Maandagochtend pak ik in, en laat mijn rugtas nog even in de lockerroom staan. Ik heb bij mijn avondwandelingetje gisteren namelijk iets moois ontdekt – de stadsmuur hier vlakbij herbergt een prachtige middeleeuwse ruïne, en een heel groot veld dat vroeger vast voor toernooien is gebruikt. Ik heb er gisteren bij volle maan gestaan, en moet er nu nog even naar terug. Het is redelijk koud en bewolkt, maar dat deert me niet.
Ik sta binnen de poort van de stadsmuur, en daal even af omdat het nu licht is. Gisteravond durfde ik dat niet, omdat ik verwachtte dat er onder het houten bordes van de poort een zwerver zou wonen – en je weet maar nooit wat die overhebben voor wat bezittingen van een welgestelde toeriste. Inderdaad, onder het bordes vind ik spullen die toebehoren aan iemand die de nachten buiten doorbrengt. Er is nu niemand, en het hele veld is open en goed verlicht. Ik steek het hele veld over en maak foto’s. Daarna wandel ik terug.
Hè, ik wilde nog even langs het piepkleine winkeltje ‘Abraxas’, dat aan de foto’s te zien, prachtig ingericht is – net een klein schrijfbenodigdhedenwinkeltje uit Harry Potter. Ik heb alleen wat schaarse foto’s op internet kunnen vinden, meer niet – maar daar stond helaas ook bij dat het maar zelden geopend is, en zeker niet op Pinkstermaandag. Ik kan even door de ruit gaan kijken… maar het is nu al aardig laat in de ochtend. Om 12:04 gaat mijn trein, en dat betekent dat ik binnen een half uur op het station moet zijn.
Ik haal mijn rugtas op en ga bovenlangs naar de tramhalte. Op naar het station. Mijn hostelreservering houdt een openbaar vervoersticket in, dat is handig. Om kwart voor twaalf rol ik het station binnen, tien voor twaalf… ik schiet de supermarkt in de stationshal in – de enige supermarkt die vandaag open is. Het is een piepklein en vooral chaotisch winkeltje, waarin reizigers als mieren door elkaar heen krioelen. Denk, denk! Stress ik. Een banaan, een erwtensalade – nog meer? Nee! Het is twaalf uur, ik móet echt gaan. Ik loop om een stellage heen en zie hoe lang de rij voor de kassa is. Dat gaat nooit lukken… tot een bord ‘Subito’ me in het oog springt. Als oud-latiniste zegt dit bord me natuurlijk genoeg. Ik duik naar links en tref daar de self-checkouts aan. Als een mondaine shopster leg ik mijn spulletjes op de weegschaal, tik behendig product voor product aan, swipe mijn pinpas langs de scanner, en daar ga ik. Eén minuut over twaalf – ik heb betaald en sta buiten. Ergens wist ik al die tijd al dat ik het prima ging halen. Gek hè?
Goed, nu rennen. Perron zeven ofzo. Ik schiet de trap op, en merk hoe leuk het is om elke tegenligger te begroeten met een hees ‘Aaaah!’. Iedereen lacht terug en sommigen reageren met een gelijke ‘Aaargh!’ terwijl we elkaar voorbijschieten. Boven, over de tegelvloer, links de trap af. Daar staat mijn RegioExpress nog. Ja, ik hoef alleen maar met een boemeltje naar Olten, dat is het eerste stuk. Maar door juist deze, en niet een trein van een half uur later te nemen, geniet ik mooi van een route langs verschillende meren.
We boemelen naar Olten. Vanaf daar stap ik op een InterRegio naar Morges. Ik eet mijn banaan terwijl ik me wat erger aan een jong stel dat schuin tegenover me zit. Moeders probeert haar dochter vloeiend te leren lezen, maar hoe dochterlief ook probeert, moeders blijft aandringen dat het nog één keer moet. Nog één keer. En nog één keer dan, om het nu helemaal goed te doen. Op een gegeven moment zegt dochterlief zelf kordaat ‘nu, dit is de laatste keer, ik doe echt mijn best om het zo goed mogelijk op te lezen, en dan stop ik’. Zo, moeders. Kind weet kennelijk wel wanneer genoeg genoeg is. Ik kauw mijn banaan op en staar uit het raam.
Een vreemd gevoel bekruipt me. De trein scheert langs de prachtige meren, helt een beetje over in de bochten… nu eens naar links, dan weer naar rechts… ik word zeeziek. Mijn buik vindt misschien de erwtensalade niet zo’n top idee, of de banaan, of beide. Of dat hellende landschap – het is denk ik een combinatie. Ik zet mijn blik op oneindig en lees vooral niet meer in mijn boek. Oh, laten we snel in Nyon zijn!
Gelukkig, na nog wat lange slingers zijn we er. Ik herken de route vanaf het station en loop westwaarts richting mijn hostel. Ik kan een bus nemen, maar volgens mij is het niet zo ver. Bovendien is het lekker warm, einde van de middag. Ik sjok de heuvel op, niemandsland (rond het station) uit. Een lange straat wel. Gelukkig kan ik overal Google Maps raadplegen – echt zo’n vooruitgang op de vorige jaren! Ik ben opeens ‘helderziend’ in elke stad waar ik beland. Als ik dit in Venetië eens had gehad…
Ik arriveer evenlater bij het hostel. Het is superdeluxe, met pasjes voor alles, digitale lockers op de kamer, een eigen wc, stopcontacten en USB-laders boven elk bed… wat een weelde. Dit is heel modern! Er zit al een meisje uit Texas in de kamer. Ze heeft een soort nest gebouwd op haar bovenbed en zit met haar Mac werk te doen. Ik leg m’n spullen onder mijn bed voor zolang en loop met een klein tasje naar de supermarkt, twee straten verder. Maar helaas! Die is dicht, want het is Pinksteren. Dat had ik me ook wel kunnen bedenken.
In de kamer pak ik mijn laptop erbij en zoek wat restaurants uit. Er schijnt iets goedgewaardeerds een paar straten verder te liggen, op een grasvlakte die ‘De kleine Prairie’ heet. Het klinkt een beetje vreemd, en als ik op Google Maps kijk is het ook nog in aanbouw. Op de Facebook van het etablissement vind ik uiteindelijk, dat ook zij met Pinksteren niet open zijn. Goed. Dan mijn laatste optie: het restaurantje ‘Les Glycines’ (de blauwedruif, niets met glycerine) recht tegenover het hostel. Dat is duidelijk open en daar ga ik nu uit eten. Mijn Texaanse kamergenote kauwt inmiddels al een zak chips leeg als vervangend avondmaal. Ach, ik zou haar mee uit eten moeten nemen, maar zo sociaal behendig ben ik dan weer niet.
Ik zet me in mijn eentje aan een tafeltje buiten. De waardin heeft het me in het Frans aangeraden. Ik heb een paar woorden Engels gepoekeld toen we elkaar niet begrepen, maar ze weigerde er naar te luisteren. Zo mag ik het horen, madame. Gedurende de rest van mijn avondmaal staat ze met grote regelmaat in de deuropening van het restaurant. Ze rookt sigaret na sigaret. Zelf heb ik het een beetje koud zo buiten, en ik twijfel even of ik ongemakkelijk zal vragen of ik mijn vest mag ophalen. Maar ik besluit het maar uit te zitten, het eten is tenslotte warm. Ik bestel een tomatensoepje, en, helemaal van de achterste bladzijde van de kaart, de pizza van het huis. De waardin gromt een beetje omdat ik deze verstopte etenswaren heb weten te vinden. Om heel eerlijk te zijn had ik deze dingen al vanaf hun website uitgekozen, eerder deze avond, maar soit.
Na mijn eten, en een espressootje, reken ik af en steek ik de straat weer over. Nu wordt het pas redelijk druk bij het restaurantje, terwijl ik ter zelf toch ook pas om zeven uur was. Die Zwitsers toch. Bij terugkomst hebben we een nieuwe kamegenote – de Indiase Shewari. Modern gekleed en goed Engels sprekend kan ik haar afkomst niet geheel plaatsen. Nouja, als je een reis naar Zwitserland kunt maken, zul je in India ook niet zo krap bij kas zitten. Weer een stereotype aan gruzelementen.
Ik maak nog een avondwandeling naar de stad – bij gebrek aan bus – en loop helemaal naar het water. Dat is een flinke afstand, maar er is ook veel te zien. Ik haal een ijsje bij een leuke kleine ijssalon, en praat met het ijsverkoopstertje in het Frans over de smaken die ze hebben. Speculoos, is dat Belgisch of Nederlands? ‘Allemaal hetzelfde’ zegt het meisje, maar dat moet je mij niet zeggen. Terwijl ik mijn loeigrote hoorn met grote bollen schepijs weghap, praten we over de verschillen tussen België en Nederland. In het Frans! Dit is goede oefening.
Ik wandel weer terug naar het hostel. Bij mijn laatste happen ijsje mors ik wat op mijn hals, en een man op een fiets houdt bezorgd naast me stil. ‘Gaat het?’ wil hij weten. Wel, ja, ik heb een likje ijs op mijn shirt, natuurlijk gaat het, meneer. Ik zeg braaf ‘Oui, ça va’ en knik bemoedigend tot hij weer doorfietst. Ja hoor eens, het was wel een donker straatje hoor…
Enfin, ik arriveer weer in onze kamer, die inmiddels donker is. Ik sluip zo zacht mogelijk de deur door, en stuit pardoes op een voluptueuze meid in panterprint. ‘What’s your name?’ vraag ik beleefd, maar ze heeft me niet gehoord – ze pakt mijn hand al. ‘What is your bed?’ glimlacht ze me toe. ‘There’ wijs ik ‘What’s on your card? F? You have bed F, it is over there miss’. Ik staar haar blanco aan. ‘Yes, I know’ glimlach ik onthutst terug. Wat een regelaarstertje zeg. Ze dacht dat ik hier nog niet uitgepakt had. Zelf is haar complete reisbagage ongeveer rond haar bed en in het strookje badkamer geëxplodeerd. Driftig paradeert ze nog rond, smeerseltjes op haar gezicht bettend, haar make-up afhalend. Haar muiltjes met bont staan buiten op het balkon. Wat een meid.