Nerd Nostalgia
Het is de vroege ochtend van 29 december, ik loop door de straten van de Hamburgse wijk Sternschanze. Het is donker, maar boven me in een boom zingt een roodborstje een levendig lied. Het resoneert met de ongebreidelde vrolijkheid die me net overviel, tien minuutjes geleden in de voortdenderende U-Bahn. Het universum regelt alles op het juiste moment, en waarom, dat zie je nog wel.
We gaan terug naar de winter van 2015. Het is het jaar dat ik halsoverkop in vervoering raakte van een Woldemar; een vriend, een nerd als ik. Ik was begeisterd. Ik verbrak mijn relatie en maakte hem duidelijk dat ik hem graag vaker wilde zien. Dat wilde hij niet; ik liep een blauwtje. Ik trok me terug in mijn huis, dat opeens leeg en eenzaam was. Ik groef me op de bank in tussen twee kussens en vrat mezelf op over het waarom – niet van zijn nee, maar van deze misstap van het universum. Het was zo helder geweest, waarom ging dit plan niet door? Voor mij als sterveling leek het de ideale toekomst. Tot mijn verwarring (en de zijne) blijven we elkaar ook maar tegenkomen, meer dan ooit tevoren.
Als ik al enige rationele zin had dat dit geen toekomst kende, dan werd dat week na week weggepoetst door weer zo’n toevalligheid. Zijn naaste vrienden werden er onderhand compleet gek van dus ik hield me maar op de vlakte, wat mijn gevoel me ook zei. Ik was al een single kattenvrouwtje, ik wilde niet ook nog eens voor gek versleten worden.
Die winter bezoek ik het Chaos Communication Congress in Leipzig. Na alle LAN-parties die langzaam overvloeiden in hacker-evenementen zal dit zo mogelijk het grootste bezoekersaantal hebben tot nu toe. Ik ben een stipje in een zee van veertienduizend nerds en hackers – met geen intentie dat ook maar één van de mannen daarvan mijn gebroken hart hoeft te lijmen.
Na een middag wandelen strijk ik neer in de assemblies – een hal vol tafels, behangen met lichtjes, led boards en vlaggen, in gedeeld per land. In de Nederlandse enclave vind ik zowaar hackers die ik ken van mijn LAN-verleden, Tweakers, en natuurlijk mijn hackerspace TkkrLab. Even rust, even de laptop openklappen en wegsoezen in de warmte. Ik snaai wat zoets en kijk wie er om ons heen zitten.
Dan valt mijn oog op een man twee tafels verderop: dat kan niet anders dan Woldemar zijn. Ik tuur nog een tijdje en volg zijn bewegingen. Het is hem… niet. Dat zou ik ook gek vinden, want Woldemar is helemaal niet het type om naar een evenement met zoveel bezoekers te gaan. Dan zouden er vrienden om hem heen zitten die ik ook zou kennen. Bovendien, hij zit in de Duitse enclave, en volgens mij kan hij geen Duits.
Een uurtje later ga ik weer aan de tafels zitten. De lookalike zit nu schuin achter me, en zowaar: we raken in gesprek. Ik kom er vanaf met een zinnetje als ‘je lijkt verrekte veel op een vriend van me’ waarop hij iets vraagt als waarom die vriend dan niet hier is. ‘Omdat we elkaar niet meer zien’. ‘Misschien is het dan wel goed dat ik hier ben’ zegt hij raadselachtig. Het is de start van een onwerkelijk kameraadschap, hier op de CCC. Hij gaat bij de naam Silvester. Hij nodigt me uit tot een rondje door de tentoonstellingshallen, waar we spelen met buizenpost en ons vergapen aan vernuftig gehackte installaties. Er is geen dag, er is geen nacht. We slenteren voorbij een Whiskyleaks en drinken een glaasje mee. Ik vraag hem mee naar Hacker Jeopardy en we hebben een prima tijd. Hij vertelt over thuis, zijn vrouw, zijn kleine kind, een grootse huisverbouwing. Ik vertel wat over mijn leven. Ik maak een selfie en vraag aan een vriendin thuis te raden met wie ik hier ben. Ze is stomverbaasd, dus leg ik haar gauw uit wat er werkelijk aan de hand is.
Deze ontmoeting wordt geen romance – ik zeg het maar gewoon, want in films gaat het maar al te vaak zo. Dit is gewoon een kameraadschap, een stukje gezelligheid, dat mij precies mijn eenzaamheid ontneemt. Dankbaar wandel ik door de dagen, sluit de CCC af en ga thuis weer verder met mijn leven. We houden sporadisch contact. Zijn kleintje is precies een dag na mij jarig, dus denk ik er de eerste jaren nog aan om hem even te feliciteren. Zo kabbelen de jaren voorbij.
Voorwaarts naar 2024. Een milde winter waarin ik afreis naar Hamburg, waar nu de CCC weer plaatsvindt. Ik ben nu op eigen houtje, zonder verwantschap aan enige hackerspace. Af en toe sluit ik me aan bij een groepje Duitsers die collega’s van elkaar zijn, en die ik ken via een vroegere reisgenoot. Het is leuk, ik vermaak me wel. Na een lange avond met dit groepje Tschunks drinken zwaai ik af en begeef me door de kou naar de nachtbus. Vier, vijf minuten sta ik in de winderige bushalte te wachten. Mijn verstand zegt blijven, mijn avontuurlijke zin zegt teruggaan naar het station en daar de U-Bahn naar Sternschanze pakken. Vanaf daar kan ik naar huis lopen – iets verder dan normaal, en wel om vier uur ’s nachts – maar volgens mijn nichtje is het helemaal veilig. Dus het avontuur wint het, het voetgangerslicht springt op groen en ik spurt de straat over naar de U-Bahn.
Met drie treden ren ik de trap op en kom net boven als het boemeltje binnensuist. De geur van staal en vet trekt in mijn neusgaten. De deuren klappen open en met een grote stroom nerds stap ik de helverlichte wagon binnen. Niemand aankijken, ik ben gewoon een vrouw die op dit uur naar huis wil. Op het bankje tegenover me ploft een man. Lange, donkere haren, bril, sik. Zijn verveeld kijkende ogen schitteren op als hij mij aankijkt. ‘Heidi!’ ‘Silvester!’
Even lijkt dit moment identiek aan dat uit Grease, als Danny en Sandy elkaar na de instuif vrij prompt in de ogen kijken. Maar ik zei je al – geen romance – dus bij dat moment blijft het. Uit opperste verbazing beginnen we allemaal dingen naar elkaar te roepen. Dat we hier zijn, waarom we hier zijn, en hoe toevallig het is dat we nét allebei in deze nachtelijke metro zitten! Ik moet er eigenlijk gelijk alweer uit, Sternschanze nadert rap. Ik druk hem mijn visitekaartje en stickers in de hand en beloof hem dat we elkaar morgen weer vinden.
Zo loop ik blij door de donkere straten van een wijk die ik absoluut niet ken. Niemand kan me wat maken. Het is ook een veilig wijkje van goede klasse, dat helpt. Thuis rol ik in bed en vind Silvester’s naam terug in mijn telefoon. ‘Leuk weerzien, tot morgen!’ en die app wordt met een duim beantwoord.
De volgende dag zie ik hem inderdaad weer: het kan niet heel moeilijk zijn. Precies als zoveel jaren geleden zit hij weer gemoedelijk in de Duitse enclave, twee tafels weg van mijn Nederlandse kliek. We zien elkaar, hij zwaait. Ik ga een paar talks kijken, thuis eten, en vraag hem bij terugkeer of hij weer zin heeft om Hacker Jeopardy met me te kijken. Natuurlijk! Hij brengt een vriend mee en gedrieën nemen we de weg naar de bovenste ring van Saal 1, om daar zowel een heuse pyroshow als de spelshow te kijken. Silvester heeft een fles whisky meegezeuld en zo zitten we, beneveld en wel, te genieten van een échte CCC-avond.
Toch is er wat. Ik merk aan Silvester dat hij ditmaal degene is, die zich eenzaam voelt. Zijn gezinsleven is goed, daar niet van; hij is gelukkig getrouwd, woont mooi en heeft inmiddels al twee kinderen. Maar in zijn vriendengroep is niet iedereen er meer, en dan bedoel ik echt niet. Een goede vriend en voorbeeld voor hem is enkele jaren geleden heengegaan. Dit, de eerste CCC zonder die vriend, maar zonder ook een paar andere vrienden die het voor Silvester een vertrouwd evenement maakten, zijn er dit jaar niet. Hij zit wel in de assemblies, zegt hij, maar het is niet hetzelfde. Zonder woorden begrijp ik dat het voor hem echt een stukje vreugde en nostalgie moet zijn geweest dat hij opeens mij in de metro trof.
De dagen erna zorg ik dat ik wat vaker in de assemblies aanwezig ben. Ik wandel met hem mee, en hij met mij. Als het einde van het event nadert zeg ik hem toe dat ik er volgende keer weer zal zijn, en daarop weer. Hij bedankt. Hij wil graag zijn kinderen meenemen, maar nog niet volgend jaar. We zeggen elkaar gedag en gaan ons weegs. Daags na het evenement app ik hem nog: was het okay? Het was okay.
We gaan weer door met onze levens. Het universum geeft, het universum neemt. Alles op de juiste tijd.