij bij zich hebben, in haar laatste uren? Ja, verhip, dat was waar ook. Dus ik meldde me ziek en zat huilend met haar die laatste ochtend op het balkon. Ze liet het zich welgevallen. Toen reden we haar naar de praktijk en ging ze onder zeil met die bekende twee prikjes.

Mo

Toen was het huis leeg. Nouja, op Miep na. Net als Meisje legde Miep zich erbij neer, dat ze alleen was. Ze deed lange slaapjes en staarde uit het raam in de verte. Ik meende altijd dat ze naar dingen keek die wij nooit zullen kunnen zien. Soms zat ze uren verticaal op de lage verwarming, wat me best ongemakkelijk leek, want gestrekt liggen was zo veel minder geforceerd. Miep was een aparte, een prinses.

Toen de zomer van 2018 naderde vond ik het genoeg met die eenzaamheid. Ze werd er sociaal niet echt beter van en ik vond dat ze zo te snel wegkwijnde. Ze was pas elf. Via Marktplaats vond ik een je-weet-wel-kater luisterend naar de naam Mo bij een gezin in Oldenzaal. Hun driekoppige kroost was te druk voor Mo, al hadden de andere huisdieren er geen last van. Mo was angstig en paste niet goed in het gezin. Hij was, door stress of weet ik wat, wel een nogal voluptueuze kat. Toen hij gebracht werd, op die hete zomeravond, kon ik hem gewoon niet weigeren. Eén van de kinderen was al verteld dat Mo simpelweg dood was. De anderen wisten wel beter, maar maakten hun verstandelijk beperkte broertje niet wijzer. Het gezin ze wilde ook geen contact houden. Een beetje verbouwereerd nam ik die olijke, welriekende dikkerd dan maar aan. Hier was hij wel welkom.

Miep was compleet verbaasd met deze jonge naïeve aanwinst in ons huishouden. In niks leek hij op Meisje. Hij stampte parmantig door de kamer, als hij enthousiast werd uitte hij kleine hoge knorretjes en huppelde hij op zijn voorpootjes. Hij wilde alles en iedereen kopjes geven, ook de frêle Miep. Zij moest niks hebben van zaken die tegen haar neus gestoten werden, ook van mensen niet. Van meet af aan leek dit een moeilijk duo, met als enig voordeel dat ze beiden overtuigd pacifistisch waren. Er was geen moment van haat of geklauw. Mo dacht er simpelweg niet bij na, en Miep was er te veel prinses voor.

Mo volgde als een dikkige speelse jongen Miep overal door het huis en wilde het liefst gewoon geliefd en geaccepteerd zijn voor alles dat hij was. Maar al zijn koddige verzoekjes tot toenadering werden afgewezen met een bittere staar van de statige poes-madam. Toch wist hij op een middag tijdens mijn werkuren in de corona-periode haar hart te doen smelten met een uiterst genereuze toenadering. Hij sprong met de grootste voorzichtigheid tegenover haar op de lage verwarming. Zij liftte venijnig een mondhoekje op. Hij boog. Hij zeeg neer. Hij verkleinde. Uit alle macht probeerde Mo met zijn dikke obese lijf kleiner te worden dan de poes tegenover hem. En het deed wat. Miep richtte zich op. Staarde naar hem, maar blies niet. Keurde hem een blik waardig en vertrok van de verwarming. Daarna was hij geaccepteerd.

Op een avond stopte Mo met eten. Ik snapte het niet; hij was dol op voer, zoals je kunt verwachten. Hij liet zich niet echt meer zien toen ik die avond het huis verliet om in Hengelo te gaan slapen. Wat ik niet zag was dat hij ook geen plasjes meer deed. De volgende ochtend ging ik direct door naar werk, dat deed ik wel vaker zo. Tegen het middaguur voelde ik me danig ongemakkelijk. Er was iets geweest met Mo, en het was niet goed. Ik moest naar huis. Zonder echte reden nam ik verlof en sprong op de fiets naar mijn appartement. Daar aangekomen trof ik Mo in de kattenbak, zacht mauwend. Het was het donkerste hoekje van het huis dat hij had kunnen vinden. Hij leed pijn. Maar hoe dan? Zat er iets verstopt? Met enig tegenstribbelen nam ik hem uit de kattenbak en inspecteerde hem op het aanrecht. Hij mauwde harder. Hij moest naar de dierenarts, dus maakte ik een spoedafspraak en fietste hem erheen. Mauwend als een wilde sirene maakte hij misbaar van achter in de rugzak. Heel het stadscentrum keek op terwijl ik voorbijfietste.

Bij de dierenarts werd hij gelijk op de operatietafel gelegd. Het was goed mis: zijn blaas zat vol en zijn urineweg verstopt. Anders dan bij poezen is die urineweg, u snapt het al, bij katers wat langer. Met tegenstrijdige term wordt een verstopte kat dan een ‘plaskater’ genoemd. Bij dat woord sidderen alle dierenartsen en hun assitentes: dan is het goed mis. Terwijl ik nog vroeg hoe en wat werd Mo in allerijl ‘aangeprikt’ zodat zijn blaas zich kon legen, maar voor zijn nieren was er geen hoop meer. Die waren door de hoeveelheid vocht al van de vorige nacht tot nu zo overbelast, dat Mo nooit meer de oude zou worden. Ik was naar huis gestuurd, maar kon aan het einde van de dag weer terug naar de praktijk. Mo lag versuft en gedrogeerd in een hokje aan een infuus. Hij keek glazig voor zich uit terwijl de dierenarts uitlegde dat oplappen een gepasseerd station was voor deze zesjarige rakker. Ik had de dag ervoor mailwisseling gehad met de assistentes, de term plaskater was zelfs gevallen… waar was het misgegaan? Waarom was ik niet eerder met hem vertrokken? Allemaal te laat. Het enige wat we die avond konden doen, was Mo uit zijn lijden verlossen.

Zo was Miepje in één klap weer alleen. Het enige goede was dat ik me nu niet meer hoefde te ontfermen over de stinkende kattenbakken die Mo veroorzaakte, en waar Miepje vervolgens niet meer op wilde. Mo was onhandig, koddig en te veel geweest, maar altijd zo blij, zo lief en zo dankbaar. Ik zal nooit vergeten hoe hij, best bang voor van alles en nog wat, met Oud en Nieuw gewoon uiterst ontspannen in een stoel van het vuurwerk buiten lag te genieten. Je zag het in zijn ogen. Hij was in vertrouwde omgeving, hij hield van de mensen en de poes om hem heen, hij was gelukkig, hij was veilig. Dat moment, een half jaar voor zijn ongelukkige dood, was voor mij het teken dat ik hem ondanks alles een goed leven gaf. Hij was pas zes, maar toch. Hij had waarschijnlijk zijn levensles volbracht.

Minoes

Ik beloofde Michel dat Miep nu tijd alleen kreeg, maar oh – ze zat weer zo. Ze tuurde weer hele dagen voor zich uit, ze hing maar wat op de bank, ze liet haar eten staan. Sliep uren, overal, toonde geen interesse meer. En toch had ze zo de minste stress. Wat moest ik nou.

Natuurlijk: op een zomerochtend in 2022 op Marktplaats kijken. Na wat gezoek op nieuwe kattensites met moeilijke en listige verdienmodellen keerde ik toch daar weer naar terug. Daar vond ik Minoes onder de naam ‘Noes’. Ze leefde in Hengelo-Noord en ze moest het gezin verlaten omdat de twee dreumesen aldaar haar te ontstuimig waren. Tweede huiskat Freekje had geen last van hun gedouw en gepluk. Dat merkte ik toen ik er op een ochtend langsging. Eigenaresse K. schonk me thee in terwijl ze me beide katten aanwees. De zwarte was Freekje, hij lag opgerold op een stoel onder de eettafel. Langs mij krulde zich Noes, met een mysterieus zwart kopje, grote ronde ogen als van een filmster met allure en een lange donkere poezenstaart. We leken elkaarwel interessant te vinden.

Toen kwam de vader met de twee jongetjes thuis. Terwijl Freekje zich nog eens knorrig omdraaide op haar stoel schoot Noes naar een hoek in de open keuken. ‘Mogen wij Noesje buiten laten?’ vroeg het ene jongetje. ‘Ja dan is ze niet zo bang!’ ‘Nee’ oordeelde de moeder ‘deze mevrouw is gekomen om naar Noes te kijken en haar misschien op te halen. Het is belangrijk dat ze nu binnen blijft.’ Met deze observatie van de arme tabbiepoes had ik mijn keuze al gemaakt. Freekje liet zich met stoel en al naar achteren schuiven en gaf geen kik of tik terwijl de kindjes hun hoofd dwars op zijn buik legden. Deze kat kende gesol en gesjor. Minoes zat nog verstijfder met grote ogen bij de achterdeur. ‘Ik neem haar graag over, ze krijgt het vast rustig bij mij’ beklonk ik de overname. Een prangende vraag restte mij wel. ‘Heet ze Noes, dus?’ ‘Oh nee, ze heet Minoes!’ gelukkig maar, anders had ze niet in mijn reeks van poezen met de letter M gepast. Noes werd weer Minoes en ging met mij mee naar huis.

Verwachtend dat zo’n schuw klein poesje geen ernstig trammelant kón maken liet ik haar voorzichtig los in de logeerkamer. Na een uurtje zitten kwam ze haar eerste ronde tot aan de woonkamer doen. Geen bezwaar van Miep, die überhaupt nooit aan verdediging van haar territorium zat te denken. Behendig sloop Minoes op de bank, op de vensterbank, deed parmantig een rondje door het huis. De volgende dag deed ze er nog één, en nog één. Miep had letterlijk het nakijken.

Dat ging niet lang goed. Nog geen twee weken in of Minoes liet zich, met een zucht, als een vermoeide diva achterover in de ruimste en zachtste mand van Miep vallen en deed daar urenlang een dutje. Miep pakte haar biezen en verhuisde naar de logeerkamer, waar ze in de vensterbank ging liggen slapen. Ik zag haar die dag, die week, die maand niet meer. Beduusd installeerde ik daar maar een kattenbak en vulde ik haar hoekje aan met kleedjes en mandjes. Er werd in geslapen, geleefd, soms een stressvol plasje gedaan. Miep had zich zo ver laten ontheemden dat ik niet meer wist waar ik het zoeken moest. Dit was mijn primaire poes! Minoes had zo lief geleken – en was dat ook nog steeds! Waarom voegde Miep zich niet bij haar?

Inmiddels voelde Minoes zich helemaal thuis in de woonkamer. Het ruime zachte mandje werd haar thuisbasis. Lui gestrekt als een vermaarde diva, met één of twee poten gestrekt over de rand vertoefde ze dag in dag uit in ons midden. Spon, knorde, mauwde en wauwelde in haar slaap. Keek je aan met grote ronde ogen. Begon ieder contact met een verveelde ‘maaauw…’. Vaak trof ik haar zomaar ergens aan, liggend op haar rug, voorpootjes op de borst gevouwen, achterpootjes in een koddige v-vorm en edele delen vol in zicht. Uren kon ze zo liggen, het zag er niet uit.

Ze leek soms wel op Rizzo uit Grease, en Miep leek op Sandy. Nogal wiedes dat die twee niet ontspannen in elkaars nabijheid vertoefden. Minoes werd met haar charmes ook de oogappel van mijn coaches en ander bezoek. Ze wond Michel helemaal om haar pootje door hem te claimen zodra hij op de bank zat. Guitig knorrend en spinnend rolde ze direct naast hem en liet zich uren over haar buikje kroelen. Michel had na zijn kat Lizzy jaren geen huisdieren meer gehad, maar deze poes met haar moorkopje en donkere ogen liep zo met hem weg. Zelfs ik kwam er niet meer tussen als dat tweetal op de bank zat.

Gelukkig was Miep een dappere prinses Miep. Wetende dat haar charmante huisgenote afgeleid was sloop ze steeds vaker weer moedig terug tot naar het randje van de huiskamer. Ik zag haar aankomen en lokte haar verder. Ze sliep op het voetenbankje in de hal, zodat ze uitzicht had over alles in huis. ’s Nachts sliep ze zo vlak bij mijn slaapkamerdeur. Minoes had het bed al geclaimd en daar zou zij het eerste jaar niet terugkomen. Wat miste ik Miep daar, maar wat kon ik doen. Catnip en Feliway deden amper wat. Miep was te voorzichtig, Minoes was gewoon zichzelf.

2023 brak aan. Miep kwam steeds verder en vaker weer de woonkamer in. Ze hield post bij de hoek van de deur waar ze ook regelmatig in slaap sukkelde en wij dan telkens bijna over haar struikelden. Ik legde er maar weer zachte kleedjes voor haar neer waar ze ook liggen ging. Op een dag lag ze zelfs weer op de bank, en toen ze merkte dat Minoes dat geen punt vond bleef ze daar. Gelukkig, ik had weer twee poezen in de woonkamer. Minoes leek te weten dat dit zo gewenst was en paste zich wonderlijk goed aan.

Kwam Minoes Miep tegen dan deed ze enkele stapjes terug. Blies Miep, dan rolde ze zich op de grond en toonde haar buik. Miep had niks tegen op een poes die zich ogenschijnljk zo aan haar onderwierp. Ze begon haar te vertrouwen. De dynamiek die ontstond vond ik fabuleus, zo intelligent en zo mooi. Had ik nog overwogen om Minoes – met pijn in mijn hart – aan een kennis te geven, nu had ik weer hoop.

Langzaam maar zeker groeiden de twee poezendames naar elkaar toe. Stonden samen op wacht in de hal achter de voordeur als ik thuiskwam. Snuffelden om mij heen en kwamen elkaar pardoes tegen, als ik bukte om ze beiden dan te aaien. Droeg ik een natte regenbroek, dan likten ze de druppels eraf terwijl ik ongemakkelijk gehurkt zat om ze aan te halen. Ze aten voer uit hetzelfde bakje, elkaars snorharen vakkundig vermijdend. Dutten op de zelfde bank. Toen Minoes begreep hoe lekker lactosevrije melk was staken ze ook tegelijkertijd hun neuzen in hetzelfde bakje en tolereerden elkaar. Miep en Minoes werden ‘mijn poezenspan’.

Samen op strooptocht door mijn huis. In de winter in de deuropening van het voorbalkon, terwijl ik het zakje vuil grit weggooide. Getwee staken ze hun neusjes naar buiten, vonden het te koud, en schudden beiden heel typisch hun voorpootjes. Keken elkaar aan om wie de ander het eerst de rug zou toekeren om naar binnen te gaan. Wachtend achter de voordeur. Wachtend bij mijn slaapkamerdeur, klaar om beiden op mijn bed te springen zodra ik wakker was. Door naar de vensterbank, waar ze gezamenlijk naar buiten keken naar reetjes, vogels en hazen. Samen wachtend voor de badkamerdeur, tot Michel die opende na zijn douchebeurt. Samen naar binnen schieten en water van de vloer likken. Oh, wat hield ik er van om zo naar deze twee bruine dames met witte pootjes te kijken. Ze leken op elkaar en mensen vroegen ook of ze uit het zelfde nest kwamen. Nee, ze verschilden drie jaar en vele kilometers. Maar soms, als ik ze van ver zag, kon ik niet zeggen wie wie was. Twee sierlijke ronde theemutsdames met een guitige blik en een pienter koppie. Hoe genoot ik zo in de jaren 2023 en 2024 van de samenkomst van deze poezen. Ik hield nog steeds contact met hun vorige eigenaresses M. en K. en zij genoten ook.

Ik was zo gelukkig – misschien wel het gelukkigst. Ik was regelmatig van huis, maar altijd wanneer ik thuis was genoot ik van het groeiende samenspel tussen deze twee poezen. Als er een documentairefilm van was zou ik hem uren kunnen kijken, met name elk uurtje dat ik door werk en afspraken had gemist. Ik ging er gewoon van uit dat ze er altijd waren en nog jaren ook zo zouden zijn.

In het voorjaar van 2024 begonnen beiden gewicht te verliezen, maar – alle lering van voorgaande jaren ten spijt – had ik het niet door. Misschien kwam het ook wel doordat ze beiden vermagerden – ze verouderden immers ook. Ik gunde ze wat knokigheid, ze waren senioren! Van Miep kon ik me zelfs niet herinneren dat ze ooit veel dikker was geweest. Zomer 2023 had Minoes al plotseling, voor de vakantieoppas kwam, een toeval in haar achterpootjes gehad. Dát herinnerde ik me wel van Meisje, maar dit bleek wederom niet fataal ze zijn. Met een maandlang pijnstillers, toegediend door de oppas, kwam Minoes er weer helemaal bovenop.

Ik bouwde de medicatie weer af, want ook zonder liep ze weer als een zonnetje. Minoes sprong meermaals per avond van de fauteuil op mijn bureau, met een ’thump’ die ik bijna storend begon te vinden. Ze sleede dan iets door, bracht mijn muis uit balans, landde soms half op mijn toetsenbord, en liep dan parmantig door naar de vensterbank rechts. Daar bedacht ze zich een moment, hopte weer op de vloer beneden haar, en begon via de fauteuil het rondje opnieuw. ‘De poes van half zeven’ noemde ik haar, alsof ze een aankomsttijd bij mijn halte bureau aandeed. Soms lag Miep op de rugleuning van de fauteil te soezen en werd dan simpelweg voorbijgelopen terwijl Minoes’ vacht langs haar neus streek en Miep weer moest niezen.

Minoes leek op een dag een midlifecrisis te hebben opgedaan. Dat uitte zich in een avontuurlijk plan waarbij ze op het achterbalkon op de wankel staande pot met aardbeienplanten klom. Niet alleen gebruikte ze die pot als afzetje, ook sliep ze er gerust een hele middag in. Een kroon van geplette stengels viel mij ten deel. Het afzetje diende haar op het balkonmuurtje te brengen. Ze vond het heerlijk om als een klein zacht stofzuigertje verse regendruppels van de rand te likken. Met gehurkte pootjes stapte ze netjes helemaal van links naar rechts over de éénsteens rand. Gelukkig zat het kattennet stevig vast en heb ik nooit écht hoeven proberen of het haar zou tegenhouden als ze wankelen zou.

In de zomer van 2024 herhaalde de eerdere malaise van Minoes zich. Het kwam zo onverwachts, temidden van leven, ongemerkt genieten, vakantieplannen. Op de dag dat de vakantieoppas weer langskwam zag ik Minoes lelijk lopen spugen. Water, water, alles kwam eruit. Ze at wel eens te veel en gaf dan haar onverteerde voer weer op, maar dit was anders. Terwijl ik aantekeningen maakte voor de verzorging van de katten maakte ik een mentale notitie dat ik Minoes even goed moest nakijken vanavond – ze voelde zich duidelijk niet goed. Toen de oppas met de sleutel vertrok zei ik nog dat ik haar op de hoogte zou houden.

Na nog wat spuugjes legde Minoes zich te ruste onder mijn bed. Dat deed ze eigenlijk nooit en dat vond ik zorgelijk. Ik zette daarom maar een schaaltje water bij haar neer en hoopte er het beste van. Ze was een flexibele gezonde kat, toch? De nacht viel en ze kwam niet op bed liggen. De ochtend brak aan en daar kwam ze, slepend, van onder het bed. Ze voelde zich brak, dat zag ik gelijk. Sloom wandelde ze het ochtendrondje wat mee. Was ze vroeger gelijk na het kattenbakken uitscheppen in de bak te vinden, nu stond ze een beetje versuft op haar pootjes te schommelen. Slenterde naar voer- en melkbak en rook aan de melk. Dat was het moment waarop Miep dichtbij kwam en aan haar oor rook, alsof ze wilde weten hoe het met haar vriendinnetje ging. Dat had Miep nog nooit gedaan.

Minoes liep naar achter, langs de kattenbak, naar buiten. Spoog, spoog weer, en weer. Met angst volgde ik haar. Een dikke klodder slijm nog aan haar bek wierp ze zich haast door het kattenluik naar buiten. Daar zeeg ze neer tegen het balkonmuurtje aan. Ik kon het niet aanzien. Ging haar halen, hield haar vast. Ze vond er allemaal niks van. Probeerde haar water toe te dienen, maar dat wilde ze allemaal niet. Klauwde en wilde weer naar de grond. Vertwijfeld informeerde ik mijn collega’s en regelde een bezoek aan de dierenarts. Met een half uurtje kon ik Minoes in de reisrugzak zetten en met haar het stadscentrum doorsnellen. Eens polshoogte nemen wat haar mankeerde.

Dat was eigenlijk een niets dan treurig verhaal. Ze was een kilo te licht; ze was onderkoeld, en ze was hevig uitgedroogd. Ze was er slecht aan toe en opname en oppeppen zou een lijdensweg voor haar worden. ‘Kan ik niet later nog… vanavond…’ begon ik nog. ‘Ze is bezig dood te gaan, hier en nu’ zei de dierenarts doodkalm. Ik snapte wat hij bedoelde. Haar thuis vertraagd laten sterven door de natuur zijn werk te laten doen was inhumaan. Ik koos nu voor haar. Dus kwamen de befaamde twee prikjes eraan te pas en stierf ze daar die ochtend in mijn armen. Mijn kwieke, ondernemende poes Minoes. Nog maar twee jaartjes bij ons, in totaal veertien jaar oud. Haar stilte was hoorbaar in huis. Miep begreep er niets van. Ik had haar zo plots en eenvoudig weg moeten plukken uit haar leven.

Een week later gingen Michel en ik op vakantie naar Italië en ik zag, rook en hoorde Minoes in alles terug. Ze manifesteerde zich in van alles om maar te laten merken dat ze nog levendig onder ons was. Dat deed me zo goed. En ik had Miepje nog, toch?

Miepje was er met dit verlies niet helemaal rustiger door geworden. Had ik gehoopt dat het wegblijven van een eigenzinnige Minoes Miep vrij spel in het appartement zou geven, dan had ik het mis. Hoewel Miep nu overal in de woonkamer sliep én op mijn bed leek ze Minoes nog regelmatig te zoeken. Dan staarde ze richting lege mandjes, of plekjes waar Minoes vaak gezeten had. Miep werd stil, stiller dan ze al was geweest. Ook sprong ze ’s avonds weer van bed, net als ze zich lekker naast me had genesteld, en ik het licht uit had gedaan. Had ze het te warm? Was ze onrustig? Ze plaste ook nog regelmatig op diverse plekken in huis. Had ik eerst gedacht dat ze zomaar weer haar territorium tegen Minoes was gaan verdedigen, nu die weg was zat daar geen logica meer in. Toch trof ik ’s ochtends en ’s avonds vaak stinkende piesplekken aan. Werd tweemaal boos op Miepje. Had spijt. Poetste de vloer weer, en weer,en weer…

Ik zou nog een ‘vet check’ met Miep doen (eigenlijk ook met Minoes, maar dat kwam te laat) dus plande ik die in voor begin augustus. Met al mijn macht peperde ik Miep in dat we alleen maar naar de dierenarts gingen voor controle, en dat ze geheid echt mee terug kwam. Ik zou haar niet achterlaten, ze was gezond en ze ging alleen even op bezoek. Terwijl de dag naderde begon Miep zich minder levenslustig te gedragen. Ze at haar twee porties voer niet meer, waardoor ik terugging naar één portie. Het waren warme dagen en er zaten al gauw vieze vliegjes rond het schaaltje voer.

Bij de dierenarts kwam er geen rooskleurig plaatje uit. Ze was véel te licht – in twee jaar tijd zeker anderhalve kilo afgevallen – en ze had naast de al verhoogde nierwaarden, nu ook alarmerend verhoogde schildklierwaarden. Ik kreeg diezelfde avond nog tabletjes om dat te verlagen, en enkele tabletten om misselijkheid en buikpijn tegen te gaan (bij de kat, dus). Ik diende Miep alles toe en zag haar naar genoegen verbeteren. Die avond zat ze bij ons op het balkon en keek in het duister weer uit over het veldje. Ze toonde interesse in haar omgeving zoals lang geleden. Dit was geen opleving, zei ik stellig. Gerustgesteld gingen we naar bed – Miep sliep in de woonkamer. Het eten was nog wel steeds onaangeroerd, en de melk leek ook te blijven staan.

De volgende dag brachten we deels door in Enschede met Miep bij ons, deels waren we in Hengelo. ’s Avonds zei ik Miep nog eenmaal gedag en fietste door de stromende regen om met Michel uit eten te gaan. Ik had het mezelf lastig gemaakt met mijn vervoermiddel en kon niet terug naar huis. Wel dacht ik daar de hele nacht over. Miep zat alleen thuis, ze had zich redelijk, maar nog niet top gevoeld… eigenlijk moest ik er deze nacht voor haar zijn. Moest ze op bed kunnen slapen. Eigenlijk wilde ik middernacht al terug. Kon niet. Vroeg stonden we op en fietste ik na het ontbijt spoorslags terug naar Enschede, niet wetende wat ik aan zou treffen.

Ik deed de voordeur open en ze was er nog. Na eventjes stilte zwalkte ze met zwakke nieuwsgierigheid de keuken uit op me af. Ik begroette haar uitbundig en knuffelde haar. Ze voelde niet goed. Ze was zo mager, zo wankel, en zo sloom. Ze wankelde achter me aan, pootjes scheef van de artrose. Ze ging er in de deuropening al bij liggen. De melk die ik aanvulde dronk ze niet op. Haar bakje eten kieperde ik weg en vulde ik nogmaals aan. Ook dat negeerde ze. Ik zag het somber in.

Terwijl ik in huis wat spullen op hun plek legde verplaatste ze zich enkele malen door de woonkamer. Overal viel ze uitgeput neer en strekte zich onmiddellijk languit uit. Ze gedroeg zich precies zoals Minoes in haar laatste uren. Ik wist dat dit het moment was om de keuze te maken. Hoe snel was ze sinds donderdag achteruit gegaan! En waarom? Waarom at en dronk ze niet? Haar medicatie sloeg niet aan.

Ik belde de dierenarts en kreeg – het was weekend – met geluk de arts van donderdag aan de lijn. Hij was vol begrip. Ik kon vandaag, of maandagochtend langskomen. Ik opteerde voor dat laatste, omdat ik Miep nog een nacht lekker bij mij op bed gunde. Ik hing op en wachtte af. Maar Miep dronk en at nog steeds niks. Ze lag apathisch op de vloer tenzij ik haar in mijn armen hield, en zelfs dan legde ze haar kopje zwaar op mijn arm. Ze wilde slapen, ze wilde weg. Voor altijd weg van wat ze voelde.

Wat een bitter contrast met vier maanden geleden, toen ze samen met Minoes nog zo ondernemend door mijn huis schuimde. Alle levenswil was uit haar weggevloeid.

Ik overlegde met Michel en belde de dierenarts terug. Om éen uur konden we langskomen. Ik legde Miep bewust naast me op bed en prepareerde haar oude rieten mandje. Zoals ze ooit aangereisd was, zo zou ze haar laatste reis ook weer maken. Als een klein knokig knoedeltje liet ze zich op haar kleedje in de mand leggen. Rolde zich op tot een balletje en sliep terwijl wij haar naar de praktijk reden. Ze protesteerde niet eens bij de prikjes. Toen was ze weg.

4 augustus 2024. Na veertien jaren liefde, huiselijkheid, mauwtjes, en getik van kleine pootjes, ben ik weer katloos.